Artikel 3.63 Wet IB 2001 geeft de mogelijkheid een onderneming fiscaal geruisloos over te dragen aan een mede-ondernemer
of werknemer. Voor het bepalen van de winst treedt de bedrijfsopvolger dan in de plaats
van degene die de onderneming overdraagt. In vennootschapscontracten worden veelal
bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de overname van het firma-aandeel van
een uittredende vennoot. Soms wordt daarbij overeengekomen dat het firma-aandeel of
een bepaald bedrijfsmiddel kan worden overgenomen tegen een prijs die lager is dan
de waarde in het economische verkeer, maar voor die situatie toch zakelijk is bepaald.
Er ontstaat dan een zogenoemd gebruikersvoordeel.
Hierna wordt aangegeven hoe de heffing bij de bedrijfsopvolger moet verlopen als deze
te zijner tijd het op het bedrijfsmiddel ‘grond’ rustende gebruikersvoordeel realiseert,
en of het daarbij van belang is dat de bedrijfsoverdracht heeft plaatsgevonden met
toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001.
Het gebruikersvoordeel is het verschil tussen de waarde in het economische verkeer
van de grond en de overeengekomen prijs. Bij latere vervreemding moet dit voordeel
in de heffing worden betrokken. De landbouwvrijstelling is hierop niet van toepassing
aangezien het voordeel niet samenhangt met een waardeverandering van grond, maar met
het vennootschapscontract.
De toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001 verandert aan het bovenstaande niets. Dit artikel beoogt immers belastingheffing
bij de bedrijfsoverdrager te voorkomen. Het gebruikersvoordeel ontstaat bij de bedrijfsopvolger.
Artikel 3.63 Wet IB 2001 beïnvloedt de fiscale behandeling van het gebruikersvoordeel
dus niet.
Voorbeeld
A en B drijven in firmaverband een onderneming. De grond is eigendom van A. De boekwaarde
van de grond bedraagt € 25.000. Op het overnamemoment is de waarde in het economische
verkeer van de grond € 60.000. Op grond van de zakelijke bepalingen uit het firmacontract
kan de bedrijfsopvolger de grond overnemen voor € 40.000. A treedt uit en B neemt
de grond over voor € 40.000. A maakt gebruik van artikel 3.63 Wet IB 2001. B verkoopt de grond na vijf jaren voor € 75.000.
Uitwerking
A is geen inkomstenbelasting verschuldigd omdat artikel 3.63 Wet IB 2001 van toepassing is. B realiseert na vijf jaren een boekwinst van € 50.000 (€ 75.000
(verkoopprijs) -/- € 25.000 (boekwaarde)). Van deze boekwinst is € 20.000 aan te merken
als een gebruikersvoordeel (€ 60.000 -/- € 40.000). Dit voordeel wordt in de heffing
betrokken. Ervan uitgaande dat de overige € 30.000 is aan te merken als een waardeverandering
van grond die is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de WEVAB, is deze vrijgesteld
op basis van artikel 3.12, eerste lid, Wet IB 2001.
Zoals hiervoor is aangegeven, ontstaat in bovenstaande situatie wel een belast gebruikersvoordeel.
Als in de hiervoor omschreven situatie geen gebruik zou worden gemaakt van artikel 3.63 Wet IB 2001, maar voor het overige de feiten ongewijzigd blijven dan mag A op de boekwinst van
€ 15.000 (€ 40.000 -/- € 25.000) de landbouwvrijstelling toepassen. In de boeken van
B wordt de grond geactiveerd voor € 40.000 terwijl de WEVAB € 60.000 bedraagt. Dit
verschil van € 20.000 (€ 60.000 -/- € 40.000) is het (gebruikers)voordeel dat B geniet
en derhalve belast is bij realisatie. Bij verkoop na vijf jaren van de grond door
B, realiseert deze een boekwinst van € 35.000 (75.000 -/- € 40.000), waarvan € 20.000
belast is als gebruikersvoordeel en € 15.000 is vrijgesteld op grond van artikel. 3.12 Wet IB 2001.