Artikel 4.2. (toepassingsbereik)
Artikel 4.3. (wijziging Seveso-richtlijn)
-
1 In aanvulling op artikel 23.2 van de wet geldt een wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij de Seveso-richtlijn voor
de toepassing van deze paragraaf met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering
moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt
bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
-
2 Als in deze paragraaf wordt verwezen naar een bijlage bij de Seveso-richtlijn, zijn
voor de toepassing van die bijlage de definities, bedoeld in artikel 3 van die richtlijn,
van toepassing.
Artikel 4.4. (regels over arbeidsomstandigheden)
Artikel 4.5. (gegevens en bescheiden: als deze paragraaf van toepassing wordt)
-
4 Voor de aard en fysische vormen van de gevaarlijke stoffen op de lijst, bedoeld in
het eerste lid, onder c, kan de gevaarscategorie respectievelijk de chemische naam
en het CAS-nummer worden vermeld als:
-
a. uit die gegevens de fysisch-chemische eigenschappen en gevaareigenschappen kenbaar
zijn; en
-
b. kan worden bepaald om welke gevaarlijke stof of categorie, bedoeld in bijlage I bij
de Seveso-richtlijn, het gaat.
Artikel 4.6. (gegevens en bescheiden: voor wijziging)
Artikel 4.7. (gegevens en bescheiden: na een zwaar ongeval)
-
1 Als een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden, worden zo spoedig mogelijk aan de toezichthouder,
bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, gegevens en bescheiden verstrekt over:
-
a. datum, tijd, plaats en omstandigheden van het zware ongeval;
-
b. de gevaarlijke stoffen die het betreft en de hoeveelheid;
-
c. de gevolgen voor de werknemers, die zich op korte en lange termijn kunnen voordoen;
-
d. het aantal gewonde werknemers, dat voor ten minste 24 uur in een ziekenhuis is opgenomen,
en het aantal overleden werknemers;
-
e. de maatregelen ter bescherming van de werknemers, die zijn getroffen of worden getroffen
om herhaling te voorkomen; en
-
f. de materiële schade in de Seveso-inrichting.
Artikel 4.8. (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift over deze paragraaf kan alleen aanvullende
maatregelen bevatten.
Artikel 4.9. (algemene verplichtingen)
-
3 Het is verboden een Seveso-inrichting of een gedeelte daarvan te exploiteren of in
werking te hebben als de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, niet zijn getroffen
of duidelijk onvoldoende zijn uitgevoerd.
Artikel 4.10. (preventiebeleid voor zware ongevallen)
Artikel 4.11. (veiligheidsbeheerssysteem)
-
2 De passende middelen, structuren en het veiligheidsbeheerssysteem zijn evenredig aan
de gevaren van zware ongevallen, de complexiteit van de organisatie en de activiteiten
die in de Seveso-inrichting worden verricht.
-
3 De procedures voor de systematische identificatie van de gevaren van zware ongevallen,
bedoeld in bijlage III, onder b, onder ii, bij de Seveso-richtlijn, gaan in ieder
geval over:
-
a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de risico’s van zware ongevallen van
een Seveso-installatie tijdens het ontwerpen, het bouwen, het gebruiken, het onderhouden
en het wijzigen van die installatie;
-
b. de criteria voor het bepalen van de methode van het systematisch onderzoek die is
afgestemd op de fases, bedoeld onder a; en
-
c. de methode voor de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen die geschikt is
om de maatregelen te bepalen die worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen
en de gevolgen daarvan te beperken.
Artikel 4.12. (bijwerken preventiebeleid en veiligheidsbeheerssysteem)
-
1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen
ervan worden het preventiebeleid en het veiligheidsbeheerssysteem in ieder geval bijgewerkt
bij een wijziging als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c of d.
Artikel 4.13. (domino-effecten)
-
1 Met het oog op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen
ervan worden voor Seveso-inrichtingen die op grond van artikel 8.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de omgevingsvergunning of door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
zijn aangewezen als inrichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Seveso-richtlijn,
gegevens uitgewisseld die nodig zijn om in het preventiebeleid, veiligheidsbeheerssysteem,
veiligheidsrapport en intern noodplan rekening te houden met de aard en omvang van
het risico van een zwaar ongeval.
-
2 Degenen die de Seveso-inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, exploiteren, werken
samen bij het geven van:
-
a. voorlichting aan het publiek en de nabijgelegen bedrijven die niet onder het toepassingsbereik
van deze paragraaf vallen; en
-
b. gegevens en bescheiden voor het opstellen van het rampbestrijdingsplan, bedoeld in
artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s.
Artikel 4.14. (veiligheidsrapport: algemeen)
-
2 Het veiligheidsrapport bevat de namen van de organisaties die betrokken zijn geweest
bij het opstellen van het veiligheidsrapport en bevat in ieder geval de gegevens en
bescheiden, bedoeld in bijlage II bij de Seveso-richtlijn, waarmee wordt aangetoond
dat:
-
a. preventiebeleid als bedoeld in artikel 4.10 en een veiligheidsbeheersysteem als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, zijn ingevoerd;
-
b. de gevaren van zware ongevallen en scenario’s voor mogelijke zware ongevallen zijn
geïdentificeerd en de maatregelen zijn getroffen die nodig zijn om die zware ongevallen
te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de gezondheid en het milieu te beperken;
en
-
c. het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van de Seveso-installaties
die in verband staan met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de Seveso-inrichting,
voldoende veilig en betrouwbaar zijn.
-
4 Bij de beschrijving van de installatie, bedoeld in bijlage II, onder 3, bij de Seveso-richtlijn,
wordt een beschrijving gegeven van de processen die in de Seveso-inrichting plaatsvinden,
het verloop daarvan en de hoeveelheden, eigenschappen en gedragingen van de gevaarlijke
stoffen die in de Seveso-inrichting aanwezig zijn onder de omstandigheden die in de
Seveso-inrichting gelden en bij een voorzienbaar ongeval.
Artikel 4.15. (veiligheidsrapport: scenario’s voor mogelijke zware ongevallen)
-
1 De beschrijving van de scenario’s voor mogelijke zware ongevallen, bedoeld in bijlage
II, onder 4, onder a, bij de Seveso-richtlijn, gaat ten minste over de onderdelen
van de Seveso-installaties die de grootste risico’s op een zwaar ongeval opleveren.
De selectie van deze Seveso-installaties vindt plaats volgens een methode die in het
veiligheidsrapport is beschreven.
-
2 Bij de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, komen de voorvallen terug die deze
scenario’s op gang kunnen brengen, waaronder corrosie, erosie, externe belasting,
impact, overdruk of onderdruk, lage of hoge temperatuur, trillingen en menselijke
fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.
Artikel 4.16. (veiligheidsrapport: risico’s voor omgeving)
-
2 Op het berekenen van de afstanden voor het plaatsgebonden risico, het brandaandachtsgebied,
het explosieaandachtsgebied en het gifwolkaandachtsgebied zijn de bij ministeriële
regeling gestelde regels van toepassing.
Artikel 4.17. (veiligheidsrapport: rampenbestrijding en bedrijfsbrandweer)
Het veiligheidsrapport bevat een beschrijving van:
-
a. de scenario’s voor een mogelijk zwaar ongeval die bepalend zijn voor:
-
b. de organisatie van de bedrijfsbrandweer die nodig is, waaronder de omvang van het
personeel en materieel;
-
c. de zones die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen, als zij van belang zijn
voor de voorbereiding van de rampenbestrijding; en
-
d. overige gegevens die nodig zijn met het oog op de voorbereiding van de rampenbestrijding,
het opstellen van een rampbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s en het aanwijzen van een locatie waarop een of meer milieubelastende activiteiten
worden verricht als bedrijfsbrandweerplichtig, bedoeld in artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s.
Artikel 4.18. (veiligheidsrapport: veiligheid en gezondheid werknemers)
Het veiligheidsrapport bevat een beschrijving van:
-
a. het aantal personen dat ten hoogste in de Seveso-inrichting aanwezig is, het aantal
personen dat binnen de Seveso-inrichting wordt blootgesteld aan het risico van een
zwaar ongeval en een indicatie van de verdeling van het aantal personen over die Seveso-inrichting;
-
b. zones die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen, als zij van belang zijn
voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers;
-
c. de scenario’s per Seveso-installatie voor een mogelijk zwaar ongeval die bepalend
zijn voor het intern noodplan; en
-
d. de gevolgen die de beschrijving van de beschermingsmiddelen en interventiemiddelen
heeft voor het intern noodplan.
Artikel 4.19. (bijwerken veiligheidsrapport)
Het veiligheidsrapport wordt bezien en zo nodig bijgewerkt:
-
a. ten minste elke vijf jaar;
-
b. na een zwaar ongeval in de Seveso-inrichting;
-
c. om rekening te houden met nieuwe feiten of nieuwe technische kennis over veiligheid;
of
-
d. bij een wijziging als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c of d.
Artikel 4.20. (gegevens en bescheiden: veiligheidsrapport)
Een opgesteld of bijgewerkt veiligheidsrapport of deel daarvan wordt onverwijld verstrekt
aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
Artikel 4.22. (intern noodplan)
-
4 Als het intern noodplan wordt bijgewerkt, wordt rekening gehouden met de werkmethoden
en productiemethoden die in de Seveso-inrichting worden toegepast, de veranderingen
van technische en organisatorische aard bij de hulpverleningsorganisaties van de overheid
en veranderingen in het veiligheidsinzicht die voor de risico’s van een zwaar ongeval
belangrijke gevolgen kunnen hebben.
Artikel 4.23. (raadpleging werknemers en inzage)
-
4 Het eerste lid, aanhef en onder a, en het derde lid, zijn alleen van toepassing voor
de onderdelen 1, 2, onder b en d, 3, 4, en 5 van bijlage II bij de Seveso-richtlijn,
die verband houden met de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de
Seveso-inrichting werkzame werknemers.
Artikel 4.24. (actuele lijst van de gevaarlijke stoffen)
-
4 Als de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder c, d of e, niet bestaan, zijn, naast
de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder a en b, gegevens beschikbaar over het
gevaar voor een explosie, een brand en een toxische wolk.
Artikel 4.25. (openbaarmaking van gegevens)
-
2 Als ten aanzien van het veiligheidsrapport toepassing is gegeven aan artikel 19.3, eerste lid, eerste zin, van de Wet milieubeheer, wordt een aangepast veiligheidsrapport verstrekt, dat ten minste algemene gegevens
en bescheiden over risico’s van zware ongevallen en de mogelijke gevolgen voor de
gezondheid en het milieu bij een zwaar ongeval bevat.
-
3 Wanneer een aangepast veiligheidsrapport is verstrekt waaruit de beschrijving van
bepaalde stoffen is weggelaten, worden die stoffen niet vermeld op de lijst, bedoeld
in artikel 4.5, eerste lid, onder c.
Artikel 4.26. (overgangsrecht: preventiebeleid)
Het preventiebeleid, bedoeld in artikel 4.10, is opgesteld binnen een jaar nadat artikel 4.10 van toepassing is geworden op de
Seveso-inrichting, tenzij:
-
a. dat artikel van toepassing is geworden omdat de Seveso-inrichting in werking wordt
gesteld of omdat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die aanwezig is, wijzigt; of
-
b. de Seveso-inrichting voor inwerkingtreding van dit besluit een inrichting als bedoeld
in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 was.
Artikel 4.27. (overgangsrecht: veiligheidsrapport)
Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, is opgesteld binnen twee jaar nadat artikel 4.14 van toepassing is geworden op de
Seveso-inrichting, tenzij:
-
a. dat artikel van toepassing is geworden omdat de Seveso-inrichting in werking wordt
gesteld of omdat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die aanwezig is, wijzigt; of
-
b. de Seveso-inrichting voor inwerkingtreding van dit besluit een hogedrempelinrichting
als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 was.
Artikel 4.28. (overgangsrecht: intern noodplan)
Het intern noodplan, bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, is opgesteld en ingevoerd binnen twee jaar nadat artikel 4.22 van toepassing is
geworden op de Seveso-inrichting, tenzij:
-
a. dat artikel van toepassing is geworden omdat de Seveso-inrichting in werking wordt
gesteld of omdat de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die aanwezig is, wijzigt; of
-
b. de Seveso-inrichting voor inwerkingtreding van dit besluit een hogedrempelinrichting
als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 was.
§ 4.3. Grote stookinstallatie
Artikel 4.29. (toepassingsbereik)
Artikel 4.30. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.29, wordt voldaan aan de regels over het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1.
Artikel 4.31. (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet
versoepeld, met uitzondering van de artikelen 4.34, 4.36, 4.45, 4.55 en 4.57.
Artikel 4.32. (lucht: toepassing emissiegrenswaarden)
-
1 Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht zijn de emissiegrenswaarden
in de artikelen 4.34, 4.36, 4.38, 4.39 en 4.39a van toepassing op de emissies in de lucht afkomstig van alle gemeenschappelijke schoorstenen
in relatie tot het totale nominale thermische ingangsvermogen van de gehele grote
stookinstallatie.
-
3 Bij een wijziging van een bestaande grote stookinstallatie die gevolgen kan hebben
voor het milieu en die betrekking heeft op een gedeelte van een bestaande grote stookinstallatie
met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, zijn de emissiegrenswaarden
voor grote stookinstallaties van toepassing op de emissies afkomstig van het gedeelte
van de bestaande grote stookinstallatie dat is gewijzigd in verhouding tot het totale
nominale thermische ingangsvermogen van de gehele grote stookinstallatie.
Artikel 4.33. (lucht: afgassen afvoeren)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu worden afgassen op een
gecontroleerde wijze afgevoerd door een schoorsteen waarvan de hoogte op berekeningen
is gebaseerd.
Artikel 4.34. (lucht: emissie zwaveldioxide)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide de waarden,
bedoeld in tabel 4.34, gemeten in een continue of periodieke meting.
Tabel 4.34 Emissiegrenswaarden zwaveldioxide
Type brandstof
|
Emissiegrenswaarde in mg/Nm3
|
Vaste of vloeibare brandstoffen: vaste biomassa
|
60
|
Vloeibare brandstoffen: gasturbine of dieselmotor
|
60
|
Vaste of vloeibare brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie, anders dan gasturbine
of dieselmotor
|
150
|
Vaste of vloeibare brandstoffen: overig
|
80
|
Gasvormige brandstoffen: vloeibaar gemaakt gas
|
5
|
Gasvormige brandstoffen: cokesovengas of hoogovengas in gasmotor of gasturbine
|
60
|
Gasvormige brandstoffen: cokesovengas in andere stookinstallatie
|
220
|
Gasvormige brandstoffen: hoogovengas in andere stookinstallatie
|
150
|
Gasvormige brandstoffen: andere gasvormige brandstoffen
|
35
|
Artikel 4.35. (afbakening mogelijkheid maatwerk zwaveldioxide)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van zwaveldioxide,
bedoeld in artikel 4.34, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 500 mg/Nm3, als:
-
a. voor de stookinstallatie voor 27 november 2002 een vergunning was verleend of een
volledige aanvraag om een vergunning was ingediend;
-
b. de stookinstallatie uiterlijk op 27 november 2003, volgens de regelgeving die toen
gold, in bedrijf was; en
-
c. de stookinstallatie wordt gestookt met gassen met lage calorische waarde, verkregen
door vergassing van raffinaderijresiduen.
Artikel 4.36. (lucht: emissie stikstofoxiden)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden de waarden,
bedoeld in tabel 4.36, gemeten in een continue of periodieke meting.
Tabel 4.36 Emissiegrenswaarden stikstofoxiden
Type brandstof
|
Emissiegrenswaarde in mg/Nm3
|
Vaste brandstoffen
|
100
|
Vloeibare brandstoffen: gasturbine met inbegrip van een STEG
|
50
|
Vloeibare brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie als wordt gestookt met vloeibare
productieresiduen als niet-commerciële brandstof afkomstig uit de eigen installatie
|
150
|
Vloeibare brandstoffen: andere grote stookinstallatie met een totaal nominaal thermisch
ingangsvermogen van 50-100 MW
|
120
|
Vloeibare brandstoffen: overige grote stookinstallatie
|
85
|
Gasvormige brandstoffen: gasturbine met inbegrip van een STEG
|
35
|
Gasvormige brandstoffen: gasmotor
|
33
|
Gasvormige brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie als het gaat om een gasturbine,
met inbegrip van een STEG
|
60
|
Gasvormige brandstoffen: andere grote stookinstallatie, als wordt gestookt met aardgas
|
70
|
Gasvormige brandstoffen: andere bestaande grote stookinstallatie
|
100
|
Gasvormige brandstoffen: andere grote stookinstallatie
|
80
|
Artikel 4.37. (afbakening mogelijkheid maatwerk stikstofoxiden)
-
1 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 35 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, zesde rij, wordt verhoogd voor een stookinstallatie waarvoor een vergunning is verleend
voor 17 augustus 2017 en die niet kan voldoen aan die emissiegrenswaarde, bevat een
emissiegrenswaarde van niet meer dan 50 mg/Nm3.
-
2 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, achtste rij, wordt verhoogd voor een stookinstallatie met een bedrijfstijd van minder
dan 1.500 uur per jaar en die niet kan voldoen aan die emissiegrenswaarde, bevat een
emissiegrenswaarde van niet meer dan 75 mg/Nm3.
-
3 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 70 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, negende rij, wordt verhoogd voor een bestaande grote stookinstallatie die wordt
gestookt met aardgas en die niet kan voldoen aan die emissiegrenswaarde, bevat een
emissiegrenswaarde van niet meer dan 100 mg/Nm3, tenzij het gaat om een gasturbine of gasmotor.
-
4 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van 100 mg/Nm3, bedoeld in tabel 4.36, tiende rij, wordt verhoogd voor een stookinstallatie op grond van technische kenmerken
en passend binnen de grenzen van Uitvoeringsbesluit grote stookinstallaties, bevat
een emissiegrenswaarde van niet meer dan 150 mg/Nm3.
Artikel 4.38. (lucht: emissie koolmonoxide)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor koolmonoxide de waarden,
bedoeld in tabel 4.38, gemeten in een continue of periodieke meting.
Tabel 4.38 Emissiegrenswaarden koolmonoxide
Type brandstof
|
Emissiegrenswaarde in mg/Nm3
|
Gasvormige brandstoffen
|
100
|
Vloeibare brandstoffen: gasturbine, met inbegrip van een STEG
|
100
|
Artikel 4.39. (lucht: emissie totaal stof)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor totaal stof de waarden,
bedoeld in tabel 4.39, gemeten in een continue of periodieke meting.
Tabel 4.39 Emissiegrenswaarden totaal stof
Type brandstof
|
Emissiegrenswaarde in mg/Nm3
|
Vaste of vloeibare brandstoffen: bestaande grote stookinstallatie als wordt gestookt
met vloeibare productieresiduen als niet-commerciële brandstof afkomstig uit de eigen
installatie
|
20
|
Vaste of vloeibare brandstoffen: andere grote stookinstallatie
|
5
|
Gasvormige brandstoffen: hoogovengas
|
5
|
Gasvormige brandstoffen: andere gasvormige brandstoffen
|
5
|
Artikel 4.39a. (lucht: emissie overige stoffen)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor zoutzuur, waterstoffluoride,
kwik, de som van dioxinen en furanen, formaldehyde, gasvormige en vluchtige organische
stoffen en ammoniak, de waarden, bedoeld in tabel 4.39a, gemeten in een periodieke
meting.
Tabel 4.39a Emissiegrenswaarden
Stof
|
Emissiegrenswaarde in mg/Nm3
, µg/Nm3
of ng TEQ/Nm3
|
Zoutzuur: procesbrandstof uit chemische industrie
|
5 mg/Nm3
|
Zoutzuur: bestaande grote stookinstallatie, procesbrandstof uit chemische industrie
|
9 mg/Nm3
|
Zoutzuur: biomassa <100 MWth, voor een stookinstallatie met een vergunning verleend
voor 14 juni 2019
|
15 mg/Nm3
|
Zoutzuur: overige biomassa
|
8 mg/Nm3
|
Zoutzuur: overige vaste brandstof
|
3 mg/Nm3
|
Waterstoffluoride: biomassa
|
1 mg/Nm3
|
Waterstoffluoride: overige vaste en vloeibare brandstof
|
2 mg/Nm3
|
Kwik: biomassa
|
5 µg/Nm3
|
Kwik: bestaande grote stookinstallatie, overige vaste brandstof
|
4 µg/Nm3
|
Kwik: overige vaste brandstof
|
2 µg/Nm3
|
Som van dioxinen en furanen: procesbrandstof uit chemische industrie
|
0,036 ng TEQ/Nm3
|
Formaldehyde: gasmotor op aardgas
|
15 mg/Nm3
|
Gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof:
procesbrandstof uit chemische industrie, gestookt in een ketel
|
12 mg/Nm3
|
Gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in totaal organische koolstof:
gasmotor op aardgas
|
500 mg/Nm3
|
Ammoniak: bij toepassing van selectieve katalytische reductie (SCR) of selectieve
niet-katalytische reductie (SNCR)
|
5 mg/Nm3
|
Artikel 4.39b. (water: emissiegrenswaarden in afvalwater)
Artikel 4.40. (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.40a. (water: meetmethoden)
-
1 Op het bemonsteren van afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen, bedoeld
in artikel 4.39b, is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Artikel 4.41. (lucht: meetplicht continu of periodiek meten)
-
2 In afwijking van het eerste lid wordt de emissieconcentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden,
koolmonoxide en totaal stof van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen
van minder dan 100 MW periodiek gemeten, ten minste om de zes maanden, als uit de
geregistreerde emissierelevante parameters met voldoende mate van zekerheid blijkt
dat de rookgasreiniging of andere emissiereductietechnieken continu in bedrijf zijn
en de emissiegrenswaarden die van toepassing zijn niet worden overschreden.
Artikel 4.41a. (lucht: meetplicht periodiek meten)
-
2 In afwijking van het eerste lid, onder b, wordt de emissieconcentratie van zoutzuur
periodiek ten minste om de zes maanden gemeten, als met biomassa wordt gestookt.
Artikel 4.41b. (water: meetplicht continu of periodiek meten)
-
2 Het debiet, de zuurgraad en de temperatuur van afvalwater afkomstig van de reiniging
van afgassen, bedoeld in artikel 4.39b, worden continu gemeten.
Artikel 4.42. (lucht: continue meting)
Een continue meting als bedoeld in artikel 4.41 omvat ook de meting van:
Artikel 4.43. (lucht: bepalen zuurstofgehalte)
De resultaten van de metingen die zijn verricht, worden omgerekend tot een massaconcentratie
bij het genormaliseerde zuurstofgehalte als bedoeld in 4.32, vierde lid, volgens de formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Es: de berekende emissieconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte;
Em: de gemeten emissieconcentratie;
Os: het genormaliseerde zuurstofgehalte;
Om: het gemeten zuurstofgehalte.
Artikel 4.44. (lucht: berekening voldoen emissiegrenswaarden)
Artikel 4.44a. (water: berekening voldoen emissiegrenswaarden)
Aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.39b, wordt voldaan, als alle gemeten daggemiddelden in een jaar niet hoger zijn dan de
emissiegrenswaarde.
Artikel 4.45. (lucht: gebruik grote stookinstallatie bij uitvallen afgasreinigingsapparatuur)
Artikel 4.46. (afbakening mogelijkheid maatwerk bij uitvallen afgasreinigingsapparatuur)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.45 wordt versoepeld, bevat een verlenging van de periode, bedoeld in artikel 4.45, als:
-
a. het absoluut noodzakelijk is om de energievoorziening in stand te houden; of
-
b. de grote stookinstallatie anders voor die periode zou worden vervangen door een stookinstallatie
die over het geheel genomen hogere emissies zou veroorzaken.
Artikel 4.47. (informeren: uitvallen afgasreinigingsapparatuur)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt uiterlijk 48 uur na het uitvallen van de afgasreinigingsapparatuur en het
niet na uiterlijk 24 uur weer normaal functioneren van deze apparatuur daarover geïnformeerd,
waarbij de stookinstallatie geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of
met een weinig vervuilende brandstof in bedrijf wordt gehouden als bedoeld in artikel 4.45.
Artikel 4.48. (lucht: continue en periodieke meting)
-
2 Het resultaat van de continue meting of periodieke meting zijn de gevalideerde meetresultaten.
Dat zijn de meetresultaten van de uurgemiddelden of de deelmetingen, verminderd met
de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde,
bedoeld in tabel 4.48.
Artikel 4.49. (informeren: periodieke meting)
-
1 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten minste twee weken voordat een periodieke meting wordt verricht, geïnformeerd
over de datum en het tijdstip van die meting.
Artikel 4.50. (lucht: parallelmeting)
Artikel 4.51. (informeren: parallelmeting)
Artikel 4.52. (lucht: ongeldige metingen)
Artikel 4.53. (lucht en water: kwaliteitsborging)
Artikel 4.54. (lucht: uitzondering emissiegrenswaarden)
-
1 De emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.34, 4.36, 4.38, 4.39 en 4.39a, gelden niet voor gasturbines, gasmotoren en dieselmotoren die:
-
a. zijn bedoeld voor noodgevallen volgens de omgevingsvergunning voor een milieubelastende
activiteit die daarvoor geldt; en
-
b. minder dan 500 uur per jaar geheel of gedeeltelijk in werking zijn en emissies in
de lucht veroorzaken, met uitzondering van de tijd die nodig is voor de inwerkingstelling
en stillegging.
Artikel 4.55. (lucht: gelijktijdig gebruik verschillende soorten brandstof)
-
1 Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht zijn bij gelijktijdig
gebruik van verschillende soorten brandstof in een grote stookinstallatie de emissiegrenswaarden
voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en totaal stof de gewogen gemiddelden van de emissiegrenswaarden
die voor elk van de brandstoffen afzonderlijk van toepassing zijn.
Artikel 4.56. (afbakening mogelijkheid maatwerk zwaveldioxide)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee voor een bestaande grote stookinstallatie
de emissiegrenswaarde voor zwaveldioxide, bedoeld in artikel 4.55, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 500 mg/Nm3, als:
-
a. de stookinstallatie deel uitmaakt van een raffinaderij; en
-
b. de stookinstallatie zelf destillatieresiduen of omzettingsresiduen afkomstig van het
raffineren van ruwe aardolie, alleen of in combinatie met andere brandstoffen, verbruikt.
Artikel 4.57. (lucht: uitzondering stookinstallatie geen gebruik laagzwavelige brandstof)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht kan een grote stookinstallatie
waar normaal laagzwavelige brandstof wordt verstookt, 240 uur in werking blijven,
als door een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige brandstof als gevolg
van een ernstig tekort aan die brandstoffen niet kan worden voldaan aan de emissiegrenswaarden,
bedoeld in artikel 4.34.
Artikel 4.58. (informeren: uitzondering geen gebruik laagzwavelige brandstof)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige
brandstof als bedoeld in artikel 4.57, waardoor niet kan worden voldaan aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 4.34.
Artikel 4.59. (afbakening mogelijkheid maatwerk geen gebruik laagzwavelige brandstof)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.57 wordt versoepeld, bevat een verlenging van niet meer dan zes maanden als de omstandigheid,
bedoeld in artikel 4.57, voortduurt en emissiegrenswaarden daardoor niet in acht kunnen
worden genomen.
Artikel 4.60. (lucht: uitzondering stookinstallatie geen gebruik gasvormige brandstof)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht bij onvoorziene omstandigheden
zijn de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.34, 4.36, 4.38 en 4.39, ten hoogste 240 uur per incident niet van toepassing, als een grote stookinstallatie
die normaal met gasvormige brandstof wordt gestookt, met een andere brandstof wordt
gestookt wanneer door weersomstandigheden of storingen in de gastoevoer geen gas kan
worden geleverd.
Artikel 4.61. (informeren: uitzondering geen gebruik gasvormige brandstof)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over het stoken met een andere brandstof dan een gasvormige
brandstof, bedoeld in artikel 4.60, als door weersomstandigheden of storingen in de gastoevoer geen gas kan worden geleverd.
Artikel 4.62. (energie: netto elektrisch rendement)
-
2 Het netto elektrisch rendement wordt bepaald over de laatste vijf jaar dat de stookinstallatie
in gebruik is of, als dat gebruik korter is dan vijf jaar, over de periode dat de
stookinstallatie elektriciteit heeft geleverd aan het landelijk hoogspanningsnet,
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Elektriciteitswet 1998, waarbij deze periode ten minste een jaar is.
Artikel 4.62a. (bodem en water: exploitatie grote stookinstallatie)
§ 4.4. Afvalverbrandingsinstallatie en afvalmeeverbrandingsinstallatie
Artikel 4.63. (toepassingsbereik)
Artikel 4.64. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.63, wordt voldaan aan de regels over het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1.
Artikel 4.65. (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet
versoepeld, met uitzondering van de artikelen 4.73 en 4.96.
Artikel 4.66. (bodem, water en lucht: voorkomen verbrandingsresiduen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem, een oppervlaktewaterlichaam
en de lucht wordt bij het vervoer van de verbrandingsoven naar het opslagterrein en
de tussentijdse opslag op dat terrein voorkomen dat verbrandingsresiduen in de bodem,
een oppervlaktewaterlichaam en de lucht terechtkomen.
Artikel 4.67. (bodem en water: exploitatie afvalverbrandingsinstallatie)
Artikel 4.68. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.69. (water: meetmethoden)
Artikel 4.70. (water: bemonsterplicht)
-
3 Als het afvalwater afkomstig van het reinigen van afgassen samen met ander afvalwater
wordt gezuiverd, wordt bepaald welk aandeel van de stoffen, de zuurgraad en de warmte
in het uiteindelijk geloosde afvalwater afkomstig is van het afvalwater afkomstig
van het reinigen van afgassen, door ook te bemonsteren op de verschillende afvalwaterstromen
voordat ze uitmonden op de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Artikel 4.71. (lucht en water: kwaliteitsborging)
Op de bekwaamheid van een laboratorium is NEN-EN-ISO/IEC 17025 van toepassing.
Artikel 4.72. (lucht: ontwerp verbrandingsinstallatie)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu worden afgassen op een
gecontroleerde wijze afgevoerd door een schoorsteen waarvan de hoogte op berekeningen
is gebaseerd.
Artikel 4.73. (lucht: emissies afvalverbrandingsinstallatie en afvalmeeverbrandingsinstallatie)
-
1 Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden, afhankelijk van de periodegemiddelden
in een periodieke meting of continue meting de waarden, bedoeld in tabel 4.73, voor
een:
-
3 Voor het berekenen van de emissies van de stoffen, bedoeld in tabel 4.73, wordt de
massaconcentratie omgerekend naar een zuurstofgehalte van 11% in afgas, met uitzondering
van de emissies van de verbranding van afgewerkte olie.
Artikel 4.73a. (afbakening mogelijkheid maatwerk emissies)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.73 wordt versoepeld, wordt alleen gesteld over de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden,
ammoniak, koolmonoxide, waterstoffluoride, zoutzuur en de som van dioxinen en furanen,
bedoeld in tabel 4.73.
Artikel 4.74. (afbakening mogelijkheid maatwerk)
-
1 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee een emissiegrenswaarde voor koolmonoxide
als bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde voor koolmonoxide van niet meer dan:
-
a. 50 mg/Nm3 in een daggemiddelde, naast het tienminutengemiddelde; of
-
b. 100 mg/Nm3 in een uurgemiddelde als de wervelbedtechnologie wordt gebruikt.
-
2 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee een halfuur- of daggemiddelde emissiegrenswaarde
voor stikstofoxiden als bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een halfuur- en daggemiddelde emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden
van niet meer dan 150 mg/Nm3.
-
3 Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee een halfuur- of daggemiddelde emissiegrenswaarde
voor ammoniak als bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een halfuur- en daggemiddelde emissiegrenswaarde voor ammoniak
van niet meer dan 10 mg/Nm3.
-
4 Voor een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie die voor
12 november 2019 in gebruik is genomen, kan met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift
de emissiegrenswaarde voor de som van dioxinen en furanen, bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, worden verhoogd tot ten hoogste 0,06 ng/Nm3.
-
5 Voor een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie die voor
12 november 2019 in gebruik is genomen en waar injectie van droog adsorbent wordt
toegepast voor de verwijdering van waterstoffluoride en zoutzuur, kunnen met een maatwerkregel
of maatwerkvoorschrift de halfuur- of daggemiddelde emissiegrenswaarden, bedoeld in
artikel 4.73, eerste lid, worden verhoogd, tot ten hoogste 1 mg/Nm3 voor waterstoffluoride en 8 mg/Nm3 voor zoutzuur.
Artikel 4.75. (lucht: emissies andere afvalmeeverbrandingsinstallatie)
-
1 Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden bij een andere afvalmeeverbrandingsinstallatie
dan die, bedoeld in artikel 4.73, de waarden, bedoeld in tabel 4.75, gemeten in een continue of periodieke meting.
-
2 Voor het berekenen van de emissies van de stoffen, bedoeld in tabel 4.75, wordt de
massaconcentratie omgerekend tot een zuurstofgehalte van 6% in afgas, met uitzondering
van de emissies in de lucht veroorzaakt door het stoken van vloeibare of gasvormige
brandstoffen.
Artikel 4.76. (lucht: rekenmethode emissies andere afvalmeeverbrandingsinstallatie)
-
1 De emissiegrenswaarden voor totaal stof, gasvormige en vluchtige organische stoffen,
uitgedrukt in totaal organische koolstof, zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolmonoxide,
zoutzuur en waterstoffluoride bij een afvalmeeverbrandingsinstallatie worden berekend
volgens de formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Vafval: volume van het afgas als gevolg van de verbranding van alleen afvalstoffen, bepaald
op basis van de afvalstof of categorie van afvalstoffen die is gespecificeerd in de
omgevingsvergunning met de laagste gemiddelde netto calorische waarde en omgerekend
naar de emissieconcentratie bij een genormaliseerd zuurstofgehalte volgens de formule,
bedoeld in artikel 4.75. Als de warmte die vrijkomt bij de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen minder
dan 10% is van de totale warmte die in de afvalmeeverbrandingsinstallatie vrijkomt,
wordt Vafval berekend op basis van een hoeveelheid afvalstoffen die bij verbranding, bij de totale
hoeveelheid vrijkomende warmte, 10% van de vrijkomende warmte zou opleveren.
Cafval: emissiegrenswaarde, bedoeld in tabel 4.73, voor een stof in milligram per normaal kubieke meter. Als in de tabel voor een stof
meerdere emissiegrenswaarden zijn opgenomen, heeft Cafval betrekking op de daggemiddelde waarde. De Cafval-waarde wordt omgerekend naar het zuurstofgehalte van de afvalmeeverbrandingsinstallatie.
Vproces: volume van het afgas als gevolg van het proces dat gebeurt in de afvalverbrandingsinstallatie
van de verbranding van brandstoffen die niet zijn aan te merken als afvalstoffen,
bepaald bij een zuurstofgehalte als bedoeld in artikel 4.75. Als geen regels gelden voor het volume van het afgas van de afvalmeeverbrandingsinstallatie,
wordt het werkelijke zuurstofgehalte in het afgas gebruikt, zonder verdunning door
toevoeging van lucht die voor het verbrandingsproces niet nodig is.
Cproces: emissiegrenswaarde die voor deze stof zou gelden op grond van paragraaf 4.3, 4.126 of 4.127 als in deze stookinstallaties andere brandstoffen dan afvalstoffen zouden worden
gestookt. Als in genoemde paragrafen geen emissiegrenswaarde is gesteld voor zoutzuur
of waterstoffluoride, wordt hiervoor 30 respectievelijk 10 mg/Nm3 gebruikt.
C: totale emissiegrenswaarde, bepaald bij een zuurstofgehalte dat is vastgesteld volgens
artikel 4.75.
Artikel 4.77. (lucht: emissies cementovens)
-
1 Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden bij een cementoven, die een
afvalmeeverbrandingsinstallatie is, de waarden, bedoeld in tabel 4.77, gemeten in
een continue of periodieke meting.
Artikel 4.78. (lucht: meetmethoden)
-
1 Op het verrichten van emissiemetingen van de stoffen, bedoeld in tabellen 4.73, 4.75 en 4.77, is NEN-EN 15259 van toepassing.
Artikel 4.79. (lucht: meetplicht continu meten)
Artikel 4.80. (lucht: continue meting)
Artikel 4.81. (lucht: meetplicht periodiek meten)
-
2 In het eerste jaar dat een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie
in werking is, wordt de emissie van de stoffen, bedoeld in het eerste lid, periodiek
ten minste om de drie maanden gemeten.
-
3 De emissie van stikstofoxide van een afvalverbrandingsinstallatie wordt, in afwijking
van artikel 4.79, periodiek ten minste om de zes maanden gemeten of in het eerste jaar dat een afvalverbrandingsinstallatie
of afvalmeeverbrandingsinstallatie in werking is periodiek ten minste om de drie maanden
gemeten, als:
-
a. de afvalverbrandingsinstallatie een totale verbrandingscapaciteit heeft van minder
dan 6 ton afvalstoffen per uur, waarbij:
-
1°. deze totale verbrandingscapaciteit bestaat uit de gezamenlijke verbrandingscapaciteit
van de ovens waaruit een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie
bestaat, met inachtneming van de verbrandingswaarde van de afvalstoffen; en
-
2°. de door de fabrikant berekende verbrandingscapaciteit wordt bevestigd;
-
b. een vergunning is verleend of een ontvankelijke aanvraag om een vergunning is ingediend
voor 28 december 2002 en de afvalverbrandingsinstallatie uiterlijk op 28 december
2004 in gebruik is genomen; en
-
c. wordt aangetoond dat emissies van stikstofoxiden niet meer zijn dan de emissiegrenswaarden,
bedoeld in tabel 4.75, aan de hand van informatie over de kwaliteit van de afvalstoffen,
de gebruikte technologieën en de resultaten van de monitoring van de emissies.
-
5 Het gehalte antimoon, arseen, cadmium, chroom, kobalt, koper, lood, mangaan, nikkel,
thallium en vanadium wordt periodiek eenmaal in de twee jaar gemeten en het gehalte
dioxinen en furanen wordt jaarlijks gemeten als wordt aangetoond dat:
-
a. de emissies in de lucht onder alle omstandigheden minder zijn dan 50% van de emissiegrenswaarden
die van toepassing zijn; of
-
b. de afvalstoffen die worden verbrand of meeverbrand alleen bestaan uit bepaalde gesorteerde
brandbare fracties ongevaarlijke afvalstoffen die niet recyclebaar zijn, en daarbij
aan de hand van informatie over de kwaliteit van die afvalstoffen en over monitoring
van de emissies wordt aangetoond dat de emissies in de lucht van de stoffen, bedoeld
in het eerste lid, onder alle omstandigheden aanmerkelijk lager liggen dan de emissiegrenswaarden
die van toepassing zijn.
Artikel 4.81a. (lucht: meetplicht periodiek meten van stoffen waarvoor geen emissiegrenswaarde
geldt)
Van de volgende stoffen worden de emissies in de lucht periodiek ten minste om de
zes maanden gemeten:
Artikel 4.82. (lucht: moment vaststellen tijd, temperatuur en zuurstofgehalte)
De verblijftijd, de minimumtemperatuur en het zuurstofgehalte van de afgassen worden
vastgesteld:
-
a. op het moment dat de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie
in werking wordt gesteld; en
-
b. op het moment dat de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie
onder de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden in werking wordt gesteld.
Artikel 4.83. (lucht: bepalen zuurstofgehalte voor omrekenen resultaten meting)
-
1 De resultaten van de metingen, bedoeld in de artikelen 4.79 en 4.81, worden omgerekend tot een massaconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte,
volgens de formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Es: de berekende emissieconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte;
Em: de gemeten emissieconcentratie;
Os: het genormaliseerde zuurstofgehalte; en
Om: het gemeten zuurstofgehalte.
-
3 Als de emissies in de lucht van stoffen waarvoor emissiegrenswaarden zijn vastgesteld,
worden verminderd door behandeling van het afgas in een afvalverbrandingsinstallatie
of afvalmeeverbrandingsinstallatie waarin gevaarlijke afvalstoffen worden behandeld,
wordt alleen omgerekend naar de zuurstofgehaltes als het gemeten zuurstofgehalte hoger
is dan het relevante genormaliseerde zuurstofgehalte.
Artikel 4.84. (lucht: periodieke meting)
-
3 Periodieke metingen van kwik, de som van cadmium en thallium en de som van antimoon,
arseen, chroom, kobalt, lood, mangaan, nikkel en vanadium bestaan uit een deelmeting
over een bemonsteringsperiode van ten minste een half uur en ten hoogste acht uur.
Artikel 4.85. (informeren: periodieke meting)
-
1 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten minste twee weken voordat een periodieke meting wordt verricht, geïnformeerd
over de datum en het tijdstip van die meting.
-
2 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt uiterlijk op de datum dat een periodieke meting zou worden verricht, geïnformeerd
over het niet doorgaan daarvan.
Artikel 4.86. (lucht: parallelmeting)
Artikel 4.87. (informeren: parallelmeting)
-
2 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten minste twee weken voor een parallelmeting wordt verricht, geïnformeerd
over de datum en het tijdstip van die meting.
-
3 Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt uiterlijk op de datum dat een parallelmeting zou worden verricht, geïnformeerd
over het niet doorgaan daarvan.
Artikel 4.88. (lucht: meetonzekerheid)
-
1 Het resultaat van de continue meting en periodieke meting zijn de gevalideerde meetresultaten.
Dat zijn de meetresultaten van de halfuurgemiddelden of de deelmetingen, verminderd
met de aangetoonde meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde
of niet meer is dan het aantal milligram per normaal kubieke meter, bedoeld in tabel
4.88.
Artikel 4.89. (lucht: bepalen concentratie dioxinen en furanen)
Bij het bepalen van de totale concentratie van dioxinen en furanen worden de massaconcentraties
van de dioxinen en dibenzofuranen, bedoeld in tabel 4.89, vermenigvuldigd met de toxische
equivalentiefactoren, bedoeld in die tabel, voordat ze worden opgeteld.
Tabel 4.89 Toxische equivalentiefactoren
Stof
|
Afkorting
|
Toxische equivalentie-factor
|
2,3,7,8 -tetrachloordibenzodioxine
|
tcdd
|
1
|
1,2,3,7,8-pentachloordibenzodioxine
|
pecdd
|
0,5
|
1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzodioxine
|
hxcdd
|
0,1
|
1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzodioxine
|
hxcdd
|
0,1
|
1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzodioxine
|
hxcdd
|
0,1
|
1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzodioxine
|
hpcdd
|
0,01
|
Octachloordibenzodioxine
|
ocdd
|
0,001
|
2,3,7,8-tetrachloordibenzofuraan
|
tcdf
|
0,1
|
2,3,4,7,8-pentachloordibenzofuraan
|
pecdf
|
0,5
|
1,2,3,7,8- pentachloordibenzofuraan
|
pecdf
|
0,05
|
1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzofuraan
|
hxcdf
|
0,1
|
1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzofuraan
|
hxcdf
|
0,1
|
1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzofuraan
|
hxcdf
|
0,1
|
2,3,4,6,7,8-hexachloordibenzofuraan
|
hxcdf
|
0,1
|
1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzofuraan
|
hpcdf
|
0,01
|
1,2,3,4,7,8,9-heptachloordibenzofuraan
|
hpcdf
|
0,01
|
Octachloordibenzofuraan
|
ocdf
|
0,001
|
Artikel 4.90. (lucht: berekening voldoen emissiegrenswaarden)
-
1 Aan de emissiegrenswaarden voor afvalverbrandingsinstallaties voor totaal stof, totaal
organische koolstof, zoutzuur, waterstoffluoride, ammoniak en zwaveldioxide wordt
in ieder geval voldaan, als:
-
4 Aan de emissiegrenswaarden voor afvalmeeverbrandingsinstallaties voor totaal stof,
totaal organische koolstof, zoutzuur, waterstoffluoride, zwaveldioxide, stikstofoxiden,
ammoniak en koolmonoxide wordt in ieder geval voldaan als geen van de daggemiddelden
hoger is dan de emissiegrenswaarde.
-
5 Als continue metingen niet zijn vereist, wordt aan de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide,
stikstofoxiden, waterstoffluoride en zoutzuur in ieder geval voldaan, als geen enkele
gevalideerde meetuitkomst voor die stof hoger is dan de emissiegrenswaarde.
-
6 Aan de emissiegrenswaarden voor de som van cadmium en thallium, de som van antimoon,
arseen, chroom, kobalt, lood, mangaan, nikkel en vanadium en dioxinen en furanen wordt
in ieder geval voldaan, als het gevalideerde resultaat van de periodieke metingen
lager is dan de emissiegrenswaarde die daarbij hoort.
Artikel 4.91. (lucht: bepaling periodegemiddelden)
Artikel 4.92. (lucht: overschrijding emissiegrenswaarden)
-
1 Het is toegestaan dat voor de emissie in de lucht bij een afvalverbrandingsinstallatie
of afvalmeeverbrandingsinstallatie de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.73, 4.75 en 4.77, of de emissiegrenswaarden, berekend volgens artikel 4.76, worden overschreden, als de overschrijding het rechtstreeks gevolg is van technisch
onvermijdelijke:
-
2 Als voor de emissie in de lucht bij een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie
de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.73, 4.75, 4.76 en 4.77 worden overschreden, kan de thermische behandeling van afvalstoffen niet langer dan
4 uur ononderbroken worden gecontinueerd.
-
3 Als voor de emissie in de lucht bij een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie
de emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 4.73, 4.75, 4.76 en 4.77, worden overschreden, de ovens verbonden zijn met dezelfde afgasreinigingsinstallatie
en:
-
a. afvalstoffen thermisch worden behandeld, zijn de ovens niet meer dan 60 uur per kalenderjaar
in werking; en
-
b. afvalstoffen niet thermisch worden behandeld, zijn de ovens niet meer dan 120 uur
per kalenderjaar in werking, verminderd met het aantal uur in het kalenderjaar dat
de verbrandingsstraten onder de omstandigheid, bedoeld onder a, in werking zijn.
Artikel 4.93. (lucht: automatisch systeem bij storing afgasreinigingsapparatuur)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht wordt bij het exploiteren van
een afvalverbrandingsinstallatie en een afvalmeeverbrandingsinstallatie een automatisch
systeem gebruikt dat de toevoer van afvalstoffen voorkomt als uit continue metingen
blijkt dat een emissie in de lucht als gevolg van storingen of defecten aan de afgasreinigingsapparatuur
hoger is dan een emissiegrenswaarde.
Als dit technisch mogelijk is, wordt de warmte die door het proces van thermische
behandeling in een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie
wordt opgewekt, teruggewonnen.
Artikel 4.95. (energie: netto elektrisch rendement)
-
2 Het netto elektrisch rendement wordt bepaald over de laatste vijf jaar dat de afvalmeeverbrandingsinstallatie
in gebruik is of, als dat gebruik korter is dan vijf jaar, over de periode dat de
afvalmeeverbrandingsinstallatie elektriciteit heeft geleverd aan het landelijk hoogspanningsnet,
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Elektriciteitswet 1998, waarbij deze periode ten minste een jaar is.
Artikel 4.96. (afval: in ontvangst nemen van afvalstoffen)
-
2 De monsters, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden ten minste een maand na het
thermisch behandelen van de partij waaruit de monsters zijn genomen bewaard. De fysische
en chemische samenstelling blijft ongewijzigd.
-
3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, worden ten minste vijf jaar
na het thermisch behandelen van de partij waarop de gegevens betrekking hebben bewaard.
Artikel 4.96a. (afbakening mogelijkheid maatwerk in ontvangst nemen van afvalstoffen)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.96 wordt versoepeld, wordt alleen gesteld voor een ippc-installatie waarin alleen afvalstoffen
thermisch worden behandeld die afkomstig zijn van die installatie.
Artikel 4.97. (afval: tests eigenschappen afvalverbrandingsresiduen)
Voordat de methoden van verwijdering of recycling van de residuen worden vastgesteld,
worden passende tests uitgevoerd om na te gaan wat de fysische en chemische eigenschappen
en het verontreinigend vermogen van de residuen zijn. Die tests hebben betrekking
op de totale oplosbare fractie en de oplosbare fractie zware metalen.
Artikel 4.98. (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalverbrandingsinstallatie)
-
4 Een afvalverbrandingsinstallatie is zo uitgerust en gebouwd en wordt zo geëxploiteerd
dat, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden, het bij het proces ontstane gas,
na de laatste toevoer van verbrandingslucht, twee seconden op beheerste en homogene
wijze wordt verhit tot een temperatuur, gemeten dichtbij de binnenwand of op een ander
representatief punt van de verbrandingskamer, van:
Artikel 4.99. (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalverbrandingsinstallatie,
hulpbrander)
-
1 Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen wordt elke verbrandingskamer
van de afvalverbrandingsinstallatie uitgerust met ten minste een hulpbrander die automatisch
wordt ingeschakeld als de temperatuur van de verbrandingsgassen, na de laatste toevoer
van verbrandingslucht, tot onder de temperatuur zakt die op grond van artikel 4.98, derde lid, is vereist.
-
2 De hulpbrander wordt ook tijdens de inwerkingstelling en de stillegging van de afvalverbrandingsinstallatie
gebruikt om ervoor te zorgen dat de temperatuur die op grond van artikel 4.98, derde lid, is vereist tijdens deze inwerkingstelling en stillegging steeds wordt gehandhaafd
zolang de verbrandingskamer onverbrande afvalstoffen bevat.
-
3 Naar de hulpbrander worden geen brandstoffen toegevoerd die hogere emissies kunnen
veroorzaken dan de emissies bij het stoken van gasolie voor de scheepvaart, bedoeld
in Richtlijn 2016/802 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende een vermindering
van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PbEU 2016, L 132).
Artikel 4.100. (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalmeeverbrandingsinstallatie)
-
2 Een afvalmeeverbrandingsinstallatie is zo ontworpen, uitgerust en gebouwd en wordt
zo geëxploiteerd dat, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden, het door de meeverbranding
van afvalstoffen ontstane gas, twee seconden op beheerste en homogene wijze wordt
verhit tot een temperatuur, van:
Artikel 4.101. (treffen gelijkwaardige maatregel)
Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op maatregelen als bedoeld in de
artikelen 4.98, 4.99 en 4.100, is toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist.
Artikel 4.102. (afval: beheer en exploitatie)
Artikel 4.103. (afval: ziekenhuisafval)
Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen wordt infectieus ziekenhuisafval
rechtstreeks en in gesloten verpakking in de oven van een afvalverbrandingsinstallatie
of afvalmeeverbrandingsinstallatie geplaatst, zonder voorafgaande vermenging met andere
categorieën van afvalstoffen volgens de bijlage bij de afvalbeschikking.
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2023/298.]
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2023/298.]
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2023/298.]
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2023/298.]
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2023/298.]
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2023/298.]
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2023/298.]
§ 4.5. Titaandioxide-installatie
Artikel 4.104. (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van titaandioxide.
Artikel 4.105. (informeren: omvang productie)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt jaarlijks voor 1 maart geïnformeerd over de omvang van de productie van titaandioxide
over het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Artikel 4.106. (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet
versoepeld.
Artikel 4.107. (water: geen afvalstoffen lozen)
De volgende afvalstoffen worden niet geloosd:
-
a. vaste afvalstoffen;
-
b. moederlogen afkomstig uit de filtratiefase na de hydrolyse van de oplossing van titanylsulfaat
van een installatie die het sulfaatproces toepast, waaronder in ieder geval:
-
1°. zure afvalstoffen die met deze logen zijn gecombineerd en die gemiddeld meer dan 0,5%
vrij zwavelzuur en verschillende zware metalen bevatten; en
-
2°. de moederlogen die zijn verdund tot ze 0,5% of minder vrij zwavelzuur bevatten;
-
c. afvalstoffen afkomstig van een ippc-installatie waarin het chlorideproces wordt toegepast
en die meer dan 0,5% vrij zoutzuur en verschillende zware metalen bevatten, waaronder
in ieder geval de afvalstoffen die zijn verdund tot ze 0,5% of minder vrij zoutzuur
bevatten; en
-
d. filterzouten, slibvormige afvalstoffen en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij
de behandeling door concentratie of neutralisatie van de afvalstoffen, bedoeld onder
b en c, en die verschillende zware metalen bevatten, met uitzondering van geneutraliseerde
en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die alleen sporen van zware metalen bevatten
en die een zuurgraad van meer dan pH 5,5 hebben, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.108. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater afkomstig van een installatie waarin het sulfaatproces wordt toegepast
dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden,
bedoeld in tabel 4.108.
Tabel 4.108 Emissiegrenswaarden
Stof
|
Emissiegrenswaarde kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide
|
Sulfaat
|
100
|
Onopgeloste stoffen
|
2,5
|
IJzerverbindingen
|
0,6
|
Artikel 4.109. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
-
1 Voor het afvalwater afkomstig van een installatie waarin het chlorideproces wordt
toegepast dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, zijn de emissiegrenswaarden
de waarden, bedoeld in tabel 4.109.
-
2 Als natuurlijk rutiel, synthetisch rutiel of slakken worden gebruikt, gelden de voor
die grondstoffen bedoelde emissiegrenswaarden naar evenredigheid van de hoeveelheden
waarin deze stoffen worden gebruikt.
Tabel 4.109 Emissiegrenswaarden
Stof
|
Emissiegrenswaarde kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide
|
Chloride bij gebruik van natuurlijk rutiel
|
130
|
Chloride bij gebruik van synthetisch rutiel
|
228
|
Chloride bij gebruik van slakken
|
330
|
Chloride bij gebruik van slakken voor emissies in zout water
|
450
|
Artikel 4.110. (water: meetmethoden)
Artikel 4.111. (water: bemonsterplicht)
Het afvalwater wordt ten minste elke zes maanden bemonsterd door een met het debiet
evenredige steekproef over een periode van 24 uur, en geanalyseerd op:
-
a. de zuurgraad;
-
b. sulfaat, bij het sulfaatproces; en
-
c. chloride, bij het chlorideproces.
Artikel 4.112. (lucht: emissie zuurdruppels)
Met het oog op het beschermen van de kwaliteit van de lucht wordt de emissie van zuurdruppels
in de lucht voorkomen.
Artikel 4.113. (lucht: emissies)
Voor de emissie in de lucht bij het maken van titaandioxide via het chlorideproces
en sulfaatproces zijn de emissiegrenswaarden voor titaandioxide de waarden, bedoeld
in tabel 4.113, gemeten in een continue, periodieke of eenmalige meting.
Tabel 4.113 Emissiegrenswaarden titaandioxide
Stof
|
Emissiegrenswaarde in kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide
|
Emissiegrenswaarde in uurgemiddelde in mg/Nm3
|
Totaal stof, waarbij massastroom ten minste 200 g/uur
|
0,2
|
5
|
Totaal stof, waarbij massastroom minder dan 200 g/uur
|
0,2
|
20
|
Gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide
|
1,7
|
50
|
Artikel 4.114. (lucht: emissies bij maken via chlorideproces)
Voor de emissie in de lucht bij het maken van titaandioxide via het chlorideproces
zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.114, gemeten in een continue,
periodieke of eenmalige meting.
Tabel 4.114 Emissiegrenswaarden titaandioxide bij chlorideproces
Stof
|
Emissiegrenswaarde in kalenderjaargemiddelde in kg/ton geproduceerde titaandioxide
|
Emissiegrenswaarde in daggemiddelde in mg/Nm3
|
Emissiegrenswaarde in momentane waarde in mg/Nm3
|
Zoutzuur
|
0,1
|
10
|
|
Chloor
|
|
3
|
40
|
Artikel 4.115. (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.116. (lucht: meetplicht)
Artikel 4.117. (lucht: eenmalige, periodieke en continue meting)
-
3 Het resultaat van de eenmalige meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn
de meetresultaten van de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid,
die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde, bedoeld in tabel 4.117.
-
4 Het resultaat van de periodieke meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn
de meetresultaten van de uurgemiddelden of de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde
meetonzekerheid, die niet meer is dan het percentage van de emissiegrenswaarde, bedoeld
in tabel 4.117.
Artikel 4.118. (lucht en water: parallelmeting)
Artikel 4.119. (informeren: controle meetsysteem)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten hoogste vier weken na de controle, bedoeld in artikel 4.118, eerste lid, geïnformeerd over de resultaten daarvan.
Artikel 4.134. (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van betonmortel.
Artikel 4.135. (melding: lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.136. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.134, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.137. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het reinigen van met betonmortel
verontreinigde onderdelen en voorzieningen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met betonmortel worden
verontreinigde onderdelen en voorzieningen gereinigd boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.138. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het doseren en mengen van
goederen tot betonmortel)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met vliegas, poederkoolvliegas
en gegranuleerde hoogovenslakken worden goederen gedoseerd en gemengd tot betonmortel
boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.139. (water: opnieuw gebruiken spoelwater)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater wordt spoelwater opnieuw
gebruikt.
Artikel 4.140. (water: lozingsroutes)
Artikel 4.141. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
-
2 Voor dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten
in een steekmonster, en is de zuurgraad ten hoogste pH 10, gemeten in een steekmonster.
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2020/400.]
Artikel 4.143. (water: meetmethoden)
Artikel 4.144. (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
-
a. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
-
b. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool
of een schoonwaterriool; en
-
c. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen.
Artikel 4.145. (lucht: stuifgevoelige goederen)
Bijlage IV bevat een indeling van goederen in de stuifklassen S1 tot en met S5.
Artikel 4.146. (lucht: in gesloten ruimte doseren en mengen van goederen tot betonmortel)
Met het oog op het voorkomen of het beperken van diffuse emissies in de lucht worden
goederen ingedeeld in stuifklasse S1, in een gesloten ruimte gedoseerd en gemengd.
Artikel 4.147. (lucht: emissie totaal stof bij het doseren en mengen van goederen
tot betonmortel)
Artikel 4.148. (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.149. (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.150. (lucht: eenmalige meting)
-
2 Het resultaat van de eenmalige meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn
de meetresultaten van de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid,
die niet meer is dan 30% van de emissiegrenswaarde.
Artikel 4.151. (lucht: afvoeren emissies bij het doseren en mengen van goederen tot
betonmortel)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden bij het doseren en mengen van
goederen tot betonmortel emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
§ 4.9. Vormgeven betonproducten
Artikel 4.152. (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van producten met betonmortel.
Artikel 4.153. (melding: lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.154. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.152, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.155. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het uitwassen van beton)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met betonmortel wordt
beton uitgewassen boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.156. (bodem: bodembeschermende voorziening bij het aanbrengen van ontkistingsmiddel
op bekisting en het opslaan van betonproducten in bekisting)
-
2 Betonproducten in bekisting, waaruit ontkistingsmiddelen kunnen lekken, worden opgeslagen
boven een aaneengesloten bodemvoorziening, tenzij het opslaan plaatsvindt bij een
bouwplaats.
Artikel 4.157. (water: plantaardige of oplosmiddelvrije ontkistingsmiddelen)
Er worden alleen plantaardige of oplosmiddelvrije ontkistingsmiddelen gebruikt, tenzij
dat redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 4.158. (water: lozingsroutes)
Artikel 4.159. (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, is de emissiegrenswaarde
voor onopgeloste stoffen 100 mg/l en voor chemisch zuurstofverbruik 200 mg/l, gemeten
in een steekmonster.
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.
2020/400.]
Artikel 4.161. (water: meetmethoden)
Artikel 4.162. (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
-
a. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
-
b. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool
of een schoonwaterriool; en
-
c. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen.
§ 4.10. Grafische processen
Artikel 4.163. (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van de volgende grafische processen:
-
a. heatsetrotatieoffset;
-
b. illustratiediepdruk;
-
c. rotatiediepdruk;
-
d. rotatiezeefdruk;
-
e. flexodruk;
-
f. zeefdruk;
-
g. vellenoffset;
-
h. het mengen van inkten, verdunningsmiddelen, reinigingsmiddelen en toevoegingsmiddelen;
-
i. het destilleren van oplosmiddelresten; en
-
j. het spoelen van verpakkingen van inkten, verdunningsmiddelen, reinigingsmiddelen en
toevoegingsmiddelen.
Artikel 4.165. (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.163, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.166. (geen gebruik chroom en bepaalde reinigingsmiddelen)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu worden:
Artikel 4.167. (externe veiligheid: destillatie oplosmiddelresten)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid worden oplosmiddelresten gedestilleerd
in een brandcompartiment.
Artikel 4.168. (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met inkten, verdunningsmiddelen,
reinigingsmiddelen en toevoegingsmiddelen worden grafische processen boven een aaneengesloten
bodemvoorziening uitgevoerd.
Artikel 4.169. (water: werkinstructie en voorzieningen afvalwater)
Artikel 4.170. (water: maatregelen bij zeefdrukken)
Artikel 4.171. (water: alleen naspoelwater lozen)
Met het oog op de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater
wordt alleen het naspoelwater afkomstig van het polijsten, ontvetten of ontwikkelen
van zeefdrukgaas of het strippen van een sjabloon geloosd.
Artikel 4.172. (water: lozingsroute naspoelwater)
Artikel 4.173. (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
-
a. op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
-
b. of de punten waarop afvalwater wordt geloosd zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool
of een schoonwaterriool; en
-
c. op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen.
Artikel 4.174. (lucht: emissie totaal stof bij het bedrukken met vellenoffset)
Artikel 4.175. (lucht: meetmethoden bij het bedrukken met vellenoffset)
Artikel 4.176. (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij het bedrukken met
vellenoffset)
Artikel 4.177. (lucht: eenmalige meting bij het bedrukken met vellenoffset)
-
2 Het resultaat van de eenmalige meting zijn de gevalideerde meetresultaten. Dat zijn
de meetresultaten van de deelmetingen, verminderd met de aangetoonde meetonzekerheid,
die niet meer is dan 30% van de emissiegrenswaarde.
Artikel 4.178. (lucht en geur: afvoeren emissies bij alle grafische processen)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het voorkomen of het tot een aanvaardbaar
niveau beperken van geurhinder worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht
afgevoerd.