Loonheffingen, inkomstenbelasting, pensioenen; verzamelbesluit diverse onderwerpen

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023.]
Geraadpleegd op 01-05-2024.
Geldend van 01-04-2017 t/m 28-12-2018

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017-70301-n1). In onderdeel 2.3. zijn de voorwaarden voor vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw tot 10 jaar na ontslag opgenomen. Onderdeel 2.3.1. gaat over de vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw na het beëindigen van de dienstbetrekking door een werknemer. Het nieuw toegevoegde onderdeel 2.3.2. heeft betrekking op de vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw door een IB-ondernemer of resultaatgenieter na het beëindigen van de arbeidsverhouding op grond waarvan werd deelgenomen aan een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, Wet IB 2001. In een nieuw onderdeel 3.5. is een goedkeuring opgenomen met betrekking tot het pensioengevend inkomen van een IB-ondernemer of resultaatgenieter in geval van arbeidsongeschiktheid. De onderdelen 3.5., 3.6. en 3.7. (oud) zijn als gevolg hiervan vernummerd tot 3.6., 3.7. respectievelijk 3.8.

In verband met een nieuw onderdeel 8.2. zijn de onderdelen 8.2. tot en met 8.8. (oud) vernummerd tot 8.3. tot en met 8.9.

In onderdeel 8.2. zijn vier nieuwe aanwijzingen opgenomen voor de (premievrij) voortgezette pensioenopbouw na onvrijwillig ontslag wegens arbeidsongeschiktheid.

Onderdeel 11. voorziet in de intrekking van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017-70301-n1) dat door dit besluit wordt vervangen. Verder leidt het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018, 16/06236, ECLI:NL:HR:2018:958 tot intrekking van het besluit van 26 mei 2005, nr. DGB2005/3299m, het besluit van 8 december 2005, nr. DGB2005/6722M en het besluit van 18 december 2013, nr. BLKB2013/2200M.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

Er wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Dit besluit is vervolgens gewijzigd bij besluit van 17 februari 2023 nr. 2023-1520 (Stcrt. 2023, 6305) De wijzigingen betreffen de aanpassing van onderdeel 5.4. en de toevoeging van een nieuw onderdeel 5.5. Daarnaast zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht en twee onjuiste verwijzingen hersteld. Onderdeel 5.4. (nieuw) bevat de te stellen voorwaarden bedoeld in artikel 38p, vijfde lid, Wet LB voor het geruisloos aanwenden van een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting ter verkrijging van een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebelegginsrecht indien de termijnen uit deze oudedagsverplichting reeds zijn ingegaan. Onderdeel 5.5. (nieuw) bevat de te stellen voorwaarden, bedoeld in artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 voor het geruisloos aanwenden van een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting ter verkrijging van een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht op een tijdstip later dan het jaar waarin de belastingplichtige aan wie de lijfrentetermijnen toekomen, de leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

In Gebruikte begrippen en afkortingen wordt in alfabetische volgorde ingevoegd:

  • lijfrente: lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebelegginsrecht, als bedoeld in artikel 1.7, lid 1, onderdelen a en b, Wet IB 2001

2. Dienstjaren en diensttijd

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

2.1. Inleiding

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

2.2. Perioden van verlof

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Perioden van verlof tellen in beginsel mee als diensttijd zolang de dienstbetrekking voortduurt. Dit vloeit voort uit artikel 10a, eerste lid, onderdeel a, UBLB. Daarbij is de aard van het verlof (zoals ouderschapsverlof of sabbatsverlof) niet van belang. Wel moet men, net als bij andere diensttijd, uiteraard rekening houden met een eventuele deeltijdfactor. Ook moeten perioden van verlof (gedeeltelijk) buiten beschouwing blijven als het loon in die periode nihil of anderszins aanzienlijk lager dan gebruikelijk is (zie artikel 19 Wet LB). Met toepassing van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarde goed dat over perioden van geheel of gedeeltelijk onbetaald verlof de toepassing van artikel 19 Wet LB achterwege blijft.

Voorwaarde

Voor deze goedkeuring geldt de volgende voorwaarde:

  • 1. De goedkeuring geldt alleen voor zover er in de desbetreffende perioden geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 Wet IB 2001 of de deelname aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. De werkgever mag hierbij afgaan op een verklaring van de werknemer.

In onderdeel 3.5. komt aan de orde welk pensioengevend loon men over de verlofperiode in aanmerking kan nemen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

‘Onderdeel 3.5.’ wordt vervangen door ‘onderdeel 3.6.’.

2.3. Vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

2.4. VUT- en prepensioenjaren volgend op uitkeringen na onvrijwillig ontslag

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

2.5. Dienstjaren bij hernieuwde opbouw van pensioen na eerder prijsgeven

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

2.6. Uitbreiding begrip dienstjaren bij partner- en wezenpensioen op risicobasis

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

3. Pensioengevend loon

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

4. Ruil van beloningsbestanddelen

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

5. Wet uitfasering PEB

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

5.1. Inleiding

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Op 1 april 2017 zijn de maatregelen van de Wet uitfasering PEB in werking getreden (Kamerstukken 34 555 en 34 662). Het is vanaf 1 april 2017 tot en met 31 december 2019 mogelijk om het volledige in eigen beheer verzekerde deel van de opgebouwde pensioenaanspraak af te kopen of om te zetten in een ODV (artikel 38n Wet LB). Op het moment van de afkoop of omzetting mag de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak fiscaal geruisloos worden prijsgegeven voor zover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak hoger is dan de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande pensioenverplichting. Deze fiscale balanswaarde moet in het geheel worden afgekocht of omgezet in een ODV.

In dit onderdeel zijn vier goedkeuringen opgenomen die verband houden met de invoering van de Wet uitfasering PEB.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

In de laatste zin, wordt ‘vier’ vervangen door ‘drie’ en wordt na ‘PEB’ toegevoegd ‘en worden nadere voorwaarden gesteld aan het aanwenden van een ODV ter verkrijging van een lijfrente.

5.2. Overgangsrecht artikel 36b Wet LB

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

5.3. Overgangsrecht artikel 38j Wet LB (tekst 2016)

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

5.4. Reeds ingegane ODV aanwenden ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

Het onderdeel komt te luiden:

5.4. Reeds ingegane ODV aanwenden ter verkrijging van een lijfrente

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Uit artikel 38p, tweede lid, Wet LB volgt dat de waarde van de ODV in een periode van 20 jaar in gelijkmatige termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar moet worden uitgekeerd als loon uit vroegere dienstbetrekking. Uit artikel 38p, tweede lid, onderdeel a, onder 1º, Wet LB volgt dat de uitkeringen ingevolge de ODV uiterlijk in moeten gaan twee maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd. In geval van overlijden van de dga moeten de uitkeringen op grond van artikel 38p, tweede lid, onderdeel b, onder 1º, Wet LB, binnen twaalf maanden na dat overlijden ingaan. Aanwending van de ODV ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet, is niet meer mogelijk vanaf het moment waarop de uitkeringen ingevolge de ODV zijn ingegaan.

Naar mijn oordeel past het in de doelstelling van de Wet uitfasering PEB, om het mogelijk te maken dat een ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet, wanneer de dga, of ingeval van overlijden de erfgenamen, reeds uitkeringen ingevolge die ODV ontvangt, respectievelijk ontvangen. Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat een ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet, wanneer er reeds uitkeringen worden gedaan ingevolge die ODV. Voor de situatie waarin de financiële middelen onvoldoende zijn (onderdekking) stel ik aanvullende voorwaarden.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende twee voorwaarden:

  • 1. De volledige waarde van de aanspraken ingevolge de ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet.

  • 2. Belanghebbende dient voorafgaand aan de aanwending van de ODV ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht bij de inspecteur een verzoek in met een beroep op deze goedkeuring. In de bijlagen bij dit verzoek zijn alle relevante stukken opgenomen.

Ingeval van onderdekking geldt voorwaarde 1 niet, maar gelden in aanvulling op voorwaarde 2 de volgende drie voorwaarden:

  • 3. In die situaties waarin de vermogenspositie van het eigenbeheerlichaam niet toereikend is om de ODV na te komen (onderdekking), is dit veroorzaakt door (reële) ondernemings- of beleggingsverliezen en niet het gevolg van andere factoren als bijvoorbeeld winstuitdelingen door het lichaam in de afgelopen jaren of onvolwaardige dan wel afgewaardeerde vorderingen op de dga of aan hem verwante personen.

  • 4. Alle aanwezige bezittingen van het lichaam, worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 of van een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet.

  • 5. Het eigenbeheerlichaam wordt geliquideerd direct na verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als voornoemd.

Als voldaan wordt aan deze voorwaarden kan, in geval van onderdekking, op het moment van liquidatie van het lichaam het resterende deel van de ODV worden aangemerkt als niet voor verwezenlijking vatbaar in de zin van artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, Wet LB (tekst 2016). Op grond van artikel 38p, vierde lid, Wet LB is voornoemd artikel 19b ook van toepassing op een ODV. Het prijsgeven van het resterende deel van de ODV leidt dan niet tot heffing van loonheffingen en inkomstenbelasting.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

Het onderdeel komt te luiden:

Op grond van artikel 38p, eerste en tweede lid, Wet LB 1964 is het mogelijk om de ODV – zo lang er nog geen termijnen zijn ingegaan – fiscaal geruisloos om te zetten in een lijfrente. Aanwending van de ODV ter verkrijging van een lijfrente, nadat de uitkeringen ingevolge de ODV zijn ingegaan, is op grond van artikel 38p, vijfde lid, Wet LB1 onder nader te stellen voorwaarden mogelijk.

Dit onderdeel bevat de te stellen voorwaarden, bedoeld in artikel 38p, vijfde lid, Wet LB wanneer een ODV na de ingangsdatum van de termijnen geruisloos wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente.

Voorwaarden

Voor de toepassing van artikel 38p, vijfde lid, Wet LB gelden de volgende twee voorwaarden:

  • 1. De volledige waarde van de ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente.

  • 2. Belanghebbende dient voorafgaand aan de aanwending van de ODV ter verkrijging van een lijfrente bij de inspecteur een verzoek in met een beroep op artikel 38p, vijfde lid, Wet LB. In de bijlagen bij dit verzoek zijn alle relevante stukken opgenomen.

Ingeval van onderdekking geldt voorwaarde 1 niet, maar gelden in aanvulling op voorwaarde 2 de volgende drie voorwaarden:

  • 3. In die situaties waarin de vermogenspositie van het eigenbeheerlichaam niet toereikend is om de ODV na te komen (onderdekking), is dit veroorzaakt door (reële) ondernemings- of beleggingsverliezen en niet het gevolg van andere factoren als bijvoorbeeld winstuitdelingen door het lichaam in de afgelopen jaren of onvolwaardige dan wel afgewaardeerde vorderingen op de dga of aan hem verwante personen.

  • 4. Alle aanwezige bezittingen van het lichaam, worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente.

  • 5. Het eigenbeheerlichaam wordt geliquideerd direct na verkrijging van een lijfrente.

Als voldaan wordt aan deze voorwaarden kan, in geval van onderdekking, op het moment van liquidatie van het lichaam het resterende deel van de ODV worden aangemerkt als niet voor verwezenlijking vatbaar in de zin van artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, Wet LB (tekst 2016). Op grond van artikel 38p, vierde lid, Wet LB is voornoemd artikel 19b ook van toepassing op een ODV. Het prijsgeven van het resterende deel van de ODV leidt dan niet tot heffing van loonheffingen en inkomstenbelasting.

5.5. ODV aanwenden ter verkrijging van een lijfrente na AOW-leeftijd plus vijf jaar

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

Onder vernummering van onderdeel 5.5. tot 5.6. wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

5.5. ODV aanwenden ter verkrijging van een lijfrente na AOW-leeftijd plus vijf jaar

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Om te kwalificeren als uitgave voor inkomensvoorziening wordt aan een lijfrente onder meer de eis gesteld dat de termijnen uit hoofde van deze lijfrente uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie deze termijnen toekomen, de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd (artikel 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, Wet IB 2001), dan wel dat de eerste termijn wordt uitgekeerd uiterlijk in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie deze termijnen toekomen, de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd (artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 1°, Wet IB 2001).

Deze leeftijdsgrens is in beginsel ook van toepassing op een lijfrente die wordt verkregen door het aanwenden van een ODV. Op grond van artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 mag de genoemde leeftijdsgrens echter onder nader te stellen voorwaarden buiten toepassing worden gelaten.

Dit onderdeel bevat de te stellen voorwaarden, bedoeld in artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 wanneer een ODV geruisloos wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente op een tijdstip later dan het jaar waarin de belastingplichtige aan wie de lijfrentetermijnen toekomen, de leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd.

Voorwaarden

Voor de toepassing van artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 gelden de volgende twee voorwaarden:

  • 1. De termijnen uit hoofde van de lijfrente gaan direct na verkrijging in.

  • 2. De minimale uitkeringsduur van 20 jaar genoemd in artikel 3.126a, vierde lid, Wet IB 2001, mag worden verminderd met de periode die verstreken is tussen het moment waarop de gerechtigde de AOW-leeftijd heeft bereikt en het moment waarop de eerste termijn van de lijfrente wordt uitgekeerd.

Omdat in deze gevallen de ODV-termijnen altijd reeds zijn ingegaan op het moment dat de ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente, gelden ook de voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in onderdeel 5.4. van dit besluit.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

Er wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

Om te kwalificeren als uitgave voor inkomensvoorziening wordt aan een lijfrente onder meer de eis gesteld dat de termijnen uit hoofde van deze lijfrente uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie deze termijnen toekomen, de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd (artikel 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, Wet IB 2001), dan wel dat de eerste termijn wordt uitgekeerd uiterlijk in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie deze termijnen toekomen, de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd (artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 1°, Wet IB 2001).

Deze leeftijdsgrens is in beginsel ook van toepassing op een lijfrente die wordt verkregen door het aanwenden van een ODV. Op grond van artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 mag de genoemde leeftijdsgrens echter onder nader te stellen voorwaarden buiten toepassing worden gelaten.

Dit onderdeel bevat de te stellen voorwaarden, bedoeld in artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 wanneer een ODV geruisloos wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente op een tijdstip later dan het jaar waarin de belastingplichtige aan wie de lijfrentetermijnen toekomen, de leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd.

Voorwaarden

Voor de toepassing van artikel 10a.18, vijfde lid, Wet IB 2001 gelden de volgende twee voorwaarden:

  • 1. De termijnen uit hoofde van de lijfrente gaan direct na verkrijging in.

  • 2. De minimale uitkeringsduur van 20 jaar genoemd in artikel 3.126a, vierde lid, Wet IB 2001, mag worden verminderd met de periode die verstreken is tussen het moment waarop de gerechtigde de AOW-leeftijd heeft bereikt en het moment waarop de eerste termijn van de lijfrente wordt uitgekeerd.

Omdat in deze gevallen de ODV-termijnen altijd reeds zijn ingegaan op het moment dat de ODV wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente, gelden ook de voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in onderdeel 5.4. van dit besluit.

5.5. Overgangsrecht besluit van 18 maart 2013, nr. BLKB2013/27M

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

Onderdeel 5.5 is vernummerd tot onderdeel 5.6.

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

6. Vervroegen ingangsdatum pensioenuitkeringen en samenloop met arbeidsinkomsten

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

6.1. Inleiding

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In dit onderdeel is een tegemoetkoming opgenomen voor de situatie waarin een werknemer het pensioen vervroegd in laat gaan, maar niet eerder dan vijf jaar vóór de AOW-leeftijd, en blijft doorwerken.

Onderdeel 6.2. geeft het standpunt over de op dit punt geldende wetgeving, de maatschappelijke ontwikkelingen en de tegemoetkoming in het besluit van 30 augustus 2011, nr. BLKB2011/1231M, (Stcrt. 2011, 16384) weer. Onderdeel 6.3. bevat een gedeeltelijke herziening van die tegemoetkoming in verband met de verhoging van de AOW-leeftijd.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 6305, datum inwerkingtreding 04-03-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2017.

‘Onderdeel 6.3.’ vervangen door ‘onderdeel 6.4.’.

6.2. Historie

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

6.3. Maatschappelijke ontwikkelingen

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

6.4. Aangepaste tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

7. Toezegging Sociaal Akkoord 2004

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

8. Aanwijzing van regelingen als pensioenregeling

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

9. Overgangsrecht prepensioen

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

10. Overgangsrecht in verband met de invoering van de Wet VAP en de Wet Witteveen 2015

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

11. Ingetrokken regelingen

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

12. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 11-07-2023 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2023]

[Treedt in werking op 29-12-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

  1. Van 1 april 2017 tot en met 31 december 2019 was dit geregeld in artikel 38p, zesde lid, Wet LB. ^ [1]
Naar boven