De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 10:3 en 10:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 1.9, eerste lid, 1.18, eerste lid, 7.6, tweede lid, 7.7, derde tot en met het achtste lid, 7.9, derde lid, 7.18, eerste en vierde lid, 7.25 van de Binnenvaartregeling, artikel 26 van de Binnenvaartwet en de artikelen 7.09, eerste lid, 7.14, eerste lid, 7.15, 7.17, tweede lid, 7.18, eerste lid, 7.19, eerste lid, 8.02, eerste lid, van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn;
Gezien de instemming van de gemandateerde blijkens de brief van 22 januari 2019, nr. CDS20190011,
van de directeur bedrijfsvoering van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen en
de brief van 12 juli 2019, kenmerk IENW/BSK-2019/120782, van de loco-secretaris-generaal
van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan het CBR;
In dit besluit wordt verstaan onder:
-
CBR: het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk;
-
ICC: Internationaal Certificaat van Competentie als bedoeld in artikel 7.1 van de Binnenvaartregeling;
-
minister: de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Aan de algemeen directeur van het CBR wordt mandaat verleend ten aanzien van:
-
a. De afgifte van het beperkt groot vaarbewijs, het groot vaarbewijs, het zeilbewijs
en het vrijstellingsbewijs schipper rondvaartboot van het Amsterdamse grachtentype;
-
b. de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 7.08, eerste lid, 7.09, eerste en tweede lid, onderdeel c, 7.11, eerste lid, 7.14, eerste en vierde lid, 7.15, 7.17 tot en met 7.19,7.20, 7.22, vijfde lid, 8.02, eerste lid, 8.03, eerste lid, 8.04, 8.05, eerste en vierde lid, en 8.06 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn;
-
c. de in artikel 7.18, vierde lid, van de Binnenvaartregeling bedoelde beoordeling van de vaartijd;
-
d. de afgifte van het klein vaarbewijs;
-
e. de afgifte van het groot pleziervaartbewijs;
-
f. de afgifte van het ICC.
Aan de gemandateerde wordt machtiging verleend om handelingen te verrichten die verband
houden met de in artikel 2 genoemde bevoegdheden.
De directeur Maritieme Zaken van het Directoraat-Generaal Luchtvaart en Maritieme
Zaken kan de gemandateerde ten aanzien van de in artikel 2 genoemde bevoegdheden per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van
de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De gemandateerde oefent zijn bevoegdheden
uit met inachtneming van deze instructies.
De gemandateerde kan, ten aanzien van de aan hem op grond van dit besluit verleende
bevoegdheden, ondermandaat verlenen aan een of meer onder hem ressorterende functionarissen.
De gemandateerde voert bij de aan hem toegekende bevoegdheid een ordentelijke en voor
de minister transparante administratie en verschaft de minister desgevraagd alle inlichtingen
die betrekking hebben op de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheid.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat CBR 2019.