Subsidieregeling Circulaire Economie

[Regeling vervallen per 09-04-2025.]
Geraadpleegd op 25-04-2025.
Geldend van 05-02-2025 t/m 08-04-2025

Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen, van 9 maart 2020, nr. IENW/BSK-2020/35672, houdende vaststelling van regels voor subsidiëring van activiteiten ter bevordering van een circulaire economie (Subsidieregeling Circulaire Economie)

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1.2. Doel van de regeling

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Deze regeling heeft als doel het stimuleren van activiteiten gericht op de bevordering van een circulaire economie.

Artikel 1.3. Afwijzingsgronden

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit wordt een subsidieaanvraag afgewezen als de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en:

  • a. voor zover er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend; of

  • d. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2. Circulaire ketenprojecten

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • afvalstof: stof als bedoeld in richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008 L 312);

  • algemene de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • circulair ketenproject: samenhangend geheel van activiteiten van de ondernemers in een circulair ketensamenwerkingsverband, voor zover deze activiteiten rechtstreeks verbonden zijn aan de circulaire, nieuwheids- of samenwerkingsaspecten van de drempels of belemmeringen die de ondernemers moeten wegnemen om te komen tot het circulair ontwerpen, produceren of organiseren van producten, processen of diensten;

  • circulair ketensamenwerkingsverband: samenwerkingsverband bestaande uit ten minste drie en ten hoogste zes MKB-ondernemers, dan wel uit tenminste twee en ten hoogste vijf MKB-ondernemers met ten hoogste één grote ondernemer:

    • a. dat ten doel heeft een circulair ketenproject uit te voeren;

    • b. met in ieder geval drie verschillende rollen in een product- of materiaalketen; en

    • c. die niet in een groep met elkaar verbonden zijn;

  • daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen;

  • de-minimisplafond: totale bedrag aan de-minimissteun dat aan een onderneming mag worden verleend op grond van artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, van artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening of van artikel 3, tweede lid, van de visserij de-minimisverordening;

  • groep: economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • grote ondernemer: ondernemer die een grote onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in stand houdt;

  • landbouw de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

  • MKB-ondernemer: ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in stand houdt;

  • procesbegeleider: rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of natuurlijke persoon, met aantoonbare kennis en ervaring op het gebied van circulaire economie, die volgens feitelijk handelen aantoonbaar minimaal één jaar ervaring heeft met het begeleiden van ondernemingen op het vlak van circulaire economie en die door de ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband is aangesteld als begeleider van het circulair ketenproject;

  • verklaring de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverstrekking niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond;

  • visserij de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190).

Artikel 2.2. Doel van de subsidie

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Deze paragraaf heeft tot doel circulaire ketenprojecten te stimuleren die leiden tot grondstoffenbesparing en reductie van CO2-uitstoot.

Artikel 2.3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de uitvoering van een circulair ketenproject dat:

  • a. is gericht op realisatie van op de markt verhandelbare of toepasbare producten, processen of diensten die bij toepassing leiden tot grondstoffenbesparing en reductie van CO2-uitstoot;

  • b. wordt uitgevoerd door een circulair ketensamenwerkingsverband:

    • 1°. waarin sprake is van daadwerkelijke samenwerking;

    • 2°. dat een procesbegeleider aanstelt; en

    • 3°. waarbij na afloop van het project sprake is van een blijvende samenwerking tussen ten minste drie MKB-ondernemers, dan wel tussen ten minste twee MKB-ondernemers en een grote ondernemer, met ten minste drie verschillende rollen in de product- of materiaalketen van het project;

  • c. niet overwegend betrekking heeft op terugwinning of gebruik van materialen voor recycling op een manier die leidt tot minder hoogwaardig gebruik dan de oorspronkelijke toepassing.

Artikel 2.4. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 De kosten van de activiteiten van een ondernemer worden berekend door

    het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 60,00 waarin zowel de directe loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

    • 1°. kosten van het gebruik van apparatuur, van verbruikte materialen en van hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • 2°. aan derden betaalde kosten.

  • 2 Voor de subsidiabele kosten van het gebruik van apparatuur, bedoeld in het eerste lid, onder 1°, geldt als berekeningswijze dat:

    • a. de restwaarde van voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur geen deel uitmaakt van de subsidiabele kosten; en

    • b. de afschrijvingskosten lineair worden berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen, met een minimale afschrijvingstermijn van vijf jaar.

  • 3 De subsidiabele kosten van aan derden betaalde kosten, bedoeld in het eerste lid, onder 2°, zijn de kosten voor zover die niet hoger zijn dan marktconform.

  • 4 De kosten voor kennisdelen over de ketensamenwerking bedragen maximaal 5% van de te verstrekken subsidie.

  • 5 In afwijking van het eerste lid komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten voor marketing- en salesactiviteiten;

    • b. kosten van opleidingen;

    • c. kosten van deelname aan tentoonstellingen en symposia;

    • d. kosten voor marktonderzoek en haalbaarheidsstudies, met uitzondering van beperkte onderzoeken die niet commercieel van aard zijn en waarvan de uitkomsten noodzakelijk zijn voor de in het circulair ketenproject beoogde ontwikkeling;

    • e. kosten van reguliere bedrijfsactiviteiten;

    • f. kosten voor algemene kennisoverdracht.

Artikel 2.5. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

De subsidie voor een ondernemer in het circulair ketensamenwerkingsverband bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten van de ondernemer met een maximum van € 20.000.

Artikel 2.6. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a. voor 2020: € 1.360.000;

  • b. voor 2021: € 4.500.000;

  • c. voor 2022: € 6.125.000;

  • d. voor 2023: € 4.300.000;

  • e. voor 2024: € 4.750.000;

  • f. voor 2025: € 3.944.000.

Artikel 2.7. Wijze van verdeling

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.8. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 Voor het kalenderjaar 2020 kan met ingang van 9 april tot en met 1 oktober, 12.00 u Nederlandse tijd een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten genoemd in artikel 2.3 worden ingediend.

  • 2 Voor het kalenderjaar 2021 kan met ingang van 1 april, 09.00 uur tot en met 30 september, 12.00 uur Nederlandse tijd een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten genoemd in artikel 2.3 worden ingediend.

  • 3 Voor het kalenderjaar 2022 kan met ingang van 3 mei, 09.00 uur tot en met 30 september, 12.00 uur Nederlandse tijd een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3 worden ingediend.

  • 4 Voor het kalenderjaar 2023 kan met ingang van 23 maart, 09.00 uur tot en met 29 september, 12.00 uur Nederlandse tijd een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3 worden ingediend.

  • 5 Voor het kalenderjaar 2024 kan met ingang van 4 april 2024, 09.00 uur tot en met 4 september 2024, 12.00 uur Nederlandse tijd een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3 worden ingediend.

  • 6 Voor het kalenderjaar 2025 kan met ingang van 11 maart 2025, 09.00 uur tot en met 8 april 2025, 12.00 uur Nederlandse tijd een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3 worden ingediend.

Artikel 2.9. Aanvrager

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 2 De penvoerder is een van de MKB-ondernemers die overeenkomstig artikel 2.3, onderdeel b, subonderdeel 3, in een blijvende samenwerking binnen het circulair ketensamenwerkingsverband aan het project deelneemt.

  • 3 Aan het circulair ketensamenwerkingsverband kunnen ook MKB-ondernemers deelnemen die gevestigd zijn in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Artikel 2.10. Aanvraag

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met gebruikmaking van een daartoe door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens ten minste:

    • a. voor iedere ondernemer die subsidie aanvraagt een verklaring de-minimissteun;

    • b. een samenvatting van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd die door de Minister kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke publicaties;

    • c. een begroting die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.11. Afwijzingsgronden

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit en artikel 1.3 wordt een subsidieaanvraag afgewezen indien:

  • a. de datum waarop het circulair ketenproject start meer dan zes maanden na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag ligt;

  • b. de uitvoering van het circulair ketenproject meer dan twee jaar duurt;

  • c. één van de ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband meer dan 70% van het totaal van de voor alle ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband in aanmerking komende subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt;

  • d. al eerder in hetzelfde kalenderjaar op grond van deze regeling subsidie is verstrekt aan één van de deelnemers van het circulair ketensamenwerkingsverband;

  • e. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de resultaten van het circulair ketenproject toegepast zullen worden;

  • f. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • g. de werkzaamheden aan het circulair ketenproject al zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend;

  • h. de activiteit recycling van textiel betreft en het project er niet op is gericht textielproducten die afvalstof zijn geworden te bewerken tot textielvezels die opnieuw toegepast worden in materialen voor kleding of huishoudtextiel;

  • i. in een vorig kalenderjaar subsidie op grond van artikel 2.3 voor een project in dezelfde product- of materiaalketen is toegekend aan een ketensamenwerkingsverband waarvan ten minste de helft van de deelnemers van het aanvragende ketensamenwerkingsverband deel uitmaakten;

  • j. in een vorig kalenderjaar subsidie is toegekend op grond van artikel 2.3 voor een project in dezelfde product- of materiaalketen aan een ander ketensamenwerkingsverband maar met dezelfde procesbegeleider en er onvoldoende sprake is van leereffect of nieuwheidsaspecten ten opzichte van dit eerdere project.

Artikel 2.12. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

In aanvulling op artikel 17 van het Kaderbesluit is de subsidieontvanger verplicht:

  • a. indien er betrokkenheid bestaat tussen de procesbegeleider en één of meer ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband, maatregelen te nemen om belangenverstrengeling te voorkomen;

  • b. om een kort verslag in te dienen van de resultaten van de uitvoering van het project.

Artikel 2.12.a. Intrekken of wijzigen van de subsidieverstrekking

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

De Minister kan een beschikking tot subsidieverstrekking voor een MKB-ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba intrekken of wijzigen en in verband hiermee indien nodig het subsidiebedrag terugvorderen, indien:

  • a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidieverlening of subsidievaststelling verbonden verplichtingen;

  • c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling zou hebben geleid, of

  • d. de subsidieverlening of subsidievaststelling anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 2.13. Subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Bij de verstrekking van een subsidie op grond van deze regeling wordt toepassing gegeven aan artikel 15, tweede lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit.

Paragraaf 3. Circulair implementeren en opschalen

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Artikel 3.1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • cio-project: project, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten als bedoeld in artikel 3.3;

  • de-minimisplafond: totale bedrag aan de-minimissteun dat aan een onderneming mag worden verleend op grond van artikel 3, tweede lid, van de de-minimisverordening, van artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening of van artikel 3, tweede lid, van de visserij de-minimisverordening;

  • directe loonkosten: loonkosten bestaande uit:

    • a. brutoloon volgens de salaristabel behorend bij de collectieve arbeidsovereenkomst of volgens de individuele arbeidsovereenkomst;

    • b. vakantie-uitkering;

    • c. niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering;

    • d. werkgeverslasten, te weten werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie, en bijdrage Zorgverzekeringswet; en

    • e. overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;

  • grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • hergebruik: hergebruik als bedoeld in artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2008/98/EG;

  • herproductie: herproductie als bedoeld in artikel 2, punt 16 van verordening 2024/1781;

  • inzameling: inzameling als bedoeld in artikel 3, punt 10 van Richtlijn 2008/98/EG;

  • landbouw de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

  • mkb-onderneming: onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • opknappen: opknappen als bedoeld in artikel 2, punt 18 van verordening 2024/1781;

  • organisatie-innovatie: toepassing van een nieuwe organisatiemethode als bedoeld in artikel 2, punt 96 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • procesinnovatie: toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode als bedoeld in artikel 2, punt 97 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • recycling: recycling als bedoeld in artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG;

  • reparatie: reparatie als bedoeld in artikel 2, punt 20, van verordening 2024/1781;

  • Richtlijn 2008/98/EG: Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008, L 312);

  • verklaring de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverstrekking niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond;

  • verordening 2024/1781: Verordening (EU) 2024/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542, en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (PbEU 2024);

  • visserij de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

  • voorbereiding voor hergebruik: voorbereiding voor hergebruik als bedoeld in artikel 3, punt 16, van Richtlijn 2008/98/EG.

Artikel 3.2. Doel van de subsidie

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Deze paragraaf heeft tot doel cio-projecten te stimuleren, waardoor materiaal wordt bespaard en reductie van CO2-uitstoot plaatsvindt.

Artikel 3.3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor een cio-project, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten gericht op procesinnovatie of organisatie-innovatie, dat:

    • a. leidt tot nieuwe bedrijfsactiviteiten of uitbreiding of aanpassing van bestaande bedrijfsactiviteiten;

    • b. zorgt voor besparing van materiaal en reductie van CO2-uitstoot door hergebruik, voorbereiding voor hergebruik, reparatie, opknappen, herproductie of het faciliteren van hoogwaardige recycling van materialen of producten; en

    • c. betrekking heeft op een of meerdere materialen of producten die vallen onder een productgroep als bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan het cio-project ook betrekking hebben op bij de activiteiten in het eerste lid behorende investeringen in bedrijfsmiddelen.

Artikel 3.4. Aanvrager

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 Een aanvraag wordt ingediend door een mkb-onderneming.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan een aanvraag worden ingediend door de penvoerder van een samenwerkingsverband.

  • 3 Het samenwerkingsverband bestaat uit niet in een groep met elkaar verbonden ondernemingen, waarvan ten minste twee mkb-ondernemingen.

Artikel 3.5. Subsidiabele kosten en wijze berekenen uurtarief

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 De subsidiabele kosten voor een cio-project zijn:

    • a. de kosten van de voor het project noodzakelijke procesinnovatie of organisatie-innovatie;

    • b. aan derden betaalde kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden berekend door:

    • a. het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken eigen medewerkers ten behoeve van deze activiteiten maken te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 60 waarin zowel de directe loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, te vermeerderen met de kosten bedoeld in artikel 29, derde lid, onderdeel b tot en met d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; of

    • b. de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, te vermeerderen met:

      • 1°. een vaste opslag van 50% van de directe loonkosten;

      • 2°. de kosten bedoeld in artikel 29, derde lid, onderdeel b tot en met d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien deze in de administratie te onderscheiden zijn.

Artikel 3.6. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, onderdeel a, bedraagt:

    • a. voor een mkb-onderneming 50% van de subsidiabele kosten;

    • b. voor een grote onderneming 15% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, onderdeel b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en maximaal het voor de aanvrager geldende de-minimisplafond.

Artikel 3.7. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Het subsidieplafond voor 2025 bedraagt: € 9.577.000.

Artikel 3.8. Wijze van verdeling

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.9. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Een aanvraag tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kan worden ingediend van 30 januari 2025, 9.00 uur tot en met 8 april 2025, 12.00 uur.

Artikel 3.10. Aanvraag

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met gebruikmaking van een daartoe door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een mkb-verklaring;

    • d. een kwalitatieve en kwantitatieve omschrijving van de reductie van CO2-uitstoot en materiaalbesparing die:

      • i. rekening houdt met scope 3 emissies, te weten de CO2-uitstoot in de gehele levenscyclus van een product; en

      • ii. met de resultaten van het project gerealiseerd kunnen worden ten opzichte van de gangbare praktijk, te weten de in de Nederlandse markt gangbare praktijk per fase van de levenscyclus van het product, waaruit blijkt dat deze resultaten aannemelijk zijn;

    • e. een onderbouwing waaruit blijkt hoe de aanvrager het eigen aandeel in de projectkosten financiert; en

    • f. een onderbouwing van de economische haalbaarheid van de toepassing van de uitkomsten van het project.

  • 3 Indien de aanvraag betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, bevat deze in aanvulling op het tweede lid een verklaring de-minimissteun.

  • 4 Indien het cio-project betrekking heeft op inzameling van afval onderbouwt de aanvrager in aanvulling op het tweede lid aan de hand van een intentieverklaring dat bij het project een verwerker is betrokken die het afval verwerkt.

  • 5 Indien de aanvraag afkomstig is van een samenwerkingsverband, verstrekt de penvoerder in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, voor elke deelnemer aan het samenwerkingsverband de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, c, en e, en het derde lid.

Artikel 3.11. Afwijzingsgronden

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit en artikel 1.3 wordt een subsidieaanvraag afgewezen indien:

  • a. het cio-project overwegend betrekking heeft op de terugwinning van materialen voor recycling op een manier die leidt tot minder hoogwaardig gebruik dan de oorspronkelijke toepassing;

  • b. de datum waarop de activiteit start meer dan zes maanden na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag ligt;

  • c. de uitvoering van de activiteit langer dan drie jaar duurt;

  • d. de te verstrekken subsidie minder dan € 50.000 of meer dan € 500.000 per cio-project bedraagt;

  • e. de subsidie bij een aanvraag als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, voor een deelnemer aan het samenwerkingsverband minder dan € 25.000 bedraagt;

  • f. mkb-ondernemingen minder dan 30% van het totaal van de voor alle ondernemingen in het samenwerkingsverband in aanmerking komende subsidiabele kosten voor hun rekening nemen indien sprake is van een samenwerkingsverband tussen mkb-ondernemingen en grote ondernemingen; of

  • g. de reductie van CO2-uitstoot die met de resultaten van het project gerealiseerd kan worden ten opzichte van de gangbare praktijk lager is dan 10%.

Artikel 3.12. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 2 De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger een eenmalige ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien de subsidieontvanger kan aantonen dat de benodigde tijd voor de realisatie van het project langer is dan 36 maanden.

  • 3 De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, betreft maximaal twaalf maanden.

Artikel 3.13. Betaling en voorschotten

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 De Minister verstrekt ambtshalve, gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening, voorschotten van 90% van het totaal verleende bedrag.

  • 2 Bij subsidies waarvan de projectduur een jaar of meer is, geldt dat het eerste voorschot ambtshalve wordt verstrekt met de beschikking tot subsidieverlening, en dat:

    • a. de daaropvolgende voorschotten ambtshalve worden verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober; en

    • b. met inachtneming van het eerste lid, het voorschot wordt berekend door het totale voorschotbedrag te delen door het aantal kwartalen in de periode waarover de subsidie is verleend.

Artikel 3.14. Subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 Binnen dertien weken nadat de activiteit is afgerond, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat op de website van RVO wordt geplaatst.

  • 2 In aanvulling op artikel 24 van het Kaderbesluit bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie ten behoeve van openbare kennisdeling in elk geval een samenvatting van de resultaten van het project.

Artikel 3.15. Staatssteun

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

  • 1 Subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, wordt verleend op basis van artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, wordt verleend op basis van de de-minimisverordening, landbouw de-minimisverordening of visserij de-minimisverordening.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Artikel 4.1. Evaluatie

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

De Minister publiceert voor 9 april 2025 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de subsidie bedoeld in paragraaf 2.

Artikel 4.2. Inwerkingtreding en horizonbepaling

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 9 april 2020 en vervalt met ingang van 9 april 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 4.3. Citeertitel

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Circulaire Economie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Milieu en Wonen,

S. van Veldhoven-van der Meer

Bijlage 1. bij artikel 3.3, eerste lid, onderdeel c, van de Subsidieregeling Circulaire Economie

[Regeling vervallen per 09-04-2025]

Deze bijlage bevat de productgroepen, en daaronder vallende materialen en producten, voor de cio-projecten.

  • 1. Elektrische en elektronische appraten:

    • a. grote huishoudelijke apparaten, waaronder stofzuigers en koelkasten;

    • b. high tech en communicatie, waaronder laptops, smartphones en televisie;

    • c. kleine huishoudelijke apparaten waaronder föhns en scheerapparaten;

    • d. lampen en verlichting;

    • e. speelgoed, ontspannings- en sportapparatuur, waaronder elektronisch kinderspeelgoed of videoapparatuur.

  • 2. Textiel:

    • a. huishoudtextiel, tapijten, consumenten- en bedrijfskleding, waaronder lederwaren en wol;

    • b. meubelstoffen en gordijnen;

    • c. beddengoed, waaronder bedrijfsmatig beddengoed.

  • 3. Luier- en incontinentiemateriaal:

    • a. wegwerp- of herbruikbare luiers;

    • b. incontinentiemateriaal, waaronder babyluiers en incontinentiebroekjes.

  • 4. Herbruikbare bekers en maaltijdverpakkingen: verpakkingen en bekers die bestemd, ontworpen en in de handel zijn gebracht om binnen hun levensduur verscheidene omlopen te maken door opnieuw te worden gevuld of gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij zijn ontworpen. Hieronder vallen verpakkingen en bekers die geretourneerd worden naar de producent om opnieuw gevuld te worden, opnieuw gebruikt te worden of opnieuw in goede staat voor gebruik gebracht worden met inbegrip van reinigen, wassen of repareren. De fysieke eigenschappen en kenmerken van de herbruikbare verpakking of beker zijn dusdanig dat onder normaal te verwachten gebruiksvoorwaarden meerdere omlopen mogelijk zijn.

  • 5. Meubilair:

    • a. zitmeubels, waaronder sofa’s, banken en stoelen;

    • b. bedden en matrassen;

    • c. tafels, kasten en overige meubels, waaronder bureaus en bureaustoelen.