A. Inleiding
Het subsidie-instrument Power of Voices Partnerschappen heeft een budget van EUR 825 miljoen en een looptijd van vijf jaar, startend op 1 januari 2021. Het richt zich op het
versterken van maatschappelijke organisaties, zodat deze in staat zijn te pleiten
en te beïnvloeden ten behoeve van het behalen van SDG’s en een meer inclusieve en
duurzame samenleving. Subsidies in het kader van dit instrument zijn bedoeld voor
allianties die worden geselecteerd als strategische partners van de Minister. De Theory of Change van dit subsidie-instrument is bijgevoegd in annex 5 en maakt onderdeel uit van de
beleidsregels.
Teneinde in aanmerking te kunnen komen voor subsidieverstrekking in het kader van
dit instrument dient een aanvraag zich te richten op maximaal één van de volgende
thema’s:
-
1. Klimaatmitigatie en -adaptatie;
-
2. Handel en/of Verduurzaming waardeketens;
-
3. Voedselzekerheid, duurzaam waterbeheer en/of WASH (water, sanitatie en hygiëne);
-
4. Vrouwenrechten en gendergelijkheid;
-
5. Vrijheid van meningsuiting of Vrijheid van religie en levensovertuiging;
-
6. Gelijke rechten LHBTI;
-
7. Veiligheid en rechtsorde.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid is niet alleen een op zichzelf staand thema, maar
is ook een dwarsdoorsnijdend thema in alle aanvragen.
Aanvragen op de thema’s Klimaatmitigatie en -adaptatie en Handel en/of verduurzaming
waardeketens kunnen zich richten op alle lage-, lage midden- en hoge middeninkomenslanden
(annex 3).
Aanvragen op de thema’s Voedselzekerheid, duurzaam waterbeheer en/of WASH (water,
sanitatie en hygiëne); Vrouwenrechten en gendergelijkheid; Vrijheid van meningsuiting
of Vrijheid van religie en levensovertuiging; Gelijke rechten LHBTI en Veiligheid
en rechtsorde worden gestimuleerd om zich grotendeels te richten op de focusregio’s,
alsmede de landen genoemd in de BHOS-nota, waar Nederland een OS-relatie mee heeft. Hiermee wordt meer synergie beoogd tussen de versterking van het maatschappelijk
middenveld ter plaatse en de uitvoering van het BHOS-beleid.
Aanvragers kunnen het thema vanuit een eigen benadering en met oog voor coherentie
invullen, waarbij het leggen van verbindingen vanuit het gekozen thema met andere
thema’s mogelijk is.
Binnen dit subsidie-instrument komen service delivery activiteiten niet in aanmerking voor subsidie.
Wie kunnen in aanmerking komen als strategisch partner?
Alleen allianties van maatschappelijke organisaties komen in aanmerking om strategisch
partner te worden van de Minister in het kader van Power of Voices Partnerschappen. Een alliantie bestaat uit alliantiepartners, waaronder één penvoerder
en één of meerdere andere alliantiepartners.
Alliantiepartners kunnen zijn:
-
• Maatschappelijke organisaties met een hoofdkantoor in lage-, lage midden- en hoge
middeninkomenslanden, al dan niet als penvoerder van een alliantie of als andere alliantiepartner,
met bewezen kwaliteit en aantoonbaar Track Record op capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties op het gebied van pleiten
en beïnvloeden;
-
• Nederlandse maatschappelijke organisaties, al dan niet als penvoerder van een alliantie
of als andere alliantiepartner, met bewezen kwaliteit en aantoonbaar Track Record op capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties op het gebied van pleiten
en beïnvloeden;
-
• Internationale non-gouvernementele organisaties (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland
anders dan Nederland, als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder, met bewezen kwaliteit
en aantoonbaar Track Record op capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties
op het gebied van pleiten en beïnvloeden.
Elke alliantiepartner moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.
Van elke alliantie dient ten minste één alliantiepartner uit een lage-, lage midden-
of hoge middeninkomensland en één Nederlandse partner deel uit te maken.
Aanvragen van een alliantie worden door de penvoerder namens de alliantie ingediend.
Zowel een Nederlandse alliantiepartner als een alliantiepartner uit een lage-, lage
midden- of hoge middeninkomensland kan de rol van penvoerder vervullen. In geval de
aanvraag van de alliantie in aanmerking komt voor subsidie, is de penvoerder de subsidieontvanger
en als zodanig geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor
de subsidie wordt verleend en voor de naleving van de aan de subsidieverlening en
de partnerschapsovereenkomst verbonden verplichtingen.
Een maatschappelijke organisatie komt maximaal tweemaal in aanmerking voor een strategisch
partnerschap Power of Voices Partnerschappen, waarvan slechts éénmaal in de rol van penvoerder. Indien meerdere
aanvragen worden ingediend met dezelfde organisatie als penvoerder, wordt enkel de
eerst ontvangen aanvraag in behandeling genomen. De later ontvangen aanvraag/aanvragen
wordt/worden terzijde gelegd en afgewezen. Indien een organisatie in geen enkele aanvraag
als penvoerder optreedt, kan zij tweemaal alliantiepartner zijn. In totaal kan een
organisatie dus in twee allianties namens welke aanvragen worden ingediend, deelnemen.
Indien een organisatie in meer dan twee allianties namens welke aanvragen worden ingediend,
deelneemt, wordt enkel de eerste twee ontvangen aanvragen in behandeling genomen en
wordt/worden de later ingediende aanvraag/aanvragen terzijde gelegd en afgewezen.
Deelname van een maatschappelijke organisatie aan een alliantie, hetzij als penvoerder,
hetzij als andere alliantiepartner, in een strategisch partnerschap onder Power of Voices Partnerschappen beperkt niet de mogelijkheid tot deelname van deze maatschappelijke
organisatie in allianties, hetzij als penvoerder, hetzij als andere alliantiepartner,
onder de overige subsidie-instrumenten onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende vereisten onder deze subsidie-instrumenten.
Aanvragen voor deelname in een strategisch partnerschap onder Power of Voices Partnerschappen worden, uiterlijk 12 maart 2020 12.00 uur CET online gedaan, aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde en beschikbaar
gestelde online aanvraagstramien en voorzien van de daarin vermelde bescheiden. Aanvragen die later dan 12 maart 2020 12.00 uur CET worden ontvangen, worden afgewezen en niet in behandeling genomen.
B. Beoordelings- en selectieprocedure en criteria
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2016 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van Power of Voices Partnerschappen. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving
en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
De beoordeling van aanvragen voor een strategisch partnerschap, en daarmee een subsidie,
vindt plaats in drie fasen, resulterend in een besluit over de selectie van allianties
die in aanmerking komen voor het aangaan van een strategisch partnerschap en over
de toekenning van subsidie.
-
1. De eerste fase bestaat uit een toets op drempelcriteria;
-
2. De tweede fase bestaat uit de beoordeling van de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie, de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en de kwaliteit van het Track Record van
de alliantie en alliantiepartners;
-
3. De derde fase bestaat uit de beoordeling van het volledige programmavoorstel en budget.
De aanvragen worden in fase 1 beoordeeld op de in de drempeltoets vermelde drempelcriteria.
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen.
Indien aan alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag verder beoordeeld
op basis van de onder Criteria kwalitatieve toets fase 2 in dit hoofdstuk genoemde
kwaliteitscriteria. Indien aan één of meer van de drempelcriteria niet wordt voldaan,
wordt de aanvraag terzijde gelegd en afgewezen.
Voor de beoordeling van aanvragen in fase 1 en 2 worden de volgende vier onderdelen
gevraagd in de aanvraag:
-
1.
Theory of Change die voor de alliantie de basis vormt in het realiseren van het beoogde doel van de
alliantie in het beoogde strategische partnerschap. De Theory of Change bevat een (voorgestelde) landenkeuze en een onderbouwing hiervan;
-
2. Beschrijving van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt, inclusief de wijze waarop zeggenschap
van deze lokale organisaties is geïntegreerd en gegarandeerd;
-
3.
Track Record waarin de alliantie de ervaring op het voorgestelde thema en in de landen waar de
aanvraag zich op richt, beschrijft;
-
4. Een getekende samenwerkingsovereenkomst tussen de penvoerder en alle andere alliantiepartners.
Aanvragen van allianties van maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen
komen als partner voor een strategisch partnerschap met de Minister moeten (in voldoende
mate) voldoen (minimaal 650 punten) aan de volgende criteria:
-
1. Drempelcriteria;
-
2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de Theory of Change van de alliantie; voor de Theory of Change kunnen maximaal 550 punten behaald worden, de Theory of Change van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld vanaf 355 punten;
-
3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking
met lokale organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt; voor de beschrijving
van de visie van de alliantie op samenwerking met lokale organisaties in de landen
waar de aanvraag zich op richt kunnen maximaal 175 punten behaald worden, de visie
op samenwerking met lokale organisaties van een aanvraag wordt als voldoende beoordeeld
vanaf 120 punten;
-
4. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het Track Record van de alliantie; voor
het Track Record kunnen maximaal 275 punten behaald worden, het Track Record van een aanvraag wordt
als voldoende beoordeeld vanaf 175 punten.
Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner, zal de kwaliteit van elk
van deze onderdelen, dus zowel de Theory of Change, als de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en het Track Record, minimaal als voldoende
moeten zijn beoordeeld. Indien één of meer van de onderdelen van onvoldoende kwaliteit
blijkt te zijn, wordt het voorstel terzijde gelegd en afgewezen.
Ook indien een aanvraag in de kwalitatieve beoordeling in totaal minder dan 650 punten
behaalt, zal het voorstel terzijde gelegd worden en afgewezen.
Op de aanvragen vallend onder thema 3-7, die in de kwalitatieve beoordeling minimaal
650 punten behaald hebben, zullen na deze kwalitatieve beoordeling punten toegekend
worden aan de inzet in landen in de focusregio’s en de overige landen genoemd in de
BHOS-nota waar een OS-relatie mee bestaat. De toekenning zal plaatsvinden naar rato van de mate waarin een aanvraag zich richt
op landen in de focusregio’s en de overige landen genoemd in de BHOS-nota.
De eindscore van een aanvraag wordt bepaald door de score op de kwalitatieve beoordeling
en de punten op de geografische inzet, indien van toepassing.
Er zullen maximaal 20 aanvragen geselecteerd worden voor fase 3. Indien er minder
dan 20 aanvragen voldoen aan de kwaliteitscriteria, worden er dus minder dan 20 aanvragen
geselecteerd. Bij meer dan 20 aanvragen die voldoen aan de kwaliteitscriteria, zullen
de 20 hoogst scorende aanvragen worden geselecteerd. Hierbij wordt gelet op het bepaalde
in artikel 8, derde lid, onder c, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse
Zaken rekening gehouden met een evenwichtige spreiding van het aantal geselecteerde aanvragen
over de thema’s zoals hierboven genoemd.
De aanvragen van niet-geselecteerde allianties worden afgewezen.
Een externe adviescommissie ziet toe op de kwaliteit, consistentie en objectiviteit
van de beoordelingsprocessen van vier van de onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld vallende subsidie-instrumenten.
Fase 1. Drempeltoets
De drempelcriteria zijn criteria waaraan een aanvraag in elk geval moet voldoen om
in aanmerking voor subsidie te kunnen komen. De toets op de drempelcriteria vindt
plaats door medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien niet aan
alle drempelcriteria wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.
Let op: statuten en/of jaarverslagen dienen in de Nederlandse, Engelse, Franse en/of
Spaanse taal ingeleverd te worden. Indien statuten en/of jaarverslagen niet in bovengenoemde
talen opgesteld zijn, dient de penvoerder zorg te dragen voor een gecertificeerde
vertaling.
D.1.a: De aanvraag wordt ingediend namens een alliantie door één penvoerder zijnde een maatschappelijke
organisatie gevestigd in Nederland of in een lage-, lage midden-, of hoge middeninkomensland
(zie de landenlijst in annex 3 bij deze beleidsregels).
Onder een maatschappelijke organisatie wordt verstaan: een niet op winst gerichte,
niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een
maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht,
die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door
een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.
Onder een in Nederland gevestigde organisatie wordt verstaan: een organisatie opgericht
in Nederland, volgens Nederlands recht en statutair minimaal drie jaar in Nederland
gevestigd, waarbij de peildatum 1 januari 2019 is.
Onder een in een lage-, lage midden- of hoge middeninkomensland gevestigde organisatie
wordt verstaan: een organisatie, die statutair is gevestigd in een van de landen opgenomen
in annex 3 en daar is opgericht volgens het aldaar geldende recht.
Toelichting:
Dit blijkt uit de statuten van de penvoerder en een namens de penvoerder en alle andere
alliantiepartners getekende samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog
op het aangaan van een strategisch partnerschap met de Minister in het kader van Power
of Voices Partnerschappen en de met behulp van deze subsidie uit te voeren activiteiten.
D.1.b: De alliantie namens welke de penvoerder de aanvraag indient, bestaat uit maatschappelijke
organisaties waarvan ten minste één maatschappelijke organisatie gevestigd in een
lage-, lage midden- of hoge middeninkomensland, opgenomen op de landenlijst van annex
3 bij deze beleidsregels, en ten minste één in Nederlandse gevestigde maatschappelijke
organisatie deel uitmaken.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten van de penvoerder en alle andere
alliantiepartners.
Internationale Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) gevestigd in een hoge-inkomensland
anders dan Nederland, kunnen in een alliantie deelnemen als alliantiepartner, niet
zijnde de penvoerder.
D.1.c: Elke maatschappelijke organisatie participeert ten hoogste in twee allianties, namens
welke aanvragen voor een strategisch partnerschap in het kader van Power of Voices
Partnerschappen worden ingediend, waarvan ten hoogste eenmaal als penvoerder.
Toelichting:
Elke maatschappelijke organisatie kan ten hoogste eenmaal als penvoerder en eenmaal
als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder, van een alliantie deel uitmaken namens
welke een aanvraag voor een strategisch partnerschap Power of Voices Partnerschappen wordt ingediend óf tweemaal als alliantiepartner, niet zijnde penvoerder.
Als een organisatie als alliantiepartner participeert in meer dan twee allianties
of meer dan één keer als penvoerder, zal/zullen enkel de eerst(e) (twee) ingediende
aanvraag/aanvragen in behandeling worden genomen. De daarna ontvangen aanvraag/aanvragen
wordt/worden afgewezen.
D.2: De aanvraag omvat een namens de penvoerder en alle andere alliantiepartners getekende
samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met het oog op het aangaan van een strategisch
partnerschap met de Minister in het kader van Power of Voices Partnerschappen en de
met behulp van deze subsidie uit te voeren activiteiten, waarin in ieder geval afspraken
zijn neergelegd over:
-
•
de wijze waarop elk van de alliantiepartners bijdraagt aan de werkzaamheden van de
alliantie (rollen, taken en verantwoordelijkheden);
-
•
de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;
-
•
de wijze waarop de kosten en de risico’s worden verdeeld over de alliantiepartners;
-
•
de wijze waarop de alliantiepartners naleving door de penvoerder van de aan een subsidie
verbonden verplichtingen jegens de Minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke
geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages).
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van een namens de penvoerder en alle andere
alliantiepartners getekende samenwerkingsovereenkomst die aan bovenstaande vereisten
voldoet.
D.3: Zowel de penvoerder als zijn alliantiepartners zetten zich in voor structurele armoedebestrijding
en inclusieve ontwikkeling in lage-, lage midden- en/of hoge middeninkomenslanden
(zie annex 3) in samenwerking met in die landen gevestigde maatschappelijke organisaties.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de doelstellingen van de penvoerder en alliantiepartners,
zoals vermeld in de statuten en/of jaarverslagen en/of jaarrapportages. Geef de passage/bladzijde
aan waarnaar wordt verwezen.
D.4: De penvoerder heeft binnen het onder D.3 genoemde werkterrein ten minste de afgelopen
drie jaar gewerkt aan capaciteitsversterking op het gebied van pleiten en beïnvloeden
van maatschappelijke organisaties in minimaal drie van de landen waar de aanvraag
zich op richt. Peildatum is 1 januari 2019.
Toelichting:
Dit wordt aangetoond door overlegging van de statuten en/of jaarverslagen en/of jaarrapportages
van de penvoerder. Geef daarbij de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen.
D.5: De penvoerder toont aan dat in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december
2018 jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de alliantie
afkomstig was uit bronnen anders dan directe subsidies en/of bijdragen van het ministerie
van Buitenlandse Zaken.
Toelichting:
Gedurende de periode 2016-2018 was jaarlijks ten minste 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten van de alliantie afkomstig uit bronnen anders dan directe subsidies en/of
bijdragen van het ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades/posten).
Dit criterium geldt voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien de penvoerder
of één van de andere alliantiepartners jaarlijks minder dan 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten uit andere dan directe subsidies en/of bijdragen van het ministerie van
Buitenlandse Zaken verwierf, dit kan worden gecompenseerd door (een) andere partner(s)
in de alliantie. Dit wordt aangetoond door overlegging van de laatste drie jaarrekeningen
(2016-2018) van de alliantiepartners of verwijzing naar de relevante pagina’s uit
de jaarverslagen over deze jaren indien de jaarrekeningen in deze verslagen zijn opgenomen.
Jaarlijkse totale inkomsten in 2016: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2017: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
Jaarlijkse totale inkomsten in 2018: EUR......, waarvan niet afkomstig van BZ: EUR.........
D.6:
A. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur
van een in Nederland gevestigde penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder)
bedraagt, uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, per
kalenderjaar ten hoogste EUR 189.000 (bruto) bij een dienstverband van een 36-urige
werkweek.
Genoemd bedrag bestaat uit:
-
1.
de beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen);
-
2.
de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;
-
3.
beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage,
etc.
B. Deze eis is ook van toepassing voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder)
die zijn gevestigd in een EU-lidstaat, waarbij voor alliantiepartners (niet zijnde
de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn aangesloten bij de euro geldt dat omrekening
van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex
4) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020. Voor de
toepassing van deze beleidsregels wordt het Verenigd Koninkrijk beschouwd als EU-lidstaat.
C. Gelet op de koopkrachtgegevens gepubliceerd door EUROSTAT (comparative price levels
2018)
geldt voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in één van de
volgende landen een aangepaste norm, op grond van het algemene inkomensniveau in de
betreffende landen:
• Noorwegen
|
NOK 2.490.214;
|
• Zwitserland
|
CHF 278.675;
|
• Japan YEN
|
20.617.531;
|
• VS/Canada
|
USD 205.350.
|
D. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur
van een penvoerder of alliantiepartner (niet zijnde de penvoerder) gevestigd in overige
landen, staat met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd in redelijke
verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en
complexiteit van de organisatie.
Toelichting:
Ad A/B/C/D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (inclusief toeslagen) van
elk van de leden van het management (inclusief CEO) en bestuur van de eigen organisatie
en alle overige alliantiepartners per de datum van de ingang van het subsidietijdvak:
Functie
|
Beloning (de som van de periodiek betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen)
|
Belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen
|
Beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld, 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage
e.a.
|
Omvang aanstelling (in uren per week)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor alliantiepartners (niet zijnde de penvoerder) uit EU-lidstaten die niet zijn
aangesloten bij de euro en voor penvoerders en overige alliantiepartners uit landen
buiten de EU, anders dan de landen onder C., geldt dat omrekening van de lokale valuta
naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (annex 4) die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1 januari 2020.
Ad A/B/C
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management en bestuur van de eigen organisatie en overige alliantiepartners
voor zover in de EU, Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada gevestigd.
Geef daarbij ook de omvang van de aanstelling aan waaraan de bezoldiging is verbonden
(zie ook hieronder onder NB).
Voor Nederlandse organisaties die vallen onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens (WNT) hoeft geen specificatie te worden gegeven, maar volstaat een verwijzing naar
de jaarlijks op uiterlijk 1 juli openbaar gemaakte WNT-gegevens, tenzij deze informatie
per 1 januari 2019 in verband met een wijziging in de bezoldiging niet meer geldig
is. (De WNT-gegevens dienen op internet openbaar gemaakt te worden voor een periode
van tenminste zeven jaar. Deze moeten algemeen toegankelijk en eenvoudig te vinden
zijn.)
Ad D
De penvoerder specificeert de hoogte van de bezoldiging (beloning, belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn) van de individuele
leden van het management en bestuur van de eigen organisatie en overige alliantiepartners
voor zover buiten de EU en Noorwegen, Zwitserland, Japan en/of VS/Canada gevestigd.
De penvoerder licht de verhouding tussen deze hoogte en het niveau van de functie,
de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie(s) toe.
NB:
Toelichting op criterium:
Het bezoldigingsmaximum is afgeleid van de bezoldiging van de Directeur-Generaal Internationale
Samenwerking (DGIS) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. DGIS valt onder de
cao voor Rijksambtenaren waarin een 36-urige werkweek als voltijds dienstverband wordt
aangemerkt. Indien het dienstverband van een managementlid of bestuurder bij de betrokken
organisatie minder dan 36 uur per week betreft, wordt het bezoldigingsmaximum van EUR 189.000 pro-rato
verlaagd en gerelateerd aan de deeltijdfactor van het dienstverband (omvang aanstelling/36*EUR
189.000). Bij een dienstverband van meer dan 36 uur blijft het bezoldigingsmaximum EUR 189.000. Wanneer de organisatie de deeltijdfactor verstrekt
in de subsidieaanvraag, is dit het uitgangspunt voor de berekening van het verlaagde
bezoldigingsmaximum. Wanneer de deeltijdfactor niet wordt verstrekt, wordt uitgegaan
van een omvang van een voltijds dienstverband van 36 uur.
D.7.a: De penvoerder is in staat tot een adequaat financieel beheer en kan door ervaringsdeskundigheid
met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ Geldige PARTOS ISO-9001; of
-
○ In geval de organisatie een positief beoordeelde Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) heeft: Ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ In geval de organisatie een geldige (vanaf 1 april 2017) positief beoordeelde COCA
heeft: een ingevulde Vragenlijst Actualisering ORIA (annex 2c) met verwijzing naar
het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd op
andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ Volledige ingevulde ORIA (annex 2a).
D.7.b: De penvoerder toont aan dat hij en alle andere alliantiepartners een integriteitsbeleid
hebben, en procedures om dit beleid te implementeren. Dit integriteitsbeleid en deze
procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen
seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden, bij de uitvoering van de activiteiten
waarop de aanvraag betrekking heeft door de penvoerder, de alliantiepartners en de
door hen ingeschakelde partijen, zoveel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval
te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en
de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige
melding van incidenten aan de Minister is gewaarborgd.
Toelichting:
Dit blijkt uit:
-
○ De penvoerder en alliantiepartners die een positief beoordeelde ORIA hebben: verwijzing
naar het activiteitennummer van de verkregen subsidie of naar de aanvraag afgekeurd
op andere gronden dan de organisatorische capaciteit; of
-
○ De penvoerder en alliantiepartners zonder ORIA: een volledig ingevuld ORIA integrity
update formulier (annex 2b), aan te leveren in de Engelse taal.
Fase 2. Beoordeling van de kwaliteit van de ‘Theory of Change’, de visie van de alliantie
op de samenwerking met lokale organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt
en het Track Record
Strategische partners die door de drempelcriteria heen zijn, worden geselecteerd aan
de hand van de inhoudelijke criteria, zoals opgesteld in deze paragraaf, voor de beoordeling
van de kwaliteit van de Theory of Change, de visie van de alliantie ten aanzien van de samenwerking met lokale organisaties
in de landen waar de aanvraag zich op richt en het Track Record.
Deze beoordeling wordt uitgevoerd door een beoordelingscommissie bestaande uit medewerkers
van het ministerie van Buitenlandse Zaken en (een) externe expert(s). Deze commissie
wordt per thema aangevuld met een vertegenwoordiger van een themadirectie van het
ministerie van Buitenlandse Zaken, die meewerkt aan de beoordeling van de aanvragen
die op het thema betrekking hebben.
Criteria kwalitatieve toets fase 2
De kwalitatieve toets in fase 2 bestaat uit drie onderdelen:
-
1. Criteria voor toetsing van de Theory of Change;
-
2. Criteria voor toetsing van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale
organisaties in de landen waar de aanvraag zich op richt;
-
3. Criteria voor toetsing van het Track Record.
1. Theory of Change
1.1. Theory of Change
Om de kwaliteit van de Theory of Change te kunnen beoordelen, dient de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) een Theory of Change in te dienen die bestaat uit een grafische weergave en een narratief van maximaal
4.000 woorden in lettertype Verdana 9, regelafstand 1. De Theory of Change dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of Nederlandse taal.
De Theory of Change integreert de genoemde kernelementen en uitgangspunten uit hoofdstuk 2.
De Theory of Change bevat:
-
• Een heldere probleemanalyse die uitmondt in een strategische doelstelling voor het
programma gericht op één van de thema’s, en de verschillende tussenliggende stappen
om dit doel te bereiken vanuit een mensenrechtenbenadering;
-
• Een strategie van pleiten en beïnvloeden en de hiervoor noodzakelijke capaciteitsversterking
bij maatschappelijke organisaties om bovenstaande doelstelling te behalen, waarbij
er een link wordt gelegd met deze processen zoals omschreven in de executive summary
Theory of Change van Versterking Maatschappelijk Middenveld (annex 5);
-
• Een analyse van de achterliggende aannames die de tussenliggende stappen om de strategische
doelstelling voor het programma te bereiken met elkaar verbinden;
-
• Een beperkt aantal proces-, outcome- en impact-indicatoren (kwantitatief) en/of omschrijvingen (kwalitatief);
-
• Een vanuit de probleemanalyse beredeneerde regio-, landen- of gebiedskeuze (minimaal
drie landen per aanvraag);
-
• Een dwarsdoorsnijdende gender- en inclusie-analyse;
-
• Een analyse van de beschikbare ruimte (civic space) voor het voorgestelde programma en de wijze waarop deze ruimte wordt bewaakt en/of
vergroot, hierbij rekening houdend met:
-
• Een analyse van de belangrijkste (partner)organisaties en groepen die voor het programma
van belang zijn;
-
• Een omschrijving van de wijze waarop de Nederlandse alliantiepartner de verbinding
met de Nederlandse samenleving vormgeeft;
-
• De hoogte van de subsidie die de penvoerder voor de alliantie vraagt om voorgestelde
interventies uit te voeren alsmede een onderbouwing.
1.2. Criteria
De kwaliteit van de Theory of Change wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin er een heldere probleemanalyse is op het gebied van één van de thema’s
die uitmondt in één strategische doelstelling;
-
2. De mate waarin er een heldere uitwerking is van de strategie van pleiten en beïnvloeden
en de hiervoor noodzakelijke capaciteitsversterking bij maatschappelijke organisaties,
en de mate waarin hier een duidelijke link wordt gelegd met deze processen zoals omschreven
in de executive summary van de Theory of Change van Versterking Maatschappelijk Middenveld (annex 5);
-
3. De mate waarin een logisch en onderbouwd verband bestaat tussen de beoogde interventies,
de aannames en resultaten en hoe deze bijdragen aan de strategische doelstelling;
-
4. De mate waarin de Theory of Change een bijdrage levert aan bewustwording ten aanzien van de rechten van de groepen waarop
zij zich richt en aan versterking van de stem van deze groepen, zodat zij voor hun
rechten kunnen opkomen;
-
5. De mate waarin het behalen van de beoogde resultaten realistisch is in de periode
van vijf jaar en de mate waarin duurzaamheid van deze resultaten wordt nagestreefd;
-
6. De mate waarin de keuze voor regio’s, landen, of specifieke gebieden binnen deze landen,
logisch voortvloeit vanuit de probleemanalyse;
-
7. De mate waarin de Theory of Change gendergelijkheid en inclusie integraal heeft opgenomen en specifieke aandacht heeft
voor benodigde interventies om barrières voor uitgesloten groepen, vrouwen en meisjes,
en jongeren in het algemeen weg te nemen;
-
8. De mate waarin er een heldere analyse is van de beschikbare ruimte (civic space) voor
het voorgestelde programma en van de (innovatieve) wijze waarop deze ruimte wordt
bewaakt en/of vergroot, hierbij rekening houdend met:
-
9. De mate waarin de alliantie kennis heeft van de belangrijkste organisaties en groepen
die voor het programma van belang zijn, en dit laat zien aan de hand van een actoranalyse;
-
10. De mate waarin er een heldere argumentatie is waarom er juist met deze organisaties
en groepen wordt samengewerkt om het strategisch doel te bereiken, reflecterend op:
-
○ legitimiteit;
-
○ meerwaarde;
-
○ complementariteit.
-
11. De mate waarin de Nederlandse alliantiepartner in staat is de thematiek waar het actief
op is binnen de Nederlandse samenleving onder de aandacht te brengen en op de politieke
en/of maatschappelijke agenda te krijgen en/of te behouden.
2. Visie alliantie op samenwerking met lokale organisaties
2.1. Visie
Om de kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
en groepen in de landen waar de aanvraag zich op richt te kunnen beoordelen, dient
de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) de visie hierop uit te werken in de
vorm van een narratief van maximaal 1.200 woorden in lettertype Verdana 9, met regelafstand
1, en dit in te dienen. De visie dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse
of Nederlandse taal.
Deze visie bevat:
-
• Een analyse van de belangrijkste machtsrelaties op verschillende niveaus tussen alliantiepartners
en lokale partners en groepen, daarbij rekening houdend met gender en inclusie;
-
• Een beschrijving van de wijze waarop deze machtsrelaties worden geadresseerd zodat
lokale partners en groepen uit de landen waar de aanvraag zich op richt zeggenschap
krijgen in het programmaontwerp en in de uitvoering;
-
• Een omschrijving van de wijze waarop gezamenlijk leren en innovatie onderdeel uitmaakt
van de samenwerking.
2.2. Criteria
De kwaliteit van de visie van de alliantie op de samenwerking met lokale organisaties
en groepen in de landen waar de aanvraag zich op richt wordt beoordeeld aan de hand
van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin er een heldere analyse is van de belangrijkste machtsrelaties op voor
het programma relevante niveaus tussen alliantiepartners en lokale partners en groepen;
-
2. De mate waarin gelijkwaardigheid en inbreng van de verschillende lokale partners en
doelgroepen is gewaarborgd in besluitvormingsprocessen over:
-
○ rollen en verantwoordelijkheden;
-
○ onderlinge rechten en plichten;
-
○ selectie van partners;
-
○ verdeling van budget;
-
○ vormgeving van het programma (Theory of Change, Monitoring en Evaluatie);
-
○ implementatie van het programma.
-
3. De mate waarin leren en innovatieve manieren van werken binnen de alliantie en met
de lokale partners structureel onderdeel uitmaakt van de samenwerking.
3. Track Record
3.1. Track Record
Teneinde de kwaliteit van het Track Record te kunnen beoordelen, dient de penvoerder met de andere alliantiepartner(s) een Track Record uit te werken in de vorm van een narratief van maximaal 3.500 woorden in lettertype
Verdana 9, regelafstand 1, en dit in te dienen. Het Track Record dient opgesteld en ingediend te worden in de Engelse of Nederlandse taal.
Het Track Record beschrijft kort twee casussen, met waar mogelijk verifieerbare bronnen toegevoegd,
uit de laatste drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019 van verschillende individuele
alliantiepartners, van de alliantie en/of van delen van de alliantie. Elke casus bevat:
-
• Aantoonbare resultaten die zijn geboekt op het terrein van pleiten en beïnvloeden
en (wederzijdse) capaciteitsversterking op het gebied van pleiten en beïnvloeden in
de drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;
-
• De landen waarin de penvoerder en overige alliantiepartners actief waren die relevant
zijn voor de aanvraag;
-
• De kennis van de penvoerder en de overige alliantiepartners van de thematiek waarop
de Theory of Change van de alliantie betrekking heeft;
-
• De wijze waarop is samengewerkt met de relevante actoren;
-
• De wijze waarop de penvoerder en/of de alliantiepartners de Theory of Change of een ander planningsinstrument regelmatig hebben getoetst en hoe dit al dan niet
heeft geleid tot aanpassingen in het programma;
-
• Gendergelijkheid en inclusie als integraal onderdeel van de programma’s;
-
• De aandacht in de uitwerking van programma’s en gedurende de implementatie daarvan
voor de specifieke behoeften van voor de programma’s relevante (uitgesloten) groepen
en bij die behoeften behorende specifieke interventies;
-
• Het waarborgen van duurzaamheid van de resultaten van de programma’s;
-
• Het leren van lessen op het terrein van pleiten en beïnvloeden en het gebruiken daarvan.
3.2. Criteria
De kwaliteit van het Track Record wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
-
1. De mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners laat/laten zien dat zij beschikt/beschikken
over aantoonbare expertise in capaciteitsversterking op het gebied van pleiten en
beïnvloeden en de mate waarin de alliantie en/of de alliantiepartners in staat is/zijn
de beoogde resultaten te behalen;
-
2. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners kennis heeft/hebben van relevante
actoren in de landen waarop de aanvraag zich richt (overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties en sociale bewegingen) en de mate waarin hij/zij daarmee effectief heeft/hebben
samengewerkt;
-
3. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners aandacht had(den) voor leren en
waarin hij/zij was/waren gericht op het uitwisselen van kennis en ervaringen met betrokkenen;
-
4. De mate waarin gendergelijkheid en inclusie op een effectieve wijze waren geïntegreerd
in de analyse, de implementatie en de beoogde resultaten en terugkomen in de inzet
van de financiële middelen;
-
5. De mate waarin barrières voor het optimaal kunnen participeren in de samenleving van
uitgesloten groepen, vrouwen en meisjes, en jongeren in het algemeen in kaart zijn
gebracht, zijn geadresseerd en/of zijn weggenomen;
-
6. De mate waarin de alliantie en/of alliantiepartners transparantie over het handelen
heeft/hebben gewaarborgd en de mate waarin verantwoording over het handelen aan lokale
partners, overheden, achterban, financiers en eventueel andere relevante actoren werd
afgelegd;
-
7. De mate waarin de duurzaamheid van de resultaten werd gewaarborgd.
Fase 3. Proces na selectie en uitwerking programmavoorstel
Uitwerking strategisch partnerschap en aansluiting bij MLS-en en resultaatkaders
Een overzicht van de allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische
partner zal met de thema’s en de bijbehorende landenkeuze direct na fase 2 gedeeld
worden met de themadirecties en regiodirecties van het ministerie van Buitenlandse
Zaken en de betreffende ambassades. Tegelijkertijd kunnen allianties de Meerjarige
Landenstrategieën opvragen voor die landen waarvoor zo’n strategie is opgesteld. Deze
zullen via de regiodirecties beschikbaar gesteld worden. Via deze informatiedeling
kunnen verwachtingen ten aanzien van betrokkenheid bij deze strategische partnerschappen
in een zo vroeg mogelijk stadium in kaart worden gebracht. Deze informatie is van
belang bij het verder invulling geven aan de uitwerking van de programmavoorstellen.
Allianties die zijn geselecteerd als potentiële strategische partner worden uitgenodigd
om in samenspraak met de betreffende themadirectie, regiodirectie en ambassades nadere
invulling te geven aan het strategische partnerschap, een gezamenlijk strategisch
doel te formuleren en afspraken te maken over rollen, verantwoordelijkheden, verwachtingen
en ambities. In gezamenlijk overleg zullen afspraken gemaakt worden over de aansluiting
van de verschillende Theories of Change, resultaatkaders en de inzet in de in de aanvraag voorgestelde landen. Het aanbrengen
van wijzigingen in deze voorgestelde landenlijst is in gezamenlijk overleg mogelijk.
De mate van intensiteit van samenwerking tussen de strategische partners en het ministerie
is afhankelijk van de actuele (beleids)agenda en wordt mede bepaald door pragmatische
overwegingen, zoals beschikbare capaciteit van de strategische partners en het ministerie
en het aantal partnerschappen per land.
Zo zal de betrokkenheid van ambassades en intensiteit van samenwerking per strategisch
partnerschap en per land worden gedefinieerd en zal deze onder andere afhankelijk
zijn van de aansluiting van de aanvraag bij de betreffende Meerjarige Landenstrategie
en/of de aanwezige capaciteit op de ambassade(s).
Daar waar de aanvraag beleidsmatig aansluit bij de Meerjarige Landenstrategie kan
de betrokkenheid van de ambassade tijdens de implementatie een meer strategisch karakter
krijgen. Daar waar geen of in mindere mate aansluiting is bij de prioriteiten van
de desbetreffende ambassade, zal de samenwerking met de ambassade minimaal zijn, maar
zal de ambassade wel geïnformeerd worden over de werkzaamheden van de alliantie.
Financiële middelen
Binnen een maand nadat de potentiële strategische partners zijn geselecteerd (zie
hierna onder C. Tijdpad) zal het definitieve totale subsidieplafond bekend worden
gemaakt en de wijze van verdeling van de middelen over de verschillende allianties.
Daaruit vloeit voort welk maximale budget elke alliantie krijgt toegewezen, uiteraard
onder voorbehoud van een positieve uitkomst van de beoordeling van het door de alliantie
uit te werken volledige programmavoorstel en begroting.
Bij de verdeling van de middelen zullen de kwaliteit van de aanvraag en de omzet die
een alliantie heeft gehad over de afgelopen drie jaar een rol spelen. Dit kan betekenen
dat de hoogst scorende aanvraag niet het hoogste budget toegewezen krijgt.
Het minimumbudget per alliantie is EUR 3 miljoen per jaar en het maximumbudget is
EUR 20 miljoen per jaar. De looptijd van de subsidies, en daarmee de programma’s,
is vijf jaar. De partners stellen op basis van het toegewezen budget een definitief
programmavoorstel en begroting op. Na fase 2 wordt met de potentiële strategisch partners
een budgetformat en criteria voor de beoordeling van de kwaliteit van het volledige
programmavoorstel gedeeld.
Programmavoorstel
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het programmavoorstel en voor de implementatie
ligt in alle gevallen bij de geselecteerde alliantie. Het programmavoorstel wordt
uiterlijk ingediend op 16 oktober 2020 12.00 uur CEST. In het programmavoorstel dient een globaal eerste jaarplan te worden opgenomen,
inclusief budget en liquiditeitsprognose, een meerjarenplan en een meerjarenbegroting.
Indien van toepassing, kan de ingevulde vragenlijst achter de Partos ISO 9001 certificering
worden opgevraagd.
Selectie als potentieel strategisch partner biedt geen garantie op subsidie. Subsidie
wordt alleen toegekend indien het programmavoorstel van voldoende kwaliteit blijkt
te zijn (in voldoende mate voldoet aan de criteria voor de beoordeling van de kwaliteit
van deze voorstellen). De kwaliteit van het programmavoorstel wordt getoetst aan de
hand van nog vast te stellen criteria; in elk geval op het gebied van de uitwerking
van de in de aanvraag gepresenteerde Theory of Change, een adequate risicoanalyse en mitigerende maatregelen, een resultatenkader inclusief
IATI en het logische verband tussen beoogde resultaten en budget. Indien een uitgewerkt
programmavoorstel niet van voldoende kwaliteit blijkt te zijn, wordt deze afgewezen.
Dit heeft overigens geen gevolgen voor de in fase 2 reeds afgewezen aanvragen.