Besluit bouwwerken leefomgeving

Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 01-01-2025.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 13-12-2024.
Geldend van 01-08-2024 t/m heden

Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over bouwwerken in de fysieke leefomgeving (Besluit bouwwerken leefomgeving)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 juni 2018, nr. 2017-0000316593, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op de richtlijn breedband, de richtlijn energieprestatie van gebouwen, de richtlijn hernieuwbare energie, de richtlijn veiligheid wegtunnels, de verordening bouwproducten en het VN-gehandicaptenverdrag en de artikelen 4.3, eerste lid, en 5.1 van de Omgevingswet, en artikel 119 van de Woningwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W04.17.0186/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524056, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1.1. Algemeen

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 1.1. (begripsbepalingen)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Bijlage I bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit besluit.

Afdeling 1.2. Internationaalrechtelijke verplichtingen

Artikel 1.2. (wederzijdse erkenning)

Met een kwaliteitsverklaring bouw, certificaat, keuring of norm als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een kwaliteitsverklaring bouw, certificaat, keuring of norm, afgegeven, uitgevoerd of goedgekeurd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen voor bouwwerken

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Afdeling 2.1. Algemeen

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 2.1. (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op bouwwerken.

Artikel 2.2. (bevoegd gezag)

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag:

    • a. waaraan een melding wordt gedaan;

    • b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; en

    • c. dat beslist op een aanvraag om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn voor een activiteit als bedoeld in dit besluit, die wordt verricht op dezelfde locatie als een activiteit als bedoeld in afdeling 3.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarvoor een door gedeputeerde staten eerder verleende omgevingsvergunning geldt, gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.3. (maatwerkregels)

Een maatwerkregel wordt in het omgevingsplan gesteld.

Artikel 2.4. (gelijkwaardigheid bij melding of vergunningvrije activiteit)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op een activiteit waarvoor in dit besluit een melding is voorgeschreven:

    • a. is voorafgaande toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist; en

    • b. is het verboden deze maatregel te treffen zonder voorafgaande melding.

  • 2 Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op een activiteit waarvoor op grond van de wet geen omgevingsvergunning is vereist en waarvoor in dit besluit geen melding is voorgeschreven, is voorafgaande toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist.

Artikel 2.5. (instandhouden gelijkwaardige maatregel)

Een gelijkwaardige maatregel die betrekking heeft op een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel wordt bij het gebruik van het bouwwerk in stand gehouden.

Artikel 2.6. (specifieke zorgplicht: bouwwerkinstallatie)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]

De eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk draagt er zorg voor dat een krachtens de wet aanwezige bouwwerkinstallatie:

  • a. functioneert in overeenstemming met de op die installatie van toepassing zijnde regels;

  • b. adequaat wordt beheerd, onderhouden en gecontroleerd; en

  • c. zodanig wordt gebruikt dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt.

Artikel 2.7. (gemeenschappelijk en gezamenlijk)

  • 1 Voor de toepassing van een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel is een bouwwerk, een ruimte, een voorziening, of een gedeelte daarvan naar keuze gemeenschappelijk of niet-gemeenschappelijk, tenzij voor een regel anders is aangegeven.

  • 2 Voor de toepassing van een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel wordt een gedeelte van een bouwwerk, een ruimte of een voorziening die ten dienste staat van meer dan een gebruiksfunctie, aangemerkt als gemeenschappelijk. Dit gedeelte, deze ruimte of deze voorziening maakt, met uitzondering van een nevengebruiksfunctie, voor de toepassing van deze hoofdstukken deel uit van alle daarop aangewezen gebruiksfuncties.

  • 3 Voor de toepassing van een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel wordt een gedeelte van een woonfunctie, een celfunctie of een logiesfunctie of een ruimte of voorziening die ten dienste staat van die gebruiksfunctie, gebruikt door meer dan een wooneenheid, celeenheid of logiesverblijf in die gebruiksfunctie, aangemerkt als gezamenlijk.

Artikel 2.8. (monumenten)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018.
Zie het overzicht van wijzigingen]

Voor zover een omgevingsvergunning voor:

  • a. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op:

    • 1°. een gemeentelijk monument of een provinciaal monument; of

    • 2°. een voorbeschermd gemeentelijk monument of een voorbeschermd provinciaal monument;

  • b. een activiteit waarvoor in de omgevingsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden als die activiteit betrekking heeft op een provinciaal monument of een voorbeschermd provinciaal monument; of

  • c. een rijksmonumentenactiviteit;

afwijkt van een in de hoofdstukken 3 tot en met 5 gestelde regel, zijn alleen de omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften van toepassing.

Artikel 2.9. (afwijking wegens implementatie van Europese regelgeving)

Voor zover een in het Warenwetbesluit machines, het Warenwetbesluit liften 2016 of het Besluit gastoestellen, ter implementatie van een in Europese regelgeving gestelde eis, afwijkt van een in de hoofdstukken 3 tot en met 5 gestelde regel, is alleen de krachtens die besluiten gestelde eis van toepassing.

Artikel 2.10. (drank- en horeca-inrichtingen)

[Vervallen per 01-07-2024]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 2.10a. (waterkerende bouwwerken)

De paragrafen 3.2.1, 4.2.1 en artikel 5.9 zijn niet van toepassing voor zover de eisen betrekking hebben op de mate van waterkerendheid van het bouwwerk of een onderdeel daarvan.

Artikel 2.11. (aantal personen in een bouwwerk)

In een bouwwerk of gedeelte daarvan zijn niet meer personen aanwezig dan het aantal personen waarvoor het bouwwerk of gedeelte daarvan in overeenstemming met dit besluit is bestemd.

Artikel 2.12. (overgangsrecht: aantal personen in een bouwwerk)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Zolang het aantal personen dat in een bouwwerk of een gedeelte daarvan aanwezig is niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan 1 april 2012 voor dat bouwwerk of dat gedeelte toegestane aantal personen, blijft artikel 2.11 buiten toepassing.

Afdeling 2.2. CE-markeringen, markttoezicht en kwaliteitsverklaringen bouw

Artikel 2.13. (verordening bouwproducten)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Handelen in strijd met de plichten die voortvloeien uit de verordening bouwproducten is verboden.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst een instelling aan die adviezen uitbrengt over de geschiktheid van technische beoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 29 van de verordening bouwproducten.

  • 3 Een technische beoordelingsinstantie toont aan de instelling aan dat zij voor de productgebieden, bedoeld in bijlage IV, tabel 1, bij de verordening bouwproducten, voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in tabel 2 van die bijlage.

  • 4 De instelling stelt een procedure op voor de aanmelding en de beoordeling van en het toezicht op technische beoordelingsinstanties en maakt jaarlijks een actueel overzicht van aangemelde technische beoordelingsinstanties openbaar.

  • 5 De aanmeldende autoriteit, bedoeld in artikel 40 van de verordening bouwproducten, brengt advies uit aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de geschiktheid van aangemelde instanties als bedoeld in artikel 39 van die verordening.

  • 6 De aangemelde instantie toont aan dat zij voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 43 van de verordening bouwproducten.

  • 7 De instelling en de aanmeldende autoriteit informeren Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onverwijld als zij van oordeel zijn dat een technische beoordelingsinstantie of een aangemelde instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft of niet meer aan de voorwaarden voor die aanwijzing voldoet.

  • 8 Een prestatieverklaring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening bouwproducten wordt in de Nederlandse taal verstrekt.

  • 9 Instructies en informatie als bedoeld in de artikelen 11, zesde en achtste lid, 13, vierde en negende lid, en 14, tweede en vijfde lid, van de verordening bouwproducten zijn in de Nederlandse taal gesteld.

Artikel 2.14. (toepassing CE-markering en kwaliteitsverklaringen bouw)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Als een bouwproduct waarop een CE-markering als bedoeld in artikel 8 van de verordening bouwproducten is aangebracht, aan bepaalde prestaties moet voldoen zodat het bouwwerk waarin het wordt toegepast voldoet aan een bij dit besluit gestelde regel is daaraan voldaan als het bouwproduct is toegepast in overeenstemming met een op die eis toegesneden prestatieverklaring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die verordening.

  • 2 Als een bouwproduct moet voldoen aan bepaalde prestaties die niet onder een in artikel 2, elfde lid, van de verordening bouwproducten bedoelde geharmoniseerde norm vallen, zodat het bouwwerk waarin het wordt toegepast voldoet aan een bij dit besluit gestelde regel is daaraan voldaan als het bouwproduct is toegepast in overeenstemming met een op die eis toegesneden kwaliteitsverklaring bouw.

  • 3 Als een bouwproces aan bepaalde prestaties moet voldoen zodat het bouwwerk waarin het wordt uitgevoerd voldoet aan een bij dit besluit gestelde regel is daaraan voldaan als het bouwproces is toegepast in overeenstemming met een op die eis toegesneden kwaliteitsverklaring bouw.

Artikel 2.15. (erkenning kwaliteitsverklaringen bouw)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Kwaliteitsverklaringen bouw als bedoeld in artikel 2.14, tweede en derde lid, worden afgegeven op basis van een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties erkend stelsel van kwaliteitsverklaringen voor de bouw.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de voorwaarden vast waaronder kwaliteitsverklaringen bouw worden afgegeven.

Artikel 2.15a. (Verordening (EU) 2019/1020)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het is verboden een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) 2019/1020.

  • 2 Het is een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EU) 2019/1020 verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van verordening (EU) 2019/2010.

  • 3 Het is een gemachtigde als bedoeld in artikel 3, onder 12, van verordening (EU) 2019/1020 verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 5, tweede lid, tweede zin, van verordening (EU) 2019/1020.

  • 4 Het is een marktdeelnemer verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 7, eerste lid, van verordening (EU) 2019/1020.

  • 5 Het is een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij verboden met betrekking tot een product waarop de verordening bouwproducten van toepassing is, te handelen in strijd met artikel 7, tweede lid, van verordening 2019/1020.

Afdeling 2.2a. Stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen

Artikel 2.16. (normadressaat)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Aan de regels in deze afdeling wordt voldaan door degene die het bouwwerk bouwt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 2.17. (bouwactiviteiten die onder het stelsel van kwaliteitsborging vallen)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Een bouwactiviteit valt onder gevolgklasse 1 als:

    • a. de bouwactiviteit geen rijksmonument, voorbeschermd rijksmonument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, gemeentelijk monument of voorbeschermd gemeentelijk monument betreft;

    • b. de bouwactiviteit alleen ten dienste staat van een gebruiksfunctie als bedoeld in het derde lid;

    • c. de bouwactiviteit niet betreft een bouwwerk waar voor het in gebruik nemen of gebruiken van het bouwwerk een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, is vereist;

    • d. bij de bouwactiviteit geen gelijkwaardige maatregel wordt toegepast in verband met een in dit besluit uit het oogpunt van constructieve veiligheid of brandveiligheid gestelde regel;

    • e. bij de bouwactiviteit geen toepassing is gegeven aan NEN 6060 of NEN 6079 bij het bepalen van de gebruiksoppervlakte van een brandcompartiment;

    • f. de bouwactiviteit niet betreft een bouwwerk dat behoort tot een geval waarin een milieubelastende activiteit vergunningplichtig is op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3 De gebruiksfunctie, bedoeld in het tweede lid, onder b, is:

    • a. een niet in een woongebouw gelegen grondgebonden woonfunctie, niet zijnde een woonfunctie voor zorg of een woonfunctie voor kamergewijze verhuur, en nevenfuncties daarvan;

    • b. een woonfunctie en nevenfuncties daarvan, voor zover het bouwwerk een drijvend bouwwerk betreft;

    • c. een niet in een logiesgebouw gelegen grondgebonden logiesfunctie;

    • d. een industriefunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, voor zover het bouwwerk uit niet meer dan twee bouwlagen bestaat;

    • e. een industriefunctie als nevengebruiksfunctie van een andere gebruiksfunctie, voor zover gelegen in een bijbehorend bouwwerk van niet meer dan twee bouwlagen;

    • f. een bovengronds gelegen bouwwerk geen gebouw zijnde voor een infrastructurele voorziening bestemd voor langzaam verkeer, voor zover niet gelegen over een rijks- of provinciale weg en met een te overbruggen afstand van niet meer dan 20 meter; of

    • g. een ander bovengronds gelegen bouwwerk geen gebouw zijnde dat niet hoger is dan 20 meter, met uitzondering van een infrastructurele voorziening bestemd voor verkeer anders dan bedoeld onder f en bouwwerken met een waterkerende functie.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwactiviteiten die verbouwen betreffen.

Artikel 2.18. (bouwmelding)

  • 1 Onverminderd artikel 7.7 is het verboden een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.17 uit te voeren zonder dit ten minste vier weken voor het begin van de bouwwerkzaamheden te melden.

  • 2 Als de bouwactiviteit niet begint binnen een jaar na de melding, is het verboden de bouwactiviteit te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan opnieuw te melden.

  • 3 Een melding kan betrekking hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.

Artikel 2.19. (gegevens en bescheiden bij bouwmelding)

  • 1 Een melding als bedoeld in artikel 2.18 wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die het bouwwerk bouwt;

    • b. als de melding wordt ingediend door een gemachtigde: de naam, het adres en het telefoonnummer van de gemachtigde;

    • c. als de melding elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de degene die het bouwwerk bouwt of de gemachtigde;

    • d. de dagtekening;

    • e. het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • f. een beschrijving van de bouwactiviteit, met inbegrip van de gebruiksfunctie van het bouwwerk;

    • g. gegevens betreffende de kwaliteitsborger en het te gebruiken instrument voor kwaliteitsborging, bedoeld in artikel 7ab, derde lid, van de Woningwet;

    • h. een risicobeoordeling van het bouwproject met het oog op het voorkomen of beperken van risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de regels voor de bouwactiviteit, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5; en

    • i. het borgingsplan, bedoeld in artikel 3.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2 Voor zover van toepassing wordt in de risicobeoordeling ten minste rekening gehouden met bijzondere lokale omstandigheden, zoals die zijn vastgesteld in lokaal beleid, anderszins kenbaar zijn gemaakt of redelijkerwijs bekend zijn.

Artikel 2.20. (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)

  • 1 Op verzoek van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.2, worden gegevens en bescheiden verstrekt over specifieke bouwwerkzaamheden en de momenten waarop deze worden uitgevoerd als dit bijzonder is aangewezen met het oog op het voorkomen en of beperken van risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de regels voor de bouwactiviteit, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5.

  • 2 Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 2.21. (gereedmelding bouwactiviteit)

  • 1 Het is verboden het bouwwerk of de bouwwerken die onderdeel uitmaken van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.17 in gebruik te nemen zonder dit ten minste twee weken voor het feitelijk in gebruik nemen te melden.

  • 2 De melding wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens en bescheiden van de gerealiseerde activiteit:

    • a. de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die de bouwmelding, bedoeld in artikel 2.18 heeft gedaan;

    • b. de dagtekening;

    • c. het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de locatie waar de bouwactiviteit is uitgevoerd;

    • d. de verklaring van de kwaliteitsborger, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbij voor zover van belang, wordt ingegaan op maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken als bedoeld in artikel 3.80, tweede lid, van dat besluit;

    • e. gegevens en bescheiden waaruit de gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten, inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie blijkt;

    • f. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde eisen in relatie tot:

      • 1°. de belasting en belastingcombinaties van de constructieve delen hiervan en van het geheel;

      • 2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie;

      • 3°. de luchtverversing;

      • 4°. de energiezuinigheid;

      • 5°. de milieuprestatie;

    • g. gegevens en bescheiden over de brandveiligheid als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, onder d, onder 4° en 5°; en

    • h. gegevens en bescheiden over toegepaste gelijkwaardige maatregelen.

Afdeling 2.3. Afbakening vergunningplichten

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

§ 2.3.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.22. (algemene afbakeningseisen)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De artikelen 2.27 en 2.29 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.

  • 2 Bij de toepassing van de artikelen 2.27 en 2.29 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.

Artikel 2.23. (meetvoorschriften)

  • 1 Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in deze afdeling in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

    • a. afstanden loodrecht;

    • b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en

    • c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Artikel 2.24. (mantelzorg)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Voor de toepassing van deze afdeling wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.

§ 2.3.2. Vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 2.25. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken met een dak)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat gebouw of andere bouwwerk:

  • a. niet op de grond staat;

  • b. hoger is dan 5 m;

  • c. bij meer dan een bouwlaag, is voorzien van een verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger;

  • d. is voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; of

  • e. als gevolg van de bouwactiviteit een hoofdgebouw wordt.

Artikel 2.26. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken zonder dak)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een bouwwerk zonder dak en dat bouwwerk:

    • a. hoger is dan 5 m; of

    • b. ondergronds is gelegen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt ook voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk zonder dak als het gaat om een van de volgende bouwwerken:

    • a. een sport- of speeltoestel dat:

      • 1°. hoger is dan 4 m; of

      • 2°. niet alleen functioneert met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

    • b. een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil die:

      • 1°. hoger is dan 1 m; of

      • 2°. hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein;

    • c. een erf- of perceelafscheiding hoger dan 2 m; of

    • d. een schotelantenne die:

      • 1°. een doorsnede heeft van meer dan 2 m; of

      • 2°. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, hoger is dan 3 m.

  • 3 Als het gaat om een andere antenne dan bedoeld in het tweede lid, onder d, geldt de hoogte, bedoeld in het eerste lid, onder a, voor de antenne met de antennedrager en wordt die gemeten vanaf de voet, of bij bevestiging aan de gevel, vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist.

Artikel 2.27. (uitzonderingen aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit in de artikelen 2.25 en 2.26)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 In afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten niet voor de in die artikelen aangewezen bouwactiviteiten als die betrekking hebben op:

    • a. een bouwwerk dat valt onder gevolgklasse 1 als bedoeld in artikel 2.17; of

    • b. het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk waarbij de volgende onderdelen niet wijzigen:

      • 1°. de draagconstructie;

      • 2°. de indeling in brandcompartimenten, subbrandcompartimenten of beschermde subbrandcompartimenten; en

      • 3°. de isolatie van de gevel, of een gevelpaneel.

  • 2 In afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 en ongeacht of een uitzondering als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten ook niet voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

    • a. een dakkapel;

    • b. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak;

    • c. een kozijn, kozijninvulling of boeideel, of stucwerk;

    • d. een gevelpaneel, of na-isolatie van de gevel, anders dan het aanbrengen van isolatie in een bestaande spouw met instandhouding van het bestaande buitengevelblad, aan een bouwwerk als dat geen vloer heeft met een verblijfsgebied op een hoogte van meer dan 13 m;

    • e. een vlaggenmast die niet hoger is dan 6 m;

    • f. een magazijnstelling die:

      • 1°. niet hoger is dan 8,5 m; en

      • 2°. alleen steunt op de vloer van het gebouw waarin zij wordt geplaatst;

    • g. een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver;

    • h. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;

    • i. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor een infrastructurele of openbare voorziening, als het gaat om een van de volgende bouwwerken:

      • 1°. een bouwwerk voor het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen;

      • 2°. een bouwwerk voor de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein;

      • 3°. een bouwwerk voor de verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van de verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting of tolheffing;

      • 4°. een bouwwerk voor het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen;

      • 5°. een bouwwerk voor het overbruggen van hoogtes door personen met een handicap in en nabij openbaar vervoersgebouwen of perrons;

      • 6°. een bovenleiding met de bijbehorende draagconstructie of seinpalen;

      • 7°. een ondergronds buis- of leidingstelsel, met inbegrip van een ondergrondse faunapassage;

      • 8°. een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer die:

        • i. niet hoger is dan 2 m; en

        • ii. als bovengronds geplaatst: een oppervlakte heeft van niet meer dan 4 m2;

      • 9°. een elektronische sirene voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, met inbegrip van de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

      • 10°. straatmeubilair; of

      • 11°. meubilair in openbaar vervoersgebouwen of op perrons; of

    • j. een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreinverharding, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond, weg- of waterbouw of een milieubelastende activiteit met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd.

§ 2.3.3. Vergunningvrije gevallen omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken

Artikel 2.28. (toepassingsbereik)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Deze paragraaf is van toepassing op omgevingsplanactiviteiten bestaande uit:

  • a. een bouwactiviteit;

  • b. het in stand houden van een bouwwerk; of

  • c. het gebruiken van een bouwwerk.

Artikel 2.29. (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken)

Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

  • a. een bouwwerk voor zover daaraan gewoon onderhoud wordt verricht en daarbij detaillering, profilering en vormgeving van het bouwwerk niet wijzigen;

  • b. een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. voorzien van een plat dak;

    • 2°. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;

    • 3°. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;

    • 4°. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en

    • 5°. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;

  • c. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing in het achterdakvlak, een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of een plat dak:

      • i. de constructie steekt niet meer dan 0,6 m uit buiten het dakvlak respectievelijk het platte dak; en

      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak of het platte dak; en

    • 2°. bij plaatsing in een ander dakvlak dan bedoeld onder 1°:

      • i. de constructie steekt niet uit buiten het dakvlak; en

      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak;

  • d. een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing op een schuin dak:

      • i. binnen het dakvlak;

      • ii. in of direct op het dakvlak; en

      • iii. hellingshoek gelijk aan hellingshoek dakvlak;

    • 2°. bij plaatsing op een plat dak: afstand tot de zijkanten van het dak ten minste gelijk aan hoogte collector of paneel; en

    • 3°. als de collector of het paneel niet één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water of het omzetten van de opgewekte elektriciteit: die installatie aan de binnenzijde van een bouwwerk geplaatst;

  • e. een kozijn, kozijninvulling, gevelpaneel, isolatieplaat of boeideel, of stucwerk, bij plaatsing in of aan de achtergevel of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, of in of aan een gevel van een bijbehorend bouwwerk, voor zover die gevel is gelegen in achtererfgebied;

  • f. een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw, als, voor zover het daarbij gaat om een rolhek, luik of rolluik in een voorgevel of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een ander hoofdgebouw dan een woning of woongebouw, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. geplaatst aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie; en

    • 2°. voor ten minste 75% voorzien van glasheldere doorkijkopeningen;

  • g. een afscheiding tussen balkons of dakterrassen;

  • h. tuinmeubilair, als dat niet hoger is dan 2,5 m;

  • i. een sport- of speeltoestel voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 2,5 m; en

    • 2°. alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

  • j. een erf- of perceelafscheiding, als die niet hoger is dan 1 m;

  • k. een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil van niet meer dan 1 m die niet hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein;

  • l. een vlaggenmast op een gebouwerf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 6 m; en

    • 2°. ten hoogste een mast per gebouwerf;

  • m. een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, met inbegrip van een hekwerk ter beveiliging van een dergelijke antenne-installatie op of aan een bouwwerk als bedoeld onder 1°, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing op of aan een hoogspanningsmast, wegportaal, reclamezuil, lichtmast, windturbine, sirenemast of een niet van een bouwwerk deel uitmakende schoorsteen, of op een antenne-installatie als bedoeld onder n of een andere antenne-installatie voor zover hoger dan 5 m:

      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 5 m; en

      • ii. de antenne hoger geplaatst dan 3 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;

    • 2°. bij plaatsing op of aan een ander bouwwerk dan bedoeld onder 1°:

      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 0,5 m; of

      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan een gevel van een gebouw, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m; waarbij:

        • de antenne, met antennedrager, hoger geplaatst dan 9 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;

        • de bedrading in of direct langs de antennedrager of inpandig aangebracht, of in een kabelgoot, als deze kabelgoot meer dan 1 m achter de voorgevel is geplaatst; en

        • de antennedrager bij plaatsing op het dak van een gebouw:

          • 1°. aan of bij een op het dak aanwezig object geplaatst;

          • 2°. in het midden van het dak geplaatst; of

          • 3°. elders op het dak geplaatst, als de afstand in meters tot de voorgevel van het bouwwerk ten minste gelijk is aan: 18 gedeeld door de hoogte waarop de antenne, met antennedrager, is geplaatst, gemeten vanaf het bij het gebouw aansluitende afgewerkt terrein tot aan de voet van de antenne, met antennedrager; of

    • 3°. de antenne voldoet aan de fysieke en technische kenmerken, opgenomen in de Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik of in andere bij of krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode gestelde regels;

  • n. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt voor de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;

  • o. een andere antenne-installatie dan bedoeld onder m en n, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. als het gaat om een schotelantenne:

      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst;

      • ii. de doorsnede van de antenne niet meer dan 2 m; en

      • iii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 3 m; en

    • 2°. als het gaat om een andere antenne dan bedoeld onder 1°:

      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst; en

      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan de gevel, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m;

  • p. een bouwwerk voor een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het gaat om:

    • 1°. een bouwwerk voor een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • i. niet hoger dan 3 m; en

      • ii. de oppervlakte niet meer dan 15 m2;

    • 2°. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor:

      • i. het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen;

      • ii. de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein;

      • iii. verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van de verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting of tolheffing;

      • iv. het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen of het overbruggen van hoogten door personen met een handicap in en nabij openbaar vervoersgebouwen of perrons;

      • v. het beperken van geluid door een weg of spoorweg ter uitvoering van een besluit tot vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde als bedoeld in artikel 2.13a of 2.15, tweede lid, van de wet; of

      • vi. het beperken van geluid door een weg of spoorweg ter uitvoering van de in een programma als bedoeld in artikel 22.18 van de wet of een saneringsplan als bedoeld in artikel 11.60 van de Wet milieubeheer gekozen maatregel voor een locatie;

    • 3°. bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen;

    • 4°. ondergrondse buis- en leidingstelsels, met inbegrip van ondergrondse faunapassages en met uitzondering van:

    • 5°. een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • i. niet hoger dan 2 m; en

      • ii. bij plaatsing bovengronds: de oppervlakte niet meer dan 4 m2;

    • 6°. een elektronische sirene voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, met inbegrip van de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

    • 7°. straatmeubilair; of

    • 8°. meubilair in openbaar vervoersgebouwen of op perrons;

  • q. een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor bouw-, onderhouds- of sloopwerkzaamheden, tijdelijke werkzaamheden in de grond-, weg- of waterbouw of werkzaamheden met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die werkzaamheden worden verricht; of

  • r. een ander bouwwerk in voor- of achtererfgebied, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 1 m; en

    • 2°. de oppervlakte niet meer dan 2 m2.

Artikel 2.30. (inperking vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken vanwege cultureel erfgoed)

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Op een omgevingsplanactiviteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 2.29 niet van toepassing.

  • 3 Op een omgevingsplanactiviteit die wordt verricht op een locatie waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is van toepassing:

    • a. artikel 2.29, onder a, alleen voor zover ook kleur en materiaalsoort van het bouwwerk niet wijzigen; en

    • b. artikel 2.29, onder b tot en met r, alleen voor zover het gaat om:

      • 1°. inpandige wijzigingen;

      • 2°. een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;

      • 3°. een bouwwerk op gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of

      • 4°. een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.

Afdeling 2.4. Drijvende bouwwerken

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 2.31. (drijvende bouwwerken)

Op een drijvend bouwwerk met een woonfunctie dat door functiewijziging van een schip is ontstaan zijn de hoofdstukken 3 tot en met 5, met uitzondering van artikel 3.5, niet van toepassing.

Hoofdstuk 3. Bestaande bouw

Afdeling 3.1. Algemeen

Artikel 3.1. (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op het in stand houden van een bestaand bouwwerk.

Artikel 3.2. (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a. het waarborgen van de veiligheid;

  • b. het beschermen van de gezondheid; en

  • c. duurzaamheid en bruikbaarheid.

Artikel 3.3. (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door de eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.4. (toepassingsbereik: aansturingsartikel niet van toepassing)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

In dit hoofdstuk is een aansturingsartikel niet van toepassing op een gebruiksfunctie waarvoor geen regel is opgenomen in de tabel van dat aansturingsartikel. Dit geldt niet voor de artikelen 3.11, 3.30, 3.36, 3.42 en 3.114.

Artikel 3.5. (specifieke zorgplicht: bestaande bouwwerken)

Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het bouwwerk tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

Artikel 3.6. (onderzoeksplicht)

De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk is verplicht onderzoek te doen naar de staat van dat bouwwerk als het behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie bouwwerken waarvan redelijkerwijs is komen vast te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren.

Artikel 3.6a. (periodieke beoordeling)

De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk is verplicht periodiek een beoordeling te doen van de constructieve veiligheid van dat bouwwerk als het behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie bouwwerken.

Artikel 3.7. (maatwerkvoorschriften)

  • 2 Een maatwerkvoorschrift over de afdelingen 3.2 tot en met 3.7 kan alleen inhouden het opleggen van een plicht tot het treffen van voorzieningen om de staat van een bouwwerk op een niveau te brengen dat hoger is dan het niveau van de regels in dit hoofdstuk, maar niet hoger dan het niveau van de regels in hoofdstuk 4. Het maatwerkvoorschrift wordt alleen gesteld als het treffen van die voorzieningen naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan een maatwerkvoorschrift als bedoeld in de artikelen 3.86, 3.130 en 3.132 alleen het bepaalde in die artikelen inhouden.

Afdeling 3.2. Veiligheid

§ 3.2.1. Constructieve veiligheid

Artikel 3.8. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is bestand tegen krachten die tijdens het beoogde gebruik op het bouwwerk worden uitgeoefend.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.8 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.8

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    fundamentele

    belastingscombinaties

    bepalingsmethode niet-bezwijken

       

    artikel

    3.9

    3.10

       

    lid

    *

    1

    2

    1

    Woonfunctie

         
     

    a.

    in een woongebouw

    *

    1

     

    b.

    andere woonfunctie

    *

    1

    2

    7

    Logiesfunctie

         
     

    a.

    in een logiesgebouw

    *

    1

     

    b.

    andere logiesfunctie

    *

    1

    2

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

    *

    1

Artikel 3.9. (fundamentele belastingscombinaties)

Een bouwconstructie bezwijkt niet gedurende de in NEN 8700 bedoelde restlevensduur bij de fundamentele belastingscombinaties, bedoeld in NEN 8700.

Artikel 3.10. (bepalingsmethode niet-bezwijken)

  • 1 Het niet-bezwijken, bedoeld in artikel 3.9, wordt bepaald volgens NEN 8700.

  • 2 Bij een niet in een woongebouw of logiesgebouw gelegen woonfunctie of logiesfunctie kan bij het bepalen van het niet-bezwijken, bedoeld in artikel 3.9, rekening worden gehouden met de stabiliteitsvoorziening van een op een aangrenzend bouwwerkperceel gelegen gebruiksfunctie van dezelfde soort.

§ 3.2.2. Constructieve veiligheid bij brand

Artikel 3.11. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is bestand tegen brand zodat geen sprake zal zijn van instorting die een gevaar oplevert voor het vluchten of voor hulpverlening bij brand, gedurende een redelijke tijd.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.11 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.11

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

         

    tijdsduur niet-bezwijken

    bepalingsmethode niet-

    bezwijken

       

    artikel

    3.12

    3.13

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    2

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    1

    2

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    3

    1

    2

    3

    Celfunctie

    1

    4

    1

    2

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                   
     

    a

    met bedgebied

    1

    4

    1

    2

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    3

    1

    2

    5

    Industriefunctie

    1

    3

    1

    2

    6

    Kantoorfunctie

    1

    3

    1

    2

    7

    Logiesfunctie

    1

    4

    1

    2

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    3

    1

    2

    9

    Sportfunctie

    1

    3

    1

    2

    10

    Winkelfunctie

    1

    3

    1

    2

    11

    Overige gebruiksfunctie

                   
     

    a

    voor het personenvervoer

    1

    3

    1

    2

     

    b

    andere overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                   
     

    a

    wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m

    1

    5

    1

    2

     

    b

    ander bouwwerk geen gebouw zijnde

    6

    1

    2

Artikel 3.12. (tijdsduur niet-bezwijken)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een vloer, trap of hellingbaan, waarover of waaronder een beschermde route voert, bezwijkt niet binnen 20 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die beschermde route niet ligt.

  • 2 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin die bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 3.12a aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan dat brandcompartiment. Dit is niet van toepassing op een bouwconstructie van een aan dat brandcompartiment grenzend subbrandcompartiment of grenzende buitenruimte.

    Tabel 3.12a brandwerendheid met betrekking tot bezwijken

    Woonfunctie

    tijdsduur in minuten

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau

    30

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    60

  • 3 Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 m boven het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 30 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

  • 4 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 3.12b genoemde tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

    Tabel 3.12b brandwerendheid met betrekking tot bezwijken

    Andere gebruiksfunctie dan een woonfunctie

    tijdsduur in minuten

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau

    30

    Als een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

    60

  • 5 Een bouwconstructie van een tunnel bezwijkt niet binnen 30 minuten, en voor zover deze onder open water ligt, niet binnen 60 minuten bij brand in de tunnel.

  • 6 Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen een tijdsduur die afhankelijk van de bestemming en inrichting van het bouwwerk redelijkerwijs nodig is om het bouwwerk bij brand te kunnen verlaten en te doorzoeken, door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.

Artikel 3.13. (bepalingsmethode niet-bezwijken)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Bij het bepalen van het niet-bezwijken van een bouwconstructie, bedoeld in artikel 3.12, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN 8700 kunnen optreden bij brand.

  • 2 De tijdsduur van het niet-bezwijken, bedoeld in artikel 3.12, wordt bepaald volgens:

    • a. NEN 8700; of

    • b. NEN 6069.

§ 3.2.3. Afscheiding aan de rand van een vloer, trap of hellingbaan

Artikel 3.14. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het door personen vallen van de rand van een vloer, een trap en een hellingbaan, zo veel mogelijk wordt voorkomen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.14 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.14

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

         

    aanwezigheid afscheiding

    hoogte afscheiding

    openingen afscheiding

    openingen afscheiding

       

    artikel

    3.15

    3.16

    3.17

    3.17

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    1

                               

    [m]

    1

    Woonfunctie

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    0,2

    2

    Bijeenkomstfunctie

                           
     

    a

    voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    1

    2

    0,1

     

    b

    andere bijeenkomstfunctie

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    2

    Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    4

    2

Artikel 3.15. (aanwezigheid afscheiding)

  • 1 Een voor personen bestemde vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.

  • 2 Een trap heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een afscheiding.

  • 3 Een hellingbaan heeft, voor zover een zijkant van de vloer meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een afscheiding.

  • 4 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:

    • a. een trap; of

    • b. een hellingbaan.

  • 5 Onverminderd het vierde lid geldt het eerste lid niet voor:

    • a. een rand van een podium;

    • b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst;

    • c. een rand van een laadvloer;

    • d. een rand van een perron; en

    • e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d gelijk te stellen rand van een vloer.

Artikel 3.16. (hoogte afscheiding)

  • 1 Een vloerafscheiding als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, heeft een hoogte van ten minste 0,9 m, gemeten vanaf de vloer.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een hoogte van ten minste 0,6 m, gemeten vanaf de vloer.

  • 3 In afwijking van het eerste lid heeft een vloerafscheiding een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m, als de som van die hoogte en de breedte van de bovenregel ten minste 1 m is.

  • 4 Een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15, tweede en derde lid, heeft een hoogte van ten minste 0,6 m, gemeten vanaf de voorkant van de tredevlakken of vanaf de vloer van de hellingbaan.

Artikel 3.17. (openingen afscheiding)

  • 1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15 heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer, een tredevlak of een vloer van een hellingbaan, geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan de in tabel 3.14 aangegeven waarde.

  • 2 De horizontaal gemeten afstand tussen een vloer, een trap of een hellingbaan en een afscheiding als bedoeld in artikel 3.15, is niet groter dan 0,1 m.

§ 3.2.4. Veilig overbruggen van hoogteverschillen

Artikel 3.18. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft op een vluchtroute voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen door personen.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.19. (voorziening bij hoogteverschil)

  • 1 Een hoogteverschil van meer dan 0,22 m tussen vloeren waarover een vluchtroute voert, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan. Dit geldt ook voor een hoogteverschil tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein.

  • 2 Voor zover de vluchtroute door een wegtunnelbuis voert, geldt in afwijking van het eerste lid een hoogteverschil van meer dan 0,3 m.

Artikel 3.20. (afmetingen trap)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 voldoet aan de in tabel 3.20 aangegeven afmetingen.

Tabel 3.20 afmetingen van een trap

Minimum breedte van de trap

0,7 m

Minimum vrije hoogte boven de trap

1,9 m

Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede

0,13 m

Maximum hoogte van een optrede

0,22 m

Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap

0,2 m

Artikel 3.21. (trapbordes)

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel 3.22. (leuning)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 waarvan de helling ter plaatse van de klimlijn groter is dan 2:3, heeft, voor zover een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,6 m en ten hoogste 1 m.

Artikel 3.23. (afmetingen hellingbaan)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.19 heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een helling van ten hoogste 1:10.

Artikel 3.24. (hellingbaanbordes)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.19 sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

§ 3.2.5. Beweegbare constructieonderdelen

Artikel 3.25. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat deze geen gevaar veroorzaken bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regel in deze paragraaf.

Artikel 3.26. (beweegbaar constructieonderdeel: gevarenzone)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor een deur van een ruimte met een vloeroppervlakte van minder dan 0,5 m2.

§ 3.2.6. Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

Artikel 3.27. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.

  • 2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door naleving van de regels in deze paragraaf.

Artikel 3.28. (stookplaats)

  • 1 Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, als:

    • a. op het materiaal een intensiteit aan warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2; of

    • b. in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid kan in plaats van onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, worden uitgegaan van brandklasse A1, of A1fl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

Artikel 3.29. (rookgasafvoer)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Materiaal van een voorziening voor de afvoer van rookgas en materiaal dat in de nabijheid van die voorziening is toegepast, waarin een volgens NEN 8062 bepaalde temperatuur kan optreden van meer dan 90 °C:

    • a. voldoet aan brandklasse A1 volgens NEN-EN 13501-1; of

    • b. is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een samenstel van een voorziening voor de afvoer van rookgas en materiaal in de nabijheid daarvan dat voldoet aan NEN 6062.

§ 3.2.7. Beperking van het ontwikkelen van brand en rook

Artikel 3.30. (aansturingsartikel)

  • 1 Een bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen.

  • 2 Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.30 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.

    Tabel 3.30

    gebruiksfunctie

    leden van toepassing

    waarden

                 

    zijde grenzend aan de

                   

    binnenlucht

    buitenlucht

         

    binnenoppervlak

    buitenoppervlak

    beloopbaar vlak

    vrijgestelde oppervlakte

    toepassing Euroklassen

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde route

    overig

    extra beschermde vluchtroute

    beschermde route

    overig

       

    artikel

    3.31

    3.32

    3.33

    3.34

    3.35

    3.31

    3.32

       

    lid

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    2

    *

    1

    1

                   

    [brandklasse]

    [brandklasse]

    1

    Woonfunctie

                 
     

    a

    in een woongebouw

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    2

    4

    2

    2

    4

     

    b

    andere woonfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    2

    Bijeenkomstfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    3

    Celfunctie

    1

    3

    4

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    1

    1

    4

    1

    1

    4

    4

    Gezondheidszorgfunctie

                                           
     

    a

    met bedgebied

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    2

    4

    2

    4

    4

     

    b

    andere gezondheidszorgfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    5

    Industriefunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    6

    Kantoorfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    7

    Logiesfunctie

                                           
     

    a

    in een logiesgebouw

    1

    2

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    2

    4

    2

    4

    4

     

    b

    andere logiesfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    8

    Onderwijsfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    9

    Sportfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    10

    Winkelfunctie

    1

    3

    5

    1

    2

    3

    1

    2

    3

    1

    *

    2

    4

    4

    2

    4

    4

    11

    Overige gebruiksfunctie

    12

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                           
     

    a

    tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer

    3

    1

    2