Besluit activiteiten leefomgeving

Geraadpleegd op 25-03-2025.
Geldend van 07-05-2024 t/m 30-06-2024

Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2017, nr. IenM/BSK-2017/168354, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, de kaderrichtlijn water, het Londen-protocol, de nitraatrichtlijn, het Ospar-verdrag, het PRTR-protocol, de PRTR-verordening, de richtlijn autowrakken, de richtlijn benzinedampterugwinning, de richtlijn duurzaam gebruik, de richtlijn geologische opslag van kooldioxide, de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, de richtlijn industriële emissies, de richtlijn offshore veiligheid, de richtlijn opslag en distributie benzine, de richtlijn stedelijk afvalwater, de richtlijn toegang tot milieu-informatie, de richtlijn winningsafval, de Seveso-richtlijn, het verdrag van Aarhus, het verdrag van Granada, het verdrag van Valletta, het werelderfgoedverdrag, het VN-Zeerechtverdrag en de artikelen 2.24, eerste lid, 4.3, eerste en tweede lid, 5.1, eerste en tweede lid, en 20.6, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 31, vierde lid, 48, zesde lid, en 49, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 19.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W14.17.0200/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524052, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1.3. Internationaalrechtelijke verplichtingen

Artikel 1.3. (wederzijdse erkenning)

Met een erkenning, certificaat, keuring of norm als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een erkenning, certificaat, keuring of norm, afgegeven, uitgevoerd of goedgekeurd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Hoofdstuk 2. Milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten: algemeen

Afdeling 2.1. Toepassingsbereik

Artikel 2.1. (activiteiten)

De hoofdstukken 2 tot en met 5 gaan over milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk die daarbij worden verricht, of die zijn aangewezen in hoofdstuk 3.

Artikel 2.2. (oogmerken)

  • 1 De regels in de hoofdstukken 2 tot en met 5 over milieubelastende activiteiten zijn gesteld met het oog op:

    • a. het waarborgen van de veiligheid;

    • b. het beschermen van de gezondheid; en

    • c. het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:

      • 1°. het beschermen tegen milieuverontreiniging;

      • 2°. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

      • 3°. het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;

      • 4°. een doelmatig beheer van afvalstoffen;

      • 5°. het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder;

      • 6°. het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;

      • 7°. het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater;

      • 8°. het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; of

      • 9°. het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2 De regels in de hoofdstukken 2 tot en met 5 over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk zijn gesteld met het oog op:

    • a. het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • c. het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

    • d. het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.

Afdeling 2.2. Bevoegd gezag

Artikel 2.3. (bevoegd gezag gemeente)

Tenzij in de artikelen 2.5 tot en met 2.9 anders is bepaald, is voor een milieubelastende activiteit het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:

  • a. waaraan een melding wordt gedaan;

  • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of

  • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.

Artikel 2.4. (bevoegd gezag waterschap)

Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap en een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is het dagelijks bestuur van het waterschap waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:

  • a. waaraan een melding wordt gedaan;

  • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of

  • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.

Artikel 2.5. (bevoegd gezag provincie)

Voor het aanleggen en het gebruiken van een open bodemenergiesysteem, bedoeld in paragraaf 3.2.6, zijn gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:

  • a. waaraan een melding wordt gedaan;

  • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of

  • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.

Artikel 2.6. (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)

  • 1 Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk en het exploiteren van een buisleiding met gevaarlijke stoffen, bedoeld in paragraaf 3.4.3, is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag:

    • a. waaraan een melding wordt gedaan;

    • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of

    • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.

Artikel 2.7. (bevoegd gezag Minister van Economische Zaken en Klimaat)

Voor het aanleggen en het exploiteren van een mijnbouwwerk, bedoeld in paragraaf 3.10.1, is Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat het bevoegd gezag:

  • a. waaraan een melding wordt gedaan;

  • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of

  • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.

Artikel 2.8. (bevoegd gezag Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)

Voor het op of in de bodem brengen van meststoffen, bedoeld in paragraaf 3.2.20, is Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het bevoegd gezag:

  • a. waaraan een melding wordt gedaan;

  • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of

  • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.

Artikel 2.9. (bevoegd gezag algemene regels in combinatie met een omgevingsvergunning)

Voor een milieubelastende activiteit is het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor die milieubelastende activiteit, bedoeld in de artikelen 4.6 tot en met 4.17 van het Omgevingsbesluit, ook het bevoegd gezag:

  • a. waaraan een melding wordt gedaan;

  • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of

  • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.

Afdeling 2.3. Normadressaat

Artikel 2.10. (normadressaat)

Aan de afdelingen 2.6 en 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 2.4. Specifieke zorgplicht

Artikel 2.11. (specifieke zorgplicht)

  • 1 Degene die een milieubelastende activiteit, een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.2, is verplicht:

    • a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2 Voor milieubelastende activiteiten houdt deze plicht in ieder geval in dat:

    • a. alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b. alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;

    • c. de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • d. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • e. alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;

    • f. afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • g. metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

    • h. meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;

    • i. voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat: herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en

    • j. afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3.

  • 3 Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk houdt deze plicht in ieder geval in dat:

    • a. alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b. de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d. alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;

    • e. lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f. metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g. meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Afdeling 2.5. Maatwerk en andere decentrale afwegingsruimte

Artikel 2.12. (maatwerkregels)

  • 1 Een maatwerkregel kan worden gesteld over artikel 2.11, afdeling 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5, met uitzondering van bepalingen waarin activiteiten worden aangewezen als milieubelastende activiteiten, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk.

  • 3 Een maatwerkregel kan worden gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 2.2.

  • 4 Een maatwerkregel wordt voor milieubelastende activiteiten gesteld in het omgevingsplan of in de omgevingsverordening en voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk in de waterschapsverordening.

Artikel 2.13. (maatwerkvoorschriften)

  • 1 Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de wet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 3 worden verbonden, over artikel 2.11, afdeling 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5, met uitzondering van bepalingen:

    • a. waarin activiteiten als milieubelastende activiteiten, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk worden aangewezen; en

    • b. over meldingen.

  • 3 Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan voor een periode van ten hoogste negen maanden ook worden afgeweken van artikel 2.11, tweede lid, onder a, b en c, en derde lid, onder a en b, voor het testen of gebruiken van een nieuwe techniek die, als zij commercieel zou worden ontwikkeld:

    • a. een hoger of ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor het milieu kan opleveren; en

    • b. grotere kostenbesparingen kan opleveren dan de voor die activiteit bestaande beste beschikbare technieken.

  • 4 Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 3 kan worden verbonden.

Artikel 2.14. (afbakening mogelijkheid maatwerkregels over meldingen)

Een maatwerkregel waarmee wordt afgeweken van een bepaling over een melding uit hoofdstuk 4 kan alleen inhouden een aanvullend verbod om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag een activiteit te verrichten en kan worden gesteld vanwege:

Artikel 2.15. (afwijken van aanwijzing vergunningplichtige gevallen: aanvullende vergunningplichten)

  • 1 In afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 3 waarin vergunningplichtige gevallen van milieubelastende activiteiten, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk worden aangewezen, kan een aanvullend verbod worden gesteld om een activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

Artikel 2.16. (afwijken van aanwijzing vergunningplichtige gevallen: vergunningvrije bodemenergiesystemen)

In afwijking van artikel 2.15, eerste lid, kan in de omgevingsverordening worden bepaald dat geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, is vereist:

  • a. met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie of doelmatig waterbeheer; en

  • b. als de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken niet meer is dan 10 m3/u.

Afdeling 2.6. Meldingen en het verstrekken van gegevens en bescheiden

Artikel 2.17. (algemene gegevens bij een melding)

Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

  • a. de aanduiding van de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 4;

  • b. de naam en het adres van degene die de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, verricht;

  • c. het adres, of de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, wordt verricht; en

  • d. de dagtekening.

Artikel 2.18. (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, worden die ondertekend en voorzien van:

  • a. de aanduiding van de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3;

  • b. als het gaat om een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 4: de aanduiding van die activiteit;

  • c. de naam en het adres van degene die de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, verricht;

  • d. het adres, of de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, wordt verricht; en

  • e. de dagtekening.

Artikel 2.19. (gegevens bij wijzigen algemene gegevens)

  • 1 Voordat de naam of het adres, of de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie, bedoeld in de artikelen 2.17 en 2.18, wijzigen, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, door een ander zal gaan worden verricht, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.

Artikel 2.20. (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)

  • 1 Op verzoek van het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.

  • 2 Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Afdeling 2.7. Ongewone voorvallen

Artikel 2.21. (informeren over een ongewoon voorval)

Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

Artikel 2.22. (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)

Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2:

  • a. informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

  • b. informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

  • c. andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

  • d. informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.23. (afbakening mogelijkheid maatwerk)

Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de artikelen 2.21 en 2.22 niet versoepeld.

Hoofdstuk 3. Milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten: richtingaanwijzer

Afdeling 3.1. Algemeen

Artikel 3.1. (aanwijzing lozingsactiviteiten)

  • 1 Het lozen van stoffen, water of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk is een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2.1.

  • 2 Het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk is een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in artikel 2.1.

Artikel 3.2. (algemene regels over lozen op een zuiveringtechnisch werk)

  • 1 Als in hoofdstuk 4 is bepaald dat het te lozen afvalwater wordt geloosd of kan worden geloosd in een vuilwaterriool, kan ook worden geloosd op een zuiveringtechnisch werk.

  • 2 De bepalingen in hoofdstuk 4 over afvalwater dat in een vuilwaterriool wordt geloosd of kan worden geloosd, zijn van overeenkomstige toepassing op het lozen op een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 3.3. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: lozen op een zuiveringtechnisch werk)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten, geldt voor het lozen van afvalwater afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk op een zuiveringtechnisch werk, voor zover voor die milieubelastende activiteit het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, geldt om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten.

Afdeling 3.2. Activiteiten die bedrijfstakken overstijgen

§ 3.2.0. Energiegebruik bij gebouwen

Artikel 3.3a. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het gebruiken van energie als:

      • 1°. het energiegebruik in enig kalenderjaar ten minste 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgasequivalenten is; en

      • 2°. het energiegebruik wordt verricht op dezelfde locatie als waar zich een gebouw bevindt of op het gebouwerf van dat gebouw; en

    • b. het gelegenheid bieden tot het gebruiken van energie in een gebouw of op het gebouwerf van dat gebouw als het energiegebruik in enig kalenderjaar ten minste 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgasequivalenten is.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet het gebruiken van energie of het gelegenheid bieden tot het gebruiken van energie:

  • 3 Op het berekenen van de aardgasequivalenten zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

Artikel 3.3b. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.3a, wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

§ 3.2.1. Stookinstallatie

Artikel 3.4. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 100 kW.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het verbranden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen;

    • b. het verbranden van dierlijke meststoffen;

    • c. het exploiteren van een stookinstallatie bij een huishouden; en

    • d. het exploiteren van een stookinstallatie waarvoor regels gelden op grond van Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU 2016, L 252).

Artikel 3.5. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.4, voor zover het gaat om het exploiteren van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 100 kW, waarin een andere stof wordt verstookt dan:

    • a. aardgas;

    • b. propaangas;

    • c. butaangas;

    • d. vergistingsgas;

    • e. biodiesel die voldoet aan NEN-EN 14214;

    • f. lichte olie;

    • g. halfzware olie;

    • h. gasolie; en

    • i. rie-biomassa en pellets gemaakt uit rie-biomassa, voor zover wordt gestookt in een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 15 MW.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.4.

Artikel 3.6. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.4, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. een grote stookinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.3;

    • b. een kleine en middelgrote stookinstallatie voor standaard brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.126; en

    • c. een middelgrote stookinstallatie voor niet-standaard brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.127.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. de kosten-batenanalyse energie-efficiëntie, bedoeld in paragraaf 5.2.3;

    • b. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.5; en

    • c. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.5.

§ 3.2.2. Natte koeltoren

Artikel 3.7. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een natte koeltoren.

Artikel 3.8. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.7, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over een natte koeltoren, bedoeld in paragraaf 4.46.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

§ 3.2.3. Zendmasten

Artikel 3.9. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het omzetten van elektrische energie in elektromagnetische stralingsenergie, als het elektrisch vermogen groter is dan 4 kW.

Artikel 3.10. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.9.

§ 3.2.4. Windturbine

Artikel 3.11. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m.

  • 2 Onder de aanwijzing valt niet het opwekken van elektriciteit met een windturbine die deel uitmaakt van een windpark in de Noordzee als bedoeld in paragraaf 7.2.3.

Artikel 3.12

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 3.13. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.11, voor zover het gaat om een windpark met 3 of meer windturbines.

Artikel 3.14. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.11, wordt voldaan aan de regels over een windturbine, bedoeld in paragraaf 4.30.

Artikel 3.14a. (tijdelijke uitzondering algemene regels)

In afwijking van artikel 3.14 zijn de regels over een windturbine, bedoeld in paragraaf 4.30, niet van toepassing als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.13.

Artikel 3.14b. (overgangsrecht: tijdelijke algemene regels)

  • 1 De regels over een windturbine, bedoeld in de paragrafen 4.30, 4.30a en 4.30b, zijn tot en met 30 juni 2025 van toepassing, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.13 en daarvoor:

    • a. uiterlijk op 30 juni 2021 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e of i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • b. een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in het windpark voorziet op grond van een besluit dat op 30 juni 2021 was vastgesteld; en

    • c. sinds 30 juni 2021 geen wijziging van kracht is geworden in de omgevingsvergunning, bedoeld onder a, of, voor zover dat op het windpark betrekking had, het besluit, bedoeld onder b.

  • 2 Het eerste lid geldt niet vanaf het tijdstip waarop met betrekking tot de windturbine of het windpark waarvan de windturbine deel uitmaakt, een wijziging van de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van kracht wordt.

  • 3 Met een maatwerkvoorschrift kan voor een windpark als bedoeld in het eerste lid niet worden afgeweken van de regels over een windturbine, bedoeld in paragrafen 4.30, 4.30a en 4.30b.

§ 3.2.5. Koelinstallatie met kooldioxide, koolwaterstoffen of ammoniak

Artikel 3.15. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een koelinstallatie met meer dan:

    • a. 10 kg kooldioxide;

    • b. 5 kg koolwaterstoffen; of

    • c. 10 kg ammoniak.

  • 2 Onder de aanwijzing valt niet het exploiteren van een koelinstallatie met:

    • a. een gefluoreerd broeikasgas als bedoeld in de verordening gefluoreerde broeikasgassen; of

    • b. een gereguleerde stof als bedoeld in de verordening ozonlaag afbrekende stoffen.

Artikel 3.16. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.15, voor zover het gaat om een koelinstallatie met meer dan:

    • a. 100 kg koolwaterstoffen; of

    • b. 1.500 kg ammoniak.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.15.

Artikel 3.17. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.15, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over een koelinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.33, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.16, eerste lid.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

§ 3.2.6. Bodemenergiesysteem

Artikel 3.18. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

  • a. het aanleggen van een bodemenergiesysteem; en

  • b. het gebruiken van een bodemenergiesysteem.

Artikel 3.19. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.18, voor zover het gaat om het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.20. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.18, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

§ 3.2.7. Opslagtank voor gassen

Artikel 3.21. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

  • a. het opslaan van giftige, bijtende, brandbare of oxiderende gassen van ADR-klasse 2 die tot vloeistof zijn verdicht in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 l;

  • b. het opslaan van verstikkende gassen van ADR-klasse 2 die tot vloeistof zijn verdicht in een opslagtank met een inhoud van meer dan 300 l; en

  • c. het opslaan van tot vloeistof verdichte gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 l.

Artikel 3.22. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.21, voor zover het gaat om het opslaan van:

    • a. giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2;

    • b. gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening;

    • c. meer dan 13 m3 propaan of propeen in een opslagtank;

    • d. propaan of propeen, als propaan of propeen in de vloeistoffase wordt afgetapt;

    • e. brandbare gassen van ADR-klasse 2, met uitzondering van propaan of propeen; of

    • f. meer dan 100 m3 oxiderende gassen van ADR-klasse 2.

Artikel 3.23. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.21, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het opslaan van propaan of propeen in opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.91, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.22; en

    • b. het opslaan van oxiderende en verstikkende gassen in opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.92, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.22.

§ 3.2.8. Opslagtank voor vloeistoffen en tankcontainer of verpakking die wordt gebruikt als opslagtank voor vloeistoffen

Artikel 3.24. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan in een opslagtank met een inhoud van meer dan 250 l of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt en een inhoud heeft van meer dan 250 l, van:

  • a. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3;

  • b. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 4.2;

  • c. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 4.3;

  • d. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.1;

  • e. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2;

  • f. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1;

  • g. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8;

  • h. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 9 die het aquatisch milieu verontreinigen;

  • i. vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening;

  • j. oliën of vetten; of

  • k. pekel.

Artikel 3.25. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.24, voor zover het gaat om het opslaan:

    • a. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3;

    • b. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 4.2;

    • c. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 4.3;

    • d. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2;

    • e. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1;

    • f. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I;

    • g. van vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening; of

    • h. in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 m3 of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt en een inhoud heeft van meer dan 150 m3.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet voor:

    • a. het opslaan in een ondergrondse opslagtank;

    • b. het opslaan van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger; of

    • c. het opslaan in een opslagtank die:

      • 1°. een inhoud heeft van 300 l of minder; en

      • 2°. niet vanuit een tankwagen wordt gevuld.

  • 3 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder e tot en met h.

Artikel 3.26. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.24, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het opslaan van brandbare vloeistoffen anders dan diesel in bovengrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.93, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.25, eerste lid, onder h;

    • b. het opslaan van diesel, oxiderende, bijtende of aquatoxische vloeistoffen of oliën, vetten of pekel in bovengrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.94, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.25, eerste lid, onder h;

    • c. het opslaan van diesel, oxiderende, bijtende of aquatoxische vloeistoffen of oliën, vetten of pekel in een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt, bedoeld in paragraaf 4.95, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.25, eerste lid, onder h;

    • d. het opslaan van brandbare vloeistoffen anders dan diesel in ondergrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.96, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.25, eerste lid, onder h; en

    • e. het opslaan van diesel, oxiderende, bijtende of aquatoxische vloeistoffen of oliën, vetten of pekel in ondergrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.97, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.25, eerste lid, onder h.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, is niet van toepassing op het opslaan van vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening.

§ 3.2.9. Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking

Artikel 3.27. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan van:

    • a. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 2, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2 of 8;

    • b. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 9 die het aquatisch milieu verontreinigen; of

    • c. gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. de milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in de artikelen 3.21, 3.24 en 3.36; en

    • b. het opslaan van minder dan:

      • 1°. 1 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, 6.1, verpakkingsgroep I, 6.2, categorie I1 of I2, of 8, verpakkingsgroep I;

      • 2°. 25 kg vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3, verpakkingsgroep I of II;

      • 3°. 25 l giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2;

      • 4°. 125 l brandbare gassen van ADR-klasse 2 in gasflessen; en

      • 5°. 1.000 kg in totaal van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.28. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.27, voor zover het gaat om het in een opslagplaats opslaan van:

  • a. meer dan 1.500 l giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2 in gasflessen;

  • b. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, type A of B;

  • c. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, type C tot en met F, waarvoor volgens de ADR temperatuurbeheersing is vereist;

  • d. meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, type C tot en met F, waarvoor volgens de ADR geen temperatuurbeheersing is vereist;

  • e. meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1, verpakkingsgroep I;

  • f. meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I;

  • g. meer dan 1.500 l tot vloeistof verdichte gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, in gasflessen; of

  • h. 10.000 kg of meer in totaal van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c.

Artikel 3.29. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.27, wordt voldaan aan de regels over:

  • a. het opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking, bedoeld in paragraaf 4.98, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.28; en

  • b. het opslaan van organische peroxiden in verpakking, bedoeld in paragraaf 4.99, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.28.

§ 3.2.10. Opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

Artikel 3.30. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

  • 2 Onder de aanwijzing valt niet het opslaan, herverpakken of bewerken van:

    • a. minder dan 200 kg in totaal van vuurwerk van categorie F1 en fop- en schertsvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit;

    • b. minder dan 25 kg vuurwerk van categorie F2 en F3; of

    • c. vuurwerk dat door de krijgsmacht, de politie of de brandweer wordt gebruikt voor instructiedoeleinden.

  • 3 Onder de aanwijzing valt ook niet het voor het vervoer van goederen, bedoeld in paragraaf 3.8.6, opslaan van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger.

  • 4 Voor het bepalen van het gewicht wordt uitgegaan van het vuurwerk met omhulsel en verpakking, maar zonder de transportverpakking, bedoeld in de ADR.

Artikel 3.31. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.30, voor zover het gaat om het opslaan, herverpakken of bewerken van:

    • a. meer dan 25 kg pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T1 of T2;

    • b. meer dan 10.000 kg vuurwerk van categorie F1, F2 of F3;

    • c. vuurwerk van categorie F4; of

    • d. ander vuurwerk dan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

  • 2 Voor het bepalen van het gewicht wordt uitgegaan van het vuurwerk of van de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik met omhulsel en verpakking, maar zonder de transportverpakking, bedoeld in de ADR.

Artikel 3.32. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.30, wordt voldaan aan de regels over het opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, bedoeld in paragraaf 4.102.

§ 3.2.11. Opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

Artikel 3.33. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.11.4;

    • b. het opslaan van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, bedoeld in paragraaf 3.2.10;

    • c. het voor het vervoer van goederen opslaan van stoffen, bedoeld in paragraaf 3.8.6, voor zover het gaat om ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1 voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger; en

    • d. het opslaan van airbags of gordelspanners.

Artikel 3.34. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.33, voor zover het gaat om het opslaan van:

  • a. meer dan 1 kg zwart kruit of rookzwak kruit van ADR-klasse 1.1;

  • b. meer dan 50 kg rookzwak kruit van ADR-klasse 1.3 of 1.4;

  • c. meer dan 50 kg NEM noodsignalen van ADR-klasse 1.3 of 1.4;

  • d. meer dan 250.000 munitiepatronen of hagelpatronen voor vuurwapens van ADR-klasse 1.4;

  • e. meer dan 250.000 patronen voor schiethamers van ADR-klasse 1.4; of

  • f. andere ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1.

Artikel 3.35. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.33, wordt voldaan aan de regels over het opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, bedoeld in paragraaf 4.103.

§ 3.2.12. Opslaan van vaste minerale anorganische meststoffen

Artikel 3.36. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan van meer dan:

  • a. 250.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 1.2 of 1.3 van PGS 7;

  • b. 50.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 2 van PGS 7; of

  • c. 50 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 3 of 4 van PGS 7.

Artikel 3.37. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.36, voor zover het gaat om het opslaan van meer dan:

  • a. 100.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 2 van PGS 7; of

  • b. 50 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 3 of 4 van PGS 7.

Artikel 3.38. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.36, wordt voldaan aan de regels over het opslaan van vaste minerale anorganische meststoffen, bedoeld in paragraaf 4.100, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.37.

§ 3.2.13. Opslaan, mengen, scheiden en verdichten van bedrijfsafval of gevaarlijk afval voorafgaand aan inzameling of afgifte

Artikel 3.39. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen de volgende activiteiten met bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als die worden verricht voorafgaand aan de inzameling of afgifte van die afvalstoffen:

    • a. het opslaan van meer dan 50 ton gevaarlijke afvalstoffen op een andere locatie dan de locatie van productie;

    • b. het opslaan van meer dan 45 m3 bedrijfsafvalstoffen op een andere locatie dan de locatie van productie;

    • c. het scheiden van de onder a of b bedoelde afvalstoffen op een andere locatie dan de locatie van productie;

    • d. het op de locatie van productie mengen van gevaarlijke afvalstoffen met afvalstoffen die vallen onder een andere categorie van afvalstoffen als bedoeld in bijlage II dan de categorie waartoe de gevaarlijke afvalstoffen behoren;

    • e. het op de locatie van productie mengen van bedrijfsafvalstoffen met afvalstoffen die vallen onder een andere categorie van afvalstoffen als bedoeld in bijlage II dan de categorie waartoe de bedrijfsafvalstoffen behoren, als het gescheiden houden en gescheiden afgeven gelet op de hoeveelheden en de manier van vrijkomen van deze afvalstoffen en de kosten van het gescheiden houden en gescheiden afgeven op grond van het Landelijk afvalbeheerplan kan worden gevergd;

    • f. het mengen van afvalstoffen met afvalstoffen die vallen onder een andere categorie van afvalstoffen als bedoeld in bijlage II dan de categorie waartoe de eerstgenoemde afvalstoffen behoren op een andere locatie dan de locatie van productie;

    • g. het mengen van afvalstoffen binnen een van de categorieën 10, 11, 110 of 111 van bijlage II;

    • h. het mengen van afvalstoffen met andere stoffen dan afvalstoffen; en

    • i. het verdichten van gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

Artikel 3.40. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 3 Het verbod geldt ook niet voor het scheiden van afvalstoffen als het opslaan van de afvalstoffen niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit artikel.

Artikel 3.40a. (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.39 wordt voldaan aan de regels over het opslaan van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 4.32, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.

§ 3.2.14. Op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen buiten stortplaatsen

Artikel 3.40b. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het op of in de bodem brengen van meststoffen, bedoeld in paragraaf 3.2.20, voor zover dat een nuttige toepassing is;

    • b. het toepassen van bouwstoffen, bedoeld in paragraaf 3.2.25, voor zover dat een nuttige toepassing is;

    • c. het toepassen van grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 3.2.26, voor zover dat een nuttige toepassing is;

    • d. het toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen in de voormalige mijnbouwgebieden in de provincie Limburg, bedoeld in paragraaf 3.2.27, voor zover dat een nuttige toepassing is;

    • e. een stortplaats of winningsafvalvoorziening als bedoeld in paragraaf 3.3.12;

    • f. het lozen van afvalwater op of in de bodem;

    • g. het op of in de bodem brengen van huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven; en

    • h. het op of in de bodem brengen van CO2 in het kader van het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet.

Artikel 3.40c. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 3 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van stoffen of afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.40b.

§ 3.2.15. Verbranden van afvalstoffen anders dan in een ippc-installatie

Artikel 3.40d. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen:

    • a. in een andere milieubelastende installatie; of

    • b. buiten een installatie.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het verbranden van afvalstoffen in een ippc-installatie, bedoeld in paragraaf 3.3.13;

    • b. het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven; en

    • c. het verbranden van dierlijke meststoffen.

Artikel 3.40e. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod geldt niet als het verbranden van afvalstoffen alleen bestaat uit het verbranden van rie-biomassa in een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van niet meer dan 15 MW, voor zover het recyclen van rie-biomassa niet de voorkeur heeft boven verbranden en de vrijkomende warmte nuttig wordt gebruikt.

  • 3 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid, tenzij die activiteiten alleen bestaan uit de activiteit, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.40f. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.40d, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. een grote stookinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.3, als het verbranden gebeurt in een stookinstallatie en geen andere afvalstoffen worden verbrand dan rie-biomassa;

    • b. een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4;

    • c. een kleine of middelgrote stookinstallatie voor standaard brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.126, als het verbranden gebeurt in een stookinstallatie en geen andere afvalstof wordt verbrand dan rie-biomassa;

    • d. een middelgrote stookinstallatie voor niet-standaard brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.127, als het verbranden gebeurt in een stookinstallatie en geen andere afvalstof wordt verbrand dan rie-biomassa; en

    • e. het ontvangen van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 4.50, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.

§ 3.2.17. Zuiveringsvoorziening voor ingezameld of afgegeven afvalwater

Artikel 3.41. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

  • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van afvalwater, bedoeld in categorie 6.11 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

  • b. het exploiteren van een zuiveringsvoorziening voor het zuiveren van ingezameld of afgegeven afvalwater, anders dan voor het uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder 1°, 2° en 3°, en derde lid, van de wet.

Artikel 3.42. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.43. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.41, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • a. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van afvalwater, bedoeld in categorie 6.11 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

  • b. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van afvalwater, bedoeld in categorie 6.11 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

§ 3.2.18. Oppervlaktebehandeling met oplosmiddelen ippc

Artikel 3.44. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van stoffen, voorwerpen of producten met organische oplosmiddelen, bedoeld in categorie 6.7 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

Artikel 3.45. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.46. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.44, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.

§ 3.2.19. Afvangen kooldioxide voor ondergrondse opslag

Artikel 3.47. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

  • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag, bedoeld in categorie 6.9 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

  • b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag.

Artikel 3.48. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.47.

§ 3.2.20. Het op of in de bodem brengen van meststoffen

Artikel 3.48a. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het op of in de bodem brengen van meststoffen.

  • 2 De aanwijzing van de milieubelastende activiteit omvat ook het vernietigen van de zode van gras op weidegronden.

Artikel 3.48b. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.48a, voor zover het gaat om het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib afkomstig van zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk of stedelijk afvalwater.

Artikel 3.48c. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.48a, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • a. het op of in de bodem brengen van meststoffen, bedoeld in paragraaf 4.116;

  • b. het vernietigen van de zode van gras op weidegronden, bedoeld in paragraaf 4.118; en

  • c. het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib, bedoeld in paragraaf 4.117, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.48b.

§ 3.2.21. Graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit

Artikel 3.48d. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA, als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3.

  • 2 De aanwijzing omvat ook:

    • a. het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie;

    • b. het tijdelijk opslaan van grond op de locatie van het graven; en

    • c. het terugplaatsen van grond na afloop van tijdelijk uitnemen van grond.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het graven in de waterbodem.

Artikel 3.48e. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.48d, wordt voldaan aan de regels over graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in paragraaf 4.119.

§ 3.2.22. Graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit

Artikel 3.48f. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA, als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3.

  • 2 De aanwijzing omvat ook:

    • a. het zeven van uitkomende grond op de locatie;

    • b. het tijdelijk opslaan van grond op de locatie van het graven; en

    • c. het terugplaatsen van grond na afloop van tijdelijk uitnemen van grond.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het graven in de waterbodem.

Artikel 3.48g. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.48f, wordt voldaan aan de regels over graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in paragraaf 4.120.

§ 3.2.23. Saneren van de bodem

Artikel 3.48h. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het saneren van de bodem als het oogmerk saneren van de bodem is.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. een grondwatersanering; en

    • b. het beperken of ongedaan maken van verontreiniging van de waterbodem.

Artikel 3.48i. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.48h, wordt voldaan aan de regels over het saneren van de bodem, bedoeld in paragraaf 4.121.

§ 3.2.24. Opslaan van grond of baggerspecie

Artikel 3.48j. (aanwijzing activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het anders dan in een oppervlaktewaterlichaam opslaan van grond of baggerspecie.

  • 2 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het in een oppervlaktewaterlichaam opslaan van grond of baggerspecie, voor zover het gaat om het opslaan van:

  • 3 Als lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het in een oppervlaktewaterlichaam opslaan van grond of baggerspecie.

  • 4 De aanwijzing, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, omvat ook:

    • a. het zeven en samenvoegen van grond bij het opslaan; en

    • b. het zeven, mechanisch ontwateren en samenvoegen van baggerspecie bij het opslaan.

  • 5 Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, vallen niet:

    • a. het opslaan van grond op de locatie van het graven; en

    • b. het opslaan van baggerspecie op de locatie van het baggeren.

Artikel 3.48k. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.48l. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.48j, wordt voldaan aan de regels over:

  • a. het ontvangen van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 4.50, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk; en

  • b. het opslaan, zeven, mechanisch ontwateren en samenvoegen van zonder bewerking herbruikbare grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 4.122.

§ 3.2.25. Toepassen van bouwstoffen

Artikel 3.48m. (aanwijzing activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het op of in de bodem toepassen van bouwstoffen.

  • 2 Als lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van bouwstoffen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen in de voormalige mijnbouwgebieden in de provincie Limburg, bedoeld in paragraaf 3.2.27; en

    • b. het toepassen van bouwstoffen binnen een gebouw, als de bouwstoffen zo worden toegepast dat geen contact met hemelwater, oppervlaktewater of grondwater kan optreden.

Artikel 3.48n. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.48m, wordt voldaan aan de regels over het toepassen van bouwstoffen, bedoeld in paragraaf 4.123.

§ 3.2.26. Toepassen van grond of baggerspecie

Artikel 3.48o. (aanwijzing activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het op of in de bodem toepassen van grond of baggerspecie.

  • 2 Als lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van grond of baggerspecie.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het toepassen van grond of baggerspecie als die is verwerkt in een product dat als meststof op grond van hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet mag worden verhandeld;

    • b. het tijdelijk uitnemen van grond, volgens artikel 4.1222a of 4.1230a, voor zover het gaat om het terugbrengen van grond op of in de bodem; en

    • c. het onder dezelfde omstandigheden en zonder te zijn bewerkt terugbrengen van baggerspecie op of in de bodem na het tijdelijk uitnemen daarvan.

Artikel 3.48p. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het brengen van grond of baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 3.48o, tweede lid, voor zover het gaat om het opvullen van een diepe plas voor het bevorderen van de natuurwaarde of recreatieve waarde van de diepe plas, het ontwikkelen tot landbodem voor het verwezenlijken van bedrijventerreinen, woningbouwlocaties, landbouwgronden, natuurgronden of recreatieterreinen of het stabiliseren van wanden.

Artikel 3.48q. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.48o, wordt voldaan aan de regels over het toepassen van grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 4.124.

§ 3.2.27. Toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen in de voormalige mijnbouwgebieden in de provincie Limburg

Artikel 3.48r. (aanwijzing activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het op of in de bodem toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen.

  • 2 Als lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen die afkomstig is uit een gebied buiten een bij ministeriële regeling aangewezen herkomstgebied in de provincie Limburg;

    • b. het toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen buiten een bij ministeriële regeling aangewezen toepassingsgebied; en

    • c. het onder dezelfde omstandigheden en zonder te zijn bewerkt terugbrengen van mijnsteen of vermengde mijnsteen op of in de bodem na het tijdelijk uitnemen daarvan.

Artikel 3.48s. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.48r, wordt voldaan aan de regels over het toepassen van mijnsteen of vermengde mijnsteen in de voormalige mijnbouwgebieden in de provincie Limburg, bedoeld in paragraaf 4.125.

Afdeling 3.3. Complexe bedrijven

§ 3.3.0. Algemeen

Artikel 3.49. (uitsluiten algemene regels en gegevens en bescheiden voor complexe bedrijven)

  • 1 De bepalingen over het aanwijzen van algemene regels en het verstrekken van gegevens en bescheiden bij milieubelastende activiteiten in de afdelingen 3.4 tot en met 3.11 zijn niet van toepassing op een activiteit die is aangewezen in deze afdeling.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als alleen de activiteit, bedoeld in artikel 3.50, in deze afdeling is aangewezen.

§ 3.3.1. Seveso-inrichting

Artikel 3.50. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een Seveso-inrichting.

  • 2 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. milieubelastende activiteiten door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht op militaire terreinen of terreinen met een militair object als bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • b. het buiten een Seveso-inrichting voor het vervoer van stoffen of goederen opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger;

    • c. het buiten een Seveso-inrichting exploiteren van een buisleiding voor gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, met de voorzieningen die daarbij horen;

    • d. het opsporen en winnen van delfstoffen;

    • e. het ondergronds opslaan van gas in de Noordzee; en

    • f. het storten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats, met inbegrip van het ondergronds opslaan van afvalstoffen, met uitzondering van:

      • 1°. chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en opslag die daarmee samenhangt, waarbij gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, zijn betrokken; en

      • 2°. operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen die gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, bevatten.

Artikel 3.51. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.52. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.50, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.53. (wijziging Seveso-richtlijn)

In aanvulling op artikel 23.2 van de wet geldt een wijziging van bijlage I bij de Seveso-richtlijn voor de toepassing van deze paragraaf met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

§ 3.3.2. Grootschalige energieopwekking

Artikel 3.54. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het stoken, bedoeld in categorie 1.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.55. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.56. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.54, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

§ 3.3.3. Raffinaderij

Artikel 3.57. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het raffineren van aardolie en gas, bedoeld in categorie 1.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.58. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.59. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.57, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

§ 3.3.4. Maken van cokes

Artikel 3.60. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van cokes, bedoeld in categorie 1.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.61. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.62. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.60, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

§ 3.3.5. Vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen

Artikel 3.63. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen, bedoeld in categorie 1.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen;

    • c. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het briketteren of walsen van steenkool of bruinkool; en

    • d. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van steenkoolproducten of vaste rookvrije brandstof.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.64. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.65. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.63, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

  • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool, bedoeld in categorie 1.4, onder a, van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

  • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

  • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3;

  • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4; en

  • f. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5.

§ 3.3.6. Basismetaal

Artikel 3.66. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het roosten of sinteren van ertsen, bedoeld in categorie 2.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van ijzer of staal, bedoeld in categorie 2.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • c. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van ijzer of staal;

    • d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwerken van ferrometalen door warmwalsen, smeden met hamers of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, bedoeld in categorie 2.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • e. het exploiteren van een ippc-installatie voor het smelten of gieten van ferrometalen, bedoeld in categorie 2.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • f. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het smelten of gieten van ferrometalen; en

    • g. het exploiteren van een ippc-installatie voor het winnen van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen, het smelten, met inbegrip van het legeren, en het gieten van non-ferrometalen, bedoeld in categorie 2.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.67. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.68. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.66, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

    • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 2.1 tot en met 2.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

    • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3;

    • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4; en

    • f. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5.

§ 3.3.7. Complexe minerale industrie

Artikel 3.69. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van cement, cementklinkers, ongebluste kalk en magnesiumoxide, bedoeld in categorie 3.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van cement, cementklinkers, ongebluste kalk en magnesiumoxide;

    • c. het exploiteren van een ippc-installatie voor het winnen van asbest of het maken van asbestproducten, bedoeld in categorie 3.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van glas, met inbegrip van het maken van glasvezels, bedoeld in categorie 3.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • e. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van glas, met inbegrip van het maken van glasvezels;

    • f. het exploiteren van een ippc-installatie voor het smelten van minerale stoffen en het maken van mineraalvezels, glazuren of emailles, bedoeld in categorie 3.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • g. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het smelten van minerale stoffen en het maken van mineraalvezels, glazuren of emailles; en

    • h. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van koolstof of elektrografiet door verbranding of grafitisering, bedoeld in categorie 6.8 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.70. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.71. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.69, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

  • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 3.1 tot en met 3.4 of 6.8 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

  • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

  • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3;

  • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4; en

  • f. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5.

§ 3.3.8. Basischemie

Artikel 3.72. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van organisch-chemische producten, bedoeld in categorie 4.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van anorganisch-chemische producten, bedoeld in categorie 4.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • c. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van fosfaathoudende, stikstofhoudende of kaliumhoudende meststoffen, bedoeld in categorie 4.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van producten voor gewasbescherming of van biociden, bedoeld in categorie 4.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • e. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van farmaceutische producten, bedoeld in categorie 4.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

    • f. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van explosieven, bedoeld in categorie 4.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.73. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.74. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.72, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

§ 3.3.9. Complexe papierindustrie, houtindustrie en textielindustrie

Artikel 3.75. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van papierpulp, papier, karton, oriented strand board, spaanplaat of vezelplaat van hout, bedoeld in categorie 6.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

    • b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het voorbehandelen of het verven van textielvezels of textiel, bedoeld in categorie 6.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.76. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.77. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.75, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.

§ 3.3.10. Afvalbeheer ippc-installaties

Artikel 3.78. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of nuttig toepassen van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of nuttig toepassen van ongevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • c. het exploiteren van een ippc-installatie voor het tijdelijk opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

    • d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het ondergronds opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.79. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.80. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.78, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over het shredderen van autowrakken, bedoeld in paragraaf 4.31.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

    • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om:

      • 1°. het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen als per dag 10 ton of meer gevaarlijke afvalstoffen worden ontvangen; en

      • 2°. het verwijderen van niet-gevaarlijke afvalstoffen bij een capaciteit van 50 ton of meer per dag;

    • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

    • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en

    • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4.

§ 3.3.11. Kadavers of dierlijk afval

Artikel 3.81. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor de destructie of het verwerken van kadavers of dierlijk afval, bedoeld in categorie 6.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.82. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.83. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

§ 3.3.12. Stortplaats of winningsafvalvoorziening

Artikel 3.84. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het storten van afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats; en

    • c. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten of verzamelen van winningsafvalstoffen in een winningsafvalvoorziening.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder b, met huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven; en

    • b. het exploiteren van een mijnbouwwerk voor het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet.

Artikel 3.85. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van stoffen of afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.86. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.84, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

  • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om:

    • 1°. het exploiteren van een stortplaats, bedoeld in categorie 5.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • 2°. het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen als per dag 10 ton of meer gevaarlijke afvalstoffen worden ontvangen; en

    • 3°. het verwijderen van niet-gevaarlijke afvalstoffen bij een capaciteit van 50 ton of meer per dag;

  • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

  • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3.

§ 3.3.13. Verbranden van afvalstoffen in een ippc-installatie

Artikel 3.87. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of het nuttig toepassen van afvalstoffen in een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in categorie 5.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.88. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.89. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.87, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. een grote stookinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.3, als geen andere afvalstoffen worden verbrand dan rie-biomassa;

    • b. een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4;

    • c. een kleine of middelgrote stookinstallatie voor standaard brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.126, als geen andere afvalstoffen worden verbrand dan rie-biomassa; en

    • d. een middelgrote stookinstallatie voor niet-standaard brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.127, als geen andere afvalstoffen worden verbrand dan rie-biomassa.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

§ 3.3.14. Grootschalige mestverwerking

Artikel 3.90. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het behandelen van meer dan 25.000 m3 dierlijke meststoffen per jaar op een andere locatie dan de locatie van productie.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.91. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.92. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.90, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4;

    • b. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in paragraaf 4.83; en

    • c. het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in paragraaf 4.86.

Afdeling 3.4. Nutssector en industrie

§ 3.4.1. Drinkwaterbedrijf

Artikel 3.93. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het bereiden van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bereiden functioneel ondersteunen.

Artikel 3.94. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.93, eerste lid.

Artikel 3.95. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.93, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.96. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.93, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.2. Behandelen, regelen en meten van aardgas

Artikel 3.97. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het behandelen van aardgas;

    • b. het regelen van aardgasdruk; en

    • c. het meten van de hoeveelheid of kwaliteit van aardgas.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat behandelen, regelen of meten functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, die worden verricht in een installatie:

    • a. met een ontwerpcapaciteit van ten hoogste 10 Nm3/u en een werkdruk aan de inlaatzijde van ten hoogste 1.600 kPa; of

    • b. met een ontwerpcapaciteit van ten hoogste 650 Nm3/u en een werkdruk aan de inlaatzijde van ten hoogste 10 kPa.

Artikel 3.98. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.97, voor zover deze worden verricht in een installatie met:

  • a. een werkdruk aan de inlaatzijde van meer dan 10.000 kPa; of

  • b. een gastoevoerleiding met een diameter van meer dan 50,8 cm.

Artikel 3.99. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.97, wordt voldaan aan de regels over het regelen en meten van aardgas, bedoeld in paragraaf 4.29, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.98.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.100. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.97 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.3. Buisleiding met gevaarlijke stoffen

Artikel 3.101. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een buisleiding voor:

    • a. aardgas, met een uitwendige diameter van ten minste 50 mm en een druk van ten minste 1.600 kPa;

    • b. andere stoffen dan aardgas, met een uitwendige diameter van ten minste 70 mm of een binnendiameter van ten minste 50 mm en een druk van ten minste 1.600 kPa, als het gaat om gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse:

      • 1°. ontvlambare gassen, categorie 1 of 2, bedoeld in bijlage I, deel 2, bij de CLP-verordening; of

      • 2°. ontvlambare vloeistoffen, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 2, bij de CLP-verordening;

    • c. gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening;

    • d. kooldioxide, zuurstof of stikstof, met een uitwendige diameter van ten minste 70 mm of een binnendiameter van ten minste 50 mm en een druk van ten minste 1.600 kPa;

    • e. warmte, als onderdeel van een warmtenet; of

    • f. koude, als onderdeel van een koudenet.

  • 2 De aanwijzing omvat ook de voorzieningen die bij de buisleiding horen, met uitzondering van een verpompingsstation of compressorstation waarop paragraaf 3.3.1 van toepassing is.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het exploiteren van een buisleiding:

    • a. in de Noordzee;

    • b. door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht in of boven een militaire zeehaven als bedoeld in artikel 3.323 of een militaire luchthaven als bedoeld in artikel 3.326; of

    • c. die een activiteit met externe veiligheidsrisico’s als bedoeld in bijlage VII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving functioneel ondersteunt en ligt binnen de begrenzing van de locatie waarop die activiteit wordt verricht.

Artikel 3.102. (algemene regels)

§ 3.4.4. Metaalproductenindustrie

Artikel 3.103. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies, als het oppervlak van metalen wordt behandeld;

    • b. het verwerken van metalen door smeden met hamers, smelten, legeren, gieten, walsen, trekken of klinken;

    • c. het op metaal aanbrengen van anorganische deklagen, conversielagen of deklagen van gesmolten metaal;

    • d. het behandelen van het oppervlak van metalen door een elektrolytisch of chemisch procedé;

    • e. het harden en gloeien van metalen en het diffunderen van stoffen in het metaaloppervlak; en

    • f. het maken van producten van metaal.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze deel uitmaken van een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.6.

  • 4 Onder de aanwijzing vallen ook niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met f, als deze alleen worden verricht:

    • a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;

    • b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • c. voor educatieve doelen; of

    • d. tijdens het maken, onderhouden, repareren en behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 3.4.11.

Artikel 3.104. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ippc-installatie)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.105. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: overige activiteiten)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om:

  • a. het smelten, met inbegrip van het legeren, of gieten van meer dan 500 kg/jaar goud, zilver, platina en legeringen met ten minste 30% van deze metalen;

  • b. het harden of gloeien van metalen of het diffunderen van stoffen in het metaaloppervlak, als daarbij zouten, oliën of gassen anders dan inerte gassen of koolzuurgas worden gebruikt;

  • c. het aanbrengen van metaallagen met een cyanidehoudend bad met een inhoud van ten minste 100 l; of

  • d. het behandelen van het oppervlak van metalen met een bad met een inhoud van ten minste 1 m3 vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1 of vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening.

Artikel 3.106. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

    • a. het verwerken van ferrometalen door warmwalsen, het smeden met hamers of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal;

    • b. het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, en met inbegrip van terugwinningsproducten;

    • c. het behandelen van het oppervlak van metalen met een elektrolytisch of chemisch procedé;

    • d. het maken van auto’s of motoren van auto’s of het assembleren van auto’s;

    • e. het bouwen of repareren van luchtvaartuigen; of

    • f. het maken van spoorwegmaterieel.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om:

    • a. het met testbanken beproeven van motoren, turbines of reactoren; of

    • b. het uitstampen van metalen met springstoffen.

Artikel 3.107. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie en productieoppervlakte ten minste 2.000 m2)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het verwerken van metalen waarvan de productieoppervlakte daarvoor ten minste 2.000 m2 is:

    • a. door warmwalsen of koudwalsen, voor zover het smeltpunt van de metalen ten minste 800 K is en de dikte van het aangevoerde materiaal ten minste 1 mm is;

    • b. in een walsinstallatie of trekinstallatie voor het maken van profielmateriaal of stafmateriaal;

    • c. in een walsinstallatie, trekinstallatie of lasinstallatie voor het maken van metalen buizen;

    • d. door smeden voor het maken van ankers of kettingen; of

    • e. door het maken of schoonmaken van metalen ketels, vaten, tanks of containers.

  • 2 Het verbod geldt ook voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het verwerken van metalen door het samenvoegen van plaatmaterialen, profielmaterialen, stafmaterialen of buismaterialen door smeden, klinken, lassen of monteren, waarvan de niet in een gesloten gebouw ondergebrachte productieoppervlakte daarvoor ten minste 2.000 m2 is.

Artikel 3.108. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: lozen van koelwater)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het niet gaat om de activiteit, bedoeld in artikel 3.104.

Artikel 3.109. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het aanbrengen van lagen op metalen, bedoeld in paragraaf 4.11;

    • b. het smelten en gieten van metalen, bedoeld in paragraaf 4.12;

    • c. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • d. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;

    • e. het etsen en beitsen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.15;

    • f. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • g. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • h. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • i. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • j. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • k. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • l. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;

    • m. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • n. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • o. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;

    • p. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en

    • q. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 3.110. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.103 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.5. Minerale producten industrie

Artikel 3.111. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van keramische producten door verhitting, bedoeld in categorie 3.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het maken van producten van glas, met een oven met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 100 kW of een aansluitwaarde van meer dan 100 kW;

    • c. het maken van keramische producten door verhitting, met een oven met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 100 kW of een aansluitwaarde van meer dan 100 kW;

    • d. het maken van asfalt of asfaltproducten;

    • e. het winnen van steen, mergel, zand, grind of kalk;

    • f. het breken, malen, zeven en drogen van mergel, zand, grind, kalk, steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan;

    • g. het maken van kalkzandsteen of cellenbeton;

    • h. het maken van betonmortel of producten van betonmortel; en

    • i. het maken van producten van steen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.7.

  • 4 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met i, als deze alleen worden verricht:

    • a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;

    • b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis; of

    • c. voor educatieve doelen.

Artikel 3.112. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ippc-installatie)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van keramische producten door verhitting, bedoeld in categorie 3.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.113. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: asfalt, asfaltproducten, kalkzandsteen en cellenbeton)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

  • a. het maken van asfalt of asfaltproducten; of

  • b. het maken van kalkzandsteen of cellenbeton.

Artikel 3.114. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie voor keramische producten)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van keramische producten door verhitting.

Artikel 3.115. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie overig)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

  • a. het breken, malen, zeven of drogen van mergel, zand, grind, kalk, steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan, bij een capaciteit van 100.000.000 kg/jaar of meer;

  • b. het winnen van steen, mergel, zand, grind of kalk; of

  • c. het maken van betonmortel of producten van betonmortel.

Artikel 3.116. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

    • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 3.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

    • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.112 tot en met 3.115;

    • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.112 tot en met 3.115; en

    • f. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5.

Artikel 3.117. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.111 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.6. Chemische producten industrie

Artikel 3.118. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen;

    • b. het vullen van spuitbussen met drijfgassen;

    • c. het maken van vloeibare biobrandstof;

    • d. het maken van vloeibare gassen uit de buitenlucht; en

    • e. het maken van schoonmaakmiddelen of cosmetica.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.8.

  • 4 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen worden verricht:

    • a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • b. voor educatieve doelen; of

    • c. bij een laboratorium.

Artikel 3.119. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.118, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

    • a. het maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen;

    • b. het vullen van spuitbussen met drijfgassen;

    • c. het maken van vloeibare biobrandstof; of

    • d. het maken van vloeibare gassen uit de buitenlucht.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.120. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.118, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

Artikel 3.121. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.118 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.7. Papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie en leerindustrie

Artikel 3.122. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het looien van huiden, bedoeld in categorie 6.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het conserveren van hout en houtproducten met chemische stoffen, bedoeld in categorie 6.10 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • c. het maken van papierstof, papierpulp, papier of karton;

    • d. het ontharen en looien van huiden;

    • e. het conserveren van hout of houtproducten met chemische stoffen;

    • f. het coaten van planten of delen van planten; en

    • g. het maken van producten van papier, karton, hout, textiel of leer.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.9.

  • 4 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met g, als deze alleen worden verricht:

    • a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;

    • b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • c. voor educatieve doelen;

    • d. als onderdeel van bosbouw of natuurbeheer; of

    • e. tijdens het maken, onderhouden, repareren en behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 3.4.11.

Artikel 3.123. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ippc-installatie)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor:

    • a. het looien van huiden, bedoeld in categorie 6.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; of

    • b. het conserveren van hout en houtproducten met chemische stoffen, bedoeld in categorie 6.10 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.124. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: conserveren hout)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het conserveren van hout of houtproducten met behulp van chemische stoffen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.125. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

    • a. het maken van papierstof, papier of karton;

    • b. het looien van huiden; of

    • c. het voorbehandelen of verven van vezels of textiel.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.126. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

    • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 6.3 of 6.10 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies of het exploiteren van een PRTR-installatie voor het maken van multiplex of andere primaire houtproducten;

    • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

    • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.123 tot en met 3.125;

    • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.123 tot en met 3.125; en

    • f. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5, voor zover het gaat om de activiteit, bedoeld in artikel 3.122, eerste lid, onder c of g.

Artikel 3.127. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.122 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.8. Voedingsmiddelenindustrie

Artikel 3.128. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het slachten van dieren, het bewerken en verwerken van dierlijke of plantaardige grondstoffen voor het maken van levensmiddelen of voeder of het bewerken en verwerken van alleen melk, bedoeld in categorie 6.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • b. het slachten van meer dan 10.000 kg levend gewicht aan dieren per week;

    • c. het maken en bewerken van dierlijke of plantaardige oliën of vetten;

    • d. het maken en bewerken van voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren of dieren die worden gehouden voor hun pels; en

    • e. het met een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 100 kW of met een oven met een aansluitwaarde van meer dan 100 kW maken van:

      • 1°. zetmeel of suiker;

      • 2°. vismeel of visolie; of

      • 3°. levensmiddelen of voeder.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met e, als deze alleen worden verricht:

    • a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • b. voor educatieve doelen; of

    • c. voor eigen landbouwhuisdieren bij een veehouderij.

Artikel 3.129. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ippc-installatie)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het slachten van dieren, het bewerken en verwerken van dierlijke of plantaardige grondstoffen voor het maken van levensmiddelen of voeder of het bewerken en verwerken van alleen melk, bedoeld in categorie 6.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.130. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

  • a. het maken van dierlijke of plantaardige oliën en vetten;

  • b. het maken van conserven van dierlijke en plantaardige producten;

  • c. het maken van zuivel;

  • d. het brouwen van bier of het mouten;

  • e. het maken van siroop of suikerwaren;

  • f. het slachten van dieren;

  • g. het maken van zetmeel;

  • h. het maken van vismeel of visolie; of

  • i. het maken van suiker.

Artikel 3.131. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren of dieren die worden gehouden voor hun pels)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken of bewerken van voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren of dieren die worden gehouden voor hun pels.

Artikel 3.132. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

Artikel 3.133. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.128 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.9. Rubberindustrie en kunststofindustrie

Artikel 3.134. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies, als het oppervlak van kunststoffen wordt behandeld;

    • b. het blazen, expanderen en schuimen van kunststof met een blaasmiddel anders dan lucht, kooldioxide of stikstof;

    • c. het verwerken van elastomeren;

    • d. het verwerken van polyesterhars, waarbij 1 kg of meer organische peroxiden van ADR-klasse 5.2 aanwezig is; en

    • e. het maken van producten van kunststof.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met e, als deze alleen worden verricht:

    • a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;

    • b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • c. voor educatieve doelen; of

    • d. tijdens het maken, onderhouden, repareren en behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 3.4.11.

Artikel 3.135. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ippc-installatie)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.136. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: blazen, expanderen of schuimen van kunststof)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om het blazen, expanderen of schuimen van kunststof met een blaasmiddel anders dan lucht, kooldioxide of stikstof.

Artikel 3.137. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

  • a. het behandelen van het oppervlak van kunststof met een elektrolytisch of chemisch procedé; of

  • b. het maken of behandelen van producten op basis van elastomeren.

Artikel 3.138. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

    • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;

    • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

    • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.135 tot en met 3.137; en

    • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.135 tot en met 3.137.

Artikel 3.139. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.134 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.10. Grafische industrie

Artikel 3.140. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bedrukken functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie alleen:

    • a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis; of

    • b. voor educatieve doelen.

Artikel 3.141. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.140.

Artikel 3.142. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.140, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

    • b. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.141.

Artikel 3.143. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.140, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.11. Scheepswerven

Artikel 3.144. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het maken van vaartuigen of drijvende werktuigen;

    • b. het onderhouden, repareren en schoonmaken van vaartuigen of drijvende werktuigen, als dat geheel of gedeeltelijk op de wal of in een drijvend dok gebeurt; en

    • c. het behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen om te voorkomen dat organismen zich onder het wateroppervlak daaraan vasthechten.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat maken, onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen worden verricht bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis.

Artikel 3.145. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.144, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:

    • a. het maken van metalen pleziervaartuigen met een langs de waterlijn te meten lengte van ten minste 25 m; of

    • b. het maken, onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen, anders dan pleziervaartuigen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.146. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.144, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;

    • c. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • d. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • e. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • f. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • g. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • h. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • i. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • j. het schoonmaken van pleziervaartuigen, bedoeld in paragraaf 4.24;

    • k. het verwerken van thermoplastisch kunststof, bedoeld in paragraaf 4.26;

    • l. het verwerken van polyesterhars, bedoeld in paragraaf 4.27;

    • m. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;

    • n. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • o. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • p. het kleinschalig tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.42;

    • q. het grootschalig tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.43;

    • r. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;

    • s. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en

    • t. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

    • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het maken, het verven of het verwijderen van verf van vaartuigen of drijvende werktuigen van ten minste 100 m lang;

    • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

    • d. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.145;

    • e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.145; en

    • f. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5, voor zover de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.145.

Artikel 3.147. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.144 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.4.12. Andere industrie

Artikel 3.148. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het maken van materialen, eindproducten of halffabrikaten met:

    • a. een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 400 kW;

    • b. een koelinstallatie met meer dan 300 kg koudemiddel; of

    • c. een oplosmiddeleninstallatie.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat maken functioneel ondersteunen.

Artikel 3.149. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.148.

Artikel 3.150. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.148, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.151. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.148, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 3.5. Afvalbeheer

§ 3.5.1. Autodemontagebedrijf en tweewielerdemontagebedrijf

Artikel 3.152. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het demonteren van ingezamelde of afgegeven autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat demonteren functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het demonteren van accessoires van een autowrak of wrak van een tweewielig motorvoertuig bij een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.8.4; en

    • b. het demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen bij een instelling voor oefendoeleinden en opleidingsdoeleinden.

Artikel 3.153. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.152, voor zover het gaat om het opslaan van metaalschroot of autowrakken.

Artikel 3.154. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.152, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.155. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.152, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.2. Kringloopbedrijf en bedrijf voor reparatie van gebruikte producten

Artikel 3.156. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het voorbereiden voor hergebruik van ingezamelde of afgegeven afvalstoffen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat voorbereiden functioneel ondersteunen.

Artikel 3.157. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.156, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;

    • c. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • d. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • e. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • f. het mechanisch bewerken van steen, bedoeld in paragraaf 4.19;

    • g. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • h. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • i. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • j. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • k. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • l. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • m. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.158. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.156, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.3. Rubberrecyclingbedrijf en kunststofrecyclingbedrijf

Artikel 3.159. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het voorbehandelen van ingezameld of afgegeven rubberafval of kunststofafval voor verdere recycling.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat voorbehandelen functioneel ondersteunen.

Artikel 3.160. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.159.

Artikel 3.161. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.159, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.162. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.159, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.4. Metaalrecyclingbedrijf

Artikel 3.163. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het voorbehandelen van ingezameld of afgegeven metaalafval voor verdere recycling.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat voorbehandelen functioneel ondersteunen.

Artikel 3.164. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.163, voor zover het gaat om het opslaan van metaalschroot of autowrakken.

Artikel 3.165. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.163, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.166. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.163, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.5. Recyclingbedrijven voor papier, karton, textiel, glas, hout of puin

Artikel 3.167. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het voorbehandelen van ingezameld of afgegeven papierafval, kartonafval, textielafval, glasafval, puinafval of houtafval, voor verdere recycling.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat voorbehandelen functioneel ondersteunen.

Artikel 3.168. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.167, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.169. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.167, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.6. Milieustraat

Artikel 3.170. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het bieden van gelegenheid om op een daarvoor ingerichte locatie afvalstoffen af te geven, als dat in ieder geval het afgeven van grove huishoudelijke afvalstoffen door particuliere huishoudens omvat.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bieden van gelegenheid functioneel ondersteunen.

Artikel 3.171. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.170, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.172. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.170, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.7. Zuiveringtechnisch werk

Artikel 3.173. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.174. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.173, eerste lid.

Artikel 3.175

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 3.176. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.173, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. een zuiveringtechnisch werk, bedoeld in paragraaf 4.49; en

    • b. het ontvangen van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 4.50, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het behandelen van stedelijk afvalwater bij een capaciteit van ten minste 100.000 inwonerequivalenten; en

    • b. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.177. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.173, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.8. Grondbank of grondreinigingsbedrijf

Artikel 3.178. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het opslaan van meer dan een partij ingezamelde of afgegeven grond of baggerspecie; en

    • b. het bewerken van grond of baggerspecie.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat opslaan en bewerken functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het bewerken van grond of baggerspecie, als dat alleen bestaat uit:

    • a. het zeven van grond bij het graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.2.21;

    • b. het zeven van grond bij het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.2.22;

    • c. het saneren van de bodem, bedoeld in paragraaf 3.2.23;

    • d. het zeven of samenvoegen van grond of baggerspecie of het mechanisch ontwateren van baggerspecie bij het opslaan van grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 3.2.24; of

    • e. het als grondstof inzetten van grond in een productieproces of reparatieproces.

Artikel 3.179. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.180. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.178, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • b. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • c. het ontvangen van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 4.50, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en

    • d. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.181. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.178 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.5.9. Op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen buiten stortplaatsen

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 3.5.11. Verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 3.184. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat verwerken functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het vervoeren van afvalstoffen en het inzamelen van afvalstoffen;

    • b. het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen en het verzamelen van winningsafvalstoffen in een winningsafvalvoorziening;

    • c. het verbranden van afvalstoffen;

    • d. het in de atmosfeer uitstoten van gasvormige effluenten;

    • e. het afvangen van kooldioxide voor ondergrondse opslag, bedoeld in paragraaf 3.2.19;

    • f. het verwerken van kooldioxide voor het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet;

    • g. het verwerken van dierlijke meststoffen en het vergisten van plantaardig materiaal, bedoeld in de paragrafen 3.3.14 en 3.6.8;

    • h. het verwerken van dierlijke bijproducten, anders dan het verwerken door composteren of vergisten en de aan dat composteren of vergisten voorafgaande activiteiten;

    • i. het zuiveren van afvalwater;

    • j. het opslaan, mengen en opbulken van ingenomen huishoudelijke afvalstoffen als het innemen hoort bij geleverde diensten en de afvalstoffen die worden gemengd behoren tot dezelfde categorie van afvalstoffen, bedoeld in bijlage II;

    • k. het opslaan, mengen en opbulken van ingenomen huishoudelijke afvalstoffen op een door de gemeente beschikbaar gestelde locatie in de openbare ruimte;

    • l. het opslaan van grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 3.2.24;

    • m. het opslaan of bewerken van grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 3.5.8; en

    • n. een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.10.

  • 4 Onder de aanwijzing valt ook niet het verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen als dat alleen bestaat uit:

    • a. het mengen, opbulken, opslaan, scheiden, herverpakken of verdichten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voorafgaand aan inzameling of afgifte;

    • b. het mobiel breken van bouwafval en sloopafval, bedoeld in afdeling 7.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; of

    • c. het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 5 Onder de aanwijzing valt ook niet het verwerken van huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven.

Artikel 3.185. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: opslaan, herverpakken en opbulken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het opslaan, herverpakken of opbulken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met deze afvalstoffen die worden verricht op dezelfde locatie als dat opslaan, herverpakken of opbulken.

  • 3 Het verbod geldt niet voor het opslaan van:

    • a. afvalstoffen van gezondheidszorg bij mens of dier en gebruikte hygiënische producten, met uitzondering van infectieuze afvalstoffen, lichaamsdelen of organen, en afvalstoffen van cytotoxische of cytostatische geneesmiddelen;

    • b. niet meer dan 10.000 ton banden van voertuigen;

    • c. metaal voor zover de opslagcapaciteit ten hoogste 50.000 ton is en het niet gaat om gevaarlijke afvalstoffen;

    • d. niet meer dan 100 m3 afgedankte elektrische of elektronische apparatuur die afkomstig is van particuliere huishoudens of die naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar is;

    • e. niet meer dan 5 m3 draagbare batterijen of accu’s;

    • f. niet meer dan 5 m3 spaarlampen of gasontladingslampen;

    • g. niet meer dan 5 m3 inktcassettes of tonercassettes;

    • h. siervoorwerpen of gebruiksvoorwerpen op een locatie waarop het hergebruik van deze voorwerpen wordt voorbereid als de opslagoppervlakte ten hoogste 1.000 m2 is en het gaat om gevaarlijke afvalstoffen;

    • i. siervoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of tweedehands bouwmaterialen als de opslagoppervlakte ten hoogste 6.000 m2 is en het gaat om bedrijfsafvalstoffen;

    • j. lege ongereinigde verpakkingen die gevaarlijke afvalstoffen zijn of niet meer dan 45 m3 lege ongereinigde verpakkingen die bedrijfsafvalstoffen zijn, op een locatie waarop olie, vet, verf, lijm, kit, hars, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, in verpakking worden opgeslagen om te worden verkocht of geleverd aan afnemers en voor zover de lege ongereinigde verpakkingen zijn ingenomen van die afnemers;

    • k. ingenomen afvalstoffen van reparatiewerkzaamheden of onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen of bilgewater bij een jachthaven;

    • l. afgescheiden oliefractie of waterfractie van ingenomen bilgewater bij een jachthaven;

    • m. afgewerkte olie, smeervet of oliehoudende of vethoudende afvalstoffen, ontstaan als gevolg van onderhoud aan vaartuigen bij een bunkerstation, als deze afvalstoffen zijn ingenomen van personen die brandstof, smeerolie of smeervet bij het bunkerstation aanschaffen;

    • n. ontplofbare stoffen of voorwerpen door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht;

    • o. metalen met aanhangende olie of emulsie van olie, afgescheiden oliefracties of emulsiefracties;

    • p. niet meer dan 30 ton autobatterijen, autoaccu’s, industriële batterijen of accu’s;

    • q. niet meer dan 10.000 ton van elk van de volgende bedrijfsafvalstoffen:

      • 1°. bouwstoffen die op grond van paragraaf 3.2.25 mogen worden toegepast;

      • 2°. textiel;

      • 3°. verpakkingsglas;

      • 4°. vlakglas;

      • 5°. voedingsmiddelen afkomstig van detailhandel of groothandel;

      • 6°. niet-geïmpregneerd hout;

      • 7°. papier of karton; en

      • 8°. kunststof;

    • r. niet meer dan 600 m3 groenafval dat een bedrijfsafvalstof is;

    • s. niet meer dan 1 m3 gebruikte frituurvetten of frituuroliën die bedrijfsafvalstoffen zijn;

    • t. niet meer dan 1.000 m3 plantaardige restproducten uit de landbouw, tuinbouw, voedselbereiding of voedselverwerking voor het maken van diervoeder voor de dieren van degene die de activiteit verricht;

    • u. wrakken van motorvoertuigen bij een activiteit waarop paragraaf 4.22 van toepassing is;

    • v. niet meer dan vier wrakken van tweewielige motorvoertuigen of niet meer dan vier autowrakken of andere voertuigwrakken na demontage, bij een instelling voor oefendoeleinden of opleidingsdoeleinden;

    • w. autowrakken, wrakken van tweewielige motorvoertuigen of andere voertuigwrakken bij het verlenen van hulp voor gemotoriseerde voertuigen als bedoeld in paragraaf 3.8.1 of in het kader van onderzoek door politie of justitie;

    • x. autowrakken na demontage op een andere locatie dan de locatie waarop demontage heeft plaatsgevonden, behalve als wordt opgeslagen op een instelling voor oefendoeleinden of opleidingsdoeleinden; of

    • y. autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen of de bij het demonteren van deze wrakken vrijkomende afvalstoffen, als dat opslaan gebeurt bij het demonteren van ingezamelde of afgegeven autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen, bedoeld in paragraaf 3.5.1.

  • 4 Het verbod geldt ook niet voor het opbulken of herverpakken van afvalstoffen als het opslaan van de afvalstoffen niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit artikel.

  • 5 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van stoffen afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, behalve als die activiteiten bestaan uit de activiteiten, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.186. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: demonteren bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het demonteren van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met deze afvalstoffen die worden verricht op dezelfde locatie als dat demonteren.

  • 3 Het verbod geldt niet als het demonteren alleen bestaat uit:

    • a. het demonteren van autowrakken of het demonteren van wrakken van tweewielige motorvoertuigen bij een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.5.1;

    • b. het demonteren van accessoires van een autowrak of wrak van een tweewielig motorvoertuig bij een activiteit waarop paragraaf 4.22 van toepassing is;

    • c. activiteiten met een autowrak, wrak van een tweewielig motorvoertuig of ander voertuigwrak na demontage, bij een instelling voor oefendoeleinden of opleidingsdoeleinden, als de identiteit of de inhoud van de autowrakken herkenbaar blijft en de activiteit samenhangt met het oefendoel of opleidingsdoel;

    • d. het voor recycling demonteren van siervoorwerpen of gebruiksvoorwerpen die bedrijfsafvalstoffen zijn en alleen bestaan uit metaal, hout, kunststof, textiel, papier, karton of verbindingsmaterialen; of

    • e. het demonteren van siervoorwerpen of gebruiksvoorwerpen voor hergebruik als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.

  • 4 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, behalve als die activiteiten alleen bestaan uit de activiteiten, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.187. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ontwateren en drogen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van afvalwater)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het ontwateren of drogen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, die geen afvalwater zijn.

  • 2 Het verbod geldt niet als dat ontwateren alleen bestaat uit het mechanisch ontwateren van zuiveringsslib dat een bedrijfsafvalstof is of het passief ontwateren of drogen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 3 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid, behalve als die activiteiten alleen bestaan uit de activiteiten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.188. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: verkleinen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het verkleinen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt niet als dat verkleinen alleen bestaat uit:

    • a. het verkleinen van metaal, niet-geïmpregneerd hout, kunststof, papier of karton die bedrijfsafvalstoffen zijn, met uitzondering van autowrakken;

    • b. het verkleinen van groenafval dat een bedrijfsafvalstof is, ontstaan bij werkzaamheden die zijn verricht door degene die de activiteit verricht;

    • c. het voor recycling verkleinen van siervoorwerpen of gebruiksvoorwerpen die geen elektronica bevatten, bedrijfsafvalstoffen zijn en alleen bestaan uit metaal, hout, kunststof, textiel, papier, karton of verbindingsmaterialen; of

    • d. het demonteren van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 3.186.

Artikel 3.189. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: reinigen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het reinigen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt niet als het reinigen alleen bestaat uit:

    • a. het schoonmaken als voorbereiden voor hergebruik als bedoeld in artikel 3.190;

    • b. het reinigen van kunststof dat een bedrijfsafvalstof is; of

    • c. het schoonbranden van een spoel uit een elektromotor.

Artikel 3.190. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: voorbereiden voor hergebruik van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het voorbereiden voor hergebruik van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van het voorbereiden voor hergebruik van onderdelen van voertuigwrakken, siervoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of tweedehands bouwmaterialen.

Artikel 3.191. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: composteren en vergisten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het composteren of vergisten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met deze afvalstoffen die worden verricht op dezelfde locatie als dat composteren of vergisten.

  • 3 Het verbod geldt niet voor het composteren van ten hoogste 600 m3 groenafval dat een bedrijfsafvalstof is, ontstaan bij werkzaamheden die zijn verricht door degene die de activiteit verricht.

  • 4 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, behalve als die activiteiten bestaan uit de activiteit, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.192. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: recyclen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, vervaardigen van brandstoffen of opvulmateriaal uit bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen en voorbehandelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor nuttige toepassing)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het recyclen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, het vervaardigen van brandstoffen of opvulmateriaal uit bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen of het voorbehandelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor nuttige toepassing, anders dan de activiteiten met afvalstoffen, bedoeld in de artikelen 3.185 tot en met 3.191 en 3.193 tot en met 3.196.

  • 2 Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met deze afvalstoffen die worden verricht op dezelfde locatie als dat recyclen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, vervaardigen van brandstoffen of opvulmateriaal uit bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen of het voorbehandelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor nuttige toepassing.

  • 3 Het verbod geldt niet als de activiteit alleen bestaat uit:

    • a. het vernieuwen van het loopvlak van banden van voertuigen;

    • b. het extruderen of spuitgieten van kunststof dat een bedrijfsafvalstof is;

    • c. het als grondstof inzetten van rubber, kunststof, metalen, steen, steenachtig materiaal, papier, karton, textiel, bont, leer, gips, kurk, hout of houtachtig materiaal of grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit van de kwaliteitsklasse landbouw/natuur, bedoeld in artikel 25d van dat besluit, in een productieproces of reparatieproces, als de afvalstoffen bedrijfsafvalstoffen zijn; of

    • d. het maken van diervoeder voor eigen dieren van plantaardig materiaal uit de landbouw, tuinbouw, voedselbereiding of voedselverwerking, als de capaciteit voor het maken van diervoeder van deze afvalstoffen niet meer is dan 4.000 ton/jaar.

  • 4 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, behalve als die activiteiten alleen bestaan uit de activiteiten, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.193. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: verdichten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het verdichten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het verdichten van bedrijfsafvalstoffen dat geen belemmering vormt voor de nascheiding of recycling als het opslaan van de afvalstoffen die worden verdicht niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.185.

Artikel 3.194. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: scheiden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het scheiden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt niet als dat scheiden alleen bestaat uit:

Artikel 3.195. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: mengen van bedrijfsafvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het mengen van bedrijfsafvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met deze afvalstoffen die worden verricht op dezelfde locatie als dat mengen.

  • 3 Het verbod geldt niet als het mengen alleen bestaat uit:

    • a. het mengen van bedrijfsafvalstoffen met stoffen of materialen die geen afvalstoffen zijn, als het opslaan van de afvalstoffen niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.185 en er wordt gemengd tijdens recycling of het voorbereiden voor hergebruik;

    • b. het mengen van rie-biomassa met stoffen of materialen die geen afvalstoffen zijn, als het opslaan van de rie-biomassa niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.185;

    • c. het bij het verbranden van rie-biomassa mengen van partijen rie-biomassa die behoren tot verschillende categorieën van afvalstoffen als bedoeld in bijlage II, als het opslaan van de afvalstoffen of het verbranden van de rie-biomassa niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.40e of 3.185; of

    • d. het mengen van bedrijfsafvalstoffen die behoren tot dezelfde categorie van afvalstoffen, met uitzondering van de categorieën 10 en 111, bedoeld in bijlage II, als het opslaan van de afvalstoffen niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.185.

Artikel 3.196. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: mengen van gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het mengen van gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2 Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met deze afvalstoffen die worden verricht op dezelfde locatie als dat mengen.

  • 3 Het verbod geldt niet als dat mengen alleen bestaat uit het mengen van gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot dezelfde categorie van afvalstoffen, met uitzondering van de categorieën 11 en 110, bedoeld in bijlage II, als het opslaan van de afvalstoffen niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.185.

Artikel 3.197. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: verwijderen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het verwijderen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van stoffen of afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.198. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.184, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;

    • c. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • d. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • e. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • f. het mechanisch bewerken van steen, bedoeld in paragraaf 4.19;

    • g. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • h. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • i. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • j. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • k. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • l. het shredderen van autowrakken, bedoeld in paragraaf 4.31;

    • m. het opslaan van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 4.32, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;

    • n. het ontvangen van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 4.50, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;

    • o. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;

    • p. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en

    • q. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om:

      • 1°. het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen als per dag 10 ton of meer gevaarlijk afval wordt ontvangen; en

      • 2°. het verwijderen van niet-gevaarlijke afvalstoffen bij een capaciteit van 50 ton of meer per dag;

    • b. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1;

    • c. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.185 tot en met 3.197; en

    • d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in de artikelen 3.185 tot en met 3.197.

Artikel 3.199. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.184, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 3.6. Agrarische sector

§ 3.6.1. Veehouderij

Artikel 3.200. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in categorie 6.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

    • b. het houden van landbouwhuisdieren.

  • 2 Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder b, valt niet het houden van ten hoogste:

    • a. 10 stuks rundvee die als landbouwhuisdieren worden gehouden;

    • b. 15 varkens die als landbouwhuisdieren worden gehouden;

    • c. 350 kippen die als landbouwhuisdieren worden gehouden; en

    • d. 25 overige landbouwhuisdieren.

  • 3 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.

  • 4 Onder de aanwijzing valt niet het houden van landbouwhuisdieren alleen:

    • a. voor natuurbeheer of beheer van de openbare ruimte;

    • b. voor educatieve doeleinden; of

    • c. bij onderzoeksinstellingen.

Artikel 3.201. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ippc-installatie)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.200, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in categorie 6.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.

Artikel 3.202. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: andere milieubelastende installatie)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.200, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het houden van:

  • a. meer dan 200 melkkoeien van 2 jaar en ouder, kalfkoeien van 2 jaar en ouder of zoogkoeien van 2 jaar en ouder;

  • b. meer dan 340 stuks vrouwelijk jongvee jonger dan 2 jaar, fokstieren jonger dan 2 jaar, melkkoeien van 2 jaar en ouder, kalfkoeien van 2 jaar en ouder of zoogkoeien van 2 jaar en ouder;

  • c. meer dan 50 paarden van 3 jaar en ouder of pony’s van 3 jaar en ouder;

  • d. meer dan 50 schapen van 1 jaar en ouder of geiten;

  • e. meer dan 2.500 kippen, kalkoenen, eenden of parelhoenders;

  • f. meer dan 50 vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg en meer en jonger dan 7 maanden of opfokzeugen van 25 kg en meer;

  • g. meer dan 50 kraamzeugen, guste zeugen, dragende zeugen en opfokzeugen van 25 kg en meer;

  • h. meer dan 500 gespeende biggen van minder dan 25 kg;

  • i. meer dan 50 vleeskalveren jonger dan 1 jaar, overig vleesvee vanaf spenen en jonger dan 2 jaar of overig rundvee van 2 jaar en ouder; of

  • j. meer dan 50 overige landbouwhuisdieren.

Artikel 3.203. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.200, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • b. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • c. het bereiden van drinkwater voor landbouwhuisdieren, bedoeld in paragraaf 4.81;

    • d. dierenverblijven, bedoeld in paragraaf 4.82;

    • e. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in paragraaf 4.83;

    • f. het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in paragraaf 4.84;

    • g. het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in paragraaf 4.86;

    • h. het composteren en opslaan van groenafval, bedoeld in paragraaf 4.89;

    • i. het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 4.90; en

    • j. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;

    • b. PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een PRTR-installatie voor het houden van pluimvee of varkens als bedoeld in categorie 6.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en

    • c. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.204. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.200 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op gronden die worden gebruikt voor de teelt van gewassen in de openlucht.

  • 3 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Artikel 3.204a

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/172.]

§ 3.6.2. Glastuinbouwbedrijf

Artikel 3.205. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het telen van gewassen in kassen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat telen functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het telen van gewassen in kassen alleen:

    • a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • b. voor educatieve doeleinden;

    • c. bij onderzoeksinstellingen; of

    • d. bij volkstuinen.

Artikel 3.206. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.205, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • b. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • c. het aanmaken en via vaste leidingen transporteren van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen, bedoeld in paragraaf 4.62;

    • d. het behandelen van geoogste gewassen met gewasbeschermingsmiddelen, bedoeld in paragraaf 4.65;

    • e. het reinigen van verpakkingen voor biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.66;

    • f. het reinigen van verpakkingen voor niet-biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.67;

    • g. het spoelen van gewassen, bedoeld in paragraaf 4.68;

    • h. het spoelen van niet-biologisch geteelde bloembollen of bloemknollen, bedoeld in paragraaf 4.69;

    • i. het spoelen van biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.70;

    • j. het sorteren van niet-biologisch geteeld fruit, bedoeld in paragraaf 4.71;

    • k. het sorteren van biologisch geteeld fruit, bedoeld in paragraaf 4.72;

    • l. assimilatiebelichting, bedoeld in paragraaf 4.75;

    • m. drainwater of spoelwater van filters bij substraatteelt in een kas, bedoeld in paragraaf 4.76;

    • n. drainagewater of spoelwater van filters bij grondgebonden teelt in een kas, bedoeld in paragraaf 4.77;

    • o. overig afvalwater van kassen, bedoeld in paragraaf 4.78;

    • p. het bereiden van gietwater, bedoeld in paragraaf 4.80;

    • q. het opslaan van gebruikt substraatmateriaal, bedoeld in paragraaf 4.85;

    • r. het composteren en opslaan van groenafval, bedoeld in paragraaf 4.89;

    • s. het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 4.90; en

    • t. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.207. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.205, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.6.3. Telen van gewassen in de openlucht

Artikel 3.208. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het telen van gewassen in de openlucht; en

    • b. het behandelen van gewassen direct voor of na de teelt.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat telen of behandelen functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als die alleen worden verricht:

    • a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • b. voor educatieve doeleinden;

    • c. bij onderzoeksinstellingen; of

    • d. bij volkstuinen.

Artikel 3.209. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.208, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • b. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • c. het aanmaken en via vaste leidingen transporteren van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen, bedoeld in paragraaf 4.62;

    • d. het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen op landbouwgronden, bedoeld in paragraaf 4.63;

    • e. het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen op braakliggende landbouwgronden en bij het telen van gewassen in de openlucht, bedoeld in paragraaf 4.64;

    • f. het behandelen van geoogste gewassen met gewasbeschermingsmiddelen, bedoeld in paragraaf 4.65;

    • g. het reinigen van verpakkingen voor biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.66;

    • h. het reinigen van verpakkingen voor niet-biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.67;

    • i. het spoelen van gewassen, bedoeld in paragraaf 4.68;

    • j. het spoelen van niet-biologisch geteelde bloembollen of bloemknollen, bedoeld in paragraaf 4.69;

    • k. het spoelen van biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.70;

    • l. het sorteren van niet-biologisch geteeld fruit, bedoeld in paragraaf 4.71;

    • m. het sorteren van biologisch geteeld fruit, bedoeld in paragraaf 4.72;

    • n. substraatteelt van gewassen in de openlucht, bedoeld in paragraaf 4.73;

    • o. substraatteelt van gewassen op stellingen of in een gotensysteem in de openlucht, bedoeld in paragraaf 4.74;

    • p. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in paragraaf 4.83;

    • q. het opslaan van gebruikt substraatmateriaal, bedoeld in paragraaf 4.85;

    • r. het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in paragraaf 4.86;

    • s. het composteren en opslaan van groenafval, bedoeld in paragraaf 4.89;

    • t. het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 4.90; en

    • u. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.210. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.208 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de activiteit wordt verricht op landbouwgronden.

§ 3.6.4. Telen van gewassen in een gebouw

Artikel 3.211. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat telen functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het telen van gewassen in een gebouw alleen:

    • a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • b. voor educatieve doelen; of

    • c. bij onderzoeksinstellingen.

Artikel 3.212

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 3.213. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.211, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • b. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • c. het aanmaken en via vaste leidingen transporteren van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen, bedoeld in paragraaf 4.62;

    • d. het behandelen van geoogste gewassen met gewasbeschermingsmiddelen, bedoeld in paragraaf 4.65;

    • e. het reinigen van verpakkingen voor biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.66;

    • f. het reinigen van verpakkingen voor niet-biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.67;

    • g. het lozen van afvalwater bij telen van gewassen in een gebouw, bedoeld in paragraaf 4.79;

    • h. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in paragraaf 4.83;

    • i. het opslaan van gebruikt substraatmateriaal, bedoeld in paragraaf 4.85;

    • j. het composteren en opslaan van groenafval, bedoeld in paragraaf 4.89;

    • k. het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 4.90; en

    • l. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.214. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.211, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.6.5. Agrarisch loonwerkbedrijf

Artikel 3.215. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het voor agrarisch loonwerk:

    • a. opslaan van stoffen op een andere locatie dan de locatie van dat loonwerk; en

    • b. onderhouden, repareren en schoonmaken van voertuigen of werktuigen op een andere locatie dan de locatie van dat loonwerk.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat opslaan, onderhouden, repareren of schoonmaken functioneel ondersteunen.

Artikel 3.216. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.215, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • b. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • c. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • d. het aanmaken en via vaste leidingen transporteren van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen, bedoeld in paragraaf 4.62;

    • e. het behandelen van geoogste gewassen met gewasbeschermingsmiddelen, bedoeld in paragraaf 4.65;

    • f. het reinigen van verpakkingen voor biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.66;

    • g. het reinigen van verpakkingen voor niet-biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.67;

    • h. het spoelen van gewassen, bedoeld in paragraaf 4.68;

    • i. het spoelen van niet-biologisch geteelde bloembollen of bloemknollen, bedoeld in paragraaf 4.69;

    • j. het spoelen van biologisch geteelde gewassen, bedoeld in paragraaf 4.70;

    • k. het sorteren van niet-biologisch geteeld fruit, bedoeld in paragraaf 4.71;

    • l. het sorteren van biologisch geteeld fruit, bedoeld in paragraaf 4.72;

    • m. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in paragraaf 4.83;

    • n. het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in paragraaf 4.84;

    • o. het opslaan van gebruikt substraatmateriaal, bedoeld in paragraaf 4.85;

    • p. het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in paragraaf 4.86;

    • q. het composteren en opslaan van groenafval, bedoeld in paragraaf 4.89;

    • r. het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 4.90;

    • s. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • t. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.217. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.215 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.6.6. Landbouwmechanisatiebedrijf

Artikel 3.218. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het voor derden of voor verhuur onderhouden en repareren van werktuigen voor agrarische activiteiten.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat onderhouden of repareren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.219. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.218, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;

    • c. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • d. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • e. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • f. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • g. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • h. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • i. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • j. het verwerken van thermoplastisch kunststof, bedoeld in paragraaf 4.26;

    • k. het verwerken van polyesterhars, bedoeld in paragraaf 4.27;

    • l. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • m. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • n. het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 4.90;

    • o. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • p. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.220. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.218 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.6.7. Bedrijf voor telen en kweken van waterplanten of waterdieren

Artikel 3.221. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het kweken van consumptievis;

    • b. het kweken van ongewervelde waterdieren; en

    • c. het telen van waterplanten.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat kweken of telen functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als die alleen worden verricht:

    • a. in een oppervlaktewaterlichaam;

    • b. voor educatieve doelen;

    • c. bij onderzoeksinstellingen;

    • d. voor sportdoeleinden of recreatiedoeleinden; of

    • e. bij detailhandel.

Artikel 3.222. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.221, voor zover het gaat om:

    • a. het kweken van consumptievis;

    • b. het kweken van ongewervelde waterdieren; of

    • c. het telen van waterplanten.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.223. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.221, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over PRTR, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een PRTR-installatie voor intensieve aquacultuur, met een productiecapaciteit van 1.000 ton vis of schelpdieren per jaar of meer.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.224. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.221 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.6.8. Bedrijf voor mestbehandeling

Artikel 3.225. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het behandelen van dierlijke meststoffen en het vergisten van plantaardig materiaal.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat behandelen of vergisten functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.14.

Artikel 3.226. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.225, voor zover het gaat om:

    • a. het drogen of indampen van dierlijke meststoffen, met uitzondering van het drogen van pluimveemest dat deel uitmaakt van een huisvestingssysteem waarvoor bij ministeriële regeling een emissiefactor voor ammoniak is vastgesteld;

    • b. het vergisten van dierlijke meststoffen in combinatie met afvalstoffen;

    • c. het vergisten van plantaardig materiaal;

    • d. het verbranden van dierlijke meststoffen; of

    • e. het composteren van dierlijke meststoffen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.227. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.225, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4;

    • b. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in paragraaf 4.83;

    • c. het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in paragraaf 4.86;

    • d. een mestbehandelingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.87;

    • e. een mestvergistingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.88; en

    • f. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 3.228. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.225 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 3.7. Dienstverlening, onderwijs en zorg

§ 3.7.1. Bouwbedrijf, installatiebedrijf, grondbouwbedrijf, wegbouwbedrijf, waterbouwbedrijf en schildersbedrijf

Artikel 3.229. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het voor bouwwerkzaamheden, onderhoudswerkzaamheden, reparatiewerkzaamheden of installatiewerkzaamheden:

    • a. opslaan van stoffen op een andere locatie dan de locatie van die werkzaamheden; en

    • b. onderhouden, repareren en schoonmaken van gemotoriseerde voertuigen of werktuigen op een andere locatie dan de locatie van die werkzaamheden.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat opslaan, onderhouden, repareren of schoonmaken functioneel ondersteunen.

Artikel 3.230. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.229, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • c. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • d. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • e. het mechanisch bewerken van steen, bedoeld in paragraaf 4.19;

    • f. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • g. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • h. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • i. het verwerken van polyesterhars, bedoeld in paragraaf 4.27;

    • j. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • k. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • l. het opslaan van verwijderd asbest, bedoeld in paragraaf 4.52;

    • m. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;

    • n. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en

    • o. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.231. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.229 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.2. Chemische wasserij

Artikel 3.232. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het chemisch reinigen van textiel.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat chemisch reinigen functioneel ondersteunen.

Artikel 3.233. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.232, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.234. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.232, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.3. Datacentrum

Artikel 3.235. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum waar ondersteuning wordt gegeven voor dataverkeer of dataopslag.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.236. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.235.

Artikel 3.237. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.235, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

    • b. openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra, bedoeld in paragraaf 5.4.1a.

Artikel 3.238. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.235, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.4. Crematorium

Artikel 3.239. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een crematorium.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.240. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.239, wordt voldaan aan de regels over een crematorium, bedoeld in paragraaf 4.54.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.241. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.239, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.5. Laboratorium

Artikel 3.242. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het in een laboratorium verrichten van:

    • a. wetenschappelijk onderzoek;

    • b. practica voor middelbaar en hoger onderwijs;

    • c. medisch onderzoek;

    • d. productontwikkeling; of

    • e. fysische, chemische of biologische analyses.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat verrichten functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze worden verricht in een laboratorium alleen voor huisartsen, dierenartsen, apothekers, tandartsen of tandtechnici.

Artikel 3.243

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 3.244. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.242, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over een laboratorium, bedoeld in paragraaf 4.55.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.245. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.242, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.6. Ingeperkt gebruik genetisch gemodificeerde organismen

Artikel 3.246. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat ingeperkt gebruik functioneel ondersteunen.

Artikel 3.247. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.246, als het gaat om ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 waarop inperkingsniveau IV als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van dat besluit van toepassing is.

Artikel 3.248. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.246, wordt voldaan aan de regels over ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen, bedoeld in paragraaf 4.53.

Artikel 3.249. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.246, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.7. Onderhoud van de openbare ruimte

Artikel 3.250. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het voor onderhoud van de openbare ruimte:

    • a. opslaan van stoffen op een andere locatie dan die openbare ruimte; en

    • b. onderhouden, repareren en schoonmaken van gemotoriseerde voertuigen of werktuigen op een andere locatie dan die openbare ruimte.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat opslaan, onderhouden, repareren of schoonmaken functioneel ondersteunen.

Artikel 3.251. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.250, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • b. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • c. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • d. het aanmaken en via vaste leidingen transporteren van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen, bedoeld in paragraaf 4.62;

    • e. het composteren en opslaan van groenafval, bedoeld in paragraaf 4.89;

    • f. het reinigen van voertuigen of werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 4.90;

    • g. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • h. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.252. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.250 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.8. Repareren en verhuren van gemotoriseerde werktuigen

Artikel 3.253. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het voor derden of voor verhuur onderhouden en repareren van gemotoriseerde werktuigen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat onderhouden of repareren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.254. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.253, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • b. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • c. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • d. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • e. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • f. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • g. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • h. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40; en

    • i. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.255. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.253 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.9. Ziekenhuis

Artikel 3.256. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een instelling voor het verlenen van medisch-specialistische zorg.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet instellingen alleen gericht op het verlenen van geestelijke gezondheidszorg.

Artikel 3.257. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.256, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.258. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.257, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.7.10. Voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken

Artikel 3.259. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het oefenen van brandbestrijdingstechnieken.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat oefenen functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. het testen van geïnstalleerde brandbestrijdingssystemen;

    • b. het opleiden van bedrijfshulpverleners of eigen personeel; en

    • c. het demonstreren van brandbestrijdingstechnieken op een evenement.

Artikel 3.260. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.259, voor zover het gaat om het oefenen van brandbestrijdingstechnieken.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.261. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.259, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.260.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.262. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.259, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 3.8. Transport, logistiek en ondersteuning daarvan

§ 3.8.1. Autobergingsbedrijf en pechhulp

Artikel 3.265. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het voor hulpverlening voor gemotoriseerde voertuigen:

    • a. opslaan van stoffen; en

    • b. onderhouden, repareren en schoonmaken van gemotoriseerde voertuigen op een andere locatie dan de locatie van de pech of het ongeval.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat opslaan, onderhouden, repareren of schoonmaken functioneel ondersteunen.

Artikel 3.266. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.265, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • b. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • c. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40; en

    • d. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.267. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.265 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.2. Brandstoffenhandel en tankopslagbedrijf

Artikel 3.268. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het voor handelsdoeleinden of voor vervoer opslaan van chemicaliën of brandstoffen in opslagtanks.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat opslaan functioneel ondersteunen.

Artikel 3.269. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.268, voor zover het gaat om milieubelastende activiteiten met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, die worden verricht op dezelfde locatie als een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.16, 3.22, 3.25, 3.28, 3.31, 3.34 of 3.37.

Artikel 3.270. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.268, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 3.271. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.268, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.3. Bunkerstations en andere tankplaatsen voor schepen

Artikel 3.272. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het bieden van gelegenheid voor het tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen:

    • a. bij een bunkerstation; of

    • b. vanaf de wal met een vaste installatie voor het tanken.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bieden van gelegenheid functioneel ondersteunen.

Artikel 3.273. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.272, voor zover het gaat om:

  • a. het opslaan van meer dan 25 m3 gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3 in een bunkerstation als de inhoud niet geheel bestaat uit gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger;

  • b. het tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met LPG;

  • c. het tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met LNG; of

  • d. het tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met waterstof.

Artikel 3.274. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.272, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het tanken en opslaan van LNG, bedoeld in paragraaf 4.36;

    • b. het tanken van CNG, bedoeld in paragraaf 4.37;

    • c. het opslaan van brandstoffen in bunkerstations, bedoeld in paragraaf 4.41;

    • d. het kleinschalig tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.42;

    • e. het grootschalig tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met brandstoffen, bedoeld in paragraaf 4.43;

    • f. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en

    • g. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.275. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.272, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.4. Garage, autoschadeherstelbedrijf, autowasstraat en carrosseriebouw

Artikel 3.276. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het voor derden onderhouden, repareren, schoonmaken en ombouwen van gemotoriseerde voertuigen; en

    • b. het bieden van gelegenheid voor het schoonmaken van gemotoriseerde voertuigen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat onderhouden, repareren, schoonmaken, ombouwen of bieden van gelegenheid functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen bestaan uit:

    • a. het voor derden of voor verhuur onderhouden en repareren van werktuigen voor agrarische activiteiten, bedoeld in paragraaf 3.6.6;

    • b. het onderhouden, repareren en schoonmaken van autobussen of spoorvoertuigen, bedoeld in paragraaf 3.8.7; of

    • c. het voor derden onderhouden, repareren, schoonmaken of ombouwen van elektrische tweewielige voertuigen of het bieden van gelegenheid voor het schoonmaken van elektrische tweewielige voertuigen.

Artikel 3.277

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 3.278. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.276, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • c. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • d. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • e. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • f. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • g. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • h. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • i. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • j. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • k. een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44;

    • l. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • m. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104;

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.279. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.276 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.5. Motorrevisiebedrijf

Artikel 3.280. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het reviseren van verbrandingsmotoren of gasturbines.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat reviseren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.281. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.280, voor zover het gaat om:

  • a. het proefdraaien van straalmotoren of straalturbines; of

  • b. het proefdraaien met testbanken van motoren, turbines of reactoren.

Artikel 3.282

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 3.283. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.280, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;

    • c. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • d. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • e. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • f. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • g. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • h. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • i. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • j. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • k. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • l. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • m. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 3.284. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.280, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.6. Opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal

Artikel 3.285. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het voor het vervoer van stoffen of goederen:

    • a. opslaan van stoffen of goederen;

    • b. onderhouden, repareren en schoonmaken van gemotoriseerde voertuigen of werktuigen; en

    • c. opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat opslaan, onderhouden, repareren, schoonmaken of opstellen functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. een parkeerterrein dat deel uitmaakt van een openbare weg, een gedeelte van een openbare weg of een parkeerterrein dat openstaat voor openbaar verkeer; en

    • b. de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder a, als deze alleen bestaat uit het voor handelsdoeleinden of voor vervoer opslaan van chemicaliën of brandstoffen in opslagtanks, bedoeld in paragraaf 3.8.2.

Artikel 3.286. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.285, voor zover het gaat om:

    • a. het opslaan van steenkool, ertsen of derivaten van ertsen;

    • b. het voor meer dan 24 uur opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c;

    • c. het opstellen van meer dan drie voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c;

    • d. het begassen of ontgassen van containers;

    • e. het tanken van voertuigen of werktuigen met LNG;

    • f. het tanken van voertuigen of werktuigen met waterstof;

    • g. het onverpakt in bulk opslaan van meer dan 1 kg vaste gevaarlijke stoffen van:

      • 1°. ADR-klasse 4.1, 4.2 of 4.3;

      • 2°. ADR-klasse 5.1;

      • 3°. ADR-klasse 6.1;

      • 4°. ADR-klasse 6.2;

      • 5°. ADR-klasse 8; of

      • 6°. ADR-klasse 9, die het aquatisch milieu verontreinigen;

    • h. het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, in een container;

    • i. het opslaan van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger;

    • j. het opslaan van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1 door een ander dan de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger; of

    • k. het buiten een Seveso-inrichting opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, in een hoeveelheid van ten minste de drempelwaarde, bedoeld in bijlage I, deel 1, kolom 2, of deel 2, kolom 2, bij de Seveso-richtlijn, met inachtneming van de aantekeningen bij die bijlage, voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger.

  • 2 Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, die worden verricht:

    • a. op dezelfde locatie als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met k; of

    • b. op dezelfde locatie als een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.16, 3.22, 3.25, 3.28, 3.31, 3.34 of 3.37.

  • 3 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 3.287. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.285, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • b. het tanken en opslaan van LPG, bedoeld in paragraaf 4.35;

    • c. het tanken en opslaan van LNG, bedoeld in paragraaf 4.36;

    • d. het tanken van CNG, bedoeld in paragraaf 4.37;

    • e. het tanken en opslaan van waterstof, bedoeld in paragraaf 4.38;

    • f. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • g. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • h. een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44;

    • i. het opslaan van autowrakken, bedoeld in paragraaf 4.48;

    • j. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104;

    • k. het opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen, bedoeld in paragraaf 4.106; en

    • l. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Bij het verrichten van de activiteiten wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteiten niet als vergunningplichtig zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 3 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

    • b. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5, voor zover de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.286, onder a, of pneumatische elevatoren met een verwerkingscapaciteit van 500 ton per uur of meer worden gebruikt.

Artikel 3.288. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.285 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.7. Onderhoudswerkplaats voor autobus, trein, tram of metro

Artikel 3.289. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het onderhouden, repareren en schoonmaken van gemotoriseerde autobussen of spoorvoertuigen; en

    • b. het tanken van spoorvoertuigen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat onderhouden, repareren, schoonmaken of tanken functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het onderhouden, repareren en schoonmaken van autobussen of spoorvoertuigen in noodgevallen langs de weg of het spoor.

Artikel 3.290. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.289, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.291. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.289 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.8. Onderhoudswerkplaats voor vliegtuigen

Artikel 3.292. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het onderhouden, repareren, schoonmaken en tanken van gemotoriseerde vliegtuigen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat onderhouden, repareren, schoonmaken of tanken functioneel ondersteunen.

Artikel 3.293. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.292, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het repareren van vliegtuigen.

Artikel 3.294. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.292, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • b. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • c. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • d. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • e. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • f. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • g. het verwerken van polyesterhars, bedoeld in paragraaf 4.27;

    • h. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • i. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • j. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • k. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 3.295. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.292 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.9. Spoorwegemplacementen

Artikel 3.295a. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een spoorwegemplacement.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.295b. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod geldt niet voor het laten rijden met of opstellen van spoorvoertuigen op een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, onder b, van de wet, voor zover het gaat om het veroorzaken van geluid.

Artikel 3.295c. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.295a, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.295d. (overgangsrecht: aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Artikel 3.295b, tweede lid, is voor een spoorwegemplacement waarvoor voor de inwerkingtreding van dit besluit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend of een aanvraag om die vergunning is ingediend, van toepassing vanaf het moment waarop Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat uitvoering heeft gegeven aan artikel 12.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en het besluit tot wijziging van de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking is getreden.

§ 3.8.10. Tankstation

Artikel 3.296. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het bieden van gelegenheid voor het tanken van voertuigen of werktuigen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bieden van gelegenheid functioneel ondersteunen.

Artikel 3.297. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.296, voor zover het gaat om het tanken van voertuigen of werktuigen met:

  • a. LNG; of

  • b. waterstof.

Artikel 3.298. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.296, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.299. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.296, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.8.11. Reinigen van opslagtanks, verpakkingen, voertuigen of containers voor gevaarlijke stoffen

Artikel 3.300. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:

    • a. het inwendig reinigen van opslagtanks of verpakkingen waarin gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, zijn opgeslagen op een andere locatie dan de locatie waarop de opslagtanks stonden of waarop de verpakkingen zijn gebruikt; en

    • b. het inwendig reinigen van voertuigen, opleggers, aanhangers, tankcontainers of bulkcontainers waarin gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, zijn vervoerd.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat inwendig reinigen functioneel ondersteunen.

Artikel 3.301. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.300, voor zover het gaat om het inwendig reinigen van:

    • a. opslagtanks of verpakkingen waarin gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, zijn opgeslagen op een andere locatie dan de locatie waarop de opslagtanks stonden of waarop de verpakkingen zijn gebruikt; of

    • b. voertuigen, opleggers, aanhangers, tankcontainers of bulkcontainers waarin gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, zijn vervoerd.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.302. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.300, wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 3.303. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.300 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 3.9. Sport en recreatie

§ 3.9.1. Autosport en motorsport, zoals crossterrein, racebaan of kartbaan

Artikel 3.304. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een terrein of gebouw voor het sporten of recreëren met gemotoriseerde voertuigen.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.305. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.304, voor zover het gaat om het sporten of recreëren met voertuigen met een verbrandingsmotor in de buitenlucht.

Artikel 3.306. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.304, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • b. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39; en

    • c. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

    • b. geluid op industrieterreinen, bedoeld in paragraaf 5.4.5, voor zover de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.305 en deze wordt uitgevoerd op een meer dan acht uur per week daarvoor opengesteld terrein, geen openbare weg zijnde, waarbij buiten beschouwing blijven terreinen die langer zijn opengesteld voor het houden van wedstrijden op die terreinen of het voorbereiden van zodanige wedstrijden gedurende ten hoogste drie weekeinden per kalenderjaar, waarbij tot het weekeinde worden gerekend daarop aansluitende dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen.

Artikel 3.307. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.304, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.9.2. Jachthaven

Artikel 3.308. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een jachthaven waar pleziervaartuigen afmeren.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing valt niet het exploiteren van een jachthaven met 50 ligplaatsen of minder, tenzij in de jachthaven gewoonlijk zeegaande pleziervaartuigen afmeren.

Artikel 3.309. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.308, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • b. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • c. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • d. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • e. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • f. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • g. het schoonmaken van pleziervaartuigen, bedoeld in paragraaf 4.24;

    • h. een jachthaven, bedoeld in paragraaf 4.58;

    • i. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • j. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.310. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.308, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.9.3. Schietbaan

Artikel 3.311. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een schietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

  • 3 Onder de aanwijzing vallen niet:

    • a. een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.11.5; en

    • b. het traditioneel schieten door schutterijen of schuttersgilden.

Artikel 3.312. (algemene regels)

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.313. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.311, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.9.4. Sneeuwbaan en ijsbaan

Artikel 3.314. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een sneeuwbaan of ijsbaan, als daarbij een koelinstallatie wordt gebruikt.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.315. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.314, wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.316. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.314, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

§ 3.9.5. Zwembad

Artikel 3.317. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een openbaar zwembad.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.318. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.317, wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

Artikel 3.319. (gegevens en bescheiden)

  • 1 Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.317, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en

    • b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2 Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 3.10. Mijnbouw

§ 3.10.1. Mijnbouw

Artikel 3.320. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1 Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het aanleggen en het exploiteren van een mijnbouwwerk.

  • 2 De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat aanleggen en dat exploiteren functioneel ondersteunen.

Artikel 3.321. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod geldt niet voor:

    • a. het alleen testen, onderhouden, repareren of buiten gebruik stellen van een boorgat met een verplaatsbaar mijnbouwwerk; en

    • b. het stimuleren van een voorkomen via een boorgat met een verplaatsbaar mijnbouwwerk.

Artikel 3.322. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.320, en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij worden verricht, wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden met een verplaatsbaar mijnbouwwerk, bedoeld in paragraaf 4.109, voor zover het gaat om:

    • a. het aanleggen, aanpassen, testen, onderhouden, repareren of buiten gebruik stellen van een boorgat met een verplaatsbaar mijnbouwwerk; of

    • b. het stimuleren van een voorkomen via een boorgat met een verplaatsbaar mijnbouwwerk.

Afdeling 3.11. Defensie

§ 3.11.1. Militaire zeehaven

Artikel 3.323. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een militaire zeehaven, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Artikel 3.324. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.325. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.323, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • c. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • d. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • e. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • f. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • g. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • h. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • i. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • j. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • k. het opslaan van brandstoffen in bunkerstations, bedoeld in paragraaf 4.41;

    • l. een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44;

    • m. een laboratorium, bedoeld in paragraaf 4.55;

    • n. een jachthaven, bedoeld in paragraaf 4.58;

    • o. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;

    • p. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104;

    • q. het opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen, bedoeld in paragraaf 4.106; en

    • r. het laden en lossen van vaartuigen of drijvende werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.107.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

    • b. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.324.

§ 3.11.2. Militaire luchthaven

Artikel 3.326. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een militaire luchthaven, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Artikel 3.327. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.326, als het gaat om het exploiteren van een militaire luchthaven waarvoor een luchthavenbesluit is vereist.

Artikel 3.328. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.326, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • c. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • d. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • e. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • f. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • g. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • h. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • i. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;

    • j. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • k. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • l. een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44;

    • m. een laboratorium, bedoeld in paragraaf 4.55;

    • n. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;

    • o. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en

    • p. het opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen, bedoeld in paragraaf 4.106.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

    • b. zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, voor zover de activiteiten als vergunningplichtig zijn aangewezen in artikel 3.327.

§ 3.11.3. Militaire kazerne

Artikel 3.329. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een militaire kazerne, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Artikel 3.330. (algemene regels)

  • 1 Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.329, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over:

    • a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;

    • b. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;

    • c. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;

    • d. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;

    • e. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;

    • f. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;

    • g. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vliegtuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;

    • h. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;

    • i. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;

    • j. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;

    • k. een wasstraat of wasplaats, bedoeld in paragraaf 4.44;

    • l. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101; en

    • m. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.

  • 2 Ook wordt voldaan aan de regels over verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1.

§ 3.11.4. Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen op militaire objecten

Artikel 3.331. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1, met inbegrip van het exploiteren van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waar die stoffen of voorwerpen worden opgeslagen of bewerkt, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Artikel 3.332. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.331, als het gaat om het opslaan en bewerken van:

  • a. stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1.1 of 1.2; of

  • b. meer dan 50 kg NEM in stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1.3.

Artikel 3.333. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.331, wordt voldaan aan de regels over het opslaan of bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen, bedoeld in paragraaf 4.114.

§ 3.11.5. Het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen op militaire objecten

Artikel 3.334. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1, met inbegrip van het exploiteren van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waar die stoffen of voorwerpen worden gebruikt, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Artikel 3.335. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.334, als het gaat om het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen op:

    • a. een schietbaan of combinatie van schietbanen waar meer dan 3.000.000 schoten per jaar worden afgevuurd;

    • b. een permanente voorziening waarop ontplofbare voorwerpen uit militaire vliegtuigen worden geworpen; of

    • c. springterreinen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het brengen van ontplofbare stoffen en voorwerpen in een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.334.

Artikel 3.336. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.334, wordt voldaan aan de regels over een militaire schietbaan, bedoeld in paragraaf 4.115.

§ 3.11.6. Militaire oefeningen op militaire objecten en terreinen

Artikel 3.337. (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het houden van militaire oefeningen, met inbegrip van het exploiteren van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waar die oefeningen worden gehouden door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.

Artikel 3.338. (algemene regels)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.337, en een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam die daarbij wordt verricht, wordt voldaan aan de regels over militaire oefeningen, bedoeld in paragraaf 4.113.

Hoofdstuk 4. Milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten: inhoudelijke regels

§ 4.2. Seveso-inrichting

Artikel 4.2. (toepassingsbereik)

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een Seveso-inrichting.

  • 2 In deze paragraaf wordt onder gevaarlijke stof verstaan: gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn.

Artikel 4.3. (wijziging Seveso-richtlijn)

  • 1 In aanvulling op artikel 23.2 van de wet geldt een wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij de Seveso-richtlijn voor de toepassing van deze paragraaf met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2 Als in deze paragraaf wordt verwezen naar een bijlage bij de Seveso-richtlijn, zijn voor de toepassing van die bijlage de definities, bedoeld in artikel 3 van die richtlijn, van toepassing.

Artikel 4.4. (regels over arbeidsomstandigheden)

  • 1 De regels in deze paragraaf die zijn gesteld met het oog op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de Seveso-inrichting werkzame werknemers, zijn van overeenkomstige toepassing op:

    • a. de werkgever;

    • b. de werkgever die zelf arbeid verricht in de Seveso-inrichting en de zelfstandige; en

    • c. degene die de controle heeft over de Seveso-inrichting.

  • 2 Om naleving van die regels te waarborgen, werken de in het eerste lid genoemde personen samen met degene die de activiteit verricht.

Artikel 4.5. (gegevens en bescheiden: als deze paragraaf van toepassing wordt)

  • 1 Binnen een jaar nadat deze paragraaf van toepassing is geworden op een Seveso-inrichting, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2:

    • a. de naam en functie van de met de leiding van de Seveso-inrichting belaste persoon, als dat een ander is dan degene die de activiteit verricht;

    • b. de gegevens die nodig zijn om de gevaarlijke stoffen en de categorie van gevaarlijke stoffen te identificeren die in de Seveso-inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn;

    • c. een lijst met de hoeveelheden, aard en fysische vormen van de gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of kunnen zijn in de Seveso-inrichting;

    • d. de activiteiten die in de Seveso-inrichting worden verricht;

    • e. informatie over de directe omgeving van de Seveso-inrichting en de factoren die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken, met gegevens over inrichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Seveso-richtlijn, milieubelastende activiteiten waarop deze paragraaf niet van toepassing is en gebieden en ontwikkelingen die de bron kunnen zijn van of het risico of de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen vergroten; en

    • f. de gegevens, bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, onder a en b, als de Seveso-inrichting een hogedrempelinrichting is.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als de gegevens en bescheiden al zijn verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit en deze niet zijn gewijzigd.

  • 3 De lijst, bedoeld in het eerste lid, onder c, kan door een ieder worden geraadpleegd.

  • 4 Voor de aard en fysische vormen van de gevaarlijke stoffen op de lijst, bedoeld in het eerste lid, onder c, kan de gevaarscategorie respectievelijk de chemische naam en het CAS-nummer worden vermeld als:

    • a. uit die gegevens de fysisch-chemische eigenschappen en gevaareigenschappen kenbaar zijn; en

    • b. kan worden bepaald om welke gevaarlijke stof of categorie, bedoeld in bijlage I bij de Seveso-richtlijn, het gaat.

Artikel 4.6. (gegevens en bescheiden: voor wijziging)

  • 1 Ruim voor een wijziging als bedoeld onder a tot en met f worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. een significante wijziging van de hoeveelheid, aard of fysische vorm van een gevaarlijke stof die in de Seveso-inrichting aanwezig is of kan zijn;

    • b. een significante wijziging van een proces waarbij een gevaarlijke stof wordt gebruikt;

    • c. de sluiting of de ontmanteling van de Seveso-inrichting;

    • d. een wijziging die significante gevolgen kan hebben voor de gevaren van zware ongevallen;

    • e. een wijziging van de naam, de handelsnaam of het adres van degene die de activiteit verricht; of

    • f. een wijziging van de naam of functie van de met de leiding van de Seveso-inrichting belaste persoon, als dat een ander is dan degene die de activiteit verricht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als de gegevens en bescheiden al zijn verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit en deze niet zijn gewijzigd.

Artikel 4.7. (gegevens en bescheiden: na een zwaar ongeval)

  • 1 Als een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden, worden zo spoedig mogelijk aan de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a. datum, tijd, plaats en omstandigheden van het zware ongeval;

    • b. de gevaarlijke stoffen die het betreft en de hoeveelheid;

    • c. de gevolgen voor de werknemers, die zich op korte en lange termijn kunnen voordoen;

    • d. het aantal gewonde werknemers, dat voor ten minste 24 uur in een ziekenhuis is opgenomen, en het aantal overleden werknemers;

    • e. de maatregelen ter bescherming van de werknemers, die zijn getroffen of worden getroffen om herhaling te voorkomen; en

    • f. de materiële schade in de Seveso-inrichting.

  • 2 Gegevens en bescheiden uit nader onderzoek die afwijken van eerder verstrekte gegevens en bescheiden, worden verstrekt aan de toezichthouder, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.8. (afbakening mogelijkheid maatwerk)

Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift over deze paragraaf kan alleen aanvullende maatregelen bevatten.

Artikel 4.9. (algemene verplichtingen)

  • 1 Alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de gezondheid en het milieu te beperken.

  • 2 Op elk moment kan worden aangetoond dat aan het eerste lid wordt voldaan.

  • 3 Het is verboden een Seveso-inrichting of een gedeelte daarvan te exploiteren of in werking te hebben als de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, niet zijn getroffen of duidelijk onvoldoende zijn uitgevoerd.

Artikel 4.10. (preventiebeleid voor zware ongevallen)

  • 1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan is preventiebeleid opgesteld dat borg staat voor een hoog beschermingsniveau van de gezondheid en het milieu en evenredig is aan de gevaren van zware ongevallen.

  • 2 Het preventiebeleid bevat:

    • a. de algemene doelen van en beginselen voor het handelen van degene die de activiteit verricht;

    • b. de rol en de verantwoordelijkheid van het management van de Seveso-inrichting; en

    • c. de plicht om de beheersing van gevaren van zware ongevallen continu te verbeteren en hoge beschermingsniveaus te waarborgen.

  • 3 Het tweede lid, onder a, houdt in ieder geval in dat zijn beschreven:

    • a. in hoofdlijnen de aard en de omvang van de risico’s van zware ongevallen;

    • b. de beginselen die ten grondslag liggen aan het veiligheidsbeheerssysteem en de samenhang met dat systeem;

    • c. de criteria die worden toegepast bij de vaststelling van de risico’s van zware ongevallen; en

    • d. de beginselen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken en de samenhang tussen die maatregelen en de risico’s van zware ongevallen.

Artikel 4.11. (veiligheidsbeheerssysteem)

  • 1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan wordt het preventiebeleid uitgevoerd met passende middelen, structuren en een veiligheidsbeheerssysteem dat voldoet aan alle punten van bijlage III bij de Seveso-richtlijn.

  • 2 De passende middelen, structuren en het veiligheidsbeheerssysteem zijn evenredig aan de gevaren van zware ongevallen, de complexiteit van de organisatie en de activiteiten die in de Seveso-inrichting worden verricht.

  • 3 De procedures voor de systematische identificatie van de gevaren van zware ongevallen, bedoeld in bijlage III, onder b, onder ii, bij de Seveso-richtlijn, gaan in ieder geval over:

    • a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de risico’s van zware ongevallen van een Seveso-installatie tijdens het ontwerpen, het bouwen, het gebruiken, het onderhouden en het wijzigen van die installatie;

    • b. de criteria voor het bepalen van de methode van het systematisch onderzoek die is afgestemd op de fases, bedoeld onder a; en

    • c. de methode voor de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen die geschikt is om de maatregelen te bepalen die worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken.

Artikel 4.12. (bijwerken preventiebeleid en veiligheidsbeheerssysteem)

  • 1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan worden het preventiebeleid en het veiligheidsbeheerssysteem in ieder geval bijgewerkt bij een wijziging als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c of d.

  • 2 Het preventiebeleid wordt ten minste elke vijf jaar beoordeeld en zo nodig bijgewerkt.

Artikel 4.13. (domino-effecten)

  • 1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan worden voor Seveso-inrichtingen die op grond van artikel 8.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de omgevingsvergunning of door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn aangewezen als inrichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Seveso-richtlijn, gegevens uitgewisseld die nodig zijn om in het preventiebeleid, veiligheidsbeheerssysteem, veiligheidsrapport en intern noodplan rekening te houden met de aard en omvang van het risico van een zwaar ongeval.

  • 2 Degenen die de Seveso-inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, exploiteren, werken samen bij het geven van:

    • a. voorlichting aan het publiek en de nabijgelegen bedrijven die niet onder het toepassingsbereik van deze paragraaf vallen; en

    • b. gegevens en bescheiden voor het opstellen van het rampbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s.

Artikel 4.14. (veiligheidsrapport: algemeen)

  • 1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan is voor een hogedrempelinrichting een veiligheidsrapport opgesteld met actuele gegevens over de veiligheid.

  • 2 Het veiligheidsrapport bevat de namen van de organisaties die betrokken zijn geweest bij het opstellen van het veiligheidsrapport en bevat in ieder geval de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage II bij de Seveso-richtlijn, waarmee wordt aangetoond dat:

    • a. preventiebeleid als bedoeld in artikel 4.10 en een veiligheidsbeheersysteem als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, zijn ingevoerd;

    • b. de gevaren van zware ongevallen en scenario’s voor mogelijke zware ongevallen zijn geïdentificeerd en de maatregelen zijn getroffen die nodig zijn om die zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de gezondheid en het milieu te beperken; en

    • c. het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van de Seveso-installaties die in verband staan met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de Seveso-inrichting, voldoende veilig en betrouwbaar zijn.

  • 3 Het veiligheidsrapport bevat ook:

    • a. een schatting van de kans op en de omvang van de gevolgen van een zwaar ongeval dat door een Seveso-inrichting als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, wordt veroorzaakt;

    • b. een schatting van de kans op en de omvang van de gevolgen van een aardbeving, overstroming of andere natuurlijke oorzaak als bedoeld in bijlage II, onder 4, onder iii, bij de Seveso-richtlijn; en

    • c. een beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen om de gevolgen, bedoeld onder a en b, te beperken.

  • 4 Bij de beschrijving van de installatie, bedoeld in bijlage II, onder 3, bij de Seveso-richtlijn, wordt een beschrijving gegeven van de processen die in de Seveso-inrichting plaatsvinden, het verloop daarvan en de hoeveelheden, eigenschappen en gedragingen van de gevaarlijke stoffen die in de Seveso-inrichting aanwezig zijn onder de omstandigheden die in de Seveso-inrichting gelden en bij een voorzienbaar ongeval.

Artikel 4.15. (veiligheidsrapport: scenario’s voor mogelijke zware ongevallen)

  • 1 De beschrijving van de scenario’s voor mogelijke zware ongevallen, bedoeld in bijlage II, onder 4, onder a, bij de Seveso-richtlijn, gaat ten minste over de onderdelen van de Seveso-installaties die de grootste risico’s op een zwaar ongeval opleveren. De selectie van deze Seveso-installaties vindt plaats volgens een methode die in het veiligheidsrapport is beschreven.

  • 2 Bij de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, komen de voorvallen terug die deze scenario’s op gang kunnen brengen, waaronder corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk of onderdruk, lage of hoge temperatuur, trillingen en menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.

  • 3 Voor elk scenario wordt kwalitatief of met risicoberekeningen aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat het scenario zich voordoet en voor elk scenario wordt een samenhangend inzicht geboden in:

    • a. de resterende kans dat een zwaar ongeval plaatsvindt;

    • b. de ernst van de gevolgen van een zwaar ongeval; en

    • c. de maatregelen die technisch mogelijk zijn om de kans op en de gevolgen van een zwaar ongeval te verkleinen tot een daarbij aangegeven niveau.

  • 4 Uit de scenario’s blijkt dat de risico’s van zware ongevallen worden beheerst met de technische en organisatorische maatregelen die zijn getroffen.

Artikel 4.16. (veiligheidsrapport: risico’s voor omgeving)

  • 1 Het veiligheidsrapport bevat:

    • a. de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 100.000 en 1 op de 1.000.000 per jaar is;

    • b. de berekende afstand in meters voor het brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en gifwolkaandachtsgebied, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • c. een schatting van de kans dat een zwaar ongeval belangrijke ongewenste gevolgen heeft voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam of vuilwaterriool en een schatting van de omvang van die gevolgen;

    • d. een beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen om de gevolgen, bedoeld onder c, te beperken;

    • e. een beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen, als zij van belang zijn voor de veiligheid voor de omgeving; en

    • f. het aantal personen buiten de Seveso-inrichting dat ten hoogste wordt blootgesteld aan het risico van een zwaar ongeval.

  • 2 Op het berekenen van de afstanden voor het plaatsgebonden risico, het brandaandachtsgebied, het explosieaandachtsgebied en het gifwolkaandachtsgebied zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

Artikel 4.17. (veiligheidsrapport: rampenbestrijding en bedrijfsbrandweer)

Het veiligheidsrapport bevat een beschrijving van:

Artikel 4.18. (veiligheidsrapport: veiligheid en gezondheid werknemers)

Het veiligheidsrapport bevat een beschrijving van:

  • a. het aantal personen dat ten hoogste in de Seveso-inrichting aanwezig is, het aantal personen dat binnen de Seveso-inrichting wordt blootgesteld aan het risico van een zwaar ongeval en een indicatie van de verdeling van het aantal personen over die Seveso-inrichting;

  • b. zones die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen, als zij van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers;

  • c. de scenario’s per Seveso-installatie voor een mogelijk zwaar ongeval die bepalend zijn voor het intern noodplan; en

  • d. de gevolgen die de beschrijving van de beschermingsmiddelen en interventiemiddelen heeft voor het intern noodplan.

Artikel 4.19. (bijwerken veiligheidsrapport)

Het veiligheidsrapport wordt bezien en zo nodig bijgewerkt:

  • a. ten minste elke vijf jaar;

  • b. na een zwaar ongeval in de Seveso-inrichting;

  • c. om rekening te houden met nieuwe feiten of nieuwe technische kennis over veiligheid; of

  • d. bij een wijziging als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c of d.

Artikel 4.20. (gegevens en bescheiden: veiligheidsrapport)

Een opgesteld of bijgewerkt veiligheidsrapport of deel daarvan wordt onverwijld verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.

Artikel 4.21. (samenvoegen documenten)

Het preventiebeleid, het veiligheidsrapport en het veiligheidsdocument en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, kunnen worden samengevoegd in één document.

Artikel 4.22. (intern noodplan)

  • 1 Met het oog op het beperken van de gevolgen van zware ongevallen is voor een hogedrempelinrichting een intern noodplan opgesteld en ingevoerd om:

    • a. zware ongevallen in te dammen en te beheersen en de gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken;

    • b. de maatregelen die nodig zijn uit te voeren tegen de gevolgen van zware ongevallen; en

    • c. aan een ieder relevante gegevens en bescheiden te verstrekken.

  • 2 Het intern noodplan bevat de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV bij de Seveso-richtlijn.

  • 3 Het intern noodplan wordt ten minste elke drie jaar beoordeeld en beproefd en zo nodig bijgewerkt.

  • 4 Als het intern noodplan wordt bijgewerkt, wordt rekening gehouden met de werkmethoden en productiemethoden die in de Seveso-inrichting worden toegepast, de veranderingen van technische en organisatorische aard bij de hulpverleningsorganisaties van de overheid en veranderingen in het veiligheidsinzicht die voor de risico’s van een zwaar ongeval belangrijke gevolgen kunnen hebben.

Artikel 4.23. (raadpleging werknemers en inzage)

  • 1 Als een ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging ontbreekt, worden belanghebbende werknemers die werkzaam zijn in de Seveso-inrichting geraadpleegd:

    • a. voordat het veiligheidsrapport of een gewijzigd deel daarvan aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt verstrekt; en

    • b. bij het opstellen van het intern noodplan of een gewijzigd deel daarvan.

  • 2 Over het intern noodplan of een gewijzigd deel daarvan worden ook geraadpleegd de werknemers van andere werkgevers die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk in de Seveso-inrichting werkzaam zijn.

  • 4 Het eerste lid, aanhef en onder a, en het derde lid, zijn alleen van toepassing voor de onderdelen 1, 2, onder b en d, 3, 4, en 5 van bijlage II bij de Seveso-richtlijn, die verband houden met de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de Seveso-inrichting werkzame werknemers.

Artikel 4.24. (actuele lijst van de gevaarlijke stoffen)

  • 1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan wordt voor een hogedrempelinrichting een actuele lijst bijgehouden van de aanwezige gevaarlijke stoffen en stoffen die op basis van aard of hoeveelheid een risico vormen.

  • 2 De lijst bevat gegevens over de aard, fysische vorm en hoeveelheid van de stoffen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Voor de hulpverleningsdiensten van de overheid zijn per stof, bedoeld in het eerste lid, onverwijld toegankelijk de volgende gegevens:

    • a. de chemische stofnaam of handelsnaam;

    • b. de hoeveelheid die ten hoogste aanwezig is;

    • c. het CAS-nummer of het veiligheidsinformatieblad;

    • d. het UN-nummer; en

    • e. het gevaarsidentificatienummer, bedoeld in hoofdstuk 3.2 van bijlage A bij de ADR.

  • 4 Als de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder c, d of e, niet bestaan, zijn, naast de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder a en b, gegevens beschikbaar over het gevaar voor een explosie, een brand en een toxische wolk.

Artikel 4.25. (openbaarmaking van gegevens)

  • 2 Als ten aanzien van het veiligheidsrapport toepassing is gegeven aan artikel 19.3, eerste lid, eerste zin, van de Wet milieubeheer, wordt een aangepast veiligheidsrapport verstrekt, dat ten minste algemene gegevens en bescheiden over risico’s van zware ongevallen en de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en het milieu bij een zwaar ongeval bevat.

  • 3 Wanneer een aangepast veiligheidsrapport is verstrekt waaruit de beschrijving van bepaalde stoffen is weggelaten, worden die stoffen niet vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, onder c.

Artikel 4.26. (overgangsrecht: preventiebeleid)

Het preventiebeleid, bedoeld in artikel 4.10, is opgesteld binnen een jaar nadat artikel 4.10 van toepassing is geworden op de Seveso-inrichting, tenzij:

  • a. dat artikel van toepassing is geworden omdat de Seveso-inrichting in werking wordt gesteld of omdat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die aanwezig is, wijzigt; of

  • b. de Seveso-inrichting voor inwerkingtreding van dit besluit een inrichting als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 was.

Artikel 4.27. (overgangsrecht: veiligheidsrapport)

Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, is opgesteld binnen twee jaar nadat artikel 4.14 van toepassing is geworden op de Seveso-inrichting, tenzij:

  • a. dat artikel van toepassing is geworden omdat de Seveso-inrichting in werking wordt gesteld of omdat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die aanwezig is, wijzigt; of

  • b. de Seveso-inrichting voor inwerkingtreding van dit besluit een hogedrempelinrichting als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 was.

Artikel 4.28. (overgangsrecht: intern noodplan)

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, is opgesteld en ingevoerd binnen twee jaar nadat artikel 4.22 van toepassing is geworden op de Seveso-inrichting, tenzij:

  • a. dat artikel van toepassing is geworden omdat de Seveso-inrichting in werking wordt gesteld of omdat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die aanwezig is, wijzigt; of

  • b. de Seveso-inrichting voor inwerkingtreding van dit besluit een hogedrempelinrichting als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 was.

§ 4.3. Grote stookinstallatie

Artikel 4.29. (toepassingsbereik)

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een stookinstallatie, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, met uitzondering van:

    • a. een stookinstallatie voor het drogen of behandelen van voorwerpen of materialen door direct contact met verbrandingsgas;

    • b. technische voorzieningen voor de zuivering van afgassen door verbranding die niet als autonome stookinstallatie worden geëxploiteerd;

    • c. het regenereren van katalysatoren voor het katalytisch kraakproces;

    • d. het omzetten van zwavelwaterstof in zwavel;

    • e. reactoren die in de chemische industrie worden gebruikt;

    • f. cokesovens;

    • g. windverhitters van hoogovens;

    • h. technische voorzieningen die bij de voortstuwing van een voertuig, schip of vliegtuig worden gebruikt;

    • i. gasturbines en gasmotoren die op offshoreplatforms worden gebruikt; en

    • j. afvalverbrandingsinstallaties of afvalmeeverbrandingsinstallaties als bedoeld in paragraaf 4.4.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf worden twee of meer stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van ten minste 15 MW als één stookinstallatie aangemerkt en worden de nominale thermische ingangsvermogens opgeteld als:

    • a. de afgassen van die stookinstallaties via een schoorsteen worden afgevoerd; of

    • b. de afgassen op technisch en economisch aanvaardbare wijze via een schoorsteen kunnen worden afgevoerd.

  • 3 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. grote stookinstallatie: stookinstallatie als bedoeld in het eerste lid, ongeacht het type brandstof dat wordt toegepast; en

    • b. bestaande grote stookinstallatie: grote stookinstallatie die op 30 oktober 1999, volgens de regelgeving die toen gold, in bedrijf was of waarvoor een vergunning was verleend en die uiterlijk op 30 oktober 2000 in bedrijf is genomen.

Artikel 4.30. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.29, wordt voldaan aan de regels over het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1.

Artikel 4.31. (afbakening mogelijkheid maatwerk)

Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld, met uitzondering van de artikelen 4.34, 4.36, 4.45, 4.55 en 4.57.

Artikel 4.32. (lucht: toepassing emissiegrenswaarden)

  • 1 Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht zijn de emissiegrenswaarden in de artikelen 4.34, 4.36, 4.384.39 en 4.39a van toepassing op de emissies in de lucht afkomstig van alle gemeenschappelijke schoorstenen in relatie tot het totale nominale thermische ingangsvermogen van de gehele grote stookinstallatie.

  • 2 Bij een uitbreiding van een bestaande grote stookinstallatie zijn de emissiegrenswaarden voor grote stookinstallaties van toepassing op de emissies afkomstig van het uitgebreide gedeelte van de bestaande grote stookinstallatie waarop de wijziging betrekking heeft. De emissiegrenswaarden worden vastgesteld op grond van het totale nominale thermische ingangsvermogen van de gehele grote stookinstallatie.

  • 3 Bij een wijziging van een bestaande grote stookinstallatie die gevolgen kan hebben voor het milieu en die betrekking heeft op een gedeelte van een bestaande grote stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, zijn de emissiegrenswaarden voor grote stookinstallaties van toepassing op de emissies afkomstig van het gedeelte van de bestaande grote stookinstallatie dat is gewijzigd in verhouding tot het totale nominale thermische ingangsvermogen van de gehele grote stookinstallatie.

  • 4 Alle emissiegrenswaarden zijn betrokken op een volumegehalte aan zuurstof van:

    • a. 6% in afgas, als het gaat om een grote stookinstallatie voor vaste brandstoffen;

    • b. 15% in afgas, als het gaat om een gasturbine of een gasmotor; en

    • c. 3% in afgas, als het gaat om een andere grote stookinstallatie.

Artikel 4.33. (lucht: afgassen afvoeren)

Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu worden afgassen op een gecontroleerde wijze afgevoerd door een schoorsteen waarvan de hoogte op berekeningen is gebaseerd.

Artikel 4.34. (lucht: emissie zwaveldioxide)

Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide de waarden, bedoeld in tabel 4.34, gemeten in een continue of periodieke meting.

Tabel 4.34 Emissiegrenswaarden zwaveldioxide

Type brandstof

Emissiegrenswaarde in mg/Nm3

Vaste of vloeibare brandstoffen: vaste biomassa

60

Vloeibare brandstoffen: gasturbine of dieselmotor

60

Vaste of vloeibare brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie, anders dan gasturbine of dieselmotor

150

Vaste of vloeibare brandstoffen: overig

80

Gasvormige brandstoffen: vloeibaar gemaakt gas

5

Gasvormige brandstoffen: cokesovengas of hoogovengas in gasmotor of gasturbine

60

Gasvormige brandstoffen: cokesovengas in andere stookinstallatie

220

Gasvormige brandstoffen: hoogovengas in andere stookinstallatie

150

Gasvormige brandstoffen: andere gasvormige brandstoffen

35

Artikel 4.35. (afbakening mogelijkheid maatwerk zwaveldioxide)

Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van zwaveldioxide, bedoeld in artikel 4.34, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 500 mg/Nm3, als:

  • a. voor de stookinstallatie voor 27 november 2002 een vergunning was verleend of een volledige aanvraag om een vergunning was ingediend;

  • b. de stookinstallatie uiterlijk op 27 november 2003, volgens de regelgeving die toen gold, in bedrijf was; en

  • c. de stookinstallatie wordt gestookt met gassen met lage calorische waarde, verkregen door vergassing van raffinaderijresiduen.

Artikel 4.36. (lucht: emissie stikstofoxiden)

Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden de waarden, bedoeld in tabel 4.36, gemeten in een continue of periodieke meting.

Tabel 4.36 Emissiegrenswaarden stikstofoxiden

Type brandstof

Emissiegrenswaarde in mg/Nm3

Vaste brandstoffen

100

Vloeibare brandstoffen: gasturbine met inbegrip van een STEG

50

Vloeibare brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie als wordt gestookt met vloeibare productieresiduen als niet-commerciële brandstof afkomstig uit de eigen installatie

150

Vloeibare brandstoffen: andere grote stookinstallatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50-100 MW

120

Vloeibare brandstoffen: overige grote stookinstallatie

85

Gasvormige brandstoffen: gasturbine met inbegrip van een STEG

35

Gasvormige brandstoffen: gasmotor

33

Gasvormige brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie als het gaat om een gasturbine, met inbegrip van een STEG

60

Gasvormige brandstoffen: andere grote stookinstallatie, als wordt gestookt met aardgas

70

Gasvormige brandstoffen: andere bestaande grote stookinstallatie

100

Gasvormige brandstoffen: andere grote stookinstallatie

80

Artikel 4.37. (afbakening mogelijkheid maatwerk stikstofoxiden)

  • 1 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 35 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, zesde rij, wordt verhoogd voor een stookinstallatie waarvoor een vergunning is verleend voor 17 augustus 2017 en die niet kan voldoen aan die emissiegrenswaarde, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 50 mg/Nm3.

  • 2 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, achtste rij, wordt verhoogd voor een stookinstallatie met een bedrijfstijd van minder dan 1.500 uur per jaar en die niet kan voldoen aan die emissiegrenswaarde, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 75 mg/Nm3.

  • 3 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 70 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, negende rij, wordt verhoogd voor een bestaande grote stookinstallatie die wordt gestookt met aardgas en die niet kan voldoen aan die emissiegrenswaarde, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 100 mg/Nm3, tenzij het gaat om een gasturbine of gasmotor.

  • 4 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 100 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, tiende rij, wordt verhoogd voor een stookinstallatie op grond van technische kenmerken en passend binnen de grenzen van Uitvoeringsbesluit grote stookinstallaties, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 150 mg/Nm3.

Artikel 4.38. (lucht: emissie koolmonoxide)

Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor koolmonoxide de waarden, bedoeld in tabel 4.38, gemeten in een continue of periodieke meting.

Tabel 4.38 Emissiegrenswaarden koolmonoxide

Type brandstof

Emissiegrenswaarde in mg/Nm3

Gasvormige brandstoffen

100

Vloeibare brandstoffen: gasturbine, met inbegrip van een STEG

100

Artikel 4.39. (lucht: emissie totaal stof)

Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor totaal stof de waarden, bedoeld in tabel 4.39, gemeten in een continue of periodieke meting.

Tabel 4.39 Emissiegrenswaarden totaal stof

Type brandstof

Emissiegrenswaarde in mg/Nm3

Vaste of vloeibare brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie als wordt gestookt met vloeibare productieresiduen als niet-commerciële brandstof afkomstig uit de eigen installatie

20

Vaste of vloeibare brandstoffen: andere grote stookinstallatie

5

Gasvormige brandstoffen: hoogovengas

5

Gasvormige brandstoffen: andere gasvormige brandstoffen

5

Artikel 4.39a. (lucht: emissie overige stoffen)

Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor zoutzuur, waterstoffluoride, kwik, de som van dioxinen en furanen, formaldehyde, gasvormige en vluchtige organische stoffen en ammoniak, de waarden, bedoeld in tabel 4.39a, gemeten in een periodieke meting.

Tabel 4.39a Emissiegrenswaarden

Stof

Emissiegrenswaarde in mg/Nm3 , µg/Nm3 of ng TEQ/Nm3

Zoutzuur: procesbrandstof uit chemische industrie

5 mg/Nm3

Zoutzuur: bestaande grote stookinstallatie, procesbrandstof uit chemische industrie

9 mg/Nm3

Zoutzuur: biomassa <100 MWth, voor een stookinstallatie met een vergunning verleend voor 14 juni 2019

15 mg/Nm3

Zoutzuur: overige biomassa

8 mg/Nm3

Zoutzuur: overige vaste brandstof

3 mg/Nm3

Waterstoffluoride: biomassa

1 mg/Nm3

Waterstoffluoride: overige vaste en vloeibare brandstof

2 mg/Nm3

Kwik: biomassa

5 µg/Nm3

Kwik: bestaande grote stookinstallatie, overige vaste brandstof

4 µg/Nm3

Kwik: overige vaste brandstof

2 µg/Nm3

Som van dioxinen en furanen: procesbrandstof uit chemische industrie

0,036 ng TEQ/Nm3

Formaldehyde: gasmotor op aardgas

15 mg/Nm3

Gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof: procesbrandstof uit chemische industrie, gestookt in een ketel

12 mg/Nm3

Gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof: gasmotor op aardgas

500 mg/Nm3

Ammoniak: bij toepassing van selectieve katalytische reductie (SCR) of selectieve niet-katalytische reductie (SNCR)

5 mg/Nm3

Artikel 4.39b. (water: emissiegrenswaarden in afvalwater)

  • 1 Voor het afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen van een stookinstallatie zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.39b.

  • 2 De emissiegrenswaarden voor lozingen in water worden uitgedrukt in massaconcentratie, voor niet-gefiltreerde monsters.

  • 3 Afvalwater wordt niet verdund om aan de in tabel 4.39b bedoelde emissiegrenswaarden te voldoen.

  • 4 Voor de lozing van totaal organische koolstof geldt dat voor de beoordeling of aan de emissiegrenswaarde wordt voldaan, de concentratie in het influent in mindering mag worden gebracht.

    Tabel 4.39b Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in g/l, mg/l of µg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    Totaal organische koolstof

    50 mg/l

    Arseen

    50 µg/l

    Cadmium

    5 µg/l

    Chroom

    50 µg/l

    Koper

    50 µg/l

    Kwik

    3 µg/l

    Nikkel

    50 µg/l

    Lood

    20 µg/l

    Zink

    0,2 mg/l

    Fluoride

    25 mg/l

    Sulfaat

    2 g/l; geldt niet voor lozingen in zee of brakke waterlichamen

    Sulfide

    0,2 mg/l

    Sulfiet

    20 mg/l

Artikel 4.40. (lucht: meetmethoden)

  • 1 Op het verrichten van emissiemetingen is NEN-EN 15259 van toepassing.

  • 2 Op het verrichten van een periodieke meting of een parallelmeting is van toepassing:

    • a. voor totaal stof: NEN-EN 13284-1;

    • b. voor stikstofoxiden: NEN-EN 14792;

    • c. voor koolmonoxide: NEN-EN 15058;

    • d. voor kwik: NEN-EN 13211;

    • e. voor zwaveldioxide: NEN-EN 14791;

    • f. voor zuurstof: NEN-EN 14789;

    • g. voor waterdamp: NEN-EN 14790;

    • h. voor debiet: NEN-EN-ISO 16911-1;

    • i. voor zoutzuur: NEN-EN 1911;

    • j. voor waterstoffluoride: NEN-ISO 15713;

    • k. voor formaldehyde: NPR-CEN/TS 13649;

    • l. voor totaal organische koolstof: NEN-EN 12619;

    • m. voor ammoniak: NEN-EN-ISO 21877; en

    • n. voor de som van dioxinen en furanen: NEN-EN 1948-1, NEN-EN 1948-2 en NEN-EN 1948-3.

  • 3 Op het verrichten van een continue meting is van toepassing:

    • a. voor totaal stof: NEN-EN 13284-2;

    • b. voor debiet: NEN-EN-ISO 16911-2; en

    • c. voor de kwaliteitsborging: NEN-EN 14181.

Artikel 4.40a. (water: meetmethoden)

  • 1 Op het bemonsteren van afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen, bedoeld in artikel 4.39b, is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2 Op het ontsluiten van de stoffen is NEN-EN-ISO 15587-1 van toepassing.

  • 3 Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a. voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b. voor kwik: NEN-EN-ISO 12846;

    • c. voor cadmium, lood, chroom, koper, nikkel, zink: NEN-EN-ISO 17294-2;

    • d. voor arseen: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11969;

    • e. voor totaal organische koolstof: NEN-EN 1484;

    • f. voor fluoride: NEN-EN-ISO 10304-1;

    • g. voor sulfaat: NEN-EN-ISO 10304-1;

    • h. voor sulfide: ISO 13358 of NEN 6608; en

    • i. voor sulfiet: NEN-EN-ISO 10304-3.

Artikel 4.41. (lucht: meetplicht continu of periodiek meten)

  • 1 De emissieconcentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolmonoxide en totaal stof van een grote stookinstallatie wordt continu gemeten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de emissieconcentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolmonoxide en totaal stof van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 100 MW periodiek gemeten, ten minste om de zes maanden, als uit de geregistreerde emissierelevante parameters met voldoende mate van zekerheid blijkt dat de rookgasreiniging of andere emissiereductietechnieken continu in bedrijf zijn en de emissiegrenswaarden die van toepassing zijn niet worden overschreden.

  • 3 Als een grote stookinstallatie met aardgas wordt gestookt, wordt de emissieconcentratie van totaal stof ten minste eenmaal per zes maanden gemeten.

  • 4 De meting van zwaveldioxide is niet verplicht en de emissieconcentratie daarvan wordt bepaald aan de hand van de gehalten in de brandstoffen die worden ingezet, als:

    • a. een grote stookinstallatie met aardgas wordt gestookt;

    • b. een grote stookinstallatie met olie wordt gestookt en er geen uitrusting voor de ontzwaveling van afgas is; of

    • c. een grote stookinstallatie met rie-biomassa wordt gestookt en kan worden aangetoond dat de emissie in geen geval hoger is dan de toepasselijke emissiegrenswaarde.

Artikel 4.41a. (lucht: meetplicht periodiek meten)

  • 1 De emissieconcentratie van:

    • a. kwik wordt periodiek ten minste om de zes maanden gemeten; en

    • b. ammoniak, zoutzuur, waterstoffluoride, formaldehyde en totaal organische koolstof wordt ten minste eenmaal per jaar gemeten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder b, wordt de emissieconcentratie van zoutzuur periodiek ten minste om de zes maanden gemeten, als met biomassa wordt gestookt.

  • 3 Als procesbrandstoffen gechloreerde componenten bevatten, wordt de emissieconcentratie van dioxinen en furanen om de zes maanden gemeten.

Artikel 4.41b. (water: meetplicht continu of periodiek meten)

  • 1 De emissieconcentraties in afvalwater afkomstig van de reiniging van afgassen, bedoeld in artikel 4.39b, worden:

    • a. ten minste maandelijks gemeten;

    • b. voor onopgeloste stoffen gemeten in een steekmonster en voor andere stoffen in een etmaalmonster.

  • 2 Het debiet, de zuurgraad en de temperatuur van afvalwater afkomstig van de reiniging van afgassen, bedoeld in artikel 4.39b, worden continu gemeten.

Artikel 4.42. (lucht: continue meting)

Een continue meting als bedoeld in artikel 4.41 omvat ook de meting van:

  • a. het zuurstofgehalte;

  • b. de temperatuur;

  • c. de druk; en

  • d. het waterdampgehalte van het afgas, met uitzondering van het afgas dat als monster wordt gebruikt, als dat wordt gedroogd voordat de emissies in de lucht worden geanalyseerd.

Artikel 4.43. (lucht: bepalen zuurstofgehalte)

De resultaten van de metingen die zijn verricht, worden omgerekend tot een massaconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte als bedoeld in 4.32, vierde lid, volgens de formule:

Bijlage 260575.png

waarbij wordt verstaan onder:

Es: de berekende emissieconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte;

Em: de gemeten emissieconcentratie;

Os: het genormaliseerde zuurstofgehalte;

Om: het gemeten zuurstofgehalte.

Artikel 4.44. (lucht: berekening voldoen emissiegrenswaarden)

  • 1 Als continu wordt gemeten, wordt in ieder geval voldaan aan de emissiegrenswaarde, als in een kalenderjaar:

    • a. geen gevalideerd maandgemiddelde hoger is dan de emissiegrenswaarde;

    • b. geen gevalideerd daggemiddelde 110% hoger is dan de emissiegrenswaarde; en

    • c. 95% van alle gevalideerde uurgemiddelden over een jaar niet hoger is dan 200% van de emissiegrenswaarde.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden niet meegerekend:

    • a. meetuitkomsten die zijn verkregen tijdens periodes waarin een grote stookinstallatie op grond van de artikelen 4.57 en 4.60 in werking kan zijn;

    • b. meetuitkomsten die zijn verkregen tijdens storingen in de apparatuur die een emissiereductie bewerkstelligt; en

    • c. meetuitkomsten die zijn verkregen tijdens periodes van opstarten en stilleggen.

  • 3 De periodes van opstarten en stilleggen worden bepaald in overeenstemming met het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 7 mei 2012 betreffende de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor de toepassing van de richtlijn industriële emissies (PbEU 2012, L 123).

  • 4 Als periodiek wordt gemeten wordt in ieder geval voldaan aan de emissiegrenswaarde, als geen enkele gevalideerde meetuitkomst hoger is dan de emissiegrenswaarde.

Artikel 4.44a. (water: berekening voldoen emissiegrenswaarden)

Aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.39b, wordt voldaan, als alle gemeten daggemiddelden in een jaar niet hoger zijn dan de emissiegrenswaarde.

Artikel 4.45. (lucht: gebruik grote stookinstallatie bij uitvallen afgasreinigingsapparatuur)

  • 1 Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht wordt de grote stookinstallatie geheel of gedeeltelijk buiten gebruik gesteld of met een weinig vervuilende brandstof in gebruik gehouden als:

    • a. de afgasreinigingsapparatuur is uitgevallen; en

    • b. deze apparatuur niet na uiterlijk 24 uur weer normaal functioneert.

  • 2 Een grote stookinstallatie kan als gevolg van storingen als bedoeld in het eerste lid nog uiterlijk 120 uur in een jaar in bedrijf zijn zonder dat de afgasreinigingsapparatuur functioneert.

Artikel 4.46. (afbakening mogelijkheid maatwerk bij uitvallen afgasreinigingsapparatuur)

Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.45 wordt versoepeld, bevat een verlenging van de periode, bedoeld in artikel 4.45, als:

  • a. het absoluut noodzakelijk is om de energievoorziening in stand te houden; of

  • b. de grote stookinstallatie anders voor die periode zou worden vervangen door een stookinstallatie die over het geheel genomen hogere emissies zou veroorzaken.

Artikel 4.47. (informeren: uitvallen afgasreinigingsapparatuur)

Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt uiterlijk 48 uur na het uitvallen van de afgasreinigingsapparatuur en het niet na uiterlijk 24 uur weer normaal functioneren van deze apparatuur daarover geïnformeerd, waarbij de stookinstallatie geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of met een weinig vervuilende brandstof in bedrijf wordt gehouden als bedoeld in artikel 4.45.

Artikel 4.48. (lucht: continue en periodieke meting)

  • 1 Een periodieke meting bestaat uit ten minste drie deelmetingen van een half uur. Als het meettechnisch niet mogelijk is om de deelmeting in die tijd te verrichten, kan de deelmeting ten hoogste twee uur duren.

  • 2 Het resultaat van de continue meting of periodieke meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn de meetresultaten van de uurgemiddelden of de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde, bedoeld in tabel 4.48.

  • 3 De meetonzekerheid wordt bepaald op basis van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele metingen.

  • 4 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens artikel 4.40 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

    Tabel 4.48 Meetonzekerheid

    Stof

    Percentage meetonzekerheid

    Koolmonoxide

    10

    Zwaveldioxide

    20

    Stikstofoxide

    20

    Totaal stof

    30

Artikel 4.49. (informeren: periodieke meting)

  • 1 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten minste twee weken voordat een periodieke meting wordt verricht, geïnformeerd over de datum en het tijdstip van die meting.

  • 2 Het bevoegd gezag wordt uiterlijk op de datum dat de periodieke meting zou worden verricht, geïnformeerd over het niet doorgaan daarvan.

Artikel 4.50. (lucht: parallelmeting)

  • 1 Geautomatiseerde meetsystemen worden ten minste eenmaal per jaar met parallelmetingen gecontroleerd.

  • 2 Een parallelmeting die wordt verricht voor de verificatie van de meetapparatuur voor continue metingen duurt ten minste een half uur.

  • 3 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens artikel 4.40 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

Artikel 4.51. (informeren: parallelmeting)

  • 2 Het bevoegd gezag wordt ten minste twee weken voordat een parallelmeting wordt verricht, geïnformeerd over de datum en het tijdstip van die meting.

  • 3 Het bevoegd gezag wordt uiterlijk op de datum dat de parallelmeting zou worden verricht, geïnformeerd over het niet doorgaan daarvan.

Artikel 4.52. (lucht: ongeldige metingen)

  • 1 De metingen van een dag worden als ongeldig beschouwd als in een dag meer dan drie uurgemiddelden ongeldig zijn door storing of onderhoud van het continu werkende meetsysteem.

  • 2 Als per jaar de metingen van meer dan tien dagen ongeldig zijn, worden passende maatregelen getroffen om de betrouwbaarheid van het continu werkende meetsysteem te verbeteren.

Artikel 4.53. (lucht en water: kwaliteitsborging)

  • 1 Op de bekwaamheid van een laboratorium is NEN-EN-ISO/IEC 17025 van toepassing.

  • 2 Op richtlijnen voor Predictive Emission Monitoring Systems is NVN-CEN TS 17198 van toepassing.

Artikel 4.54. (lucht: uitzondering emissiegrenswaarden)

  • 1 De emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.34, 4.36, 4.38, 4.39 en 4.39a, gelden niet voor gasturbines, gasmotoren en dieselmotoren die:

    • a. zijn bedoeld voor noodgevallen volgens de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die daarvoor geldt; en

    • b. minder dan 500 uur per jaar geheel of gedeeltelijk in werking zijn en emissies in de lucht veroorzaken, met uitzondering van de tijd die nodig is voor de inwerkingstelling en stillegging.

  • 2 Het aantal uur dat de installaties in werking zijn, wordt geregistreerd.

Artikel 4.55. (lucht: gelijktijdig gebruik verschillende soorten brandstof)

  • 1 Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht zijn bij gelijktijdig gebruik van verschillende soorten brandstof in een grote stookinstallatie de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en totaal stof de gewogen gemiddelden van de emissiegrenswaarden die voor elk van de brandstoffen afzonderlijk van toepassing zijn.

  • 2 Een gewogen gemiddelde wordt per tijdseenheid berekend naar het aandeel van elk van de brandstoffen in de energetische inhoud van de toegevoerde brandstoffen.

Artikel 4.56. (afbakening mogelijkheid maatwerk zwaveldioxide)

Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee voor een bestaande grote stookinstallatie de emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide, bedoeld in artikel 4.55, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 500 mg/Nm3, als:

  • a. de stookinstallatie deel uitmaakt van een raffinaderij; en

  • b. de stookinstallatie zelf destillatieresiduen of omzettingsresiduen afkomstig van het raffineren van ruwe aardolie, alleen of in combinatie met andere brandstoffen, verbruikt.

Artikel 4.57. (lucht: uitzondering stookinstallatie geen gebruik laagzwavelige brandstof)

Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht kan een grote stookinstallatie waar normaal laagzwavelige brandstof wordt verstookt, 240 uur in werking blijven, als door een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige brandstof als gevolg van een ernstig tekort aan die brandstoffen niet kan worden voldaan aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 4.34.

Artikel 4.58. (informeren: uitzondering geen gebruik laagzwavelige brandstof)

Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige brandstof als bedoeld in artikel 4.57, waardoor niet kan worden voldaan aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 4.34.

Artikel 4.59. (afbakening mogelijkheid maatwerk geen gebruik laagzwavelige brandstof)

Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.57 wordt versoepeld, bevat een verlenging van niet meer dan zes maanden als de omstandigheid, bedoeld in artikel 4.57, voortduurt en emissiegrenswaarden daardoor niet in acht kunnen worden genomen.

Artikel 4.60. (lucht: uitzondering stookinstallatie geen gebruik gasvormige brandstof)

Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht bij onvoorziene omstandigheden zijn de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.34, 4.36, 4.38 en 4.39, ten hoogste 240 uur per incident niet van toepassing, als een grote stookinstallatie die normaal met gasvormige brandstof wordt gestookt, met een andere brandstof wordt gestookt wanneer door weersomstandigheden of storingen in de gastoevoer geen gas kan worden geleverd.

Artikel 4.61. (informeren: uitzondering geen gebruik gasvormige brandstof)

Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over het stoken met een andere brandstof dan een gasvormige brandstof, bedoeld in artikel 4.60, als door weersomstandigheden of storingen in de gastoevoer geen gas kan worden geleverd.

Artikel 4.62. (energie: netto elektrisch rendement)

  • 1 Met het oog op het zuinig gebruik van energie en grondstoffen is het netto elektrisch rendement van een grote stookinstallatie die met steenkool of een combinatie van steenkool en een andere brandstof wordt gestookt ten minste 40%.

  • 2 Het netto elektrisch rendement wordt bepaald over de laatste vijf jaar dat de stookinstallatie in gebruik is of, als dat gebruik korter is dan vijf jaar, over de periode dat de stookinstallatie elektriciteit heeft geleverd aan het landelijk hoogspanningsnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Elektriciteitswet 1998, waarbij deze periode ten minste een jaar is.

  • 3 Het netto elektrisch rendement wordt bepaald door de aan het landelijk hoogspanningsnet geleverde elektriciteit te delen door de energie-inhoud van de ingezette brandstoffen.

  • 4 Bij levering aan een warmtenet wordt:

    • a. de energie-inhoud van de ingezette brandstoffen gecorrigeerd voor de energie-inhoud van de brandstoffen die aanvullend worden gebruikt in verband met de warmtelevering; en

    • b. de aan het landelijk hoogspanningsnet geleverde elektriciteit verhoogd met de elektriciteitsderving door de warmtelevering.

Artikel 4.62a. (bodem en water: exploitatie grote stookinstallatie)

  • 1 Een grote stookinstallatie en de terreinen die daarbij horen worden zodanig geëxploiteerd dat het vrijkomen van verontreinigende stoffen van rookgasreiniging op of in de bodem, het oppervlaktewater of het grondwater wordt voorkomen.

  • 2 Er is opvangcapaciteit voor de opvang van:

    • a. wegvloeiend hemelwater dat is verontreinigd met afvalwater van rookgasreiniging;

    • b. afvalwater van rookgasreiniging als gevolg van overlopen; en

    • c. water afkomstig van brandbestrijding dat is verontreinigd met afvalwater van rookgasreiniging.

  • 3 De opvangcapaciteit is zodanig dat het afvalwater van rookgasreiniging, voordat het wordt geloosd, kan worden behandeld.

§ 4.4. Afvalverbrandingsinstallatie en afvalmeeverbrandingsinstallatie

Artikel 4.63. (toepassingsbereik)

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie waar vaste of vloeibare afvalstoffen worden verbrand of meeverbrand.

  • 2 Een afvalverbrandingsinstallatie en een afvalmeeverbrandingsinstallatie omvatten:

    • a. verbrandingsstraten of meeverbrandingsstraten en voorzieningen voor ontvangst, opslag en voorbehandeling van de afvalstoffen op de locatie;

    • b. systemen voor de toevoer van afvalstoffen, brandstof en lucht;

    • c. ketels;

    • d. voorzieningen voor de behandeling van afgassen;

    • e. voorzieningen voor de behandeling of opslag van afvalverbrandingsresiduen en afvalwater;

    • f. schoorstenen; en

    • g. apparatuur en systemen voor de regeling van het verbrandingsproces of meeverbrandingsproces en voor de registratie en monitoring van de omstandigheden van verbranding of meeverbranding.

  • 3 Als voor de thermische behandeling van afvalstoffen andere processen dan oxidatie worden gebruikt, omvat de afvalverbrandingsinstallatie of de afvalmeeverbrandingsinstallatie het proces voor thermische behandeling en ook het daaropvolgende verbrandingsproces.

  • 4 Deze paragraaf is niet van toepassing op:

    • a. een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie waarin alleen de volgende afvalstoffen thermisch worden behandeld of producten van thermische behandeling van alleen de volgende afvalstoffen worden verbrand:

      • 1°. rie-biomassa;

      • 2°. radioactieve afvalstoffen; of

      • 3°. afvalstoffen die zijn ontstaan bij de exploratie en exploitatie van oliebronnen en gasbronnen vanaf een installatie in zee en die aan boord van die installatie worden verbrand;

    • b. een experimentele afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie voor onderzoek, ontwikkeling en tests om het thermisch behandelingsproces te verbeteren, waarin per kalenderjaar minder dan 50 ton afvalstoffen wordt verwerkt;

    • c. een vaste technische eenheid voor vergassing of pyrolyse, als de gassen die het resultaat zijn van deze thermische behandeling van afvalstoffen voordat ze worden verbrand zo worden gereinigd dat bij de verbranding ervan niet meer emissies ontstaan dan bij de verbranding van aardgas; en

    • d. stookinstallaties bij een veehouderij met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van ten hoogste 5 MW, die als brandstof alleen onverwerkte mest van gevogelte als bedoeld in artikel 9, onder a, van de verordening dierlijke bijproducten gebruiken.

Artikel 4.64. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.63, wordt voldaan aan de regels over het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1.

Artikel 4.65. (afbakening mogelijkheid maatwerk)

Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld, met uitzondering van de artikelen 4.73 en 4.96.

Artikel 4.66. (bodem, water en lucht: voorkomen verbrandingsresiduen)

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem, een oppervlaktewaterlichaam en de lucht wordt bij het vervoer van de verbrandingsoven naar het opslagterrein en de tussentijdse opslag op dat terrein voorkomen dat verbrandingsresiduen in de bodem, een oppervlaktewaterlichaam en de lucht terechtkomen.

Artikel 4.67. (bodem en water: exploitatie afvalverbrandingsinstallatie)

  • 1 Een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie en de terreinen die daarbij horen worden zo geëxploiteerd dat het ongeoorloofd en per ongeluk vrijkomen van verontreinigende stoffen op of in de bodem en op een oppervlaktewaterlichaam wordt voorkomen.

  • 2 Er is opvangcapaciteit voor de opvang van:

    • a. wegvloeiend verontreinigd hemelwater;

    • b. verontreinigd water dat is overgelopen; en

    • c. verontreinigd water afkomstig van brandbestrijding.

  • 3 Het afvalwater kan worden behandeld voordat het wordt geloosd.

Artikel 4.68. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)

  • 1 Voor het afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden:

    • a. de waarden, bedoeld in tabel 4.68, gemeten in een steekmonster;

    • b. voor onopgeloste stoffen 30 mg/l, gemeten in een steekmonster; en

    • c. voor totaal organisch koolstof 40 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 2 De zuurgraad van het afvalwater is ten minste pH 6,5 en ten hoogste pH 11, gemeten in een steekmonster.

  • 3 Als meer dan twintig steekmonsters per jaar worden genomen, gelden de emissiegrenswaarden voor 95% van die steekmonsters, met uitzondering van de emissiegrenswaarden voor dioxinen en furanen.

    Tabel 4.68 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l of ng/l

    Kwik

    0,01 mg/l

    Cadmium

    0,03 mg/l

    Thallium

    0,03 mg/l

    Arseen

    0,05 mg/l

    Lood

    0,06 mg/l

    Chroom

    0,1 mg/l

    Koper

    0,15 mg/l

    Nikkel

    0,15 mg/l

    Zink

    0,5 mg/l

    Antimoon

    0,85 mg/l

    Kobalt

    0,05 mg/l

    Mangaan

    0,2 mg/l

    Vanadium

    0,5 mg/l

    Tin

    0,5 mg/l

    Som van dioxinen en furanen

    0,05 ng/l

Artikel 4.69. (water: meetmethoden)

  • 1 Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2 Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3 Op het ontsluiten van de stoffen is NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2 van toepassing.

  • 4 Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a. voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b. voor kwik: NEN-EN-ISO 12846, NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 17852;

    • c. voor cadmium, thallium, lood, chroom, koper, nikkel, zink, antimoon, kobalt, mangaan, vanadium en tin: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885;

    • d. voor arseen: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11969;

    • e. voor de zuurgraad: NEN-EN-ISO 10523; en

    • f. voor dioxinen en furanen: NEN-ISO 18073.

  • 5 Voor de som van dioxinen en furanen worden:

    • a. de waterfase en de zwevende stof op dioxinen en furanen geanalyseerd;

    • b. voordat ze worden opgeteld, de massaconcentraties van de dibenzo-p-dioxinen en dibenzofuranen, bedoeld in tabel 4.69, vermenigvuldigd met de toxische equivalentiefactor, bedoeld in die tabel.

    Tabel 4.69 Vermenigvuldiging, bedoeld in het vijfde lid, onder b

    Massaconcentraties dibenzo-p-dioxinen en dibenzofuranen

    Toxische equivalentiefactor

    2,3,7,8-tetrachloordibenzodioxine

    1

    1,2,3,7,8-pentachloordibenzodioxine

    0,5

    1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzodioxine

    0,1

    1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzodioxine

    0,1

    1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzodioxine

    0,1

    1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzodioxine

    0,01

    Octachloordibenzodioxine

    0,001

    2,3,7,8-tetrachloordibenzofuraan

    0,1

    2,3,4,7,8-pentachloordibenzofuraan

    0,5

    1,2,3,7,8-pentachloordibenzofuraan

    0,05

    1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzofuraan

    0,1

    1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzofuraan

    0,1

    1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzofuraan

    0,1

    2,3,4,6,7,8-hexachloordibenzofuraan

    0,1

    1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzofuraan

    0,01

    1,2,3,4,7,8,9-heptachloordibenzofuraan

    0,01

    Octachloordibenzofuraan

    0,001

Artikel 4.70. (water: bemonsterplicht)

  • 1 Het afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen wordt op de volgende manier bemonsterd:

    • a. continu, om de zuurgraad, de temperatuur en het debiet te meten;

    • b. door dagelijkse steekproeven of metingen van een met het debiet evenredige representatieve steekproef over een periode van 24 uur, om de totale hoeveelheid onopgeloste stoffen te meten;

    • c. door maandelijkse metingen van een met het debiet evenredige representatieve steekproef over een periode van 24 uur, om totaal organisch koolstof, kwik, cadmium, thallium, arseen, lood, chroom, koper, nikkel, zink, antimoon, kobalt, mangaan, vanadium en tin te meten; en

    • d. door driemaandelijkse metingen tijdens de eerste twaalf maanden dat een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie in bedrijf is, en daarna door zesmaandelijkse metingen, om dioxinen en furanen te meten.

  • 2 Een monster wordt genomen op het punt waar het afvalwater wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 3 Als het afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen samen met ander afvalwater wordt gezuiverd, wordt bepaald welk aandeel van de stoffen, de zuurgraad en de warmte in het uiteindelijk geloosde afvalwater afkomstig is van het afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen, door ook te bemonsteren op de verschillende afvalwaterstromen voordat ze uitmonden op de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Artikel 4.71. (lucht en water: kwaliteitsborging)

Op de bekwaamheid van een laboratorium is NEN-EN-ISO/IEC 17025 van toepassing.

Artikel 4.72. (lucht: ontwerp verbrandingsinstallatie)

Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu worden afgassen op een gecontroleerde wijze afgevoerd door een schoorsteen waarvan de hoogte op berekeningen is gebaseerd.

Artikel 4.73. (lucht: emissies afvalverbrandingsinstallatie en afvalmeeverbrandingsinstallatie)

  • 1 Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden, afhankelijk van de periodegemiddelden in een periodieke meting of continue meting de waarden, bedoeld in tabel 4.73, voor een:

    • a. afvalverbrandingsinstallatie; of

    • b. afvalmeeverbrandingsinstallatie als daarin:

      • 1°. meer dan 40% van de vrijkomende warmte afkomstig is van gevaarlijke afvalstoffen; of

      • 2°. onbehandelde of ongesorteerde huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen worden verbrand.

  • 2 Als een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen heeft van minder dan 20 MW, is de emissiegrenswaarde in een maandgemiddelde voor stikstofoxiden niet van toepassing.

  • 3 Voor het berekenen van de emissies van de stoffen, bedoeld in tabel 4.73, wordt de massaconcentratie omgerekend naar een zuurstofgehalte van 11% in afgas, met uitzondering van de emissies van de verbranding van afgewerkte olie.

  • 4 Voor het berekenen van de emissies van de verbranding van afgewerkte olie wordt de massaconcentratie omgerekend naar een zuurstofgehalte van 3% in afgas.

    Tabel 4.73 Emissiegrenswaarden afvalverbrandingsinstallatie en afvalmeeverbrandingsinstallatie

    Stof

    Halfuur- en daggemiddelde in mg/Nm3

    Maand-gemiddelde in mg/Nm3

    Daggemiddelde in mg/Nm3

    Tienminutengemiddelde in mg/Nm3

    Emissiegrenswaarde in bemonsteringsperiode in mg/Nm3 of ng/Nm3

    Totaal stof

    3

           

    Gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof

    6

           

    Zoutzuur

    6

           

    Waterstoffluoride

    0,5

           

    Zwaveldioxide

    30

           

    Stikstofoxiden

    100

    70

         

    Ammoniak

    5

           

    Koolmonoxide

       

    30

    150

     

    Kwik

       

    0,01

     

    0,01 mg/Nm3

    Som van cadmium en thallium

           

    0,02 mg/Nm3

    Som van antimoon, arseen, chroom, kobalt, koper, lood, mangaan, nikkel en vanadium

           

    0,15 mg/Nm3

    Som van dioxinen en furanen, gedefinieerd als de som van de afzonderlijke dioxinen en furanen, gewogen volgens de equivalentie-factoren

           

    0,03 ng/Nm3

Artikel 4.73a. (afbakening mogelijkheid maatwerk emissies)

Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.73 wordt versoepeld, wordt alleen gesteld over de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden, ammoniak, koolmonoxide, waterstoffluoride, zoutzuur en de som van dioxinen en furanen, bedoeld in tabel 4.73.

Artikel 4.74. (afbakening mogelijkheid maatwerk)

  • 1 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee een emissiegrenswaarde voor koolmonoxide als bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde voor koolmonoxide van niet meer dan:

    • a. 50 mg/Nm3 in een daggemiddelde, naast het tienminutengemiddelde; of

    • b. 100 mg/Nm3 in een uurgemiddelde als de wervelbedtechnologie wordt gebruikt.

  • 2 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee een halfuur- of daggemiddelde emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden als bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een halfuur- en daggemiddelde emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden van niet meer dan 150 mg/Nm3.

  • 3 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee een halfuur- of daggemiddelde emissiegrenswaarde voor ammoniak als bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een halfuur- en daggemiddelde emissiegrenswaarde voor ammoniak van niet meer dan 10 mg/Nm3.

  • 4 Voor een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie die voor 12 november 2019 in gebruik is genomen, kan met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift de emissiegrenswaarde voor de som van dioxinen en furanen, bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, worden verhoogd tot ten hoogste 0,06 ng/Nm3.

  • 5 Voor een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie die voor 12 november 2019 in gebruik is genomen en waar injectie van droog adsorbent wordt toegepast voor de verwijdering van waterstoffluoride en zoutzuur, kunnen met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift de halfuur- of daggemiddelde emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, worden verhoogd, tot ten hoogste 1 mg/Nm3 voor waterstoffluoride en 8 mg/Nm3 voor zoutzuur.

Artikel 4.75. (lucht: emissies andere afvalmeeverbrandingsinstallatie)

  • 1 Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden bij een andere afvalmeeverbrandingsinstallatie dan die, bedoeld in artikel 4.73, de waarden, bedoeld in tabel 4.75, gemeten in een continue of periodieke meting.

  • 2 Voor het berekenen van de emissies van de stoffen, bedoeld in tabel 4.75, wordt de massaconcentratie omgerekend tot een zuurstofgehalte van 6% in afgas, met uitzondering van de emissies in de lucht veroorzaakt door het stoken van vloeibare of gasvormige brandstoffen.

  • 3 Voor het berekenen van de emissies in de lucht veroorzaakt door het stoken van vloeibare of gasvormige brandstoffen wordt de massaconcentratie omgerekend tot een zuurstofgehalte van 3% in afgas.

    Tabel 4.75 Emissiegrenswaarden andere afvalmeeverbrandingsinstallatie

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/Nm3 of ng/Nm3

    Kwik

    0,004 mg/Nm3 voor grote stookinstallaties; 0,02 mg/Nm3 voor andere stookinstallaties

    Som van cadmium en thallium

    0,005 mg/Nm3 voor grote stookinstallaties; 0,015 mg/Nm3 voor andere stookinstallaties

    Som van antimoon, arseen, chroom, kobalt, koper, lood, mangaan, nikkel en vanadium

    0,15 mg/Nm3

    Som van dioxinen en furanen, gedefinieerd als de som van de afzonderlijke dioxinen en furanen, gewogen volgens de equivalentiefactoren

    0,03 ng/Nm3 voor grote stookinstallaties; 0,1 ng/Nm3 voor andere stookinstallaties

Artikel 4.76. (lucht: rekenmethode emissies andere afvalmeeverbrandingsinstallatie)

  • 1 De emissiegrenswaarden voor totaal stof, gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof, zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolmonoxide, zoutzuur en waterstoffluoride bij een afvalmeeverbrandingsinstallatie worden berekend volgens de formule:

    Bijlage 260576.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    Vafval: volume van het afgas als gevolg van de verbranding van alleen afvalstoffen, bepaald op basis van de afvalstof of categorie van afvalstoffen die is gespecificeerd in de omgevingsvergunning met de laagste gemiddelde netto calorische waarde en omgerekend naar de emissieconcentratie bij een genormaliseerd zuurstofgehalte volgens de formule, bedoeld in artikel 4.75. Als de warmte die vrijkomt bij de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen minder dan 10% is van de totale warmte die in de afvalmeeverbrandingsinstallatie vrijkomt, wordt Vafval berekend op basis van een hoeveelheid afvalstoffen die bij verbranding, bij de totale hoeveelheid vrijkomende warmte, 10% van de vrijkomende warmte zou opleveren.

    Cafval: emissiegrenswaarde, bedoeld in tabel 4.73, voor een stof in milligram per normaal kubieke meter. Als in de tabel voor een stof meerdere emissiegrenswaarden zijn opgenomen, heeft Cafval betrekking op de daggemiddelde waarde. De Cafval-waarde wordt omgerekend naar het zuurstofgehalte van de afvalmeeverbrandingsinstallatie.

    Vproces: volume van het afgas als gevolg van het proces dat gebeurt in de afvalverbrandingsinstallatie van de verbranding van brandstoffen die niet zijn aan te merken als afvalstoffen, bepaald bij een zuurstofgehalte als bedoeld in artikel 4.75. Als geen regels gelden voor het volume van het afgas van de afvalmeeverbrandingsinstallatie, wordt het werkelijke zuurstofgehalte in het afgas gebruikt, zonder verdunning door toevoeging van lucht die voor het verbrandingsproces niet nodig is.

    Cproces: emissiegrenswaarde die voor deze stof zou gelden op grond van paragraaf 4.3, 4.126 of 4.127 als in deze stookinstallaties andere brandstoffen dan afvalstoffen zouden worden gestookt. Als in genoemde paragrafen geen emissiegrenswaarde is gesteld voor zoutzuur of waterstoffluoride, wordt hiervoor 30 respectievelijk 10 mg/Nm3 gebruikt.

    C: totale emissiegrenswaarde, bepaald bij een zuurstofgehalte dat is vastgesteld volgens artikel 4.75.

  • 2 Onder gemiddelde netto calorische waarde wordt verstaan: de hoeveelheid energie die op de onderste verbrandingswaarde is betrokken die bij de verbranding van een bepaalde hoeveelheid brandstof vrijkomt.

Artikel 4.77. (lucht: emissies cementovens)

  • 1 Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden bij een cementoven, die een afvalmeeverbrandingsinstallatie is, de waarden, bedoeld in tabel 4.77, gemeten in een continue of periodieke meting.

  • 2 Voor het berekenen van de emissies van de stoffen, genoemd in tabel 4.77, wordt de massaconcentratie omgerekend tot een zuurstofgehalte van 10% in afgas.

    Tabel 4.77 Emissiegrenswaarden cementovens

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/Nm3 of ng/Nm3

    Totaal stof

    15 mg/Nm3

    Gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof

    10 mg/Nm3

    Zoutzuur

    10 mg/Nm3

    Waterstoffluoride

    1 mg/Nm3

    Zwaveldioxide

    50 mg/Nm3

    Stikstofoxiden

    500 mg/Nm3

    Kwik

    0,05 mg/Nm3

    Som van cadmium en thallium

    0,05 mg/Nm3

    Som van antimoon, arseen, chroom, kobalt, koper, lood, mangaan, nikkel en vanadium

    0,5 mg/Nm3

    Som van de afzonderlijke dioxinen en furanen, gewogen volgens de equivalentiefactoren

    0,1 ng/Nm3

Artikel 4.78. (lucht: meetmethoden)

  • 1 Op het verrichten van emissiemetingen van de stoffen, bedoeld in tabellen 4.73, 4.75 en 4.77, is NEN-EN 15259 van toepassing.

  • 2 Op het verrichten van een periodieke en parallelmeting is van toepassing:

    • a. voor totaal stof: NEN-EN 13284-1;

    • b. voor zoutzuur: NEN-EN 1911;

    • c. voor zwaveldioxide: NEN-EN 14791;

    • d. voor stikstofoxiden: NEN-EN 14792;

    • e. voor koolmonoxide: NEN-EN 15058;

    • f. voor waterstoffluoride: NEN-ISO 15713;

    • g. voor kwik: NEN-EN 13211;

    • h. voor totaal organische koolstof: NEN-EN 12619;

    • i. voor de som van cadmium en thallium: NEN-EN 14385;

    • j. voor de som van antimoon, arseen, chroom, kobalt, koper, lood, mangaan, nikkel en vanadium: NEN-EN 14385;

    • k. voor de som van dioxinen en furanen: NEN-EN 1948-1, 1948-2 en 1948-3;

    • l. voor zuurstof: NEN-EN 14789;

    • m. voor waterdamp: NEN-EN 14790;

    • n. voor debiet: NEN-EN-ISO 16911-1;

    • o. voor benzo(a)pyreen: NEN-ISO 11338-1 en NEN-ISO 11338-2; en

    • p. voor ammoniak: NEN-EN-ISO 21877.

  • 3 Op het verrichten van een continue meting is van toepassing:

    • a. voor totaal stof: NEN-EN 13284-2;

    • b. voor de kwaliteitsborging: NEN-EN 14181.

Artikel 4.79. (lucht: meetplicht continu meten)

  • 1 Van de volgende stoffen worden de emissies in de lucht continu gemeten:

    • a. zwaveldioxide, totaal organische koolstof, zoutzuur, koolmonoxide, totaal stof, ammoniak en stikstofoxiden;

    • b. waterstoffluoride, tenzij voor zoutzuur behandelingsstappen worden gevolgd waardoor de emissiegrenswaarde voor zoutzuur niet wordt overschreden; en

    • c. kwik, tenzij het een afvalmeeverbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 4.75 of 4.77 betreft of op basis van emissiemetingen of meting van de samenstelling van de te verbranden afvalstoffen kan worden aangetoond dat de emissie in de lucht onder alle omstandigheden minder is dan 50% van de emissiegrenswaarde, bedoeld in artikel 4.73, in welke gevallen kwik periodiek ten minste tweemaal per jaar wordt gemeten.

  • 2 Als voor zoutzuur behandelingsstappen worden gevolgd waardoor de emissiegrenswaarde voor zoutzuur niet wordt overschreden, wordt waterstoffluoride:

    • a. periodiek ten minste tweemaal per jaar gemeten; of

    • b. in het eerste jaar dat een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie in werking is, periodiek ten minste om de drie maanden gemeten.

  • 3 Continue metingen worden onder alle bedrijfscondities verricht.

Artikel 4.80. (lucht: continue meting)

  • 1 Een continue meting als bedoeld in artikel 4.79 omvat ook de meting van:

    • a. het zuurstofgehalte;

    • b. de temperatuur van de verbrandingskamer;

    • c. de druk;

    • d. het waterdampgehalte van het afgas, tenzij het afgas dat als monster wordt gebruikt, wordt gedroogd voordat de emissies in de lucht worden geanalyseerd;

    • e. de temperatuur van het afgas; en

    • f. het debiet van het afgas.

  • 2 De temperatuur van de verbrandingskamer wordt dicht bij de binnenwand gemeten of op een ander punt, dat is aangetoond als representatief. De overige parameters worden gemeten dicht bij de plaats waar de emissiemetingen worden verricht.

Artikel 4.81. (lucht: meetplicht periodiek meten)

  • 1 Van de volgende stoffen worden de emissies in de lucht periodiek ten minste om de zes maanden gemeten:

    • a. antimoon;

    • b. arseen;

    • c. cadmium;

    • d. chroom;

    • e. dioxinen en furanen;

    • f. kobalt;

    • g. koper;

    • h. lood;

    • i. mangaan;

    • j. nikkel;

    • k. thallium; en

    • l. vanadium.

  • 2 In het eerste jaar dat een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie in werking is, wordt de emissie van de stoffen, bedoeld in het eerste lid, periodiek ten minste om de drie maanden gemeten.

  • 3 De emissie van stikstofoxide van een afvalverbrandingsinstallatie wordt, in afwijking van artikel 4.79, periodiek ten minste om de zes maanden gemeten of in het eerste jaar dat een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie in werking is periodiek ten minste om de drie maanden gemeten, als:

    • a. de afvalverbrandingsinstallatie een totale verbrandingscapaciteit heeft van minder dan 6 ton afvalstoffen per uur, waarbij:

      • 1°. deze totale verbrandingscapaciteit bestaat uit de gezamenlijke verbrandingscapaciteit van de ovens waaruit een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie bestaat, met inachtneming van de verbrandingswaarde van de afvalstoffen; en

      • 2°. de door de fabrikant berekende verbrandingscapaciteit wordt bevestigd;

    • b. een vergunning is verleend of een ontvankelijke aanvraag om een vergunning is ingediend voor 28 december 2002 en de afvalverbrandingsinstallatie uiterlijk op 28 december 2004 in gebruik is genomen; en

    • c. wordt aangetoond dat emissies van stikstofoxiden niet meer zijn dan de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.75, aan de hand van informatie over de kwaliteit van de afvalstoffen, de gebruikte technologieën en de resultaten van de monitoring van de emissies.

  • 4 Als wordt aangetoond dat die emissie in geen geval hoger is dan de toepasselijke emissiegrenswaarde wordt het gehalte zoutzuur, waterstoffluoride of zwaveldioxide:

    • a. periodiek ten minste om de zes maanden gemeten; of

    • b. niet gemeten.

  • 5 Het gehalte antimoon, arseen, cadmium, chroom, kobalt, koper, lood, mangaan, nikkel, thallium en vanadium wordt periodiek eenmaal in de twee jaar gemeten en het gehalte dioxinen en furanen wordt jaarlijks gemeten als wordt aangetoond dat:

    • a. de emissies in de lucht onder alle omstandigheden minder zijn dan 50% van de emissiegrenswaarden die van toepassing zijn; of

    • b. de afvalstoffen die worden verbrand of meeverbrand alleen bestaan uit bepaalde gesorteerde brandbare fracties ongevaarlijke afvalstoffen die niet recyclebaar zijn, en daarbij aan de hand van informatie over de kwaliteit van die afvalstoffen en over monitoring van de emissies wordt aangetoond dat de emissies in de lucht van de stoffen, bedoeld in het eerste lid, onder alle omstandigheden aanmerkelijk lager liggen dan de emissiegrenswaarden die van toepassing zijn.

Artikel 4.81a. (lucht: meetplicht periodiek meten van stoffen waarvoor geen emissiegrenswaarde geldt)

Van de volgende stoffen worden de emissies in de lucht periodiek ten minste om de zes maanden gemeten:

  • a. benzo(a)pyreen; en

  • b. PBDD/F voor zover er afvalstoffen met gebromeerde vlamvertragers worden verbrand of gebromeerde verbindingen worden toegevoegd in de rookgasreinigingsinstallatie.

Artikel 4.82. (lucht: moment vaststellen tijd, temperatuur en zuurstofgehalte)

De verblijftijd, de minimumtemperatuur en het zuurstofgehalte van de afgassen worden vastgesteld:

  • a. op het moment dat de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie in werking wordt gesteld; en

  • b. op het moment dat de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie onder de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden in werking wordt gesteld.

Artikel 4.83. (lucht: bepalen zuurstofgehalte voor omrekenen resultaten meting)

  • 1 De resultaten van de metingen, bedoeld in de artikelen 4.79 en 4.81, worden omgerekend tot een massaconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte, volgens de formule:

    Bijlage 260577.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    Es: de berekende emissieconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte;

    Em: de gemeten emissieconcentratie;

    Os: het genormaliseerde zuurstofgehalte; en

    Om: het gemeten zuurstofgehalte.

  • 2 Als afvalstoffen worden verbrand of meeverbrand in een atmosfeer die met zuurstof is verrijkt, kunnen de meetresultaten worden omgerekend tot een zuurstofgehalte als wordt aangetoond dat dit de bijzondere omstandigheden van het geval weergeeft.

  • 3 Als de emissies in de lucht van stoffen waarvoor emissiegrenswaarden zijn vastgesteld, worden verminderd door behandeling van het afgas in een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie waarin gevaarlijke afvalstoffen worden behandeld, wordt alleen omgerekend naar de zuurstofgehaltes als het gemeten zuurstofgehalte hoger is dan het relevante genormaliseerde zuurstofgehalte.

Artikel 4.84. (lucht: periodieke meting)

  • 1 Een periodieke meting van zoutzuur, waterstoffluoride, zwaveldioxide of stikstofoxiden bestaat uit een serie van ten minste drie deelmetingen.

  • 2 Een deelmeting duurt een half uur. Als het meettechnisch niet mogelijk is de deelmeting in die tijd te verrichten, kan de deelmeting ten hoogste twee uur duren.

  • 3 Periodieke metingen van kwik, de som van cadmium en thallium en de som van antimoon, arseen, chroom, kobalt, lood, mangaan, nikkel en vanadium bestaan uit een deelmeting over een bemonsteringsperiode van ten minste een half uur en ten hoogste acht uur.

  • 4 Een periodieke meting van dioxinen en furanen bestaat uit een deelmeting over een bemonsteringsperiode van ten minste zes uur en ten hoogste acht uur.

  • 5 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens artikel 4.78 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

Artikel 4.85. (informeren: periodieke meting)

  • 1 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten minste twee weken voordat een periodieke meting wordt verricht, geïnformeerd over de datum en het tijdstip van die meting.

  • 2 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt uiterlijk op de datum dat een periodieke meting zou worden verricht, geïnformeerd over het niet doorgaan daarvan.

Artikel 4.86. (lucht: parallelmeting)

  • 1 Geautomatiseerde meetsystemen worden ten minste jaarlijks met parallelmetingen gecontroleerd.

  • 2 Een parallelmeting die wordt verricht om de meetapparatuur voor continue metingen te verifiëren duurt ten minste een half uur.

  • 3 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens het eerste lid van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

Artikel 4.87. (informeren: parallelmeting)

  • 2 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten minste twee weken voor een parallelmeting wordt verricht, geïnformeerd over de datum en het tijdstip van die meting.

  • 3 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt uiterlijk op de datum dat een parallelmeting zou worden verricht, geïnformeerd over het niet doorgaan daarvan.

Artikel 4.88. (lucht: meetonzekerheid)

  • 1 Het resultaat van de continue meting en periodieke meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn de meetresultaten van de halfuurgemiddelden of de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde of niet meer is dan het aantal milligram per normaal kubieke meter, bedoeld in tabel 4.88.

  • 2 De gevalideerde halfuurgemiddelden en daggemiddelden worden bij continue metingen en periodieke metingen vastgesteld op grond van de valide gemeten halfuurgemiddelden, verminderd met de waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval.

  • 3 De meetonzekerheid wordt bepaald op basis van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele metingen.

    Tabel 4.88 Meetonzekerheid

    Stof

    Percentage meetonzekerheid

    Meetonzekerheid in mg/Nm3

    Koolmonoxide

    10

    5

    Zwaveldioxide

    20

    10

    Stikstofoxide

    20

    14

    Totaal stof

    30

    1,5

    Totaal organische koolstof

    30

    3

    Zoutzuur

    40

    4

    Waterstoffluoride

    40

    0,4

    Ammoniak

    40

    2

    Kwik

    40

    0,004

Artikel 4.89. (lucht: bepalen concentratie dioxinen en furanen)

Bij het bepalen van de totale concentratie van dioxinen en furanen worden de massaconcentraties van de dioxinen en dibenzofuranen, bedoeld in tabel 4.89, vermenigvuldigd met de toxische equivalentiefactoren, bedoeld in die tabel, voordat ze worden opgeteld.

Tabel 4.89 Toxische equivalentiefactoren

Stof

Afkorting

Toxische equivalentie-factor

2,3,7,8 -tetrachloordibenzodioxine

tcdd

1

1,2,3,7,8-pentachloordibenzodioxine

pecdd

0,5

1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzodioxine

hxcdd

0,1

1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzodioxine

hxcdd

0,1

1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzodioxine

hxcdd

0,1

1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzodioxine

hpcdd

0,01

Octachloordibenzodioxine

ocdd

0,001

2,3,7,8-tetrachloordibenzofuraan

tcdf

0,1

2,3,4,7,8-pentachloordibenzofuraan

pecdf

0,5

1,2,3,7,8- pentachloordibenzofuraan

pecdf

0,05

1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzofuraan

hxcdf

0,1

1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzofuraan

hxcdf

0,1

1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzofuraan

hxcdf

0,1

2,3,4,6,7,8-hexachloordibenzofuraan

hxcdf

0,1

1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzofuraan

hpcdf

0,01

1,2,3,4,7,8,9-heptachloordibenzofuraan

hpcdf

0,01

Octachloordibenzofuraan

ocdf

0,001

Artikel 4.90. (lucht: berekening voldoen emissiegrenswaarden)

  • 1 Aan de emissiegrenswaarden voor afvalverbrandingsinstallaties voor totaal stof, totaal organische koolstof, zoutzuur, waterstoffluoride, ammoniak en zwaveldioxide wordt in ieder geval voldaan, als:

    • a. geen van de daggemiddelden hoger is dan de emissiegrenswaarde; en

    • b. 97% van de halfuurgemiddelden in een kalenderjaar niet hoger is dan de emissiegrenswaarde.

  • 2 Aan de emissiegrenswaarden voor afvalverbrandingsinstallaties voor stikstofoxiden wordt voldaan, als:

    • a. geen van de daggemiddelden hoger is dan de emissiegrenswaarde;

    • b. geen van de maandgemiddelden hoger is dan de emissiegrenswaarde; en

    • c. 97% van de halfuurgemiddelden in een kalenderjaar lager is dan de emissiegrenswaarde.

  • 3 Aan de emissiegrenswaarden voor afvalverbrandingsinstallaties voor koolmonoxide wordt in ieder geval voldaan, als:

    • a. 97% van de daggemiddelden in een kalenderjaar lager is dan de emissiegrenswaarde; en

    • b. 95% van alle 10-minutengemiddelden in een periode van 24 uur lager is dan die emissiegrenswaarde.

  • 4 Aan de emissiegrenswaarden voor afvalmeeverbrandingsinstallaties voor totaal stof, totaal organische koolstof, zoutzuur, waterstoffluoride, zwaveldioxide, stikstofoxiden, ammoniak en koolmonoxide wordt in ieder geval voldaan als geen van de daggemiddelden hoger is dan de emissiegrenswaarde.

  • 5 Als continue metingen niet zijn vereist, wordt aan de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, waterstoffluoride en zoutzuur in ieder geval voldaan, als geen enkele gevalideerde meetuitkomst voor die stof hoger is dan de emissiegrenswaarde.

  • 6 Aan de emissiegrenswaarden voor de som van cadmium en thallium, de som van antimoon, arseen, chroom, kobalt, lood, mangaan, nikkel en vanadium en dioxinen en furanen wordt in ieder geval voldaan, als het gevalideerde resultaat van de periodieke metingen lager is dan de emissiegrenswaarde die daarbij hoort.

  • 7 Aan de emissiegrenswaarde voor afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties voor kwik wordt voldaan als:

    • a. bij periodieke metingen het gevalideerde resultaat lager is dan de emissiegrenswaarde; of

    • b. bij continue metingen geen van de daggemiddelden hoger is dan 150% van de emissiegrenswaarde.

Artikel 4.91. (lucht: bepaling periodegemiddelden)

  • 1 Halfuurgemiddelden en 10-minutengemiddelden worden bepaald binnen de tijd dat de verbrandingsinstallatie in werking is, met uitzondering van de tijd die nodig is voor de inwerkingstelling en stillegging van de afvalverbrandingsinstallatie als in die tijd geen afvalstoffen worden verbrand.

  • 2 Bij de bepaling van het daggemiddelde worden ten hoogste vijf halfuurgemiddelden door defecten of onderhoud van het systeem voor continue metingen buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Per kalenderjaar worden ten hoogste tien daggemiddelden door defecten of onderhoud van het systeem voor continue metingen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 4.92. (lucht: overschrijding emissiegrenswaarden)

  • 1 Het is toegestaan dat voor de emissie in de lucht bij een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.73, 4.75 en 4.77, of de emissiegrenswaarden, berekend volgens artikel 4.76, worden overschreden, als de overschrijding het rechtstreeks gevolg is van technisch onvermijdelijke:

    • a. stilleggingen van de afgasreinigingsapparatuur of meetapparatuur;

    • b. storingen; of

    • c. defecten aan de afgasreinigingsapparatuur of meetapparatuur.

  • 2 Als voor de emissie in de lucht bij een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.73, 4.75, 4.76 en 4.77 worden overschreden, kan de thermische behandeling van afvalstoffen niet langer dan 4 uur ononderbroken worden gecontinueerd.

  • 3 Als voor de emissie in de lucht bij een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.73, 4.75, 4.76 en 4.77, worden overschreden, de ovens verbonden zijn met dezelfde afgasreinigingsinstallatie en:

    • a. afvalstoffen thermisch worden behandeld, zijn de ovens niet meer dan 60 uur per kalenderjaar in werking; en

    • b. afvalstoffen niet thermisch worden behandeld, zijn de ovens niet meer dan 120 uur per kalenderjaar in werking, verminderd met het aantal uur in het kalenderjaar dat de verbrandingsstraten onder de omstandigheid, bedoeld onder a, in werking zijn.

  • 4 Bij een omstandigheid als bedoeld in het tweede of derde lid:

    • a. zijn de artikelen 4.73, 4.75, 4.76 en 4.77, met uitzondering van de in die artikelen opgenomen emissiegrenswaarden voor koolmonoxide en gasvormige en vluchtige organische stoffen, in de periode dat die omstandigheid zich voordoet, niet van toepassing; en

    • b. is de halfuurgemiddelde emissiegrenswaarde van totaal stof 150 mg/Nm3.

  • 5 Bij een defect van de afgasreinigingsapparatuur wordt de activiteit zo spoedig mogelijk verminderd of stilgelegd totdat normale werking opnieuw mogelijk is.

Artikel 4.93. (lucht: automatisch systeem bij storing afgasreinigingsapparatuur)

Met het oog op het beperken van emissies in de lucht wordt bij het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie en een afvalmeeverbrandingsinstallatie een automatisch systeem gebruikt dat de toevoer van afvalstoffen voorkomt als uit continue metingen blijkt dat een emissie in de lucht als gevolg van storingen of defecten aan de afgasreinigingsapparatuur hoger is dan een emissiegrenswaarde.

Artikel 4.94. (energie)

Als dit technisch mogelijk is, wordt de warmte die door het proces van thermische behandeling in een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie wordt opgewekt, teruggewonnen.

Artikel 4.95. (energie: netto elektrisch rendement)

  • 1 Met het oog op het zuinig gebruik van energie en grondstoffen is het netto elektrisch rendement van een afvalmeeverbrandingsinstallatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 MW of meer die met steenkool of een combinatie van steenkool en een andere brandstof wordt gestookt en die niet is bedoeld voor het drogen of het behandelen van voorwerpen of materialen door direct contact met verbrandingsgas ten minste 40%.

  • 2 Het netto elektrisch rendement wordt bepaald over de laatste vijf jaar dat de afvalmeeverbrandingsinstallatie in gebruik is of, als dat gebruik korter is dan vijf jaar, over de periode dat de afvalmeeverbrandingsinstallatie elektriciteit heeft geleverd aan het landelijk hoogspanningsnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Elektriciteitswet 1998, waarbij deze periode ten minste een jaar is.

  • 3 Het netto elektrisch rendement wordt bepaald door de aan het landelijk hoogspanningsnet, geleverde elektriciteit te delen door de energie-inhoud van de ingezette brandstoffen.

  • 4 Bij levering aan een warmtenet wordt:

    • a. de energie-inhoud van de ingezette brandstoffen gecorrigeerd voor de energie-inhoud van de brandstoffen die worden gebruikt in verband met de warmteproductie; en

    • b. de aan het landelijk hoogspanningsnet geleverde elektriciteit verhoogd met de elektriciteitsderving door de warmtelevering.

Artikel 4.96. (afval: in ontvangst nemen van afvalstoffen)

  • 1 Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen worden afvalstoffen alleen in ontvangst genomen als:

    • a. de massa van de afvalstoffen is vastgesteld en geregistreerd, zo mogelijk per categorie als bedoeld in de bijlage bij de afvalbeschikking;

    • b. van de gevaarlijke afvalstoffen representatieve monsters zijn genomen, zo mogelijk voordat de lading wordt gelost en die monsters zijn geanalyseerd;

    • c. degene waarvan de gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst worden genomen de volgende gegevens heeft verstrekt en daarvan de gegevens, bedoeld onder 1° en 2°, zijn gecontroleerd:

      • 1°. de begeleidingsbrieven, bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, en, voor zover van toepassing, het vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen, bedoeld in bijlage IB bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190);

      • 2°. de gegevens die bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen zijn vereist;

      • 3°. de gegevens over de gevaarlijke eigenschappen van de gevaarlijke afvalstoffen;

      • 4°. de gegevens over de stoffen waarmee de gevaarlijke afvalstoffen niet mogen worden gemengd;

      • 5°. de gegevens over de bij de behandeling van de gevaarlijke afvalstoffen te treffen voorzorgsmaatregelen;

      • 6°. de fysische, en als dat mogelijk is, chemische samenstelling van de afvalstoffen; en

      • 7°. alle overige gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van die stoffen voor het beoogde verbrandingsproces.

  • 2 De monsters, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden ten minste een maand na het thermisch behandelen van de partij waaruit de monsters zijn genomen bewaard. De fysische en chemische samenstelling blijft ongewijzigd.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, worden ten minste vijf jaar na het thermisch behandelen van de partij waarop de gegevens betrekking hebben bewaard.

Artikel 4.96a. (afbakening mogelijkheid maatwerk in ontvangst nemen van afvalstoffen)

Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.96 wordt versoepeld, wordt alleen gesteld voor een ippc-installatie waarin alleen afvalstoffen thermisch worden behandeld die afkomstig zijn van die installatie.

Artikel 4.97. (afval: tests eigenschappen afvalverbrandingsresiduen)

Voordat de methoden van verwijdering of recycling van de residuen worden vastgesteld, worden passende tests uitgevoerd om na te gaan wat de fysische en chemische eigenschappen en het verontreinigend vermogen van de residuen zijn. Die tests hebben betrekking op de totale oplosbare fractie en de oplosbare fractie zware metalen.

Artikel 4.98. (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalverbrandingsinstallatie)

  • 1 Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen bij een afvalverbrandingsinstallatie worden afvalverbrandingsresiduen gerecycled als dat mogelijk is en dat de voorkeur heeft.

  • 2 Een afvalverbrandingsinstallatie wordt zo geëxploiteerd dat een niveau van thermische behandeling wordt bereikt waardoor:

    • a. de totale hoeveelheid organische koolstof in de slakken en de bodemas minder is dan 3% van het droge gewicht van het materiaal; of

    • b. het gloeiverlies van de slakken en de bodemas minder is dan 5% van het droge gewicht van het materiaal.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid worden de slakken en de bodemas viermaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd. De bemonstering wordt verricht volgens NEN-EN 14899 en de analyse wordt voor onderdeel a verricht volgens NEN-EN 15619 of NEN-EN 15935 en voor onderdeel b volgens NEN-EN 13137 of NEN-EN 15936.

  • 4 Een afvalverbrandingsinstallatie is zo uitgerust en gebouwd en wordt zo geëxploiteerd dat, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden, het bij het proces ontstane gas, na de laatste toevoer van verbrandingslucht, twee seconden op beheerste en homogene wijze wordt verhit tot een temperatuur, gemeten dichtbij de binnenwand of op een ander representatief punt van de verbrandingskamer, van:

    • a. ten minste 850 °C; of

    • b. ten minste 1.100 °C als gevaarlijke afvalstoffen met een gehalte dat hoger is dan 1% gehalogeneerde organische verbindingen, uitgedrukt in chloor, thermisch worden behandeld.

  • 5 Bij het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie wordt een automatisch systeem gebruikt dat de toevoer van afvalstoffen voorkomt:

    • a. totdat bij het in werking stellen de temperatuur die op grond van het vierde lid is vereist, is bereikt; en

    • b. als de vereiste temperatuur niet blijft gehandhaafd.

Artikel 4.99. (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalverbrandingsinstallatie, hulpbrander)

  • 1 Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen wordt elke verbrandingskamer van de afvalverbrandingsinstallatie uitgerust met ten minste een hulpbrander die automatisch wordt ingeschakeld als de temperatuur van de verbrandingsgassen, na de laatste toevoer van verbrandingslucht, tot onder de temperatuur zakt die op grond van artikel 4.98, derde lid, is vereist.

  • 2 De hulpbrander wordt ook tijdens de inwerkingstelling en de stillegging van de afvalverbrandingsinstallatie gebruikt om ervoor te zorgen dat de temperatuur die op grond van artikel 4.98, derde lid, is vereist tijdens deze inwerkingstelling en stillegging steeds wordt gehandhaafd zolang de verbrandingskamer onverbrande afvalstoffen bevat.

  • 3 Naar de hulpbrander worden geen brandstoffen toegevoerd die hogere emissies kunnen veroorzaken dan de emissies bij het stoken van gasolie voor de scheepvaart, bedoeld in Richtlijn 2016/802 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PbEU 2016, L 132).

Artikel 4.100. (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalmeeverbrandingsinstallatie)

  • 1 Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen bij een afvalmeeverbrandingsinstallatie worden afvalverbrandingsresiduen gerecycled als dat mogelijk is en dat de voorkeur heeft.

  • 2 Een afvalmeeverbrandingsinstallatie is zo ontworpen, uitgerust en gebouwd en wordt zo geëxploiteerd dat, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden, het door de meeverbranding van afvalstoffen ontstane gas, twee seconden op beheerste en homogene wijze wordt verhit tot een temperatuur, van:

    • a. ten minste 850 °C; of

    • b. ten minste 1.100 °C als gevaarlijke afvalstoffen met een gehalte dat hoger is dan 1% gehalogeneerde organische stoffen, uitgedrukt in chloor, worden meeverbrand.

  • 3 Er wordt een automatisch systeem gebruikt dat de toevoer van afvalstoffen voorkomt totdat bij het in werking stellen de temperatuur is bereikt die op grond van het tweede lid is vereist of als de vereiste temperatuur niet blijft gehandhaafd.

Artikel 4.101. (treffen gelijkwaardige maatregel)

Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op maatregelen als bedoeld in de artikelen 4.98, 4.99 en 4.100, is toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist.

Artikel 4.102. (afval: beheer en exploitatie)

  • 1 Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen is het beheer van een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie in handen van een natuurlijk persoon die bekwaam is deze te beheren en wordt de installatie doelmatig geëxploiteerd.

  • 2 Een doelmatige exploitatie omvat ten minste operationele procedures, managementsystemen en technische voorzieningen die:

    • a. waarborgen dat de procescondities zijn afgestemd op de afvalstoffen die worden verbrand;

    • b. voor zover mogelijk de opstart- en afstookperiodes tot een minimum beperken;

    • c. bedrijfsvoering buiten de ontwerpwaarden voorkomen;

    • d. de emissies tijdens storingen en andere periodes met verhoogde emissies tot een minimum beperken;

    • e. het nuttig gebruik van hulpstoffen en reagentia in de rookgasreiniging waarborgen;

    • f. de hoeveelheden residuen en afvalstoffen en afvalwater uit de rookgasreiniging tot een minimum beperken;

    • g. waarborgen dat vervuilde afvalwaterstromen voor reiniging niet worden verdund;

    • h. waarborgen dat slakken, bodemassen en rookgasreinigingsresiduen, voor zover haalbaar, nuttig hergebruikt kunnen worden; en

    • i. diffuse emissies van geur, stof en vluchtige organische stoffen ten gevolge van transport, opslag en behandeling van afvalstoffen tot een minimum beperken.

Artikel 4.103. (afval: ziekenhuisafval)

Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen wordt infectieus ziekenhuisafval rechtstreeks en in gesloten verpakking in de oven van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie geplaatst, zonder voorafgaande vermenging met andere categorieën van afvalstoffen volgens de bijlage bij de afvalbeschikking.

Artikel 4.103a

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2023/298.]

Artikel 4.103b

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2023/298.]

Artikel 4.103c

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2023/298.]

Artikel 4.103d

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2023/298.]

Artikel 4.103e

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2023/298.]

Artikel 4.103f

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2023/298.]

Artikel 4.103g

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2023/298.]

§ 4.5. Titaandioxide-installatie

Artikel 4.104. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het maken van titaandioxide.

Artikel 4.105. (informeren: omvang productie)

Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt jaarlijks voor 1 maart geïnformeerd over de omvang van de productie van titaandioxide over het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 4.106. (afbakening mogelijkheid maatwerk)

Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld.

Artikel 4.107. (water: geen afvalstoffen lozen)

De volgende afvalstoffen worden niet geloosd:

  • a. vaste afvalstoffen;

  • b. moederlogen afkomstig uit de filtratiefase na de hydrolyse van de oplossing van titanylsulfaat van een installatie die het sulfaatproces toepast, waaronder in ieder geval:

    • 1°. zure afvalstoffen die met deze logen zijn gecombineerd en die gemiddeld meer dan 0,5% vrij zwavelzuur en verschillende zware metalen bevatten; en

    • 2°. de moederlogen die zijn verdund tot ze 0,5% of minder vrij zwavelzuur bevatten;

  • c. afvalstoffen afkomstig van een ippc-installatie waarin het chlorideproces wordt toegepast en die meer dan 0,5% vrij zoutzuur en verschillende zware metalen bevatten, waaronder in ieder geval de afvalstoffen die zijn verdund tot ze 0,5% of minder vrij zoutzuur bevatten; en

  • d. filterzouten, slibvormige afvalstoffen en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling door concentratie of neutralisatie van de afvalstoffen, bedoeld onder b en c, en die verschillende zware metalen bevatten, met uitzondering van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die alleen sporen van zware metalen bevatten en die een zuurgraad van meer dan pH 5,5 hebben, gemeten in een steekmonster.

Artikel 4.108. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)

Voor het afvalwater afkomstig van een installatie waarin het sulfaatproces wordt toegepast dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.108.

Tabel 4.108 Emissiegrenswaarden

Stof

Emissiegrenswaarde kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide

Sulfaat

100

Onopgeloste stoffen

2,5

IJzerverbindingen

0,6

Artikel 4.109. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)

  • 1 Voor het afvalwater afkomstig van een installatie waarin het chlorideproces wordt toegepast dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.109.

  • 2 Als natuurlijk rutiel, synthetisch rutiel of slakken worden gebruikt, gelden de voor die grondstoffen bedoelde emissiegrenswaarden naar evenredigheid van de hoeveelheden waarin deze stoffen worden gebruikt.

    Tabel 4.109 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide

    Chloride bij gebruik van natuurlijk rutiel

    130

    Chloride bij gebruik van synthetisch rutiel

    228

    Chloride bij gebruik van slakken

    330

    Chloride bij gebruik van slakken voor emissies in zout water

    450

Artikel 4.110. (water: meetmethoden)

  • 1 Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2 Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3 Op het ontsluiten van een monster is NEN-EN-ISO 15587-1 van toepassing.

  • 4 Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a. voor de zuurgraad: NEN-EN-ISO 10523;

    • b. voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c. voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2;

    • d. voor sulfaat: NEN-ISO 22743; en

    • e. voor chloride: NEN-EN-ISO 15682.

Artikel 4.111. (water: bemonsterplicht)

Het afvalwater wordt ten minste elke zes maanden bemonsterd door een met het debiet evenredige steekproef over een periode van 24 uur, en geanalyseerd op:

  • a. de zuurgraad;

  • b. sulfaat, bij het sulfaatproces; en

  • c. chloride, bij het chlorideproces.

Artikel 4.112. (lucht: emissie zuurdruppels)

Met het oog op het beschermen van de kwaliteit van de lucht wordt de emissie van zuurdruppels in de lucht voorkomen.

Artikel 4.113. (lucht: emissies)

Voor de emissie in de lucht bij het maken van titaandioxide via het chlorideproces en sulfaatproces zijn de emissiegrenswaarden voor titaandioxide de waarden, bedoeld in tabel 4.113, gemeten in een continue, periodieke of eenmalige meting.

Tabel 4.113 Emissiegrenswaarden titaandioxide

Stof

Emissiegrenswaarde in kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide

Emissiegrenswaarde in uurgemiddelde in mg/Nm3

Totaal stof, waarbij massastroom ten minste 200 g/uur

0,2

5

Totaal stof, waarbij massastroom minder dan 200 g/uur

0,2

20

Gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide

1,7

50

Artikel 4.114. (lucht: emissies bij maken via chlorideproces)

Voor de emissie in de lucht bij het maken van titaandioxide via het chlorideproces zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.114, gemeten in een continue, periodieke of eenmalige meting.

Tabel 4.114 Emissiegrenswaarden titaandioxide bij chlorideproces

Stof

Emissiegrenswaarde in kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide

Emissiegrenswaarde in daggemiddelde in mg/Nm3

Emissiegrenswaarde in momentane waarde in mg/Nm3

Zoutzuur

0,1

10

 

Chloor

 

3

40

Artikel 4.115. (lucht: meetmethoden)

  • 1 Op het verrichten van emissiemetingen van de stoffen, bedoeld in tabellen 4.113 en 4.114, is NEN-EN 15259 van toepassing.

  • 2 Op het verrichten van een periodieke meting en parallelmeting is van toepassing:

    • a. voor totaal stof: NEN-EN 13284-1;

    • b. voor zoutzuur en chloor: NEN-EN 1911;

    • c. voor zwaveldioxide en zwaveltrioxide: NEN-EN 14791;

    • d. voor zuurstof: NEN-EN 14789;

    • e. voor waterdamp: NEN-EN 14790; en

    • f. voor debiet: NEN-EN-ISO 16911-1.

  • 3 Op het verrichten van een continue meting is van toepassing:

    • a. voor totaal stof: NEN-EN 13284-2; en

    • b. voor de kwaliteitsborging: NEN-EN 14181.

Artikel 4.116. (lucht: meetplicht)

  • 1 Er wordt gemeten of aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.113 en 4.114, wordt voldaan.

  • 2 De meting van de emissies omvat:

    • a. een continue meting van de emissieconcentratie van totaal stof afkomstig uit puntbronnen met een massastroom van ten minste 200 g/u;

    • b. een eenmalige meting van de emissieconcentratie van totaal stof afkomstig uit puntbronnen met een massastroom van minder dan 200 g/u;

    • c. als het sulfaatproces wordt gebruikt: een continue meting van de emissieconcentratie van gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide afkomstig van de ontsluiting en roosting uit installaties voor de concentratie van afvalzuren; en

    • d. als het chlorideproces wordt gebruikt:

      • 1°. een eenmalige meting van de emissieconcentratie van gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide;

      • 2°. een continue meting van de emissieconcentratie van chloor afkomstig uit de voornaamste bronnen; en

      • 3°. om het jaar een periodieke meting van de emissieconcentratie van zoutzuur.

Artikel 4.117. (lucht: eenmalige, periodieke en continue meting)

  • 1 Een eenmalige meting bestaat uit drie deelmetingen van ten minste vijftien minuten en ten hoogste een half uur. Dit geldt niet als een langere bemonsteringstijd voortvloeit uit de meetmethode of de wijze van bemonsteren.

  • 2 Een periodieke meting bestaat uit ten minste drie deelmetingen van een half uur. Als het meettechnisch niet mogelijk is om de deelmeting in die tijd te verrichten, kan de deelmeting ten hoogste twee uur duren.

  • 3 Het resultaat van de eenmalige meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn de meetresultaten van de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde, bedoeld in tabel 4.117.

  • 4 Het resultaat van de periodieke meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn de meetresultaten van de uurgemiddelden of de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde, bedoeld in tabel 4.117.

  • 5 De meetonzekerheid wordt bepaald op basis van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele metingen.

  • 6 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens artikel 4.115 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

    Tabel 4.117 Meetonzekerheid

    Stof

    Percentage meetonzekerheid

    Zwaveldioxide

    20

    Stikstofoxide

    20

    Totaal stof

    30

    Debiet

    20

    Overig

    40

Artikel 4.118. (lucht en water: parallelmeting)

  • 1 Geautomatiseerde meetsystemen worden jaarlijks met parallelmetingen gecontroleerd.

  • 2 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens het eerste lid van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

Artikel 4.119. (informeren: controle meetsysteem)

Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten hoogste vier weken na de controle, bedoeld in artikel 4.118, eerste lid, geïnformeerd over de resultaten daarvan.

§ 4.6. Clausinstallatie

Artikel 4.120. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het maken van zwavel in een olieraffinaderij volgens het Clausproces of modificaties van het Clausproces.

Artikel 4.121. (lucht: omzettingsgraad geconcentreerd waterstofsulfide)

  • 1 De omzettingsgraad van geconcentreerd waterstofsulfide van een installatie die zwavel produceert is per maand gemiddeld ten minste 99,8%.

  • 2 Voor een bestaande installatie die zwavel produceert waarvoor op 1 januari 2016 een omgevingsvergunning voor het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking was en onherroepelijk was waarin een lagere omzettingsgraad is vastgelegd, geldt de in die omgevingsvergunning opgenomen lagere omzettingsgraad.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op een bestaande installatie die zwavel produceert waarvan de verwerkingscapaciteit van de totale installatie met meer dan 50% wordt verhoogd.

§ 4.7. Asfaltcentrale

Artikel 4.122. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het maken van asfalt of asfaltproducten.

Artikel 4.123. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.122, wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 4.124. (bodem: bodembeschermende voorziening)

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met bitumen worden asfalt en asfaltproducten gemaakt boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

Artikel 4.125. (water: lozingsroute)

  • 1 Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het te lozen afvalwater afkomstig van het maken van asfalt of asfaltproducten geloosd in een vuilwaterriool.

  • 2 Als een maatwerkvoorschrift is gesteld of een voorschrift aan een omgevingsvergunning is verbonden waarin een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater geloosd in een vuilwaterriool of via die andere route.

Artikel 4.126. (water: riooltekening)

Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:

  • a. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;

  • b. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en

  • c. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen.

Artikel 4.127. (lucht: emissies)

  • 1 Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.127, gemeten in een eenmalige meting.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als de emissie de ondergrens, bedoeld in tabel 4.127, niet overschrijdt.

    Tabel 4.127 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/Nm3

    Ondergrens in kg/jaar

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    0,05

    0,075

    Totaal stof

    5

    100

    Stikstofoxiden, berekend als stikstofdioxiden

    50

    1.000

    Zwaveloxiden, berekend als zwaveldioxiden

    50

    1.000

    Vluchtige organische stoffen

    200

    250

Artikel 4.128. (lucht: maatregelen)

Aan artikel 4.127, eerste lid, wordt voor totaal stof in ieder geval voldaan als de emissies van de droogtrommel en de installatie voor de productie van asfalt:

  • a. worden afgezogen; en

  • b. door een geschikte filtrerende afscheider worden gevoerd.

Artikel 4.129. (lucht: meetmethoden)

  • 1 Op het verrichten van emissiemetingen van de stoffen, bedoeld in artikel 4.127, is NEN-EN 15259 van toepassing.

  • 2 Op het verrichten van een eenmalige meting zijn van toepassing:

    • a. voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-ISO 11338-1 en NEN-ISO 11338-2;

    • b. voor totaal stof: NEN-EN 13284-1;

    • c. voor stikstofoxiden, berekend als stikstofdioxide: NEN-EN 14792;

    • d. voor zwaveloxiden, berekend als zwaveldioxide: NEN-EN 14791; en

    • e. voor onverbrande koolwaterstoffen: NEN-EN 12619.

  • 3 Emissies worden omgerekend tot een volumegehalte aan zuurstof van 17%.

Artikel 4.130. (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)

  • 1 Er wordt gemeten of aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.127, wordt voldaan.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het meten van polycyclische aromatische koolwaterstoffen als de maatregel, bedoeld in artikel 4.128, eerste lid, wordt getroffen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het meten van totaal stof als de maatregelen, bedoeld in artikel 4.128, tweede lid, worden getroffen.

Artikel 4.131. (lucht: eenmalige meting)

  • 1 Een eenmalige meting bestaat uit drie deelmetingen van ten minste vijftien minuten en ten hoogste een half uur. Dit geldt niet als een langere bemonsteringstijd voortvloeit uit de meetmethode of de wijze van bemonsteren.

  • 2 Het resultaat van de eenmalige meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn de meetresultaten van de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde, bedoeld in tabel 4.131.

  • 3 De meetonzekerheid wordt bepaald op basis van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele metingen.

  • 4 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens artikel 4.129 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

  • 5 De meting kan ook worden verricht door een onderneming met een certificaat voor de Deelregeling voor inspectie en onderhoud van stookinstallaties, onderdeel van de Certificatieregeling voor het kwaliteitsmanagementsysteem ten behoeve van het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan technische installaties, van de stichting SCIOS, verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens ISO/IEC 17021-1 voor die Deelregeling.

    Tabel 4.131 Meetonzekerheid

    Stof

    Percentage meetonzekerheid

    Zwaveldioxide

    20

    Stikstofoxide

    20

    Totaal stof

    30

    Debiet

    20

    Vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof

    20

    Overig

    40

Artikel 4.132. (lucht: berekening emissiegrenswaarde)

  • 1 Aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.127, wordt voldaan als in geen van de metingen de emissies hoger zijn dan de emissiegrenswaarden in die tabel.

  • 2 Als een emissie in een van de deelmetingen hoger is dan de emissiegrenswaarde, wordt de eenmalige meting uiterlijk drie maanden na de laatste deelmeting van de eenmalige meting herhaald.

  • 3 Als de hogere emissie die aanleiding was voor de herhaalde eenmalige meting opnieuw hoger is dan de emissiegrenswaarde, worden maatregelen getroffen om verdere overschrijding te voorkomen.

Artikel 4.133. (lucht: keuring op optimale verbranding)

  • 1 Met het oog op het beperken van emissies in de lucht wordt een asfaltmenginstallatie ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op optimale verbranding.

  • 2 De keuring wordt voor de eerste keer uitgevoerd uiterlijk zes weken nadat de asfaltmenginstallatie in gebruik is genomen.

  • 3 De keuring omvat:

    • a. de afstelling voor de verbranding;

    • b. het systeem voor de toevoer van brandstof en verbrandingslucht; en

    • c. de afvoer van verbrandingsgassen.

  • 4 De keuring wordt verricht door een onderneming met een certificaat voor de Deelregeling voor inspectie en onderhoud van stookinstallaties, onderdeel van de Certificatieregeling voor het kwaliteitsmanagementsysteem ten behoeve van het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan technische installaties, van de stichting SCIOS, verstrekt door een certificatie-instantie met een accreditatie volgens ISO/IEC 17021-1 voor die Deelregeling.

  • 5 Als uit de keuring blijkt dat de stookinstallatie onderhoud nodig heeft, wordt dat onderhoud uiterlijk twee weken na de keuring verricht.

§ 4.8. Betoncentrale

Artikel 4.134. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het maken van betonmortel.

Artikel 4.135. (melding: lozing op een oppervlaktewaterlichaam)

  • 1 Het is verboden het afvalwater afkomstig van de activiteit, bedoeld in artikel 4.134, te lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2 Een melding bevat:

    • a. de locaties van de lozingspunten; en

    • b. het maximale lozingsdebiet in kubieke meters per uur.

  • 3 Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3.

Artikel 4.136. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.134, wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 4.137. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het reinigen van met betonmortel verontreinigde onderdelen en voorzieningen)

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met betonmortel worden verontreinigde onderdelen en voorzieningen gereinigd boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

Artikel 4.138. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel)

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met vliegas, poederkoolvliegas en gegranuleerde hoogovenslakken worden goederen gedoseerd en gemengd tot betonmortel boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

Artikel 4.139. (water: opnieuw gebruiken spoelwater)

Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater wordt spoelwater opnieuw gebruikt.

Artikel 4.140. (water: lozingsroutes)

  • 1 Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het te lozen afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2 Als een maatwerkvoorschrift is gesteld of een voorschrift aan een omgevingsvergunning is verbonden waarin een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Artikel 4.141. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)

  • 1 Met het oog op de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater en het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam geleid door een bezinkvoorziening.

  • 2 Voor dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster, en is de zuurgraad ten hoogste pH 10, gemeten in een steekmonster.

Artikel 4.142

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 4.143. (water: meetmethoden)

  • 1 Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2 Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3 Op het analyseren van een monster is voor onopgeloste stoffen NEN-EN 872 van toepassing.

Artikel 4.144. (water: riooltekening)

Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:

  • a. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;

  • b. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en

  • c. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen.

Artikel 4.145. (lucht: stuifgevoelige goederen)

Bijlage IV bevat een indeling van goederen in de stuifklassen S1 tot en met S5.

Artikel 4.146. (lucht: in gesloten ruimte doseren en mengen van goederen tot betonmortel)

Met het oog op het voorkomen of het beperken van diffuse emissies in de lucht worden goederen ingedeeld in stuifklasse S1, in een gesloten ruimte gedoseerd en gemengd.

Artikel 4.147. (lucht: emissie totaal stof bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel)

  • 1 Voor de emissie in de lucht bij het doseren en mengen van goederen is de emissiegrenswaarde van totaal stof 5 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als de emissie van totaal stof niet meer is dan 100 kg/jaar.

  • 3 Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan als de lucht afkomstig van ontluchtingsopeningen door een geschikte filtrerende afscheider wordt gevoerd.

Artikel 4.148. (lucht: meetmethoden)

  • 1 Op het verrichten van emissiemetingen van totaal stof is NEN-EN 15259 van toepassing.

  • 2 Op het verrichten van een eenmalige meting is voor totaal stof NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 4.149. (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)

  • 1 Er wordt gemeten of aan de emissiegrenswaarde voor totaal stof wordt voldaan.

Artikel 4.150. (lucht: eenmalige meting)

  • 1 Een eenmalige meting bestaat uit drie deelmetingen van ten minste vijftien minuten en ten hoogste een half uur. Dit geldt niet als een langere bemonsteringstijd voortvloeit uit de meetmethode of de wijze van bemonsteren.

  • 2 Het resultaat van de eenmalige meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn de meetresultaten van de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan 30% van de emissiegrenswaarde.

  • 3 De meetonzekerheid wordt bepaald op basis van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele metingen.

  • 4 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens artikel 4.148 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

Artikel 4.151. (lucht: afvoeren emissies bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel)

Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.

§ 4.9. Vormgeven betonproducten

Artikel 4.152. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het maken van producten met betonmortel.

Artikel 4.153. (melding: lozing op een oppervlaktewaterlichaam)

  • 1 Het is verboden het afvalwater afkomstig van de activiteit, bedoeld in artikel 4.152, te lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2 Een melding bevat:

    • a. de locaties van de lozingspunten; en

    • b. het maximale lozingsdebiet in kubieke meters per uur.

  • 3 Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3.

Artikel 4.154. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.152, wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 4.155. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het uitwassen van beton)

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met betonmortel wordt beton uitgewassen boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

Artikel 4.156. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het aanbrengen van ontkistingsmiddel op bekisting en het opslaan van betonproducten in bekisting)

  • 1 Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met ontkistingsmiddelen wordt ontkistingsmiddel op bekisting aangebracht boven een aaneengesloten bodemvoorziening, tenzij het aanbrengen plaatsvindt bij een bouwplaats.

  • 2 Betonproducten in bekisting, waaruit ontkistingsmiddelen kunnen lekken, worden opgeslagen boven een aaneengesloten bodemvoorziening, tenzij het opslaan plaatsvindt bij een bouwplaats.

Artikel 4.157. (water: plantaardige of oplosmiddelvrije ontkistingsmiddelen)

Er worden alleen plantaardige of oplosmiddelvrije ontkistingsmiddelen gebruikt, tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 4.158. (water: lozingsroutes)

  • 1 Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het te lozen afvalwater afkomstig van het uitwassen van beton geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2 Als een maatwerkvoorschrift is gesteld of een voorschrift aan een omgevingsvergunning is verbonden waarin een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Artikel 4.159. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)

Voor het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l en voor chemisch zuurstofverbruik 200 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 4.160

[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/400.]

Artikel 4.161. (water: meetmethoden)

  • 1 Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2 Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3 Op het analyseren van een monster is van toepassing:

    • a. voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872; en

    • b. voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705.

Artikel 4.162. (water: riooltekening)

Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:

  • a. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;

  • b. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en

  • c. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen.

§ 4.10. Grafische processen

Artikel 4.163. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van de volgende grafische processen:

  • a. heatsetrotatieoffset;

  • b. illustratiediepdruk;

  • c. rotatiediepdruk;

  • d. rotatiezeefdruk;

  • e. flexodruk;

  • f. zeefdruk;

  • g. vellenoffset;

  • h. het mengen van inkten, verdunningsmiddelen, reinigingsmiddelen en toevoegingsmiddelen;

  • i. het destilleren van oplosmiddelresten; en

  • j. het spoelen van verpakkingen van inkten, verdunningsmiddelen, reinigingsmiddelen en toevoegingsmiddelen.

Artikel 4.164. (melding)

  • 1 Het is verboden de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 4.163, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3.

Artikel 4.165. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)

Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.163, wordt voldaan aan de regels over:

Artikel 4.166. (geen gebruik chroom en bepaalde reinigingsmiddelen)

Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu worden:

  • a. geen hulpstoffen met chroom gebruikt; en

  • b. bij zeefdruk alleen reinigingsmiddelen met een vlampunt van hoger dan 55 °C gebruikt.

Artikel 4.167. (externe veiligheid: destillatie oplosmiddelresten)

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid worden oplosmiddelresten gedestilleerd in een brandcompartiment.

Artikel 4.168. (bodem: bodembeschermende voorziening)

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met inkten, verdunningsmiddelen, reinigingsmiddelen en toevoegingsmiddelen worden grafische processen boven een aaneengesloten bodemvoorziening uitgevoerd.

Artikel 4.169. (water: werkinstructie en voorzieningen afvalwater)

  • 1 Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam en de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater:

    • a. is er een werkinstructie over het voorkomen van verontreiniging van afvalwater opgesteld; en

    • b. zijn voorzieningen aanwezig die zijn afgestemd op de werkzaamheden die worden verricht.

  • 2 In de werkinstructie is in ieder geval beschreven:

    • a. welke werkwijze wordt gevolgd bij het reinigen van de installaties voor grafische processen; en

    • b. welke werkwijze wordt gevolgd en welke maatregelen worden getroffen om het lozen van stoffen te beperken.

Artikel 4.170. (water: maatregelen bij zeefdrukken)

  • 1 Met het oog op het beperken van verontreiniging van het afvalwater geldt bij zeefdrukken:

    • a. dat bij het reinigen van zeefdrukramen inkt in stappen wordt verwijderd; en

    • b. dat het verwijderen van inkt en het strippen van het sjabloon procesmatig worden gescheiden.

  • 2 Aan het eerste lid, onder b, wordt in ieder geval voldaan als inkt aan de zeefdrukmachine wordt verwijderd en een automatische drukvormwasinstallatie of een drukvormspoelmeubel wordt gebruikt.

Artikel 4.171. (water: alleen naspoelwater lozen)

Met het oog op de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater wordt alleen het naspoelwater afkomstig van het polijsten, ontvetten of ontwikkelen van zeefdrukgaas of het strippen van een sjabloon geloosd.

Artikel 4.172. (water: lozingsroute naspoelwater)

  • 1 Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het te lozen naspoelwater geloosd in een vuilwaterriool.

  • 2 Als een maatwerkvoorschrift is gesteld of een voorschrift aan een omgevingsvergunning is verbonden waarin een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen naspoelwater geloosd in een vuilwaterriool of via die andere route.

Artikel 4.173. (water: riooltekening)

Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:

  • a. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;

  • b. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en

  • c. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen.

Artikel 4.174. (lucht: emissie totaal stof bij het bedrukken met vellenoffset)

  • 1 Voor de emissie in de lucht bij het bedrukken met vellenoffset is de emissiegrenswaarde van totaal stof 5 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als de emissie van totaal stof niet meer is dan 100 kg/jaar.

  • 3 Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan als:

    • a. de emissies door een geschikte filtrerende afscheider worden gevoerd; of

    • b. het gebruik van anti-smetpoeder niet meer is dan 500 kg/jaar.

Artikel 4.175. (lucht: meetmethoden bij het bedrukken met vellenoffset)

  • 1 Op het verrichten van emissiemetingen van totaal stof is NEN-EN 15259 van toepassing.

  • 2 Op het verrichten van een eenmalige meting is voor totaal stof NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 4.176. (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij het bedrukken met vellenoffset)

  • 1 Er wordt gemeten of aan de emissiegrenswaarde voor totaal stof wordt voldaan.

Artikel 4.177. (lucht: eenmalige meting bij het bedrukken met vellenoffset)

  • 1 Een eenmalige meting bestaat uit drie deelmetingen van ten minste 15 minuten en ten hoogste een half uur. Dit geldt niet als een langere bemonsteringstijd voortvloeit uit de meetmethode of de wijze van bemonsteren.

  • 2 Het resultaat van de eenmalige meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn de meetresultaten van de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan 30% van de emissiegrenswaarde.

  • 3 De meetonzekerheid wordt bepaald op basis van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele metingen.

  • 4 De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 voor de norm die volgens artikel 4.175 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.

Artikel 4.178. (lucht en geur: afvoeren emissies bij alle grafische processen)

Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.