Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, winst (uit onderneming), resultaat uit [...] van aftrek uitgesloten en in aftrek beperkte kosten

[Regeling vervallen per 14-05-2020.]
Geraadpleegd op 08-05-2024.
Geldend van 01-01-2017 t/m 08-05-2018

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

1. Geld- en bestuurlijke boeten enz. (artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

2. Kosten van misdrijf (artikel 3.14, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

3. Aftrekbeperking gemengde kosten (artikel 3.15 van de Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

4. Persoonlijke kosten (artikel 3.16, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

5. Aftrekbeperking specifiek voor privé-bezittingen (artikel 3.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

5.1. Uitgangspunten berekening gebruiksvergoeding

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2018, 29949, datum inwerkingtreding 01-06-2018, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Artikel 3.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 behandelt de aftrekbeperking van een gebruiksvergoeding van tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende bezittingen. Ten hoogste is aftrekbaar het bedrag dat als voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking wordt genomen, zonder rekening te houden met een eventuele schuld.

Het voordeel uit sparen en beleggen wordt forfaitair vastgesteld. Het forfaitaire rendement bedroeg tot en met 2016 4%. Vanaf 2017 is het forfaitaire rendement anders vastgesteld. In de nieuwe systematiek wordt door middel van vermogensschijven het vermogen opgedeeld in een spaar- en een beleggingsdeel (rendementsklasse I en II). Naarmate het vermogen toeneemt, wordt geacht een groter gedeelte van het vermogen te zijn belegd. Over het spaar- en beleggingsdeel wordt vervolgens een forfaitair rendement berekend dat gebaseerd is op het gemiddelde rendement op sparen, respectievelijk beleggen. De vraag is hoe de gebruiksvergoeding als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 moet worden berekend.

In dit onderdeel van het besluit staan de uitgangspunten voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen voor de toepassing van deze bepaling. Vervolgens worden in de onderdelen 5.1.1 en 5.1.2 voorbeelden gegeven van de berekeningsmethodiek voor de jaren 2011 tot en met 2016 respectievelijk vanaf 2017.

Uitgangspunten

  • a. Met een schuld die samenhangt met de privébezitting wordt geen rekening gehouden (zogenoemde activumbenadering).

    Het is de bedoeling dat de in de winstsfeer aftrekbare gebruiksvergoeding (huurlast) voor tot het privé-vermogen van de ondernemer behorende bezittingen die mede in die onderneming worden gebruikt, forfaitair wordt vastgesteld op een bedrag dat niet hoger is dan het forfaitaire rendement dat met die bezitting kan worden behaald. Het is een normering van de bruto-gebruiksvergoeding, waarmee wordt voorkomen dat in de winstsfeer (box 1) van een hogere af te trekken vergoeding wordt uitgegaan dan het voordeel dat terzake (maximaal) in box 3 kan worden belast. Deze vorm van arbitrage kan niet bestaan terzake van schulden voor de aanschaf van dergelijke bezittingen. Die schulden behoren tot de box 3-rendementsgrondslag. De vermogensmutaties noch de rente daarop kunnen de winst beïnvloeden. Vanuit deze optiek is er dus ook geen aanleiding de bezitting te salderen met een schuld.

  • b. Ingeval een gedeelte van de privébezitting in de onderneming wordt gebruikt, wordt uitgegaan van de waarde van dat gedeelte.

  • c. Met het heffingvrij vermogen wordt geen rekening gehouden.

  • d. Voor de jaren vanaf 2017 geldt een ‘topdown’-benadering voor de toerekening van de bezitting aan de vermogensschijven en het te hanteren forfaitaire rendement voor de vaststelling van de maximale gebruiksvergoeding. De ‘top down’-benadering houdt in dat de bezitting zoveel als mogelijk wordt toegerekend aan de hoogste schijf waarover het vermogen in box 3 in aanmerking wordt genomen (grondslag sparen en beleggen, artikel 5.2, tweede volzin, van de Wet IB 2001).

  • e. Indien de bezitting moet worden toegerekend aan het heffingvrije vermogen dan wordt van 2011 tot en met 2016 met een forfaitair rendement van 4% gerekend en vanaf 2017 met het forfaitaire rendement van schijf 1 (voor het jaar 2017 is dat 2,871%).

  • f. Ingeval de privébezitting in de onderneming wordt gebruikt gedurende een gedeelte van het jaar, wordt uitgegaan van een tijdsevenredig deel van het berekende voordeel.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2018, 29949, datum inwerkingtreding 01-06-2018, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.

5.1.1. Berekening gebruiksvergoeding voor jaren 2011 t/m 2016

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2018, 29949, datum inwerkingtreding 01-06-2018, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voorbeeld: tijdsevenredig

Een ondernemer heeft vanaf 1 juli 2016 een privébezitting in gebruik bij zijn onderneming. De bezitting behoort op 1 januari 2016 tot de rendementsgrondslag van box 3. De waarde van deze bezitting is € 20.000. De grondslag sparen en beleggen (bezittingen minus schulden minus heffingvrij vermogen) is € 50.000. Het voordeel uit sparen en beleggen is dan ½ x 4% x € 20.000 = € 400. De ondernemer kan in 2016 ten hoogste € 400 als kosten van de winst aftrekken. De ten laste van de winst uit onderneming te brengen kosten in 2016 worden dus ten hoogste gesteld op het tijdsevenredig deel van 4% van de waarde van het in de onderneming gebruikte (deel van de) bezitting.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2018, 29949, datum inwerkingtreding 01-06-2018, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.

5.1.2. Berekening gebruiksvergoeding in 2017

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2018, 29949, datum inwerkingtreding 01-06-2018, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze circulaire.divisie. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.

Terugwerkende kracht

Voor dit onderdeel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In de voorbeelden hierna wordt gerekend met de gegevens in onderstaande tabel (geldend in 20171).

Tabel berekening rendement op vermogen vanaf 2017

Schijf

Uw (deel van de) grondslag sparen en beleggen

Percentage 1,63%

Percentage 5,39%

Percentage gemiddeld rendement

1

Tot en met € 75.000

67%

33%

2,871%

2

Vanaf € 75.001 tot en met € 975.000

21%

79%

4,600%

3

Vanaf € 975.001

0%

100%

5,39%

Het heffingvrije vermogen in 2017 is € 25.000.

Voorbeeld 1: schijf 1

Een ondernemer heeft een gedeelte van een privépand dat op 1 januari 2017 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort in gebruik bij zijn onderneming. De waarde van dit gedeelte is op 1 januari € 10.000. De grondslag sparen en beleggen (bezittingen minus schulden minus heffingvrij vermogen) in box 3 is € 20.000. Het gedeelte van het privépand wordt voor de berekening van de maximale gebruiksvergoeding toegerekend aan schijf 1. Het voordeel uit sparen en beleggen ter zake van de gebruiksvergoeding is dan 2,871% x € 10.000 = € 288. De ondernemer kan ten hoogste € 288 als kosten van de winst aftrekken.

Voorbeeld 2: waarde bezitting kleiner dan grondslag sparen en beleggen

Een ondernemer heeft een deel van zijn privépand dat op 1 januari 2017 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort in gebruik bij zijn onderneming. De waarde van dat deel op 1 januari is € 50.000. De grondslag sparen en beleggen (bezittingen minus schulden minus heffingvrij vermogen) in box 3 is € 110.000. Het deel van het privépand wordt voor de berekening van de maximale gebruiksvergoeding voor € 35.000 toegerekend aan schijf 2 (4,6%) en voor € 15.000 toegerekend aan schijf 1 (2,871%). Het voordeel uit sparen en beleggen ter zake van de gebruiksvergoeding is dan 4,6% x € 35.000 plus 2,871% x € 15.000 = € 2.041. Op jaarbasis kan de ondernemer ten hoogste € 2.041 als kosten van de winst aftrekken.

Voorbeeld 3: waarde bezitting groter dan grondslag sparen en beleggen

Een ondernemer heeft een deel van zijn privépand dat op 1 januari 2017 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort in gebruik bij zijn onderneming. De waarde van dat deel op 1 januari is € 40.000. De grondslag sparen en beleggen (bezittingen minus schulden minus heffingvrij vermogen) in box 3 is nihil. Het deel van het privépand moet worden toegerekend aan het heffingvrije vermogen en voor de berekening van de maximale gebruiksvergoeding wordt gerekend met het forfaitaire rendement van schijf 1. De ondernemer kan ten hoogste 2,871% van € 40.000 = € 1.149 als kosten van de winst aftrekken.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2018, 29949, datum inwerkingtreding 01-06-2018, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.

5.2. Aftrekbeperking firmant

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

5.3. Kosten van herziening omzetbelasting

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

6. Ingetrokken besluit

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

7. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 14-05-2020]

[Treedt in werking op 01-06-2018]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

  1. Voor de berekening van de gebruiksvergoeding in 2018 en volgende moet uiteraard gerekend worden met dan geldende schijven, percentages en heffingvrij vermogen. ^ [1]
Naar boven