Beleidsregel kwaliteit opvang invasieve uitheemse diersoorten

Geraadpleegd op 01-12-2024.
Geldend van 17-05-2018 t/m heden

Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 mei 2018, nr. WJZ/18020186, inzake de kwaliteit van de opvang van invasieve uitheemse diersoorten (Beleidsregel kwaliteit opvang invasieve uitheemse diersoorten)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 7, 17, 19 en 20 van de Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014 L 317);

Gelet op de artikelen 3.37 en 3.40 van de Wet natuurbescherming en op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • Unielijst: door de Europese Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgestelde lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, als bedoeld in artikel 4 van de Verordening invasieve uitheemse soorten;

  • Verordening invasieve uitheemse soorten: Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014 L 317).

Artikel 2

  • 2 Aan een opvangcentrum dat handelt overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit wordt op grond van artikel 3.40 van de Wet natuurbescherming een ontheffing verleend van het voorschrift, genoemd in artikel 7, eerste lid, aanhef, in samenhang met onderdelen b en d, van de Verordening uitheemse invasieve soorten.

  • 3 Een ontheffing heeft geen betrekking op de verbodsbepalingen van artikel 7, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel a, c, e, f, g of h, van de Verordening invasieve uitheemse soorten.

Artikel 3

Een ontheffing als bedoeld in artikel 2 wordt slechts verleend indien:

  • a. het opvangcentrum:

  • b. de doelstelling in de statuten van de vereniging of stichting waarvan het opvangcentrum is, of de statuten van de rechtspersoon waarvan de dierentuin is, overeenkomt met de doelstelling, opgenomen in artikel 2 van de bijlage bij deze beleidsregel; en

  • c. het opvangcentrum een register voert overeenkomstig artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren.

Artikel 4

Aan een ontheffing als bedoeld in artikel 1 wordt het handelen overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel als voorschrift verbonden.

Artikel 5

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel kwaliteit opvang invasieve uitheemse diersoorten.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 mei 2018

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

Bijlage

Protocol opvang invasieve uitheemse diersoorten

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Definities

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • bestuur: bestuur van het opvangcentrum;

  • invasieve uitheemse diersoort: diersoort die wordt genoemd op de Unielijst;

  • minimaal benodigde zorg: zorg die voldoet aan de onder artikel 1.6, 1.7, 1.8 en overeenkomstig artikel 3.12 van het Besluit houders van dieren beschreven voorwaarden;

  • opvanginrichting: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes van een opvangcentrum, bestemd voor het ten behoeve van opvang houden van gewonde, zieke, gevonden of afgestane dieren, behorende tot een invasieve uitheemse diersoort;

  • soortgroep: verzameling verwante diersoorten.

Artikel 2. Doelstellingen

  • 1. Het opvangcentrum heeft in ieder geval als doel: dieren behorend tot een invasieve uitheemse diersoort, die in Nederland terecht zijn gekomen, op te vangen en te verzorgen.

  • 2. De opvang is zodanig dat een dier zoveel mogelijk zijn soorteigen gedrag kan blijven vertonen, met uitzondering van voortplanten.

  • 3. Het opvangcentrum heeft mede als doel om, waar mogelijk voorlichting te geven over de risico’s die het houden van invasieve uitheemse dieren meebrengt, en draagt actief uit, in het bijzonder aan personen die een dier ter opvang aanbieden, dat het houden van de desbetreffende diersoort op een verantwoorde wijze dient te gebeuren, waarbij maatregelen worden genomen om voortplanting en ontsnapping te voorkomen, omdat verspreiding in het milieu nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en ecosysteemdiensten en nadelige gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid of de economie.

Artikel 3. Beperking activiteiten

  • 1. Met de opgevangen dieren vinden in het opvangcentrum geen commerciële activiteiten plaats, waaronder zijn begrepen het tentoonstellen van opgevangen dieren voor zover dit in tegenspraak is met de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, het verhuren, verhandelen of uitlenen van opgevangen dieren.

  • 2. Indien in het opvangcentrum andere dieren dan dieren van invasieve uitheemse soorten aanwezig zijn, wordt de huisvesting van de laatstgenoemde dieren strikt gescheiden gehouden van de andere dieren in de faciliteiten van het opvangcentrum.

Artikel 4. Handelwijze

  • 1. Het bestuur legt schriftelijk het beleid of de handelwijze ten aanzien van de volgende onderwerpen vast:

    • a. opvang, specialisatie van het opvangcentrum in een diersoort of diersoorten of soortgroepen, opname en acceptatie;

    • b. huisvesting en verzorging;

    • c. ontsnapping van dieren;

    • d. voeding;

    • e. hygiëne;

    • f. zoönosen;

    • g. maatregelen ter voorkoming van ongewenste voortplanting van opgevangen dieren;

    • h. veterinaire zorg;

    • i. structurele oplossingen voor opgevangen dieren;

    • j. doden van opgevangen dieren;

    • k. kwalificaties van medewerkers;

    • l. veiligheid van medewerkers en dieren en openbare veiligheid;

    • m. organisatorische continuïteit;

    • n. bezoekers; en

    • o. register als bedoeld in artikel 29.

  • 2. Het bestuur, de beheerder en de medewerkers van het opvangcentrum handelen conform de vastgestelde handelwijze, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. In geval van opheffing van het opvangcentrum, draagt de vereffenaar of de curator het eigendom van op grond van artikel 22 bij particulieren geplaatste dieren over aan een ander opvangcentrum.

Artikel 5. Bereikbaarheid

  • 1. Het opvangcentrum streeft naar een permanente telefonische bereikbaarheid.

  • 2. Het opvangcentrum zorgt er ten minste voor dat:

    • a. het permanent telefonisch bereikbaar is voor andere opvangcentra, dierenambulances, politie, brandweer, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectiedienst en andere bevoegde opsporingsinstanties; en

    • b. het publiek permanent informatie kan verkrijgen, inclusief over de handelwijze ten opzichte van op te vangen dieren buiten openingstijden van de opvanginrichting of de opvanginrichtingen van het opvangcentrum.

Artikel 6. Samenwerking andere opvangcentra

  • 1. Het opvangcentrum werkt constructief samen met andere opvangcentra, ten einde kennis en kunde te vergroten en de best denkbare structurele oplossing voor het opgevangen dier te bewerkstelligen. Het opvangcentrum doet dit door gevraagd en ongevraagd informatie, kennis en kunde te delen met andere opvangcentra.

  • 2. Het opvangcentrum helpt andere opvangcentra in het kader van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, en artikel 8, tweede lid.

Paragraaf 2. Opvang, specialisatie van het opvangcentrum in een diersoort of diersoorten of soortgroepen, opname en acceptatie

Artikel 7. Opvangbeleid

  • 1. Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, stelt het bestuur van het opvangcentrum vast welke diersoort, diersoorten of soortgroepen opgevangen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare expertise van de medewerkers en de mogelijkheden die de middelen en de locatie van het opvangcentrum met zich brengen.

  • 2. Het opvangcentrum verwijst dieren behorend tot soorten of soortgroepen die krachtens het beleid ten aanzien van opvang, bedoeld in het eerste lid, niet worden opgevangen door naar een opvangcentrum dat over de noodzakelijke ontheffingen beschikt.

Artikel 8. Opname en acceptatie

  • 1. Een ter opvang aangeboden dier wordt geweigerd, indien:

    • a. het opvangcentrum het dier niet de minimaal benodigde zorg kan bieden,

    • b. het opvangcentrum een gebrek aan ruimte, personele capaciteit of financiële middelen heeft,

    • c. het dier een risico oplevert voor de aanwezige dieren,

    • d. de aanwezige dieren een risico vormen voor het nieuwe dier, of

    • e. het dier een risico oplevert voor de medewerkers in het opvangcentrum.

  • 2. Indien een ter opvang aangeboden dier wordt geweigerd, onderzoekt het opvangcentrum of het dier elders kan en mag worden geplaatst.

  • 3. Indien niet ingevolge het eerste of tweede lid kan worden opgevangen, wordt het dier gedood, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.

Paragraaf 3. Huisvesting en verzorging

Artikel 9. Opvanginrichting

  • 1. Indien een opvangcentrum over meerdere opvanginrichtingen beschikt, wordt per opvanginrichting een apart register als bedoeld in artikel 29 bijgehouden.

  • 2. Een opvanginrichting voldoet aan de artikelen 10 en 11.

  • 3. Een opvanginrichting beschikt over een surveillanceplan dat betrekking heeft op het voorkomen van ontsnapping van de aanwezige dieren, en voorziet in, in voorkomend geval, het onverwijld informeren van het bestuur en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 4. Een opvanginrichting beschikt over een noodplan dat voorziet in het wegnemen van de oorzaak van ontsnapping van de aanwezige dieren, het vangen van dieren die ontsnapt zijn en passende herstelmaatregelen, en voorziet in het, in voorkomend geval, onverwijld informeren van het bestuur en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 10. Verblijven

  • 1. Artikel 3.12, eerste lid, van het Besluit houders van dieren is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van ‘gezelschapsdier’ wordt gelezen ‘dier behorend tot een invasieve uitheemse diersoort’.

  • 2. De beschrijving, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bevat een op de soort toegespitste omschrijving van hetgeen als een geschikt verblijf wordt gezien. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a. het soorteigen gedrag van de diersoorten;

    • b. de bewegingsvrijheid van de dieren;

    • c. de (sociale) levenswijze van de dieren, rekening houdend met de mogelijkheden van het individuele dier; en

    • d. de eisen die de Verordening invasieve uitheemse soorten stelt aan een gesloten omgeving en het voorkomen van voortplanting.

  • 3. Een opvangcentrum beschikt over voorschriften ten aanzien van het voorkomen van verspreiding van dieren of levensvatbare producten bij het reinigen en onderhouden van de verblijven en het afvoeren van afval.

Artikel 11. Aanwezige ruimten

  • 1. Artikel 3.13 van het Besluit houders van dieren is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van ‘gezelschapsdier’ wordt gelezen ‘dier behorend tot een invasieve uitheemse diersoort’.

  • 2. Diergeneesmiddelen worden bewaard in een speciaal daarvoor bestemde en afsluitbare bewaarmogelijkheid.

Artikel 12. Huisvesting

De handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bevat een op de soort toegepaste omschrijving van hetgeen als passende huisvesting en verzorging wordt gezien. Daarbij wordt rekening gehouden met de eis dat opgevangen dieren die een roofdier-prooi relatie hebben, elkaar niet kunnen waarnemen, met dien verstande dat voor vogels met een roofdier-prooidier relatie uitsluiten van visueel contact voldoende is.

Artikel 13. Voeding

  • 1. De handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, bevat een op de soort toegespitste omschrijving van hetgeen als passende voeding wordt gezien. Daarbij wordt rekening gehouden met:

    • a. de natuurlijke voedingsbehoefte van de diersoorten en hoe deze zich verhoudt tot de aangeboden voedingstoffen;

    • b. afstemming van de wijze van frequentie van voedselaanbieding aan het natuurlijke gedrag van de diersoorten en die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier;

    • c. afstemming van de wijze van het aanbieden van water aan het natuurlijke gedrag van de diersoort; en

    • d. het gebruik van levend voer, indien dit voor de verzorging van de betreffende diersoort noodzakelijk is.

  • 2. De voedingsmiddelen die nodig zijn voor de bereiding van het dieet van de opgevangen dieren, zijn kwalitatief goed en worden onder hygiënische omstandigheden opgeslagen.

Artikel 14. Hygiëne

  • 1. De handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, bevat instructies over het schoonmaken van de verblijven van de dieren.

  • 2. In de handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, komt in ieder geval het volgende aan de orde:

    • a. hoe gehandeld wordt als een verblijf leeg komt;

    • b. hoe omgegaan wordt met het voorkomen van verspreiding van smetstoffen tussen de afzonderlijke ruimten;

    • c. hoe gehandeld wordt als een besmettelijke ziekte is geconstateerd bij een ziek of overleden dier;

    • d. hoe om te gaan met de bestrijding van ongedierte;

    • e. hoe de medewerkers of bezoekers van een opvangcentrum zich aan hygiëne bepalingen houden.

Artikel 15. Zoönosen

  • 1. In de handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel f, staat beschreven welke zoönosen kunnen voorkomen bij de diersoort vermeld in artikel 7, eerste lid, in het opvangcentrum.

  • 2. Hierbij dient ten minste opgenomen te zijn:

    • a. een beschrijving van de zoönosen;

    • b. hoe deze herkend, vastgesteld of uitgesloten kunnen worden;

    • c. welke maatregelen getroffen worden als een zoönose geconstateerd wordt; en

    • d. welke maatregelen een medewerker kan nemen om zich te beschermen tegen zoönosen.

Artikel 16. Voorkomen voortplanting en melden geboortes

  • 1. Het opvangcentrum past het in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel g, beschreven beleid toe om voortplanting te voorkomen,

  • 2. Het opvangcentrum houdt een administratie in het register, bedoeld in artikel 29, bij van geboortes, met inbegrip van broedeieren, die ondanks de genomen maatregelen toch hebben plaatsgevonden.

  • 3. Een geboorte van een nakomeling van een dier van een invasieve uitheemse soort wordt binnen 3 dagen gemeld aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, ongeacht of het moederdier, al dan niet vergezeld van de nakomeling, verblijft bij het opvangcentrum of naar elders is doorgeplaatst.

Artikel 17. Veterinaire zorg

  • 1. In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel h, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende onderwerpen:

    • a. op welke wijze de toegang tot veterinaire zorg is verzekerd;

    • b. hoe het onderzoek, bedoeld in artikel 18, van binnengebrachte dieren plaatsvindt.

  • 2. Het opvangcentrum streeft ernaar de veterinaire zorg van de opgevangen dieren zoveel mogelijk bij één vaste dierenarts te laten berusten.

Artikel 18. Beoordeling binnengebracht dier

  • 1. Een daarvoor aangewezen vakbekwaam persoon beoordeelt ieder binnengebracht dier en stelt vast of onderzoek door een dierenarts noodzakelijk is.

  • 2. Indien het in het eerste lid genoemde dier verwond, getraumatiseerd of verweesd is, wordt contact opgenomen met een dierenarts en indien noodzakelijk met een op de soort toegespitste gedragsdeskundige.

  • 3. De beoordeling vindt onmiddellijk plaats aan de hand van het afwegingskader, genoemd in artikel 23, waarbij inzicht wordt gegeven in de structurele oplossing voor het dier.

  • 4. Van het genoemde in het eerste, tweede en derde lid, wordt door een medewerker schriftelijk verslag gedaan in het register en het logboek, bedoeld in de artikelen 29 en 30.

Artikel 19. Controle

  • 1. De gezondheid, algehele conditie, voedselopname en ontlasting van alle dieren worden dagelijks gecontroleerd door een van de vaste medewerkers van het opvangcentrum.

  • 2. De bevindingen worden door hen vastgelegd in een logboek als bedoeld in artikel 30 en, in het geval dat een medische behandeling wordt gestart, ook in het register, bedoeld in artikel 29.

  • 3. Dieren waarbij tijdens de dagelijkse inspectie, bedoeld in het eerste lid, afwijkingen worden geconstateerd, worden door de medewerkers van het opvangcentrum gemeld bij de beheerder, bedoeld in artikel 25, eerste lid.

  • 4. Indien noodzakelijk, schakelt de beheerder een dierenarts in.

Artikel 20. Verdenking aangifteplichtige dierziekten

Paragraaf 4. Structurele oplossingen

Artikel 21. Structurele oplossingen

  • 1. Het opvangcentrum vindt zo spoedig mogelijk een structurele oplossing voor het opgevangen dier.

  • 2. Onder een structurele oplossing worden de volgende oplossingen verstaan:

    • a. een dier inzetten voor wetenschap bij een instelling die daartoe een vergunning heeft als bedoeld in artikel 8 van de Verordening invasieve uitheemse soorten;

    • b. een dier onderbrengen bij een instelling die daartoe een toelating heeft in het kader van artikel 9 van de Verordening invasieve uitheemse soorten;

    • c. het dier in opvang houden; en

    • d. het doden van het dier.

  • 3. Het in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde doden wordt uitgevoerd volgens de bepalingen genoemd in artikel 24.

  • 4. Voor iedere structurele oplossing, genoemd in het tweede lid, dient het welzijn van het desbetreffende dier van doorslaggevende betekenis te zijn.

Artikel 22. Onderbrengen bij particulieren

  • 1. Een dier mag bij een particulier ondergebracht worden indien:

    • a. het welzijn van het dier dit toelaat;

    • b. de particuliere houder een geschikt verblijf en expertise heeft om dit dier te houden;

    • c. het dier in principe gedurende zijn hele leven bij de particuliere houder kan blijven;

    • d. het verblijf waar het dier wordt ondergebracht voldoet aan de in artikel 10, tweede lid, gestelde voorwaarden;

    • e. het onmogelijk is dat het dier tijdens noodzakelijk vervoer kan ontsnappen;

    • f. het dier permanent uniek is geïdentificeerd en geregistreerd zodat het opvangcentrum van herkomst is te achterhalen;

    • g. de particulier zich houdt aan de overige verboden van artikel 7, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdelen a, c, e, f, g en h, van de Verordening uitheemse invasieve soorten; en

    • h. de particulier samenwerkt met het opvangcentrum en alle aanwijzingen van dit opvangcentrum direct nakomt.

  • 2. Gedurende het hele leven van het dier blijft het opvangcentrum de eigenaar van het dier.

  • 3. Indien de particuliere houder niet meer voor het dier kan zorgen, wordt het dier teruggebracht naar de eigenaar.

  • 4. Het dier mag niet door de particulier worden verkocht, verhuurd, tentoongesteld, geruild, al dan niet tijdelijk uitgeleend, gebruikt bij evenementen of anderszins worden gebruikt.

  • 5. Het opvangcentrum stelt een contract op waarin wordt opgenomen dat:

    • a. het opvangcentrum eigenaar blijft van het betreffende dier;

    • b. het genoemde in het eerste tot en met het vierde lid deel uitmaakt van het contract;

    • c. het niet is toegestaan dat het dier zich voortplant;

    • d. bij iedere afwijking van de afspraken, opgenomen in het contract, de particulier dit onverwijld meldt aan het opvangcentrum;

    • e. bij overlijden van het dier de particulier dit meldt aan het opvangcentrum; en

    • f. de particulier zich houdt aan alle aanwijzingen die het opvangcentrum verstrekt met betrekking tot het betreffende dier en de huisvesting en verzorging ervan.

Artikel 23. Afwegingskader met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing

Ieder opvangcentrum stelt een afwegingskader vast met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing voor een dier. In het afwegingskader dient bij de keuze rekening te worden gehouden met de artikelen 22 tot en met 24. Dit kader wordt vastgelegd in het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel i.

Paragraaf 5. Doden

Artikel 24. Doden

  • 1. Een dier wordt gedood overeenkomstig paragraaf 3 van hoofdstuk 1 van het Besluit houders van dieren.

  • 2. De beheerder, bedoeld in artikel 25, eerste lid, en de dierenarts stellen een handelwijze vast als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel j, voor het doden van opgevangen dieren.

  • 3. Een besluit om een dier te doden is altijd gebaseerd op het door het bestuur vastgestelde beleid en wordt in overleg met de dierenarts of de persoon, bedoeld in artikel 26, eerste lid, genomen.

  • 4. Het gedode dier en daarvan afgeleide producten, met inbegrip van levende producten als broedeieren, sperma, eicellen en embryo’s, worden op zodanige wijze vernietigd dat verdere verspreiding wordt vermeden.

Paragraaf 6. Medewerkers

Artikel 25. Beheerder

  • 1. Het bestuur van het opvangcentrum benoemt een of meer natuurlijk personen tot beheerder van een opvanginrichting. Een beheerder is belast met de dagelijkse leiding van de opvanginrichting.

  • 2. De taken en bevoegdheden van de beheerder worden vastgesteld in het beleid betreffende het personeel, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel k.

Artikel 26. Medewerkers

  • 1. Het opvangcentrum beschikt ten minste over één vaste, al dan niet vrijwillige, vakbekwame dierverzorger.

  • 2. De persoon, bedoeld in het eerste lid, kan tevens de beheerder, bedoeld in artikel 25, eerste lid, zijn.

  • 3. De persoon, bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval vakbekwaam als hij voldoet aan de in artikel 3.11 van het Besluit houders van dieren gestelde eisen, met dien verstande dat indien geen deelkwalificatie beschikbaar is voor de betreffende soort, volstaan kan worden met de deelkwalificaties die wel van toepassing kunnen zijn op de op te vangen soort.

  • 4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, is vakbekwaam met betrekking tot dieren van invasieve uitheemse diersoorten, als hij kan aantonen dat hij ten minste de afgelopen drie jaar ervaring heeft opgedaan in het huisvesten en verzorgen van de specifieke categorie van dieren waarvoor de aanvrager ontheffing aanvraagt, en hij daartoe minimaal twee positieve referenties van deskundig te achten personen kan overleggen.

  • 5. In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdelen k en l, wordt ingegaan op:

    • a. het aantal verzorgende medewerkers in relatie tot het aantal te verzorgen dieren;

    • b. de vereiste intensiteit, de aanwezigheid van ondersteunende medewerkers en overleg tussen medewerkers;

    • c. de taken, tijdsbesteding, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, positie, eventuele vergoedingen en opleidingsmogelijkheden voor vrijwillige en betaalde medewerkers; en

    • d. de maatregelen die de veiligheid van medewerkers waarborgen.

Artikel 27. Organisatorische continuïteit

In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel m, wordt vastgelegd hoe de organisatorische continuïteit wordt gewaarborgd. Daartoe behoren ten minste voorzieningen in geval dat essentiële medewerkers, zoals de beheerder, niet beschikbaar zijn.

Paragraaf 7. Bezoekers

Artikel 28. Bezoekers

  • 1. Het opvangcentrum kan bezoekers toelaten, mits de bezoekers de structurele oplossingen voor de opgevangen dieren niet belemmeren of vertragen, zodat voldaan wordt aan de doelstelling, bedoeld in artikel 2.

  • 2. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel n, beschrijft maatregelen die het gestelde in het eerste lid waarborgen, waarbij ten minste wordt ingegaan op de volgende punten:

    • a. de ruimte waar bezoekers niet mogen komen;

    • b. fysiek contact tussen bezoekers en opgevangen dieren;

    • c. de mogelijkheid van afzondering van dieren buiten het zicht van de bezoekers;

    • d. de veiligheid van bezoekers; en

    • e. preventie van meenemen door bezoekers of ontsnappen van de dieren.

Paragraaf 8. Register en logboek

Artikel 29. Register

  • 1. Artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren is van overeenkomstige toepassing op een opvangcentrum van dieren.

  • 2. Indien dieren als één groep van dezelfde soort en van vergelijkbare leeftijd aangeboden worden, kunnen deze als groep onder vermelding van het aantal, worden opgenomen.

  • 3. In aanvulling op de gegevens die op grond van artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren in het register worden opgenomen, worden voor elk opgevangen dier de volgende gegevens opgenomen:

    • a. indien bekend de vindplaats van het dier en persoonsgegevens van de vinder of de gegevens van de eigenaar die afstand doet van zijn dier;

    • b. datum van binnenkomst;

    • c. reden van aanbieden;

    • d. eerste beoordeling als bedoeld in artikel 18; en

    • e. de definitief gekozen structurele oplossing voor het dier.

  • 4. In de veterinaire verslaglegging, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit dieren worden aanvullend de volgende gegevens genoteerd:

    • a. behandelend dierenarts;

    • b. gegevens van het lichamelijk onderzoek en de diagnose;

    • c. verkregen medicatie met behandelingsfrequentie en dosering;

    • d. datum en beschrijving van vaccinaties en andere handelingen die uitgevoerd zijn ter vaststelling, behandeling of preventie van bepaalde ziekten met een (eventuele) datum waarop de handeling herhaald moet worden; en

    • e. eventueel datum, uitvoerder en resultaten van een post-mortem onderzoek.

  • 5. De administratie en hoe deze ingevuld en gebruikt wordt, wordt beschreven in het register.

  • 6. Het register is altijd door alle aanwezige medewerkers in te zien.

  • 7. Het opvangcentrum laat het register desgevraagd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland inzien.

Artikel 30. Logboek

  • 1. Het opvangcentrum houdt een logboek bij waarin dagelijks de gezondheidscontrole van alle dieren en eventuele andere bevindingen worden vastgelegd.

  • 2. Het logboek, bedoeld in het eerste lid, kan als aanvulling worden opgenomen in het register, bedoeld in artikel 29.

  • 3. Het opvangcentrum laat het logboek desgevraagd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland inzien.

Paragraaf 9. Slotbepaling

Artikel 31. Afwijkingsmogelijkheid

Indien het opvangcentrum te maken krijgt met een onvoorziene situatie waardoor het zich gedwongen ziet van de voorschriften van het protocol dat is opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel af te wijken, stelt het onverwijld de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland daarvan op de hoogte.