Besluit rechtspositie leden Autoriteit persoonsgegevens

Geraadpleegd op 12-12-2024.
Geldend van 06-06-2019 t/m heden

Besluit van 17 mei 2019, houdende vaststelling van de rechtspositie van de leden van de Autoriteit persoonsgegevens (Besluit rechtspositie leden Autoriteit persoonsgegevens)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 10 april 2019, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2562872;

Gelet op artikel 9 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 april 2019, nr. W16.19.0097/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 14 mei 2019, nr. 2590857;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 2. Rechtspositie van de leden en de buitengewone leden

Artikel 2

  • 1 Aan de voorzitter, de andere leden en de buitengewone leden van de Autoriteit wordt afschrift verstrekt van het koninklijk besluit waarbij zij tot voorzitter, lid, onderscheidenlijk buitengewoon lid van de Autoriteit zijn benoemd of herbenoemd.

  • 2 Aan de voorzitter en de andere leden wordt bovendien schriftelijk mededeling gedaan van de standplaats, het salaris en de arbeidsduur waarvoor zij worden aangesteld.

Artikel 3

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is de voorzitter, een ander lid of een buitengewoon lid na het verstrijken van diens benoemingstermijn als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de wet, niet voor herbenoeming voor te dragen, doet Onze Minister daarvan aan betrokkene uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van die termijn schriftelijk mededeling.

  • 2 Indien de voorzitter, een ander lid of een buitengewoon lid na het verstrijken van zijn benoemingstermijn niet voor herbenoeming in aanmerking wenst te komen, geeft hij hiervan uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van zijn benoemingstermijn kennis aan Onze Minister.

  • 3 Aan de voorzitter, een ander lid of een buitengewoon lid wordt, behoudens in geval van herbenoeming, geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra zijn benoemingstermijn is verstreken.

Artikel 4

  • 1 De voorzitter en de andere leden worden door Onze Minister aangesteld voor een arbeidsduur van ten hoogste gemiddeld 36 uren per week.

  • 2 Op eigen verzoek kan de arbeidsduur waarvoor de voorzitter of een ander lid van de Autoriteit is aangesteld door Onze Minister worden gewijzigd.

  • 3 Op een verzoek als bedoeld in het tweede lid van een ander lid wordt niet beslist dan nadat daarover het advies is ingewonnen van de voorzitter van de Autoriteit.

Artikel 5

  • 1 De voorzitter of een ander lid kan worden verplicht te gaan wonen of te blijven wonen in of nabij de gemeente waarin de Autoriteit is gevestigd, indien dit naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie.

  • 2 Aan deze verplichting moet worden voldaan binnen twee jaar nadat zij is opgelegd.

Artikel 7

Indien de voorzitter wegens ziekte of om andere redenen verwacht dat sprake is van dreigend langdurig verzuim, geeft hij daarvan binnen zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, kennis aan Onze Minister. Indien een ander lid wegens ziekte of om andere redenen verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, geeft hij daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan de voorzitter.

Artikel 8

  • 1 Aan de voorzitter, een ander lid of een buitengewoon lid wordt ontslag op eigen verzoek verleend met ingang van de dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het ontslagverzoek door Onze Minister is ontvangen.

  • 2 Van het bepaalde in het eerste lid kan op verzoek van de betrokkene door Onze Minister worden afgeweken.

Artikel 9

Ten aanzien van de voorzitter en de andere leden is het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «betrokkene» wordt verstaan: het lid van de Autoriteit, dat ten gevolge van ontslag, niet zijnde ontslag op eigen verzoek, of ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet.

Artikel 10

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de voorzitter of een ander lid wordt een overlijdensuitkering uitbetaald aan de nabestaande of nabestaanden met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de ambtenaren in de sector Rijk in vaste dienst.

Artikel 11

  • 1 De voorzitter, de andere leden en de buitengewone leden melden financiële belangen, alsmede het bezit van en transacties met effecten die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met hun functievervulling kunnen raken, aan een door de Autoriteit aangewezen functionaris, niet zijnde een van de leden van de Autoriteit.

  • 2 De Autoriteit voert een registratie van de op grond van het eerste lid gedane meldingen.

  • 3 De voorzitter, de andere leden en de buitengewone leden verstrekken nadere informatie of bescheiden met betrekking tot de financiële belangen of het bezit van of de transacties met effecten, indien daarvoor naar het oordeel van de aangewezen functionaris, bedoeld in het eerste lid, aanleiding bestaat op grond van de melding of van na de melding gebleken feiten of omstandigheden.

  • 4 Het is de voorzitter of een ander lid of een buitengewoon lid verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

§ 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 25 mei 2018.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 11 van dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 mei 2019

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming,

S. Dekker

Uitgegeven de vijfde juni 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus