Bijlage
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
1. Achtergrond
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Algemeen
Nederland is al heel lang betrokken bij het internationaal beschermen van de mensenrechten
en dan in het bijzonder het tegengaan en voorkomen van kinderarbeid. Nederland spant
zich al jaren in voor normstelling op het gebied van kinderarbeid in het kader van
de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Nederland organiseerde in 1997 de eerste
mondiale anti-kinderarbeid conferentie, die leidde tot de breed omarmde ILO-conventie
nr. 182 over uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid. Deze conventie vormt
samen met de ILO-conventie 138 over de minimumleeftijd voor arbeid nog steeds het
normatieve kader tegen kinderarbeid. Nederland blijft zich inspannen voor verdere
ratificatie en vooral betere naleving van deze verdragen. Een belangrijk moment hiervoor
was de tweede mondiale anti-kinderarbeid conferentie in 2010 in Den Haag. Tijdens
die conferentie werd een ‘Roadmap’ aangenomen die ervoor moest zorgen dat de ergste
vormen van kinderarbeid in 2016 zouden zijn uitgebannen. Er zijn wereldwijd nog steeds 152 miljoen kinderen aan het werk. In de duurzame ontwikkelingsdoelen
(SDG’s) is daarom afgesproken om kinderarbeid uiterlijk in 2025 uit te bannen. Op
het vierde mondiale congres tegen kinderarbeid in Buenos Aires in 2017 heeft het kabinet
de Nederlandse aanpak toegelicht, waaronder het subsidieprogramma tegen kinderarbeid.
Wat is kinderarbeid?
Het Subsidieprogramma Fonds Bestrijding Kinderarbeid 2018–2022 (hierna te noemen subsidieprogramma
2018–2022) hanteert de definitie van kinderarbeid van de International Labour Organisation
(ILO). Van kinderarbeid is onder andere sprake wanneer kinderen te jong zijn om te werken,
het werk te zwaar is, onderwijs wordt onthouden of het ronduit gevaarlijk werk is
dat hun lichamelijke en/of geestelijke gezondheid bedreigt. Niet alleen de toekomst
van kinderen zelf wordt hiermee bedreigd, ook de ontwikkeling van de maatschappij
waarin ze leven wordt gehinderd door bijvoorbeeld slecht geschoolde volwassenen. Kinderarbeid
is niet alleen een gevolg van armoede, het veroorzaakt juist ook armoede. Kinderarbeid
vindt met name plaats in opkomende markten en ontwikkelingslanden waar overheden tekortschieten
in het beschermen van mensenrechten en waarin ondernemingen hooguit een deel van de
oplossing van een probleem kunnen bieden.
Rol van ondernemingen
De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna te noemen
de minister) verwacht van Nederlandse ondernemingen dat zij de OESO-Richtlijnen voor
Multinationale Ondernemingen naleven. Dit houdt in dat ondernemingen geen mensenrechtenschendingen als kinderarbeid
mogen veroorzaken door hun eigen activiteiten en besluiten en er niet aan bij mogen
dragen via hun zakelijke relaties. Maar ook wanneer er kinderarbeid in de internationale
keten voorkomt zonder dat de Nederlandse onderneming het direct veroorzaakt of eraan
bijdraagt via directe zakelijke relaties, wordt van ondernemingen verwacht dat ze
manieren zoeken om mensenrechtenschendingen zoals kinderarbeid in de keten te voorkómen
en de effecten te mitigeren. . Het voorgaande wordt geïllustreerd in figuur 1.
Figuur 1 (Bron: ILO-IOE Child Labour Guidance,2015)
Eerste subsidieprogramma
De minister heeft door middel van het eerste subsidieprogramma Fonds Bestrijding Kinderarbeid in 2016 naar aanleiding van een amendement van de Tweede Kamer, middelen ter beschikking
gesteld om ‘multi stakeholder’ initiatieven te stimuleren die kinderarbeid tegengaan.
Een aantal ondernemingen is vervolgens samenwerking gaan zoeken met andere ondernemingen
in dezelfde sector en/of via iMVO-convenanten, met non-gouvernementele organisaties
(NGO’s) en andere partners. Informatie over deze projecten is te vinden via de website
van RVO.
Tweede subsidieprogramma
De Tweede Kamer heeft door het aannemen van de motie Van Laar en Voordewind in december
2016 verzocht € 10 miljoen per jaar te besteden aan een fonds om organisaties en ondernemingen
te helpen kinderarbeid te bestrijden. Naar aanleiding hiervan heeft de minister besloten € 7 miljoen per jaar vrij te maken
voor de uitvoering en inzet van het subsidie-instrument en kennisvermeerdering over
de bestrijding van kinderarbeid. De overige € 3 miljoen wordt ingezet voor andere
initiatieven gericht op de bestrijding van kinderarbeid.
Met het subsidieprogramma 2018–2022 kan ook de uitvoering van bestaande en in ontwikkeling
zijnde convenanten op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
(IMVO) worden gefaciliteerd. Convenantspartijen kunnen immers ook een subsidieaanvraag
indienen ten behoeve van implementatie van het desbetreffende convenant, mits de betreffende
activiteiten niet al gesubsidieerd worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
4. Subsidieprogramma 2018–2022
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
4.1. Doel
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Het subsidieprogramma 2018–2022 heeft tot doel bij te dragen aan het uitbannen van
alle kinderarbeid (volgens de ILO-norm) voor 2025. Dit is het einddoel waar Nederland
zich aan heeft verbonden op basis van target 8.7 van de ‘Sustainable Development Goals’. Met het oog daarop worden de volgende subdoelen nagestreefd:
-
a.
Het Nederlandse bedrijfsleven neemt verantwoordelijkheid voor het uitbannen van kinderarbeid.
Vooralsnog worden veel initiatieven met name door NGO’s uitgevoerd en nog minder door
het bedrijfsleven zelf. Het subsidieprogramma 2018–2022 beoogt een veel actievere
rol van het bedrijfsleven en wil voorkomen dat ondernemingen zich terug (moeten) trekken
uit de keten wanneer problemen worden geconstateerd. Ondernemingen zullen meer inzicht
verkrijgen in hun positie in de keten, welke mogelijkheden en eventueel verplichtingen
zij hebben bij het aanpakken van kinderarbeid in hun keten, verder dan hun eerste
‘schakel’, alsmede inzicht in de mogelijke economische gevolgen voor hun bedrijfsvoering
en businesscase die moeten worden gemitigeerd. Doordat het subsidieprogramma ook zal
bijdragen aan het verspreiden van kennis en mogelijke handelingsperspectieven voor
ondernemingen, zullen (andere) ondernemingen eerder weten wat ze kunnen doen. Dit
zal er tevens toe moeten leiden dat het nog altijd heersende taboe op kinderarbeid
wordt doorbroken.
-
b.
Kinderarbeid wordt op duurzame wijze aangepakt op basis van relevante oorzaken en
oplossingen en met de juiste samenwerkingspartners.
Maatregelen tegen kinderarbeid zijn veelal nodig in de onderneming zelf, in de samenwerking
tussen ondernemingen en andere stakeholders en op de geografische locaties waar kinderarbeid
plaatsvindt. Lokale projecten tegen kinderarbeid moeten ‘maatwerk’ zijn, gebaseerd
op de lokale oorzaken van kinderarbeid, inclusief de gevolgen van genderverschillen.
Arbeid verschilt nog weleens voor jongens en meisjes en ook de oplossingen kunnen
per sekse verschillen. Verder kunnen bij de projecten NGO’s en ondernemingen leren
‘elkaars taal’ te begrijpen en op basis van ieders sterkte leren samenwerken. Tevens
kunnen ondernemingen ‘in eigen huis’ weerstand aanpakken en bedrijfsmatige oplossingen
onderzoeken en uitvoeren. Dit laatste is onderdeel van wat ‘due diligence’ wordt genoemd.
-
c.
Nederlandse ondernemingen voeren ‘due diligence’ uit in hun andere toeleveringsketens
en op andere risico’s en leren dit proces te herhalen.
Due diligence is een doorlopend proces dat bedrijven helpt risico’s op het gebied
van arbeids- en mensenrechten en duurzaamheid in de eigen organisatie en de bijbehorende
productieketen in kaart te brengen en die vervolgens te voorkomen, verminderen, dan
wel de gevolgen te herstellen en/of compenseren. Kinderarbeid heeft als onderscheid
ten opzichte van sommige andere mensenrechtenissues dat er grote overeenstemming is
dat dit niet zou mogen voortbestaan. Kinderarbeid is tegelijkertijd zo nauw verweven
met andere risico’s, dat de aanpak ervan als een hefboom of een ingang kan werken
om ook gerelateerde issues aan te pakken (bijvoorbeeld leefbaar loon of vrijheid van
vakvereniging).
4.2. Doelgroep
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Met het subsidieprogramma 2018–2022 wil de minister Nederlandse ondernemingen en hun
partners ondersteunen om kinderarbeid op een duurzame wijze te bestrijden.
Geen enkele onderneming wil kinderarbeid in zijn productieketens. In de praktijk weten
ondernemingen echter weinig van de problematiek in hun eigen keten verder dan de eerste
schakel. Bovendien is de aanpak van kinderarbeid meestal niet eenvoudig. Er heerst
nog altijd een taboe op het onderwerp, projecten kunnen langdurig en ingewikkeld van
aard zijn en intern is de bedrijfsvoering nog niet altijd in lijn met de aanpak van
kinderarbeid. Ook kunnen er weerstanden in de onderneming zijn, zowel door de (afbreuk)risico’s
als de investeringen die nodig zijn.
4.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Subsidies in het kader van het subsidieprogramma 2018–2022 zijn bedoeld voor samenwerkingsverbanden,
namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt.
Een samenwerkingsverband bestaat in elk geval uit de volgende partners:
-
• één Nederlandse onderneming,
-
• één NGO,
-
• één lokale onderneming, tenzij dit op het moment van de aanvraag nog niet mogelijk
is. Dan moet bij de aanvraag worden aangegeven hoe een lokale onderneming betrokken
zal worden bij het project.
Met ‘Nederlands’ wordt bedoeld ‘de beschikking hebbend over rechtspersoonlijkheid
naar Nederlands recht en statutaire zetel in Nederland’.
Er dient een evenwichtige verhouding te bestaan tussen het aantal ondernemingen en
het aantal NGO’s die deel uitmaken van het samenwerkingsverband. Alle partners moeten
noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstelling van het project waarvoor subsidie
wordt aangevraagd.
Een lokale NGO kan deel uitmaken van het samenwerkingsverband, maar kan ook anderszins
worden betrokken bij de uitvoering van het project.
De in het samenwerkingsverband participerende ondernemingen:
-
• maken deel uit van dezelfde keten; dat betekent dat bijvoorbeeld ondernemingen die
in hoofdzaak adviesdiensten verrichten geen deel uit kunnen maken van een samenwerkingsverband;
-
• voeren substantiële activiteiten uit in Nederland, voor zover het gaat om een Nederlandse
onderneming;
-
• hebben een vermoeden van het aanwezig zijn van kinderarbeid in hun productieketen;
-
• zijn geen postbusonderneming.
De rol van penvoerder wordt vervuld door:
-
• een Nederlandse onderneming, of
-
• een onderneming met een statutaire zetel in het buitenland en een vestiging in Nederland
met een inschrijving in het Nederlandse Handelsregister, of
-
• een Nederlandse NGO.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de penvoerder aantonen dat
hij en zijn partners zich inspannen om ernstige (seksuele) misdragingen en andere
ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers en derden bij de
uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft te voorkomen, in
voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en om de gevolgen daarvan
te mitigeren.
4.4. Oriëntatiefase
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor subsidie kan er altijd een vrijblijvend
gesprek tussen RVO en een potentiële subsidieaanvrager plaatsvinden. In een vertrouwelijke
omgeving kan informatie worden uitgewisseld, ook over de risico’s in de keten.
Als een penvoerder over wil gaan tot concrete planvorming en overweegt namens een
samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie in te gaan dienen, dan zal er een
verplicht adviestraject plaatsvinden aan de hand van een daartoe ingediende ‘quick
scan’. Er wordt door RVO een beoordeling van risico’s in de commerciële keten en in
de eigen organisatie van de ondernemingen uitgevoerd. De potentiële subsidieaanvrager
ontvangt advies van een RVO adviseur en (eventueel) een kinderarbeid expert. Meer
informatie hierover staat op www.rvo.nl/fbk.
Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO adviseur aan de potentiële subsidieaanvrager.
De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de potentiële aanvrager
om wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen.
Aangezien met de verwerking van een verzoek om een ‘quick scan’ een tweetal weken
is gemoeid, kan RVO niet tijdig reageren op verzoeken die twee weken of korter voor
de sluiting van een aanvraagtermijn worden gedaan.
4.5. Subsidiabele activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma
2018–2022 moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd gericht zijn
op de bestrijding van kinderarbeid in één of meer landen vermeld in de door het Development
Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO) meest recent vastgestelde List of Recipients of Official Development Assistance. Tevens dienen zij gericht te zijn op of verbonden te zijn met de activiteiten van
de in het samenwerkingsverband participerende ondernemingen.
Er kan subsidie worden aangevraagd voor de combinatie van een project A en B of alleen
voor een project B. Hierbij wordt verstaan onder:
Project A, lokaal impactonderzoek, is een verdiepend onderzoek op locatie en in de onderneming(en)
als logisch vervolg van een uitgevoerde risicoanalyse. Het onderzoek is inclusief
stakeholderanalyse, lokaal veldonderzoek en analyse grondoorzaken kinderarbeid.
Een project A wordt afgesloten met een plan van aanpak voor een project B inclusief
een monitoring- en effectmetingplan met een verandertheorie (‘theory of change’).
Mocht de aanvraag voor een project A en project B worden gehonoreerd, dan geldt dat
pas als RVO dit plan van aanpak goedkeurt, de begrote kosten voor de activiteiten
voor project B subsidiabel worden.
Een project B, activiteiten op locatie in samenhang met ‘due diligence’ maatregelen binnen de eigen
onderneming(en), moet leiden tot structurele inbedding van de aanpak tegen kinderarbeid
lokaal en van due diligence in de onderneming(en).
Wanneer een aanvraag alleen voor een project B wordt gedaan, moeten daarbij de uitkomsten
van een risicoanalyse en een lokaal onderzoek worden meegestuurd. Dit geldt zowel
voor het de activiteiten op locatie (het ‘lokale project’) als voor de voorgestelde
aanpak binnen de eigen organisatie(s) (‘due diligence’ maatregelen). Ook hoort bij
de aanvraag dan een monitoring- en effectmetingplan inclusief een ‘theory of change’.
Aan het einde van een project B dient er een beschrijving te zijn waaruit blijkt hoe
de onderneming(en) de aanpak van kinderarbeid structureel hebben ingebed in hun bedrijfsvoering
en hoe de aanpak lokaal wordt geborgd. Hierbij wordt eveneens beschreven: het vervolg
na afloop van de projectperiode voor wat betreft de financiering, betrokkenheid stakeholders,
te mitigeren risico’s en aanpak van ‘grondoorzaken’. Dit geldt overigens uiteraard
ook voor gevallen waarin een project A met een project B wordt gecombineerd.
Schematisch ziet dit er als volgt uit:
Figuur 2
4.6. Duur activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
De activiteiten in het kader van het subsidieprogramma 2018–2022 moeten in maximaal
4 jaar worden uitgevoerd, waarbij geldt dat de uitvoering uiterlijk 12 maanden na
indiening van de aanvraag van start moet gaan.
4.7. Omvang van de subsidie
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal 70% van de subsidiabele kosten en ten hoogste
€ 475.000.
De eigen bijdrage aan het project van de partners van het samenwerkingsverband wordt
gefinancierd met middelen die niet verkregen zijn door middel van een directe of indirecte
subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken.
6. Aanvraag
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
6.1. Vereisten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie in het kader van het subsidieprogramma
2018–2022 doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven
in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe op www.rvo.nl/fbk beschikbaar
gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar
worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
− Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
− Partnerformulieren;
-
− Projectplan:
-
− Beschrijving uitkomsten risicoanalyse;
-
− Begroting waarbij ook de financiering van het eigen aandeel (per partner) inzichtelijk
wordt gemaakt;
-
− Een formeel vastgelegd MVO-beleid van de Nederlandse onderneming(en);
-
− Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering
van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de
naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen;
-
− een monitoring- en effectmetingplan inclusief een verandertheorie (‘theory of change’)
indien de aanvraag alleen een project B betreft.
Tevens moeten de penvoerder en de partners verklaren dat zij op de hoogte zijn en
zullen handelen naar de OESO richtlijnen (www.oesorichtlijnen.nl) en dat de activiteiten
waarvoor subsidie wordt gevraagd niet op de FMO Uitsluitingslijst, onderdelen 02 tot
en met 08 (www.fmo.nl/exclusion-list) staan.
6.2. Herstelperiode
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het
algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van
(onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag
op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde
vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
7.1. Beoordeling
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld
met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma
zijn neergelegd.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts
de aanvragen die daaraan voldoen, worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de
hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens (in voldoende mate) moet worden
voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Bij de beoordeling van aanvragen
op grond van de criteria wordt gewerkt met een systeem van puntentoekenning. De volgende
criteria zijn van toepassing:
Voor project combinatie A en B en project B:
-
a. De doelstelling is het duurzaam bestrijden en voorkomen van kinderarbeid.
-
b. Het projectbudget staat in redelijke verhouding tot de beschreven aard, omvang en
resultaten.
-
c. Er bestaat een voor het project logische verhouding tussen de omvang van de eigen
bijdrage aan het project per partner en de verdeling van het gevraagde subsidiebedrag
over de partners.
-
d. De projectresultaten worden zo breed mogelijk gedeeld (disseminatie) en dragen daarmee
bij aan het bestrijden en voorkomen van kinderarbeid op locatie, in de sector en in
het algemeen.
Voor project A in bijzonder:
Voor project B in het bijzonder:
-
g. De relevantie van het plan van aanpak om lokaal kinderarbeid aan te pakken.
-
h. De relevantie van het plan om effectieve maatregelen in de onderneming in te voeren
en weerstanden te overwinnen.
-
i. Er wordt in voldoende mate rekening gehouden met de contextfactoren zoals die naar
voren komen uit de risicoanalyse en het lokale impactonderzoek. Dat laatste is al
dan niet uitgevoerd in het kader van project A.
-
j. Er wordt in voldoende mate rekening gehouden met genderverschillen.
-
k. De gehanteerde Monitoring & Effectmeting systematiek is toereikend voor het bewaken
van de voortgang en de bijsturing t.a.v. middelen, activiteiten, ‘outputs’, ‘outcomes’
en onderliggende assumpties.
-
l. Er is in het project voldoende aandacht voor risico’s op het gebied van iMVO en er
is sprake van adequate mitigerende maatregelen die deze risico’s moeten ondervangen.
-
m. De mate waarin de activiteiten gericht op het voortzetten van de bestrijding van de
kinderarbeid lokaal en binnen de onderneming (‘due diligence’) na de projectperiode
zijn beschreven.
-
n. De beschrijving van het vervolg na afloop van de projectperiode, voor wat betreft
de financiering, betrokkenheid stakeholders, te mitigeren risico’s, aanpak ‘grondoorzaken’,
is aannemelijk.
RVO kan bij de beoordeling extern advies inwinnen.
7.2. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Voor zowel de eerste als tweede openstelling van het subsidieprogramma 2018–2022 is
steeds € 5,5 miljoen beschikbaar. Voor volgende openstellingen zal waarschijnlijk
ook € 5,5 miljoen beschikbaar zijn. De middelen worden verdeeld door behandeling van
de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Mochten op één dag binnengekomen aanvragen
in geval van honorering de voor de betreffende openstelling beschikbare middelen overtreffen,
dan wordt de volgorde van behandeling bepaald door middel van loting.
11. Administratieve lasten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken
krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening
gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling
van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt
dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 4,04% bedraagt.