U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Geraadpleegd op 04-12-2024. Geldend van 06-02-2018 t/m 05-08-2019
Verordening van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming van 9 januari 2018, nr. ANVS-2018/137, houdende nadere regels ter bescherming van personen tegen de gevaren van blootstelling aan ioniserende straling (ANVS-verordening basisveiligheidsnormen stralingsbescherming)
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming,
Gelet op Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEG L 13/1);
Gelet op de artikelen 3.4, vijfde en zesde lid, 3.6, vierde en zevende lid, 3.10, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 3.11, zevende lid, 3.12, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel e, 3.17, vierde, zesde e
n negende lid, 3.18, eerste en tweede lid, 3.19, eerste lid, 3.21, eerste lid, 3.23, derde lid, 4.2, vijfde lid, 4.3, vierde lid, 4.4, zesde lid, 4.5, 4.6, tweede lid, 4.7, derde lid, 4.8, eerste lid, 4.9, 4.13, vierde lid, 4.17, derde lid, 4.18, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, 4.20, tweede lid, 4.21, eerste en tweede lid, 4.22, vijfde lid, 4.24, eerste lid, aanhef en onderdeel f, en tweede lid, 4.25, derde lid, 4.27, tweede lid, 4.29, eerste en tweede lid, 5.2, derde lid, 5.5, vierde lid, 5.7, zevende lid, 5.11, vierde lid, 6.2, zevende lid, 6.3, tweede lid, 6.8, zevende lid, 6.21, vierde lid, 6.24, derde lid, 7.22, vijfde lid, 9.7, derde en vierde lid, 9.8, derde lid, 9.10, derde lid, 10.7, zevende lid, en bijlage 2, onderdeel E, onderdeel Radiotoxiciteitsequivalent, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, alsmede de artikelen 19, 32, 41a, aanhef en onderdeel 3°, en 42, tweede lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, de artikelen 1b, 1d, 2, derde lid, 4c, tweede lid, 23, tweede en derde lid, 27, vierde lid en 32, vijfde lid, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en artikel 6a van het Besluit detectie radioactief besmet schroot;
BESLUIT:
In deze verordening wordt verstaan onder:
actuele individuele dosis: een effectieve dosis die het gevolg is van het gebruik van een gebied buiten de locatie waarbij rekening wordt gehouden met het feitelijke huidige gebruik van de omgeving;
afgescheiden deel van de locatie: deel van de locatie, uitsluitend bedoeld als bergplaats voor de opslag van materialen of objecten met van nature voorkomende radionucliden;
bereikbaar oppervlak:
1. bereikbaar oppervlak van een object zonder nader of destructief ingrijpen in dat object of;
2. oppervlak van een object dat bereikbaar is indien dat object geopend of uit elkaar genomen is voor gebruik, onderhoud of reparatie, voor product- of materiaalgebruik of voor product- of materiaalhergebruik;
besluit: Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;
besmettingscontrole: controle van een oppervlak of een voorwerp, niet zijnde een ingekapselde bron, op radioactieve besmetting;
broncertificaat: document van de producent van de ingekapselde bron waarin ten minste de activiteit, het radionuclide, de gegevens van de capsule, de classificatie volgens Internationale standaard ISO 2919:2012 of recenter en het serienummer zijn vermeld;
eindbestemming: bestemming waarvan door de Autoriteit of de ondernemer voorzien is dat een natuurlijke bron daar gedurende meer dan twee jaar zal verblijven, indien voor die bron geen andere bestemming is voorzien;
categorie 1-stof: radioactieve stof die is aangewezen als categorie 1-stof in bijlage 4.1 bij de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 1;
categorie 2-stof: radioactieve stof die is aangewezen als categorie 2-stof in bijlage 4.1 bij de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 2;
categorie 3-stof: radioactieve stof die is aangewezen als categorie 3-stof in bijlage 4.1 bij de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 3;
inherent veilig toestel of inherent veilige versneller: toestel of versneller, dat of die is ontworpen om blootstelling aan de primaire bundel bij gebruik ervan te voorkomen en dat of die is voorzien van beveiligingen die het toestel of de versneller direct uitschakelen indien deze beveiligingen worden verbroken;
ketenregistratie: aanvraag van een registratie door een ondernemer, gedaan mede namens andere ondernemers, voor aangewezen handelingen waarvoor een registratieplicht bestaat, als bedoeld in artikel 3.11, zevende lid, van het besluit;
lek: ingekapselde bron waarbij een afgewreven activiteit van meer dan 185 becquerel is vastgesteld;
lektest: controle van de behuizing van een ingekapselde bron op afwrijfbare radioactieve besmetting;
multifunctionele individuele dosis: effectieve dosis die het gevolg is van het gebruik van een gebied buiten de locatie op zodanige wijze dat dit de hoogst mogelijke dosis geeft;
natte sludge: mengsel van organische en minerale vaste bestanddelen in water of koolwaterstof bevattende vloeistoffen dat:
– op een mijnbouwproductielocatie wordt gescheiden van de geproduceerde olie of het geproduceerde gas, dan wel
– op een mijnbouwproductielocatie ontstaat ten gevolge van de winning van aardwarmte;
oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal: aanwezigheid op het oppervlak van een object dat bestaat uit niet-radioactieve vaste stoffen, van niet-afwrijfbare of afwrijfbare natuurlijke bronnen met een gemiddelde massa per oppervlakte van minder dan 1 g/cm2;
radioactieve besmetting: afwrijfbare alfa besmetting van 0,4 becquerel of meer per cm2, of een afwrijfbare bèta/gamma besmetting van 4 becquerel of meer per cm2;
representatief persoon: persoon die blootstaat aan een dosis die representatief is voor die van de meest aan ioniserende straling blootgestelde personen van de bevolking, met uitsluiting van personen met extreme of zeldzame gewoonten;
vaste meetopstelling: industriële opstelling waarbij een ingekapselde bron is ingebouwd in en deel uitmaakt van een productielijn, waarbij het in- en uitbouwen van de ingekapselde bron in of uit deze opstelling uit het oogpunt van stralingsbescherming weinig voordeel heeft;
ventilatievoud: aantal malen per uur dat het volume van een ruimte door ventilatiesystemen geheel wordt vervangen;
waarschuwingsteken: waarschuwingsteken als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van het besluit.
(gereserveerd)
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
1 Naast de in artikel 3.6, derde lid, van het besluit, bedoelde gegevens bevat een aanvraag om een vergunning de volgende gegevens:
a. een omschrijving van de locatie waar de desbetreffende handeling plaatsvindt of de desbetreffende handelingen plaatsvinden en het adres of kadastrale gegevens van die locatie en een plattegrond met aanduiding van de terreingrens en de plaats van de handelingen; bij wisselende locaties wordt met behulp van een situatieschets een zo goed mogelijke aanduiding hiervan gegeven;
b. indien een aanvraag voor wisselende locaties wordt gedaan: een onderbouwing van de noodzaak hiervan;
c. een omschrijving van de handeling of handelingen waarvoor de vergunning wordt gevraagd en het doel daarvan;
d. een opgave van de maximale totale effectieve dosis zowel ten gevolge van lozingen als ten gevolge van externe straling op basis van omgevingsdosisequivalenten, die de representatieve persoon in een kalenderjaar kan ontvangen op enig punt buiten de locatie als gevolg van alle onder verantwoordelijkheid van de ondernemer uit te voeren registratieplichtige en vergunningplichtige handelingen en andere handelingen waarvoor een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11 van het besluit vereist is, tezamen binnen de locatie waarop de vergunningaanvraag van toepassing is, alsmede de daaraan ten grondslag liggende analyse;
e. een opgave van de maximale effectieve of equivalente dosis die de betrokken werknemers in een kalenderjaar ten gevolge van de door de ondernemer uitgevoerde handelingen kunnen ontvangen, alsmede de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 7.6 van het besluit;
f. een beschrijving van de wijze waarop de stralingsbescherming is georganiseerd, van de aanwezige deskundigheid met betrekking tot de handelingen en het toezicht daarop;
g. een beschrijving van de verantwoordelijkheden voor de stralingsbescherming en stralingsveiligheid;
h. een opgave van de tijdsduur van de handeling of handelingen;
i. een overzicht van alle registratieplichtige en vergunningplichtige handelingen, alsmede andere handelingen waarvoor een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11 van het besluit vereist is, binnen de locatie, gespecificeerd naar aard en omvang;
j. een beschrijving van de ontwerp-kenmerken van elke bron en de ruimte waarin een bron zich bevindt;
k. een veiligheidsbeoordeling van de handelingen om:
1°. vast te stellen op welke manieren potentiële blootstellingen van leden van de bevolking of, in geval van medische blootstelling, toevallige en onbedoelde blootstellingen zich kunnen voordoen;
2°. de waarschijnlijkheid en omvang van de potentiële blootstellingen te kunnen inschatten;
3°. de kwaliteit en reikwijdte van stralingsbeschermings- en stralingsveiligheidsmaatregelen te beoordelen, waaronder zowel technische kenmerken als administratieve procedures;
4°. inzicht te krijgen in de door de aanvrager vastgestelde dosisbeperkingen en voorwaarden voor veilige bedrijfsvoering;
l. een beschrijving van de noodprocedures;
m. indien het een andere handeling dan een handeling met van nature voorkomende radionucliden betreft: een opgave van de onderhouds-, test- en inspectieprogramma’s of -contracten, waarmee bewerkstelligd wordt dat de bronnen tijdens hun hele levensduur aan de ontwerpvereisten operationele grenzen en voorwaarden voor veilige bedrijfsvoering blijven voldoen;
n. een beschrijving van het kwaliteitsborgingssysteem, en
o. informatie over de wijze waarop recht wordt gedaan aan artikel 2.6 van het besluit.
2 Indien het omgevingsdosisequivalent, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, hoger is dan 10 microsievert, of de lozingen, bedoeld in dat onderdeel, een dosis vertegenwoordigen die gelijk is aan, of hoger is dan, 1 microsievert in een kalenderjaar op enig punt buiten de locatie, bevat de aanvraag tevens een beschrijving van de maatregelen ter voorkoming van en bescherming tegen schade in en buiten de locatie.
Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met een toestel of een versneller bevat naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2, een beschrijving van het toestel of de versneller onder vermelding van de gegevens betreffende de ioniserende straling die het toestel of de versneller kan uitzenden, waaronder in elk geval de maximale output die het systeem kan leveren, uitgedrukt als maximale hoogspanning van de röntgenbuis en de hoogspanning die de generator kan leveren.
Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met kunstmatige radionucliden bevat, naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2:
a. een opgave van de radionucliden, waarmee de handelingen worden verricht waarvoor de vergunning wordt gevraagd;
b. een opgave van de ten gevolge van alle registratie- en vergunningplichtige handelingen maximaal in de lucht, in het openbaar riool, het oppervlaktewater, of in de bodem te lozen radiotoxiciteitsequivalenten voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, uitgedrukt in radiotoxiciteitsequivalenten voor inhalatie, respectievelijk ingestie en gewogen voor inhalatie en ingestie;
c. indien vergunning om te lozen wordt aangevraagd: een opgave van het aantal te lozen radiotoxiciteitsequivalenten, en
d. een beschrijving van het beheer van radioactieve afvalstoffen en van de voorzieningen voor de berging van die afvalstoffen.
Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met van nature voorkomende radionucliden bevat, naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2, een beschrijving van:
a. voor van nature voorkomend radioactief materiaal:
1°. de maximale activiteitsconcentratie van elk radionuclide, voor elke nuclide dat meer dan 1% bijdraagt aan de totale activiteit;
2°. de maximale massa op enig moment per locatie, en
3°. de maximale doorzet per kalenderjaar.
b. de radioactieve stoffen en de radioactieve afvalstoffen die bij de handelingen ontstaan;
c. een opgave van de ondernemer die de radioactieve stoffen of radioactieve afvalstoffen ontvangt;
d. een beschrijving van het beheer van radioactieve afvalstoffen en van de voorzieningen voor de berging van die afvalstoffen;
e. een opgave van het categorienummer dat voorkomt in de lijst met geïdentificeerde handelingen die zijn opgenomen in Bijlage 3.1, onderdeel A, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, welk nummer hoort bij de handeling die overeenkomt met de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd, voor zover die handeling in die bijlage is opgenomen;
f. indien er geen categorienummer als bedoeld in onderdeel e opgegeven kan worden: een beschrijving van de handelingen;
g. een opgave van de ten gevolge van alle registratie- en vergunningplichtige handelingen maximaal in de lucht, in het openbaar riool, het oppervlaktewater, of in de bodem te lozen activiteit voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, gespecificeerd naar radionuclide en totale te lozen activiteit, en
h. indien vergunning om te lozen wordt aangevraagd: een opgave van de totale te lozen activiteit, gespecificeerd naar radionuclide.
Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met radioactieve stoffen in de vorm van een ingekapselde bron bevat naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2:
b. een opgave van de chemische en fysische toestand en vorm waardoor deze radioactieve stoffen een ingekapselde bron vormen alsmede een aanduiding van de constructie en de kwaliteit van de bron, en
c. een beschrijving van de wijze waarop de ingekapselde bron wordt beheerd, na beëindiging van de toepassing ervan.
Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met kunstmatige bronnen bevat naast de relevante gegevens bedoeld in artikel 3.2, en de aanvullende gegevens bedoeld in artikel 3.4 respectievelijk artikel 3.6, een opgave van de overeenkomstig artikel 3.13 gewogen en gesommeerde activiteit op enig moment van de radionucliden in de radioactieve stoffen, die op de locatie, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, ten hoogste aanwezig zal zijn.
Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met een hoogactieve bron bevat, naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2, en de aanvullende gegevens, bedoeld in de artikelen 3.6 en 3.7:
a. informatie over het volume van de bron, de bronhouder en de vaste afscherming van die bron;
b. schriftelijk bewijs dat de krachtens artikel 4.15, eerste lid, van het besluit vereiste financiële zekerheid is gesteld, en
c. informatie met betrekking tot:
1°. de overeenkomst die met de leverancier of fabrikant van de bron is getroffen ten aanzien van de overbrenging van de niet meer in gebruik zijnde bron naar de leverancier, fabrikant, of andere ondernemer die bevoegd is de bron te ontvangen, of
2°. de plaatsing van de niet meer in gebruik zijnde bron in een voorziening voor opslag of verwijdering.
1 De aanvraag voor een registratie bevat naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, van het besluit:
a. een opgave van de maximale effectieve of equivalente dosis die werknemers in een kalenderjaar ten gevolge van de door de ondernemer uitgevoerde handelingen kunnen ontvangen;
b. een verklaring van de ondernemer dat de benodigde deskundigheid als bedoeld in de artikelen 5.4 en 5.7 van het besluit aanwezig is;
c. een opgave van de maximale totale effectieve dosis, die de representatieve persoon in een kalenderjaar op enig punt buiten de locatie kan ontvangen ten gevolge van handelingen met die bron.
2 Indien de bron een toestel of versneller betreft bevat de aanvraag voorts:
a. voor een toestel: een opgave van de maximale hoogspanning van het toestel, uitgedrukt in kilovolt;
b. voor een versneller: een opgave van de maximale versnelenergie, uitgedrukt in megavolt.
3 Indien de bron een radioactieve stof is in de vorm van een ingekapselde bron, bevat de aanvraag voorts een opgave van het radionuclide en de maximale activiteit.
4 Indien het handelingen betreft met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met van nature voorkomende radionucliden bevat de aanvraag voorts een opgave van:
a. het adres of de kadastrale gegevens van de locatie waar de handelingen plaatsvinden;
b. voor van nature voorkomend radioactief materiaal:
1. de maximale activiteitsconcentratie van elk radionuclide, voor elke nuclide dat meer dan 1% bijdraagt aan de totale activiteit;
2. de maximale massa op enig moment per locatie;
3. de maximale doorzet per kalenderjaar;
c. de radioactieve stoffen en de radioactieve afvalstoffen die bij de handelingen ontstaan;
d. de ondernemer die de radioactieve stoffen of radioactieve afvalstoffen ontvangt;
e. het categorienummer dat voorkomt in de lijst met geïdentificeerde handelingen die zijn opgenomen in Bijlage 3.1, onderdeel A, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, welk nummer hoort bij de handeling die overeenkomt met de handeling waarvan registratie wordt gevraagd, voor zover die handeling in die bijlage is opgenomen;
f. indien er geen categorienummer als bedoeld in onderdeel e opgegeven kan worden: een beschrijving van de handelingen.
1 Als handelingen, waarvoor ketenregistratie is toegestaan, worden aangewezen de handelingen genoemd in bijlage 3.1, onderdeel A, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.
2 De ondernemer, die de ketenregistratie mede namens andere ondernemers in de keten aanvraagt verzamelt alle gegevens van elke ondernemer in zijn keten.
3 De ondernemer, die de ketenregistratie mede namens andere ondernemers binnen de keten aanvraagt, verstrekt bij de aanvraag van de registratie behalve de voor de registratie noodzakelijke gegevens van elke onderneming binnen de keten, tevens:
a. een opgave van alle ondernemers binnen de keten;
b. voor deze ondernemers binnen de keten: de gegevens genoemd in artikel 3.2, eerste lid, onderdelen a, c, d en f.
4 Een ondernemer als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, deelt een wijziging van de geregistreerde gegevens ten minste zes weken voor de aanvang van de wijziging schriftelijk mede aan de ondernemer die de ketenregistratie mede namens de andere ondernemers in de keten heeft aangevraagd.
5 Een ondernemer in de grond-, weg- of waterbouw, die de ketenregistratie mede namens andere ondernemers in de keten aanvraagt, zorgt ervoor dat de volgende gegevens bij de registratieaanvraag worden verstrekt:
a. dat het materiaal met van nature voorkomende radionucliden een eindproduct in de grond-, weg-, of waterbouw is;
b. een schatting van de effectieve dosis, uitgedrukt in de multifunctionele individuele dosis en de actuele individuele dosis in een jaar ten gevolge van eindbestemming, voor leden van de bevolking, en
c. een certificaat bij het materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen waarop vermeld staat dat het radioactief materiaal betreft dat voor deze eindbestemming gebruikt mag worden.
Een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11, derde en vierde lid, van het besluit bevat naast de gegevens, bedoeld in artikel 3.12, tweede lid, van het besluit,
a. een opgave van de maximale totale effectieve dosis voor leden van de bevolking of van de werknemers, en
b. informatie over de wijze waarop voldaan wordt aan artikel 2.6 van het besluit voor personen buiten de locatie.
De kennisgeving van overdracht van een hoogactieve bron geschiedt met toepassing van het formulier dat is opgenomen in bijlage 5 van het besluit.
1 De gewogen sommatie, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit, van de activiteit van de radionucliden in de bij handelingen betrokken radioactieve materialen vindt plaats volgens de formule:
waarin:
Ai is de totale activiteit van radionuclide i, waarmee een handeling verricht wordt (becquerel);
Av,i is de van toepassing zijnde vrijstellingswaarde voor de totale activiteit voor radionuclide i (becquerel).
2 De gewogen sommatie, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit, van de activiteitsconcentratie van radionucliden in de bij handelingen betrokken radioactieve materialen vindt plaats volgens de formule:
Ci is de activiteitsconcentratie van radionuclide i in een radioactieve stof (kilobecquerel/kg);
Cv,i is de van toepassing zijnde vrijstellings- of vrijgavewaarde voor de activiteitsconcentratie voor radionuclide i (kilobecquerel/kg).
3 De gewogen sommatie, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit, van de activiteiten van radionucliden in radioactieve stoffen ter bepaling van de gesommeerde A/D-waarde ten behoeve van de toets bedoeld in artikel 3.10, derde lid, onderdeel b, van het besluit, vindt plaats volgens de formule:
Ai,n is de activiteit van iedere radioactieve stof i met radionuclide n;
Dn is de D-waarde voor radionuclide n.
Als handelingen met consumentenproducten waarbij radioactieve stoffen worden toegevoegd aan consumentenproducten, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen, waarbij de aan deze producten toegevoegde radionucliden niet worden betrokken bij een sommatie als bedoeld in artikel 3.17, tweede en derde lid, van het besluit, worden aangewezen de in bijlage 1 genoemde handelingen.
1 De verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, eerste lid, en 3.9, eerste lid, van het besluit, zijn niet van toepassing ten aanzien van het voorhanden hebben van radon in aardgas en het vrijkomen van radon bij het, in de open lucht, affakkelen of afblazen van aardgas.
2 Handelingen met consumentenproducten die een beperkt risico van blootstelling van personen tot gevolg hebben en waarvoor de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.9 van het besluit niet van toepassing zijn, zijn aangewezen in bijlage 2.
1 De verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, tweede lid, en 3.9, eerste lid, van het besluit, zijn niet van toepassing ten aanzien van het zich ontdoen van zeer laag radioactieve stoffen van elk type materiaal.
2 Onder zeer laag radioactieve stoffen van elk type materiaal als bedoeld in het eerste lid worden verstaan: radioactieve stoffen waarvan de activiteit van de kunstmatige radionucliden, berekend over een periode van een jaar, kleiner is dan de in bijlage 3 opgenomen grenswaarden.
3 Indien zeer laag radioactieve stoffen van elk type materiaal meerdere soorten radionucliden bevatten, wordt de activiteit van de radionucliden gewogen gesommeerd met overeenkomstige toepassing van artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit. Aan de in het tweede lid bedoelde waarden wordt voldaan indien de uitkomst van de sommatie kleiner dan of gelijk is aan 1.
1 Paragraaf 3.2.2 van het besluit is van toepassing op handelingen met van nature voorkomende radioactieve materialen indien de activiteitsconcentratie van dit materiaal geen juiste indicatie geeft van de gezondheidsschade en daarnaast de oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal een totale bèta-activiteit heeft die gelijk is aan of hoger is dan 4 becquerel/cm2.
2 In de gevallen waarin de effectieve doses voor leden van de bevolking ten gevolge van water- of luchtlozingen, als gevolg van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal, hoger kunnen zijn dan 10 microsievert per kalenderjaar, geldt met het oog op de stralingsbescherming, in afwijking van artikel 10.4 van het besluit, een vergunningplicht als bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het besluit.
1 Natte sludges uit de olie- en gasindustrie en de geothermie, uitsluitend bestemd voor stort op een op grond van artikel 10.6, vijfde of zevende lid, van het besluit, aangewezen instelling, zijn vrijgegeven overeenkomstig artikel 3.21 van het besluit, indien ten aanzien daarvan wordt voldaan aan de vrijgavewaarden die zijn opgenomen in bijlage 4.
2 Vloeistoffen en vloeistof houdende materialen, die worden verbrand in een afvalverbrandingsinstallatie, zijn vrijgegeven indien ten aanzien daarvan wordt voldaan aan de vrijgavewaarden van bijlage 3, onderdeel B, tabel A, deel 1, van het besluit en van bijlage 3.2, tabel A, deel 1, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.
3 Lampen of starters waaraan Kr-85 is toegevoegd zijn vrijgegeven als de toegevoegde Kr-85-activiteit per eenheid kleiner is dan 10.000 becquerel.
1 Een ondernemer kan een aanvraag bij de Autoriteit indienen voor een beschikking, houdende een vrijstelling voor specifieke bronnen of handelingen als bedoeld in artikel 3.19 van het besluit.
2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid bevat:
a. het door de Autoriteit geaccepteerde plan van aanpak, bedoeld in het derde lid;
b. een opgave van de handelingen of toepassingen waarvoor vrijstelling wordt aangevraagd en een overzicht van de met de vrijstelling toe te passen specifieke activiteit of activiteitsconcentratiewaarden per radionuclide;
c. de uitwerking van de blootstellingsroutes, blootstellingsscenario’s, de gebruikte parameters en de bepaling van de dosis aan de hand van de methodiek zoals aangegeven in de aanbevelingen van de Europese Commissie of het Internationaal Atoomenergieagentschap dan wel een methodiek die naar het oordeel van de Autoriteit daaraan gelijkwaardig is1;
d. een opgave van de materialen en de wijze van ontdoening en de blootstellingsscenariokeuzes en de gebruikte parameters, met daarin de mogelijke alternatieve of secundaire ontdoeningsketens. De ondernemer geeft, indien van toepassing, een onderbouwing van de keuze dat bepaalde blootstellingsroutes of scenario’s niet gebruikt worden, of dat andere waarden van parameters gebruikt worden die ten grondslag liggen aan de scenario’s;
e. een overzicht van de gekozen randvoorwaarden die van belang zijn om aan de algemene vrijstellingscriteria te kunnen voldoen;
f. een analyse dat aan de algemene vrijstelling- en vrijgavecriteria als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A, punt 3 van het besluit voldaan wordt, waaronder de genoemde dosiscriteria, en aan de in het vierde lid opgenomen grenswaarden;
g. een opgave dat de handeling gerechtvaardigd is, of een krachtens artikel 2.5, tweede lid, van het besluit ingediend verzoek om rechtvaardiging van de handeling;
h. een opgave hoe de ondernemer voldaan heeft aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 10.2 van het besluit;
i. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een werknemer ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen onder normale omstandigheden;
j. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een werknemer ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen onder ongunstige omstandigheden;
k. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een lid van de bevolking dat zich binnen de locatie bevindt, ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen, en
l. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt, ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen.
3 Voorafgaand aan de indiening van de aanvraag overlegt de aanvrager met de Autoriteit over de voor de specifieke vrijstelling relevante blootstellingsroutes, -scenario’s en parameters als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, en legt die in een door te Autoriteit te accepteren plan van aanpak vast. Van de acceptatie wordt mededeling gedaan aan de aanvrager.
4 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen indien de blootstelling aan vrijgestelde van nature voorkomende radioactieve materialen, rekening houdend met de gangbare achtergrondstraling, leidt tot:
1°. een dosistoename van een werknemer onder normale omstandigheden die hoger is dan 0,3 millisievert per jaar;
2°. een dosistoename van een werknemer onder ongunstige omstandigheden die hoger is dan 1,0 millisievert per jaar;
3°. een dosistoename van een lid van de bevolking dat zich binnen de locatie bevindt die hoger is dan 0,3 millisievert per jaar;
4°. een dosistoename van een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt die hoger is dan 0,01 millisievert per jaar.
1 Een ondernemer kan een aanvraag bij de Autoriteit indienen voor een beschikking voor specifieke vrijgave voor bepaalde radioactieve materialen, voor radioactieve materialen afkomstig van specifieke soorten handelingen, of voor materialen behorend tot specifieke categorieën handelingen of toepassingen, als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, van het besluit.
b. een opgave van de handelingen of toepassingen waarvoor specifieke vrijgave wordt aangevraagd en een overzicht van de met de vrijgave toe te passen specifieke activiteitsconcentratiewaarden per radionuclide;
c. de uitwerking van de blootstellingsroutes, blootstellingsscenario’s, de gebruikte parameters en de bepaling van de dosis aan de hand van de methodiek zoals aangegeven in de aanbevelingen van de Europese Commissie of het Internationaal Atoomenergieagentschap dan wel een methodiek die naar het oordeel van de Autoriteit daaraan gelijkwaardig is2;
e. een overzicht van de gekozen randvoorwaarden die van belang zijn om aan de algemene vrijgavecriteria te kunnen voldoen;
f. een analyse dat aan de algemene vrijstelling- en vrijgavecriteria als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A, punt 3 van het besluit voldaan wordt, waaronder de genoemde dosiscriteria, en aan de in het vierde lid opgenomen grenswaarde;
g. een opgave dat de handeling waarvan het materiaal afkomstig is, gerechtvaardigd is, of een krachtens artikel 2.5, eerste lid, van het besluit ingediend verzoek om rechtvaardiging van de handeling;
i. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een lid van de bevolking ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen.
3 Voorafgaand aan de indiening van de aanvraag overlegt de aanvrager met de Autoriteit over de voor de specifieke vrijgave relevante blootstellingsroutes, -scenario’s en parameters als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, en legt die in een door de Autoriteit te accepteren plan van aanpak vast. Van de acceptatie wordt mededeling gedaan aan de aanvrager.
4 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen indien de blootstelling aan vrijgegeven van nature voorkomende radioactieve materialen, rekening houdend met de gangbare achtergrondstraling, leidt tot een dosistoename van een lid van de bevolking die hoger is dan 0,3 millisievert per jaar.
1 Indien krachtens het besluit verplichtingen tot het voeren van dossiers van bronnen of van een administratie van handelingen van kracht zijn, zijn het derde tot en met vijfde lid van toepassing.
De van toepassing zijnde administratieve verplichtingen worden door de ondernemer zoveel mogelijk binnen één beheerssysteem vastgelegd.
2 Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid zijn opgenomen in de artikelen 4.2, eerste en tweede lid, 4.3, eerste lid, 5.7, vijfde lid, 6.2, zesde lid, 7.1, zevende lid, 7.2, vierde lid, onderdeel c, en 9.7, tweede lid, van het besluit.
3 Bij handelingen met radioactieve stoffen zijn in de dossiers, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit, de mutaties van bronnen verwerkt.
4 Bij handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal bevat het dossier, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit, tevens:
a. de aard van het betrokken van nature voorkomend radioactief materiaal, de (oppervlakte-) besmette materialen of de radioactieve afvalstoffen;
b. de massa van het van nature voorkomend radioactief materiaal.
5 De in dit artikel bedoelde administratieve gegevens en dossiers worden, op de locatie waar de handelingen worden verricht, of nabij de werklocatie, desgevraagd getoond aan ambtenaren, bedoeld in artikel 58 van de wet, of zijn op een andere manier direct beschikbaar voor inzage.
Bij handelingen met een hoogactieve bron bevat het beheerssysteem naast het dossier van de hoogactieve bron, bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, van het besluit en de administratieve gegevens, bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, van het besluit, tevens:
a. de door de fabrikant of leverancier van de bron verstrekte kleurenfoto van het ontwerp van die bron en van de daarbij behorende broncontainer, bedoeld in artikel 4.10, zevende lid, van het besluit;
b. de overeenkomst die met de leverancier of fabrikant van de bron is getroffen ten aanzien van voorzieningen voor het geval de hoogactieve bron niet meer in gebruik is, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van het besluit, en
c. schriftelijk bewijs van de krachtens artikel 4.15, eerste lid, van het besluit vereiste financiële zekerheid.
1 De administratie, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het besluit bevat:
a. de naam van de houder van de vergunning en het nummer van de voor de betrokken handelingen verleende vergunning;
b. het tijdstip waarop of de periode binnen een kalenderjaar waarin de handelingen zijn verricht;
c. de plaats of plaatsen, de aard en de omvang van de handelingen;
d. de aan de handelingen toe te rekenen maximale toename van de effectieve dosis die personen op enig punt buiten de locatie kunnen ontvangen.
2 Indien binnen een locatie opnamen worden gemaakt of industriële radiografie wordt toepast in het kader van niet-destructief onderzoek wordt in de administratie, bedoeld in het eerste lid, tevens het totaal aantal opnamen en uren industriële radiografie binnen dezelfde locatie vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het aantal opnamen gelijk gesteld aan het aantal voor dat doel gebruikte films.
1 De gegevens in een administratie worden ten minste gedurende vijf jaar na het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben bewaard.
2 Het dossier van een bron wordt ten minste gedurende vijf jaar bewaard, gerekend vanaf het tijdstip waarop de ondernemer zich van de bron heeft ontdaan.
1 De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot inherent veilige toestellen of inherent veilige versnellers:
a. het toestel of de versneller zodanig in een apparaat is ingebouwd dat het niet in werking kan zijn of in werking kan treden als het apparaat geopend is. De omkasting van het toestel of de versneller is daartoe, indien mogelijk, met schakelaars die de werking mechanisch gedwongen verbreken, beveiligd;
b. het toestel of de versneller uitsluitend gebruikt wordt wanneer de beveiligingen die op het apparaat zijn aangebracht ter beperking van de stralingsniveaus buiten het apparaat, in goede staat functioneren;
c. op geen enkel punt op 0,1 meter afstand van een bereikbare buitenzijde van het apparaat een omgevingsdosisequivalenttempo gemeten kan worden van meer dan 1 microsievert per uur, en
d. het apparaat is voorzien van een waarschuwingsteken.
2 De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot andere toestellen of versnellers dan bedoeld in het eerste lid:
a. een zodanige afscherming is aangebracht dat de ioniserende straling die naar buiten treedt, uitgezonderd op de plaats van de opening bestemd voor het naar buiten treden van de nuttige stralenbundel, zo weinig als redelijkerwijs mogelijk schade kan toebrengen;
b. een middel dat de grootte van de nuttige stralenbundel bepaalt, wordt gebruikt, dat ten minste dezelfde mate van bescherming tegen straling waarborgt als het omhulsel van het toestel of de versneller;
c. het toestel of de versneller en de bijbehorende hulp- en beveiligingsmiddelen zodanig zijn opgesteld en worden afgeschermd dat personen zich niet aan de primaire stralenbundel behoeven bloot te stellen, tenzij zij een medische blootstelling of niet-medische beeldvorming ondergaan;
d. maatregelen worden getroffen ten aanzien van de opstelling en werkwijze van een toestel of een versneller om zoveel als redelijkerwijs te voorkomen dat door verstrooide straling personen, anders dan bedoeld onder onderdeel c van dit lid, worden blootgesteld;
e. een toestel of een versneller niet door een onbevoegde in werking kan worden gesteld;
f. maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat personen onbevoegd de ruimte of plaats kunnen betreden wanneer het toestel of de versneller dat daar is opgesteld in werking is;
g. het toestel of de versneller is voorzien van een waarschuwingsteken;
h. indien er geen handelingen worden verricht met het toestel of de versneller deze is opgeslagen in een voorziening die deugdelijk is afgesloten, of de ruimte waarin het toestel of de versneller zich bevindt deugdelijk is afgesloten, en uitsluitend mag worden geopend door de ondernemer en personen die daartoe van hem de bevoegdheid hebben gekregen.
3 De afschermingseisen bedoeld in het tweede lid, onder a, gelden niet:
a. voor het testen van een toestel of een versneller, of
b. tijdens reparatie, onderhoud of onderzoek aan toestellen opgesteld in laboratoria of beproevingsruimten, of reparatie, onderhoud of onderzoek aan een versneller;
mits maatregelen zijn genomen waardoor blootstelling van personen ten gevolge van uitwendige bestraling zoveel als redelijkerwijs mogelijk wordt voorkomen.
De ondernemer zorgt ervoor dat:
a. de ruimte waarin het toestel of de versneller is opgesteld en het gebruik van het toestel of de versneller in stralingshygiënisch opzicht op elkaar zijn afgestemd;
b. het omgevingsdosisequivalenttempo zo laag is dat de effectieve dosis voor personen niet meer bedraagt dan 1 millisievert per jaar:
1°. op de plaats van bediening van het toestel of de versneller, met uitzondering in geval van interventieradiologie, en
2°. buiten de ruimte of plaats waar het toestel of de versneller wordt gebruikt;
c. in het geval het een toestel betreft: in de ruimte waarin het toestel is opgesteld voorzieningen aanwezig zijn om de blootstelling van werknemers te beperken, en
d. aanvullend organisatorische maatregelen zijn genomen indien de benodigde dosisbeperking niet met bouwkundige maatregelen gerealiseerd kan worden.
1 De ondernemer zorgt ervoor dat:
a. een toestel of een versneller en de beveiligingen ten minste eenmaal per periode van twaalf maanden op de deugdelijke werking worden gecontroleerd;
b. de afscherming en het lekstralingsniveau buiten het toestel of de versneller of het apparaat waarin het toestel of de versneller is ingebouwd, ten minste eenmaal per jaar worden gecontroleerd, en
c. na elke demontage of reparatie van een toestel of een versneller een controle op de goede werking, bedoeld in onderdelen a en b, ten aanzien van het toestel of de versneller plaatsvindt.
2 De ondernemer zorgt ervoor dat voor alle toestellen of versnellers in het beheersysteem:
a. aantekening wordt gehouden van alle aanwezige toestellen of versnellers, gespecificeerd naar:
1°. merk, type en bouwjaar;
2°. de plaats en aard van de toepassing;
3°. in het geval het een toestel betreft: de maximale hoogspanning van de röntgenbuis en de spanning die de generator kan leveren;
4°. in het geval het een versneller betreft: de maximale versnelspanning en de door de versneller uitgezonden stralingssoort en de maximale energie daarvan;
b. aantekening wordt gehouden van de resultaten van de in het eerste lid genoemde controles, onder vermelding van:
1°. de datum van de controle;
2°. de naam van de persoon die de controle heeft uitgevoerd;
3°. eventuele gebreken en daarop volgende reparaties, en
4°. lekstralingsniveaus buiten het toestel of de versneller.
c. aantekening wordt gehouden van elke demontage of reparatie aan het toestel of de versneller onder vermelding van:
1°. de datum en het tijdstip van aanvang en beëindiging van elke demontage dan wel reparatie van het toestel of de versneller;
2°. de naam van de persoon die de demontage of de reparatie heeft uitgevoerd;
3°. eventuele gebreken en aard van de reparaties, en
4°. de resultaten van de controle op de goede werking van het toestel of de versneller, de beveiligingen en de afscherming, na de demontage of de reparatie.
1 Ten aanzien van de bergplaats voor radioactieve stoffen zorgt de ondernemer ervoor dat:
a. het omgevingsdosisequivalenttempo aan de buitenzijde van de bergplaats zo laag als redelijkerwijs mogelijk is. In ieder geval wordt op geen enkel punt op 0,1 meter afstand van de bereikbare delen van het oppervlak van de bergplaats een omgevingsdosisequivalenttempo gemeten van meer dan 1 microsievert per uur;
b. de buitenzijde van de bergplaats is voorzien van een duidelijk leesbaar en onuitwisbaar opschrift ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ en van een duidelijk zichtbaar waarschuwingsteken;
c. de bergplaats deugdelijk is afgesloten en uitsluitend geopend kan worden door de ondernemer of door personen die daartoe van hem de bevoegdheid hebben gekregen;
d. de constructie van de bergplaats, al dan niet deel uitmakend van een gebouw, voldoet aan de eis dat de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten;
e. de bergplaats aantoonbaar bekend is bij de veiligheidsregio;
f. in een speciaal daarvoor bestemd overzicht dat zich in of nabij de bergplaats bevindt, de activiteit van de radioactieve stoffen die zich in de bergplaats bevinden wordt aangetekend, waarbij deze registratie minimaal plaatsvindt gespecificeerd naar radionuclide en activiteit. In geval van een ingekapselde bron dient daarnaast elke uitgifte of ontvangst van die ingekapselde bron uit of in de bergplaats zo spoedig mogelijk in dit overzicht te worden aangetekend, waarbij bij uitgifte bovendien de bestemming dient te worden aangetekend;
g. wanneer de bergplaats eenvoudig te verplaatsen is, ze wordt geplaatst in een afsluitbare ruimte of kast, die deugdelijk is afgesloten en uitsluitend geopend kan worden door de ondernemer of door personen die daartoe van hem de bevoegdheid hebben gekregen;
h. in geval van opslag van open bronnen de bergplaats decontamineerbaar is en bovendien geventileerd wordt met een ventilatievoud van ten minste driemaal per uur, en
i. opslag van vloeistoffen uitsluitend plaatsvindt in deugdelijke containers en boven een adequate voorziening voor gelekte vloeistoffen.
2 In geval van opslag van materialen of objecten die van nature voorkomende radionucliden bevatten, en die vanwege de afmetingen, respectievelijk de hoeveelheid ervan, redelijkerwijs niet in een bergplaats als bedoeld in het eerste lid opgeslagen kunnen worden, zorgt de ondernemer ervoor dat, in afwijking van het eerste lid, de bedoelde radioactieve stoffen of radioactieve materialen op een afgescheiden deel van de locatie worden opgeslagen, en dat:
a. het omgevingsdosisequivalenttempo aan de afscheiding van de locatie zo laag als redelijkerwijs mogelijk is. In ieder geval wordt op geen enkel punt op 0,1 meter afstand van het oppervlak van de afscheiding een omgevingsdosisequivalenttempo gemeten van meer dan 1 microsievert per uur;
b. de buitenzijde van het afgescheiden deel van de locatie is voorzien van een duidelijk leesbaar en onuitwisbaar opschrift ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ en van een duidelijk zichtbaar waarschuwingsteken;
c. het afgescheiden deel van de locatie deugdelijk is afgezet met een hekwerk of op een andere doelmatige wijze is gemarkeerd;
d. het afgescheiden deel van de locatie zo is ingericht dat verspreiding van radioactieve stoffen wordt voorkomen;
e. het afgescheiden deel van de locatie aantoonbaar bekend is bij de veiligheidsregio;
f. de opslag van vloeistoffen uitsluitend plaatsvindt in deugdelijke containers en boven een adequate voorziening voor gelekte vloeistoffen, en
g. in een speciaal daarvoor bestemd overzicht, dat zich in of nabij het afgescheiden deel van de locatie bevindt, de hoeveelheid radioactiviteit die zich in het afgescheiden deel van de locatie bevindt wordt aangetekend, waarbij deze registratie minimaal plaatsvindt gespecificeerd naar radionuclide en activiteit.
3 Op verzoek van de ondernemer die, vanwege de aard van de radioactieve stoffen, redelijkerwijs niet kan voldoen aan het eerste dan wel het tweede lid, kan de Autoriteit ontheffing van deze voorschriften verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
a. een binnenkomende zending met een ingekapselde bron op een door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming aangewezen plaats wordt uitgepakt en gecontroleerd;
b. indien de verpakking beschadigd is of wanneer tijdens het transport een stralingsincident heeft plaatsgevonden, de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming wordt geïnformeerd en een besmettingscontrole op de verpakking voorafgaand aan het uitpakken wordt uitgevoerd;
c. wanneer een zending met een ingekapselde bron buiten werktijd wordt afgeleverd, de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming hierover onmiddellijk wordt geïnformeerd en de bron direct wordt opgeslagen in een bergplaats;
d. de retouremballage van een zending met een ingekapselde bron, alvorens zij de locatie verlaat, zowel in- als uitwendig wordt ontdaan van radioactieve besmetting, waarbij tevens aanduidingen of waarschuwingstekens van radioactiviteit hierop worden verwijderd of onleesbaar worden gemaakt;
e. de constructie van een ingekapselde bron voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn in de International Standard ISO 2919:2012 of recenter. Indien de ingekapselde bron daaraan niet kan voldoen, is de constructie van de ingekapselde bron ten minste zodanig dat verspreiding van radioactiviteit wordt voorkomen;
f. de ingekapselde bron vergezeld gaat van het broncertificaat voor deze bron waarop de specifieke gegevens van de ingekapselde bron zijn weergegeven. Van bronnen die vóór 1995 zijn geproduceerd moeten de gegevens in een dossier worden vastgelegd voor zover ze beschikbaar of te achterhalen zijn;
g. de omstandigheden waaronder het feitelijk gebruik van de ingekapselde bron plaatsvindt, niet zwaarder zijn dan waarvoor deze is ontworpen;
h. de ingekapselde bron niet lek is;
i. de gegevens van de ingekapselde bron bekend zijn en de ingekapselde bron, indien praktisch mogelijk, voorzien is van een serienummer, en
j. de ingekapselde bron of de bronhouder, indien praktisch mogelijk, is voorzien van een waarschuwingsteken.
a. maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een ingekapselde bron door een onbevoegde of onbedoeld in de stralingspositie kan worden gebracht;
b. de ingekapselde bron zich alleen in de stralingspositie bevindt, indien met de apparatuur waarin de ingekapselde bron is geplaatst wordt gewerkt, waarbij aan de buitenzijde van de bronhouder te allen tijde duidelijk waarneembaar is, zo nodig met behulp van geschikte meetapparatuur, of de ingekapselde bron zich in de stralingspositie bevindt;
c. de werklocatie niet, of althans niet zonder nadere waarschuwing toegankelijk is voor personen die niet direct bij de handelingen betrokken zijn;
d. in de nabijheid van de ingekapselde bron geen brandbare, brand bevorderende of explosieve stoffen aanwezig zijn, tenzij hun aanwezigheid voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
e. een ingekapselde bron na gebruik in een bergplaats wordt opgeborgen;
f. in afwijking van onderdeel e, een ingekapselde bron, die wordt toegepast in een vaste meetopstelling, in een bergplaats wordt opgeborgen indien:
1°. de meetopstelling definitief buiten gebruik is gesteld, of
2°. dit uit het oogpunt van stralingsbescherming noodzakelijk is.
1 Een ondernemer zorgt ervoor dat:
a. ingekapselde bronnen periodiek worden gecontroleerd, waarbij er tenminste een maal per kalenderjaar een visuele controle van de ingekapselde bron of, indien deze wordt toegepast in een bronhouder, van de bronhouder plaatsvindt;
b. ten minste een maal per kalenderjaar volgens een schriftelijk vastgelegde procedure:
1°. de ingekapselde bron wordt gecontroleerd op een lek, of
2a°. de bronhouder of de meetopstelling wordt gecontroleerd op een radioactieve besmetting, en,
2b°. het omgevingsdosisequivalenttempo aan de buitenzijde van de bronhouder of de meetopstelling wordt gecontroleerd,
waarbij in alle genoemde situaties beschadiging van de ingekapselde bron wordt voorkomen;
c. in het beheerssysteem aantekening wordt gehouden van de resultaten van de controles, bedoeld onder a en b, onder vermelding van:
1°. de datum van de controle,
2°. het serienummer van de bron die is gecontroleerd,
3°. de wijze waarop de controle werd uitgevoerd,
4°. de naam van de persoon die de controle verrichtte, en
5°. de resultaten van de controle.
2 In afwijking van het eerste lid, behoeft de lektest of besmettingscontrole, bedoeld in het dat lid, niet te worden uitgevoerd bij:
a. ingekapselde bronnen met een activiteit van minder dan 1 megabecquerel en van minder dan 0,02 Reinh, en
b. ingekapselde bronnen die een gasvormige radioactieve stof bevatten.
3 Een ondernemer zorgt ervoor dat wanneer de ingekapselde bron, bedoeld in het eerste lid, definitief niet meer wordt gebruikt, er bij deze, in aanvulling op het eerste lid, onderdeel b, voordat ze wordt opgeslagen in de bergplaats of wordt overgedragen, volgens een schriftelijk vastgelegde procedure een lektest wordt uitgevoerd.
1 De ondernemer stelt een schriftelijke of digitale kopie van het dossier van een hoogactieve bron ter beschikking aan de Autoriteit, telkens binnen twee weken:
a. na aanvang van een kalenderjaar;
b. na het tijdstip van de wijziging van de op het informatieformulier beschreven situatie;
c. na een daartoe strekkend verzoek van de Autoriteit;
d. na het afsluiten van het dossier voor een bron, wanneer de ondernemer deze niet langer in zijn bezit heeft;
e. na het afsluiten van het dossier, als de ondernemer geen bronnen meer in zijn bezit heeft.
2 De ondernemer verstrekt na een daartoe strekkend verzoek aan ambtenaren, bedoeld in artikel 58 van de wet, de in artikel 4.2 bedoelde gegevens.
1 Een vergunninghouder treft de beveiligingsmaatregelen die noodzakelijk zijn om categorie 1-, 2, of 3-stoffen te beveiligen tegen diefstal of misbruik.
2 Een vergunninghouder wijst een beveiligingsverantwoordelijke aan voor de toepassing van de beveiligingsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid.
1 Categorie 1, 2 of 3-stoffen staan permanent onder persoonlijk of elektronisch toezicht.
2 Diegene die persoonlijk toezicht houdt, is hiertoe aangewezen door de beveiligingsverantwoordelijke.
Wanneer categorie 1-, 2-, of 3-stoffen niet onder persoonlijk toezicht staan, zijn de beveiligingsmaatregelen van een vergunninghouder zodanig dat elektronische detectie van een poging tot diefstal of misbruik plaatsvindt en dat vanaf dat moment maatregelen werkzaam zijn die leiden tot:
a. ten minste 10 minuten vertraging in de tijd die iemand nodig heeft om wederrechtelijk beschikking te krijgen over een categorie 1-stof;
b. ten minste 5 minuten vertraging in de tijd die iemand nodig heeft om wederrechtelijk beschikking te krijgen over een categorie 2-stof;
c. ten minste 3 minuten vertraging in de tijd die iemand nodig heeft om wederrechtelijk beschikking te krijgen over een categorie 3-stof.
De beveiligingsmaatregelen, bedoeld in de artikelen 4.13, 4.14 en 4.15 worden afgestemd op:
a. de aard van de categorie 1-, 2-, of 3-stof;
b. de manier waarop de categorie 1-, 2-, of 3-stof wordt gebruikt of opgeslagen;
c. de verplaatsbaarheid van de categorie 1-, 2-, of 3-stof;
d. de mogelijke gevolgen voor mensen, dieren, planten en goederen door blootstelling aan ioniserende straling of het vrijkomen van de categorie 1-, 2-, of 3-stof in geval van diefstal of misbruik;
e. de maatregelen die zijn of worden getroffen om de nadelige gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen te voorkomen of te beperken.
Een vergunninghouder treft beveiligingsmaatregelen om de gelegenheid tot diefstal of misbruik van de categorie 1-, 2- en 3-stoffen door eigen werknemers of externe werknemers zo veel mogelijk te beperken.
1 Een vergunninghouder beschikt over een beveiligingsplan met een beschrijving van de wijze waarop de categorie 1-, 2-, of 3-stof wordt beveiligd.
2 Het beveiligingsplan bevat ten minste een beschrijving van:
a. de categorie-indeling van de te beveiligen radioactieve stoffen overeenkomstig artikel 4.2 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;
c. een plattegrond van de locatie waarop de plaats waar de categorie 1-, 2-, of 3-stof wordt gebruikt of opgeslagen is aangegeven, alsmede de getroffen beveiligingsmaatregelen;
d. de getroffen en te treffen organisatorische, bouwkundige, elektronische, informatie en andere beveiligingsmaatregelen, waaruit onder andere blijkt hoe met deze maatregelen de in artikel 4.15 bedoelde vertragingstijd wordt behaald;
e. diegenen die aangewezen zijn persoonlijk toezicht te houden als bedoeld in artikel 4.14, tweede lid;
f. de taken en bevoegdheden van de personen, belast met de beveiliging van de categorie 1-, 2-, of 3-stof;
g. de procedures die de personen, belast met de beveiliging van de categorie 1-, 2-, of 3-stof moeten volgen, waarbij in ieder geval wordt beschreven hoe zij moeten handelen in geval van diefstal of misbruik van de categorie 1-, 2-, of 3-stof of een poging daartoe;
h. afspraken over de wijze van en mate waarin responsacties van een particuliere beveiligingsdienst worden uitgevoerd of een afschrift van een mededeling aan de politie of veiligheidsregio met betrekking tot de radioactieve stoffen die bij de vergunninghouder zijn opgeslagen, en
i. een evaluatieprogramma om de beveiligingsmaatregelen te beoordelen.
3 Een vergunninghouder handelt in overeenstemming met het beveiligingsplan.
4 Het beveiligingsplan wordt opgesteld door een op dit vakgebied bekwaam persoon.
1 Een vergunninghouder zorgt ervoor dat van het beveiligingsplan, bedoeld in artikel 4.7 van het besluit, slechts kennis nemen de personen voor wie dit noodzakelijk is voor het goed uitvoeren van hun functie.
2 Een vergunninghouder zorgt ervoor dat deze personen, alvorens zij kennisnemen van het beveiligingsplan, een verklaring omtrent het gedrag of een verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet veiligheidsonderzoeken overleggen die niet ouder is dan vijf jaar.
1 Een vergunninghouder voert jaarlijks en na elke inbreuk op de beveiliging het evaluatieprogramma, bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onderdeel i, uit.
2 Als onderdeel van het evaluatieprogramma worden:
a. de procedures, bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onderdelen g en h, in een oefening getest, en
b. de organisatorische, bouwkundige, elektronische, informatie en andere beveiligingsmaatregelen, als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onderdeel d, op doelmatigheid beoordeeld en getest.
3 De bevindingen van het evaluatieprogramma worden op schrift gesteld.
4 Het uitvoeren van het evaluatieprogramma wordt gebruikt om het beveiligingsbewustzijn binnen de organisatie te verhogen.
5 Een vergunninghouder wijzigt het beveiligingsplan voor zover de bevindingen van het evaluatieprogramma daartoe aanleiding geven.
Bij een besmettingscontrole als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, wordt het volgende in acht genomen:
a. het oppervlak dat wordt afgewreven bedraagt circa 5 cm2, en
b. de detectielimiet van de meting bedraagt voor alle nucliden maximaal 2 becquerel.
1 Radioactieve afvalstoffen afkomstig van handelingen met van nature voorkomende radionucliden worden in de gevallen bedoeld in artikel 4.21, tweede lid, van het besluit, als eindbestemming opgeslagen in een daartoe door de Autoriteit aangewezen instelling.
2 Bij de opslag van radioactieve afvalstoffen afkomstig van handelingen met van nature voorkomende radionucliden als bedoeld in het eerste lid, waarvan de activiteitsconcentratie lager is dan 10 maal de desbetreffende krachtens afdeling 3.3 van het besluit vastgestelde vrijstellings- of vrijgavewaarde, worden de volgende voorschriften voor de administratie van de opslag in acht genomen:
a. in de administratie van de handeling wordt de massabalans van de desbetreffende radioactieve stoffen of afvalstoffen bijgehouden;
b. in de administratie of het dossier wordt gespecificeerd opgenomen wat de activiteiten en activiteitsconcentraties zijn van de betrokken radioactieve stoffen of afvalstoffen;
c. in de administratie of het dossier wordt gespecificeerd aangegeven waar die radioactieve stoffen of afvalstoffen zich binnen de inrichting bevinden;
d. van de onder a, b en c bedoelde administraties zijn kopieën aanwezig op de locatie of nabij de plaats waar de handelingen plaatsvinden of zijn anderszins direct beschikbaar om te worden ingezien door de ambtenaren, bedoeld in artikel 58 van de wet.
1 Het mengen van materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen, niet zijnde radioactieve afvalstoffen, met andere materialen met van nature voorkomende radioactieve stoffen of met andere stoffen is toegestaan, indien de toepassing van het mengsel gerechtvaardigd is.
2 In gevallen waarin bij het voorhanden hebben of toepassen van materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen of het product- of materiaalhergebruik daarvan in grond-, weg- of waterbouw de activiteitsconcentratie van de betrokken materialen met van nature voorkomende radioactieve stoffen hoger is dan de krachtens artikel 3.20 van het besluit vastgestelde waarde, wordt dit materiaal, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig gemengd met andere materialen dat de activiteitsconcentratie in het uiteindelijk toe te passen mengsel lager is dan de krachtens artikel 3.20 van het besluit vastgestelde waarde.
3 Indien de menging, bedoeld in het tweede lid, van materialen met van nature voorkomende radioactieve stoffen met andere materialen redelijkerwijs niet mogelijk is, is de handeling toegestaan indien de effectieve dosis in een jaar voor leden van de bevolking lager is dan 0,3 millisievert.
1 Voor handelingen met en het voorhanden hebben van materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen in werken van grond-, weg- of waterbouw buiten een inrichting, die zijn verricht of daadwerkelijk een aanvang hebben genomen voor 26 september 2004, gelden de in artikel 3.11, eerste lid, van het besluit gestelde verplichting, en artikel 4.23, tweede lid, niet.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op stortplaatsen van radioactieve afvalstoffen die voor 26 september 2004 zijn ingericht.
3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op handelingen in de grond-, weg- of waterbouw binnen een inrichting, indien:
a. de effectieve dosis voor werknemers binnen de locatie 1 millisievert in een kalenderjaar niet overschrijdt, en
b. buiten de inrichting een actuele individuele dosis voor leden van de bevolking van 0,1 millisievert in een kalenderjaar niet wordt overschreden.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. melder: ionisatierookmelder met een radioactieve stof;
b. goedgekeurde melder: melder van een type dat is opgenomen in bijlage 5.
Met betrekking tot goedgekeurde melders gelden in de volgende, in artikel 3.18, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het besluit, bedoelde situaties, de daarbij genoemde voorwaarden:
a. het voorhanden hebben voor opslag, mits het totaal aantal goedgekeurde melders, al dan niet in combinatie met andere merken en typen dan in bijlage 5 zijn aangewezen, dat op dezelfde plaats in opslag wordt gehouden, niet meer dan 500 stuks bedraagt;
b. het voorhanden hebben en toepassen van een goedgekeurde melder;
c. het voorhanden hebben en toepassen in verband met het aanbrengen, verwijderen en demonstreren van een goedgekeurde melder;
d. het zich door afgifte aan een ander ontdoen van een goedgekeurde melder in gevallen waarin deze overeenkomstig deze verordening zonder vergunning voorhanden wordt gehouden.
1 Een ieder die een goedgekeurde melder binnen Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, zorgt ervoor dat:
a. een goedgekeurde melder aan de buitenzijde is voorzien van een aanduiding van het type, vermeld in bijlage 5;
b. in de melder een aanduiding is aangebracht, waaruit de aanwezigheid van een radioactieve stof duidelijk blijkt, en
c. de melder aan de buitenzijde is voorzien van de in bijlage 6 opgenomen aanduiding, zichtbaar ook na montage, waaruit de aanwezigheid van een radioactieve stof duidelijk blijkt.
2 Een ieder die binnen Nederland een goedgekeurde melder aan gebruikers aflevert of doet afleveren, zorgt ervoor dat bij elke leverantie aan een gebruiker:
a. de melder aan de buitenzijde is voorzien van de in bijlage 6 opgenomen aanduiding, zichtbaar ook na montage, waaruit de aanwezigheid van een radioactieve stof duidelijk blijkt;
b. schriftelijke informatie is bijgevoegd, waarin melding wordt gedaan van de aanwezigheid van een radioactieve stof in de melder en waarin de handelingen met de melder worden aangegeven die tot besmetting kunnen leiden en derhalve worden ontraden.
Met betrekking tot de verwijdering van goedgekeurde melders zijn de artikelen 3 tot en met 12 van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van overeenkomstige toepassing.
Deze paragraaf is van toepassing op aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden radioactieve stoffen zijn toegevoegd.
1 Bij het controleren of aanwijsinstrumenten na de toevoeging van radioactieve stoffen voldoen aan de bij of krachtens artikel 4.24 van het besluit gestelde voorschriften met betrekking tot de constructie worden ten minste de in bijlage 7 beschreven tests uitgevoerd.
2 De resultaten van de test, bedoeld onder II van bijlage 8 en de controle, bedoeld onder III van bijlage 8, worden door de ondernemer vastgelegd in de administratie van de test- en controlehandelingen.
3 Met betrekking tot de test- en controlehandelingen worden, naast de resultaten, in de administratie de volgende gegevens opgenomen:
a. het merk, het type en de productiedatum van het aanwijsinstrument of indien dat niet mogelijk is een omschrijving van het aanwijsinstrument;
b. de datum en plaats waarop de test of controle heeft plaatsgevonden;
c. de wijze waarop de test en de controle is uitgevoerd, en
d. de resultaten van de test en de controle.
1 De ondernemer controleert na het voor verlichtingsdoeleinden toevoegen van radioactieve stoffen aan aanwijsinstrumenten of deze aanwijsinstrumenten voldoen aan de in deze paragraaf opgenomen voorschriften.
2 De ondernemer tekent de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde controles en de resultaten daarvan aan in de daarvoor bestemde administratie.
3 De Autoriteit kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verplichtingen ontheffing verlenen, indien de ondernemer ten genoegen van de Autoriteit aantoont dat de in het eerste en tweede lid bedoelde controles en administratie door een ander worden uitgevoerd.
4 Een ondernemer die beschikt over een ontheffing als bedoeld in het derde lid:
a. neemt de naam en het adres van de andere ondernemer, bedoeld in het derde lid, op in zijn administratie, en
b. beschikt over een schriftelijke overeenkomst met deze andere ondernemer over het uitvoeren van de controles en het voeren van de administratie, bedoeld in het eerste en tweede lid.
5 De in het tweede lid bedoelde administratie wordt ten minste vijf jaar, gerekend van de datum van een aantekening, bewaard.
De ondernemer zorgt ervoor dat op een aanwijsinstrument waaraan H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf voor verlichtingsdoeleinden is toegevoegd, op een vanaf de buitenzijde van het instrument zichtbare plaats is aangebracht:
a. het waarschuwingsteken dat is opgenomen in bijlage 8;
b. het merkteken ‘ T 1 GBq’ of ‘Pm 10 MBq’ voor respectievelijk H-3 in lichtcellen en Pm-147 in lichtgevende verf.
De ondernemer zorgt ervoor dat na herstel- of onderhoudswerkzaamheden aan een aanwijsinstrument waaraan radioactieve stoffen voor verlichtingsdoeleinden zijn toegevoegd:
a. ten gevolge van die herstel- en onderhoudswerkzaamheden geen afwijkingen van de voorschriften van § 4.3.7.2 zijn ontstaan;
b. het in artikel 4.32, aanhef en onderdeel a, bedoelde waarschuwingsteken voor ioniserende straling is aangebracht op een vanaf de buitenzijde van het instrument zichtbare plaats, en
c. het in artikel 4.32, aanhef en onderdeel b, bedoelde merkteken is aangebracht.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op deskundigheid, vereist in verband met handelingen met registratieplichtige bronnen als bedoeld in artikel 3.9 van het besluit.
1. degenen die specifieke handelingen of taken uitvoeren met ingekapselde bronnen beschikken over een diploma op het volgende niveau van deskundigheid:
a. voor handelingen waarbij de bron in een vrij stralende positie komt: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de desbetreffende toepassing als vereist krachtens artikel 5.22 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;
b. voor het verwijderen uit, dan wel het plaatsen van de bronhouder met daarin de ingekapselde bron in het apparaat of de installatie: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de desbetreffende toepassing als vereist krachtens artikel 5.22 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;
c. voor het aanbrengen of verwijderen van de ingekapselde bron uit de bronhouder of vaste meetopstelling anders dan door een leverancier: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de desbetreffende toepassing als vereist krachtens artikel 5.22 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;
d. voor het verrichten van een lektest, besmettingscontrole, of de periodieke controle zoals beschreven in artikel 4.11: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C), of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers (niveau C);
e. verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de lektest, besmettingscontrole, of de periodieke controle zoals beschreven in art. 4.11: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige.
2. Degenen die specifieke handelingen of taken uitvoeren met van nature voorkomend radioactief materiaal beschikken over een diploma op het volgende niveau van deskundigheid:
a. voor het verrichten van een besmettingscontrole of vrijgave van een werklocatie: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, of van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomende radioactieve stoffen;
b. verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de besmettingscontrole of vrijgave van een werklocatie: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige.
De bepaling van de effectieve dosis geschiedt op de wijze, vermeld in bijlage 9.
Bij de bepaling van de omgevingsdosisequivalenten, de equivalente en effectieve dosis, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onderdelen a en b, van het besluit, wordt gebruik gemaakt van de rekenregels, opgenomen in de onderdelen 2, 3 en 4 van bijlage 10 en, in gevallen als aangegeven in onderdeel 5.1 van bijlage 10, onderdelen 5 en 6.
In afwijking van artikel 4.37 kunnen, indien de Autoriteit daarmee instemt, andere dan de in bijlage 10 voorgeschreven methoden, standaardwaarden en standaardrelaties worden toegepast, indien een situatie in belangrijke mate afwijkt van de aannames waarvan in bijlage 10 is uitgegaan.
De omgevingsdosisequivalenten, de equivalente en effectieve dosis, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onderdelen a en b, van het besluit, worden getoetst aan de dosis, genoemd in de artikelen 9.2 en 9.4 van het besluit, overeenkomstig de methoden die zijn aangegeven in onderdelen 3.3, 4.3, 4.4, 5, 6 en 7 van bijlage 10.
1 Indien de activiteitsconcentratie geen juiste indicatie geeft van de nadelige gevolgen ten gevolge van blootstelling aan straling door de handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal worden deze nadelige gevolgen bepaald en getoetst door:
a. de bepaling van, onderscheidenlijk de toetsing van de oppervlaktebesmetting van enig bereikbaar oppervlak, of
b. de bepaling van, onderscheidenlijk de toetsing van de externe straling ten gevolge van de besmetting van enig niet-bereikbaar oppervlak.
2 De oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal wordt bepaald met de methode, bedoeld in artikel 4.41.
3 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing in gevallen waarin de in het tweede lid bedoelde meetmethode niet kan worden toegepast.
Bij handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal worden de volgende voorschriften voor de meetmethode ter bepaling van de oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal toegepast:
a. de meetmethode moet voldoen aan de daarvoor geldende beste beschikbare technieken;
b. het criterium van 4 becquerel/cm2, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, is van toepassing op het gemiddelde over een oppervlak van 300 cm2; indien het bereikbare oppervlak kleiner is dan 300 cm2, moet de uitkomst worden verrekend naar het gemiddelde over 300 cm2;
c. in afwijking van onderdeel b, is in het geval van een meer dan half-buisvormig object met een diameter van minder dan 15 cm voor de binnenzijde daarvan het criterium van toepassing op het gemiddelde over een oppervlak van 1.000 cm2; indien het bereikbare oppervlak van de binnenzijde van een meer dan halfbuisvormig object met een diameter van minder dan 15 cm kleiner is dan 1.000 cm2, moet de uitkomst worden verrekend naar het gemiddelde over 1.000 cm2;
d. de oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal wordt bepaald met een meetinstrument dat geschikt is voor de meting van bètastraling met een E(βmax) van 150 kilo-elektronvolt of hoger;
e. tevoren moet worden vastgesteld dat de meetresultaten niet beïnvloed worden door een magnetisch veld, veroorzaakt door het te meten object of andere objecten in de omgeving daarvan;
f. de gevoeligheid van het meetinstrument moet, rekening houdend met het achtergrondtempo, zodanig zijn, dat:
1°. bij één enkele meting, de detectiegrens voor bèta-activiteit niet hoger is dan 0,5 becquerel/cm2, of
2°. bij meer dan een meting, in ieder geval wordt voldaan aan ten minste één van de twee volgende eisen: de spreiding in de meetwaarden is niet groter dan 10% van de gemiddelde meetwaarde of de spreiding is niet groter dan 1/cm2.
1. de mate waarin de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming toezicht houdt op de handeling in verhouding staat tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s;
2. de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming ter plaatse aanwezig is bij het verrichten van een handeling indien de aard en zwaarte van de betrokken risico’s hier aanleiding toe geeft, en
3. de toezichthoudend medewerker met een interval van ten hoogste twaalf maanden en bij belangrijke wijzigingen de situatie ter plekke beoordeelt.
1 De aanvraag voor een registratie, herregistratie of buitengewone registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige bevat in ieder geval:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de functie waarvoor de aanvrager wenst te worden geregistreerd, en
c. een kopie van het diploma, afgegeven door een erkende instelling, waaruit blijkt dat stralingsdeskundigheid op het niveau van een algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige, of daaraan gelijkwaardig, is verkregen.
2 De aanvraag om herregistratie bevat daarnaast:
a. een bewijs waaruit blijkt dat overeenkomstig artikel 5.8, eerste lid, onderdeel b, of 5.9, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, de benodigde werkervaring is opgedaan;
b. een bewijs waaruit blijkt dat overeenkomstig artikel 5.8, eerste lid, onderdeel c, of 5.9, eerste lid, onderdeel c, van de regeling, de benodigde bij- of nascholing is gevolgd.
3 De aanvraag voor buitengewone registratie bevat daarnaast bewijs waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel b of c, van de regeling.
1 Een aanvraag voor registratie als stralingsarts bevat in elk geval:
b. een kopie van de inschrijving in het register van erkende sociaal geneeskundigen, en
c. een kopie van het diploma afgegeven door een erkende instelling als bedoeld in artikel 5.11 van het besluit, waaruit blijkt dat stralingsdeskundigheid op het niveau van een algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige, of daaraan gelijkwaardig, is verkregen.
2 De aanvraag om herregistratie als stralingsarts bevat naast de in het eerste lid bedoelde gegevens:
a. een bewijs waaruit blijkt dat de benodigde werkervaring is opgedaan, en
b. bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, conform Bijlage C van de Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018, 120 punten heeft verdiend met kennisonderhoud.
3 De aanvraag voor buitengewone registratie bevat daarnaast bewijs waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de kerncompetenties, bedoeld in bijlage D van de Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018.
De aanvraag tot erkenning van een instelling als bedoeld in artikel 5.11 van het besluit gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. de naam en het adres van de instelling;
b. de naam van de opleiding;
c. de naam en deskundigheid van de opleidingsverantwoordelijke;
d. een beschrijving van de opzet, de onderwerpen, de doelgroep, de doelstelling en de duur van de opleiding;
e. de samenstelling en het reglement van de examencommissie van de opleiding;
f. een beschrijving van de wijze waarop de onafhankelijkheid van de examinering van de opleiding wordt geborgd, en
g. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de adequate procedures, bedoeld in de artikelen 5.25 en 5.26 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming 2018.
1 In dit artikel wordt verstaan onder oppervlaktedichtheid: de toegepaste massa per eenheid van oppervlak, uitgedrukt in kg/m2.
2 Dit artikel is van toepassing indien een ondernemer bij de samenstelling van zijn bouwmateriaal een of meer van de materialen gebruikt die worden genoemd in bijlage 6.1 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, en waarvan de uitgezonden gammastraling naar verwachting bijdraagt aan de externe blootstelling binnenshuis.
3 Teneinde overeenkomstig artikel 6.21, tweede lid, van het besluit vast te stellen of de blootstelling binnenshuis aan de gammastraling die door bouwmaterialen wordt uitgezonden onder het referentieniveau, bedoeld in artikel 9.10, achtste lid, van het besluit, blijft, onderzoekt de ondernemer zijn bouwmaterialen met een van de volgende methoden:
a. de ondernemer bepaalt voor zijn bouwmaterialen de index voor activiteitsconcentratie bedoeld in bijlage 11, onderdeel a, en stelt vast of de bepaalde index kleiner is dan of gelijk is aan 1, dan wel:
b. de ondernemer bepaalt de toename van de effectieve dosis ten gevolge van de gebruikte bouwmaterialen met de methode als bedoeld in bijlage 11, onderdeel b, en stelt vast of de berekende effectieve dosis onder het referentieniveau blijft, dan wel:
c. de ondernemer bepaalt volgens de methode, bedoeld in bijlage 11, onderdeel c, de gewogen som van de activiteitsconcentraties van de radionucliden die aanwezig zijn in de aan de bouwmaterialen toegevoegde materialen die zijn genoemd in bijlage 6.1 van de regeling, en stelt vast of de uitkomst van de gewogen som kleiner is dan of gelijk is aan 1. De ondernemer bepaalt vervolgens aan de hand van de grafiek die is opgenomen in bijlage 11, onderdeel d, bij een gegeven oppervlaktedichtheid van het bouwmateriaal welk gewichtspercentage van die materialen hij ten hoogste mag toevoegen aan het bouwmateriaal, dan wel:
d. de ondernemer bepaalt, indien hij bouwmaterialen toepast met een oppervlaktedichtheid die kleiner dan of gelijk is aan 30 kg/m2, en de methode, genoemd in onderdeel c, niet toepasbaar is, de gewogen som van de activiteitsconcentraties van de radionucliden die aanwezig zijn in de aan de bouwmaterialen toegevoegde materialen die zijn genoemd in bijlage 6.1 van de regeling volgens de methode bedoeld in bijlage 11, onderdeel c, en stelt vast of de uitkomst van de gewogen som kleiner is dan of gelijk is aan 0,5.
1 In dit artikel wordt verstaan onder:
medium: de te bemonsteren of te analyseren atmosferische deeltjes, lucht, drinkwater, oppervlaktewater, melk, standaard voedselpakket;
meetnet: de voor de controle van elk afzonderlijk medium gebruikte combinatie van de gegevens van de locaties voor bemonstering en van directe meting;
fijnmazig meetnet: een meetnet bestaande uit bemonsteringslocaties die over het gehele grondgebied van Nederland gespreid zijn;
grofmazig meetnet: een meetnet dat voor elk te bemonsteren medium ten minste één, voor Nederland representatieve, bemonsteringslocatie bevat.
2 Het milieumonitoringprogramma, bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, van het besluit, bevat een beschrijving van:
a. de gebruikte fijnmazige en grofmazig meetnetten;
b. de te bemonsteren media, soorten metingen en periodiciteit van de metingen;
c. de toegepaste bemonsteringsstrategieën en uit te voeren metingen voor elk van de te bemonsteren media;
d. de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma;
e. de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit aangewezen diensten of instanties die zijn belast met het mede uitvoeren van het milieumonitoringprogramma, inclusief een beschrijving van de onderdelen van het milieumonitoringprogramma dat zij uitvoeren;
f. de gegevensverwerking en de verstrekking van gegevens, en
g. andere voor de uitvoering van het milieumonitoringprogramma relevante gegevens.
3 De in het tweede lid bedoelde instanties leveren de meetgegevens zoals verkregen tijdens de uitvoering van het milieumonitoringprogramma, voor de onderdelen waarvoor zij zijn aangewezen, zo spoedig mogelijk na interne validatie van die gegevens, aan bij de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma. De te rapporteren gegevens bevatten ten minste de in bijlage 12 bedoelde bemonsteringsgegevens en meetgegevens.
4 De krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma zorgt ervoor dat:
a. de in het derde lid genoemde gegevens worden verzameld en voor 30 juni van elk kalenderjaar worden gerapporteerd aan de Europese Commissie, en
b. de in het derde lid genoemde gegevens worden verzameld en geaggregeerd in een integrale rapportage die de situatie met betrekking tot radioactiviteit in het leefmilieu beschrijft en vergelijkt met voorgaande jaren, en die aan het algemene publiek ter beschikking gesteld wordt.
representatieve nucliden: voor elke groep radionucliden gekozen geschikte indicatoren voor de meetgevoeligheid;
detectiegrens: kleinste werkelijke waarde van de te meten grootheid die met de gebruikte meetmethode detecteerbaar is, met een gegeven foutkans;
beslissingsdrempel: de vastgelegde waarde van een bepaalde beslissingsgrootheid (randomvariabele ter bepaling of een te meten fysisch effect al dan niet aanwezig is) op basis waarvan, bij het overschrijden ervan door het resultaat van de feitelijke meting van een te meten grootheid die een fysisch effect kwantificeert, wordt beslist dat het fysisch effect aanwezig is.
2 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet zorgt ervoor dat:
a. een meetprogramma ten behoeve van de controle van vergunde lozingen wordt opgesteld en wordt goedgekeurd door de stralingsbeschermingsdeskundige;
b. het in onderdeel a bedoelde meetprogramma tenminste een beschrijving bevat van:
1°. de monsternamelocaties;
2°. de bemonsteringsfrequentie;
3°. de wijze van bemonstering;
4°. de te gebruiken analysemethoden;
5°. de uit te voeren kwaliteitscontrole;
6°. de aard, wijze en termijnen van rapportage van meetresultaten aan de Autoriteit;
7°. de termijn voor evaluatie en actualisatie van het meetprogramma, en
8°. overige relevante informatie in het belang van de uitvoering van en de rapportage van het meetprogramma;
c. het meetprogramma en de wijzigingen daarvan worden zo spoedig mogelijk overgelegd aan de Autoriteit;
d. inhoudelijke wijzigingen van het meetprogramma met betrekking tot specifieke monsternamelocaties en analysemethoden, wijzigingen in de rapportagetermijnen, alsmede wijzigingen in de systematiek en omvang van het meetprogramma zijn goedgekeurd door de stralingsbeschermingsdeskundige en worden overgelegd aan de Autoriteit;
e. het meetprogramma iedere vijf jaar wordt geëvalueerd en geactualiseerd, rekening houdend met de actuele stand van de techniek, en dat de resultaten van deze evaluatie binnen zes maanden na beëindiging van de betreffende periode aan de Autoriteit worden overlegd;
f. bij de uitvoering van monstername, analyse, kwaliteitscontrole en rapportage van de volgens het meetprogramma vereiste monsters wordt uitgegaan van nationaal of internationaal vastgelegde normen of richtlijnen; van elke daartoe in het meetprogramma aangewezen monstername, voor een in het meetprogramma vastgestelde periode, een controlemonster beschikbaar gesteld wordt om, op aanwijzing van de Autoriteit, ter verificatie over te dragen aan een door de Autoriteit aangewezen instelling; iedere twee jaar wordt deelgenomen aan een nationaal of internationaal vergelijkend onderzoek teneinde de kwaliteit van de monsternamemethode en analyses te borgen, en;
g. de resultaten van het meetprogramma worden opgenomen in de rapportage over de stralingsbescherming aan de ondernemer en de Autoriteit, bedoeld in artikel 5.30, onderdeel f, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.
3 In geval van lozingen als gevolg van handelingen als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel b, van de wet voor een inrichting waarin kernenergie wordt vrijgemaakt met als hoofddoel de productie van elektriciteit of waar bestraalde splijtstoffen kunnen worden opgewerkt:
a. bepaalt de houder van de vergunning de geloosde activiteit van alle in kolom 1 van bijlage 13 genoemde radionucliden, en,
b. rapporteert de houder van de vergunning voor 1 juni van ieder jaar over de resultaten van de onder a genoemde bepalingen van het voorafgaande kalenderjaar, gebruikmakend van het in bijlage 13, onderdeel A, respectievelijk onderdeel B, opgenomen formulier aan de Autoriteit.
4 Bij de bepaling van de geloosde activiteit, als bedoeld in het tweede lid, geeft de ondernemer uitvoering aan het vijfde tot en met het achtste lid.
5 Wanneer de meetwaarden beneden de detectiegrenzen liggen, mogen, voor de in kolom 2 van bijlage 13 genoemde representatieve radionucliden, de feitelijke detectiegrenzen niet hoger liggen dan de in kolom 3 van bijlage 13 opgenomen waarden.
6 In situaties waarin voor specifieke radionucliden een gelijke nauwkeurigheid kan worden bereikt door de berekening van de lozing op basis van operationele gegevens of op basis van de meetresultaten voor andere radionucliden, mogen dergelijke berekende lozingswaarden worden gebruikt ter vervanging van feitelijke meetwaarden.
7 De bepaling van de detectiegrenzen en beslissingsdrempels en de weergave van de resultaten moeten in overeenstemming zijn met de internationale norm ISO/IS 11929-7. De beslissingsdrempel mag gelijk worden gesteld aan de helft van de detectiegrens, ook in gevallen waarin de beslissingsdrempel lager ligt dan de helft van de feitelijk voor een meting bereikte detectiegrens.
8 Wanneer de meetwaarden beneden de beslissingsdrempel liggen, moeten deze waarden voorzichtigheidshalve gelijk worden gesteld aan de helft van de beslissingsdrempel. Wanneer de resultaten van herhaalde metingen in de relevante periode echter allemaal beneden de beslissingsdrempel liggen, is het redelijk om aan te nemen dat de werkelijke waarde nul is, dat betekent dat de radionuclide niet aanwezig is in de geloosde afvalstoffen.
9 De krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma zorgt ervoor dat de in het derde lid, onderdeel b, genoemde gegevens worden samengevat, gebruikmakend van het in bijlage 14 opgenomen formulier, en voor 30 juni van elk kalenderjaar worden gerapporteerd aan de Europese Commissie.
Deze verordening, met uitzondering van artikel 3.1, treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.
Deze verordening wordt aangehaald als: ANVS-verordening basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.
Deze verordening zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 9 januari 2018
J.H. van den Heuvel,
bestuursvoorzitter
M. Brugmans,
plv. bestuursvoorzitter
Voor de in het schema met `✦` aangegeven handelingen met de daarbij vermelde consumentenproducten, welke een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben, geldt dat de aan deze consumentenproducten toegevoegde radionucliden niet worden betrokken bij een sommatie als bedoeld in artikel 3.17, tweede en derde lid, van het besluit voor zover het aantal op enig moment van het jaar aanwezige artikelen het aangegeven aantal niet overschrijdt.
Consumentenproduct
Nuclide
(Detail)handel
Gebruik
Afvalinzameling
Luminescente vluchtwegaanduiding
3H
✦ (500 stuks)
✦
Luminescente noodverlichting
Luminescente bronnen in richtmiddelen op dienstwapens van de politie
TL-starters
85Kr
Gloeikousen
232Th
✦ (1000 stuks)
Antistatische
Middelen
210Po,
241Am
✦ (10 stuks)
Lasstaven
Gasontladingsbuizen
60Co
✦ (50 stuks)
Cameralenzen
Thoriumhoudende lampen met een toegevoegde activiteit kleiner dan 100 Bq per eenheid
Lampen met een toegevoegde 85Kr-activiteit kleiner dan 10.000 Bq per eenheid
Voor de in het schema met ‘✦’ aangegeven handelingen met de daarbij vermelde consumentenproducten, welke een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben, gelden het verboden bedoeld in artikel 3.5 van het besluit, in samenhang met artikel 3.8, derde lid, onderdeel c, van het besluit niet, voor zover het aantal op enig moment van het jaar aanwezige consumentenproducten het aangegeven aantal niet overschrijdt.
✦ (1.000 stuks)
Antistatische middelen
De verboden bedoeld in de artikelen 3.5 eerste lid, en artikel 3.9 eerste lid van het besluit gelden niet voor de vrijgave van zeer laag radioactieve stoffen in elk type materiaal voor zover de per kalenderjaar (gesommeerde) vrij te geven activiteit de hier onder vermelde grenswaarde niet overschrijdt.
AGRENS
(Bq)
H-3
4E+03
Y-88
2E+02
C-11
Y-90
4E+02
C-14
Zr-88
3E+02
N-13
6E+03
Zr-89
1E+03
O-15
Tc-99
8E+01
F-18
Tc-99m
3E+04
P-32
Pd-103
2E+03
P-33
7E+02
In-111
3E+03
S-35
5E+02
In-114m
1E+02
Cr-51
I-123
5E+03
Mn-52
6E+02
I-124
Mn-54
I-125
7E+01
Fe-55
I-131
5E+01
Fe-59
Cs-137
3E+01
Co-56
Sm-153
Co-57
Eu-152
2E+01
Co-58
Eu-154
Co-60
Ho-166
Cu-64
8E+03
Er-169
Zn-65
Lu-177
8E+02
Zn-69m
Lu-177m
6E+01
Ga-67
Re-183
Ga-68
Re-184
Ge-68
Re-186
Se-75
Re-188
Kr-81
1E+04
Pt-195m
Rb-81
Tl-201
Rb-82m
Bi-213
Rb-83
Ra-223
1E-01
Sr-82
9E+01
Ac-225
Sr-85
Ac-227
2E-03
Sr-89
Th-227
Van nature voorkomende radionucliden
Specifieke vrijgavewaarden voor van nature voorkomende radionucliden in natte sludges uit de olie- en gasindustrie en de geothermie
(kBq kg-1)
K-40
100
Pb-210+
Po-210
Ra-226+
5
Ra-228+
10
Th-228+
Th-232sec of natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks Th-232
U-235sec of natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks U-235*
U-238sec of natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks U-238
*: waarden voor deze nucliden maken deel uit van de U-235 reeks en worden slechts ter informatie gegeven: ze zullen niet beperkend zijn gezien de vaste verhouding tussen U-238 en U-235
De moedernucliden die in de bovenstaande tabel zijn aangegeven met ‘+’ of ‘sec’ zijn in seculair evenwicht met dochternucliden en betreffen:
Moedernuclide
Moedernuclide in seculair evenwicht met dochternucliden
Pb-210, Bi-210
Ra-226, Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214
Ra-228, Ac-228
Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Po-212 (64,1 %), Tl-208 (35,9 %)
Th-232sec
Th-232, Ra-228, Ac-228, Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Po-212 (64,1%), Tl-208 (35,9%)
U-235sec
U-235, Th-231, Pa-231, Ac-227, Th-227 (98,6%), Fr-223 (1,4%), Ra-223, Rn-219, Po-215, Pb-211, Bi-211, Tl-207, Po-211 (0,3%)
U-238sec
U-238, Th-234, Pa-234m, Pa-234 (0,3%), U-234, Th-230, Ra-226, Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214, Pb-210, Bi-210, Po-210
Goedgekeurde melders zijn:
Merk
Type
Activiteit
1.
AFA-Minerva
F 712
Am-241
30 kilobecquerel
2.
Ajax
131 serie
3.
Apollo
Series 30
34 kilobecquerel
4.
Series 60
5.
Series 90
6.
XP 95
33 kilobecquerel
7.
Argina
Arco 1
8.
Aritech
DI 612
9.
DI 622
10.
DI 650
33,3 kilobecquerel
11.
DI 650L
12.
DI 651
13.
DI 651L
14.
DI 722
15.
DI 722 I
16.
DI 722 R
17.
DI 860
18.
DI 860F
19.
DI 860M
20.
DI 861
21.
DI 870
22.
DI 871
23.
DI 900 serie
24.
DI 950
25.
DI 950B
26.
DI 950F
27.
DI 950M
28.
DI 970
29.
DI 2072
30.
Autronica
BJ-20
31.
BJ-20B
32.
BJ-20B/Ex
33.
BJ-30
34.
BJ-31
35.
BJ-31/Ex
36.
BJ-3
37.
BJ-4
38.
Black & Decker
A 9422
39.
A 9423
40.
A 9424
41.
A 9425
42.
A 9426
43.
A 9427
44.
A 9428
45.
A 9430
46.
A 9431
47.
SMK 12
48.
SMK 6D
49.
SMK 20
50.
BRK
1451
37 kilobecquerel
51.
1451 E
52.
1551
53.
1800 EC
54.
1800 EC-TD
55.
1800 ETN-v
56.
4220 SB
57.
4919E
58.
83R
59.
83RI
60.
83P
61.
86RACE
62.
86RACHE10
63.
SA 76RD
64.
SA76 CEC
65.
SA83R12CEC
66.
SA88UK
67.
SA88 CEC
68.
SA90 CEC
69.
SA90TT
70.
SA97CEC
71.
SA120C-UK
72.
SA150CEC
73.
SA1201UK
74.
Cerberus
F7 serie
75.
F8 serie
15 kilobecquerel
76.
BR8 serie
77.
F9 serie
78.
BR9 serie
79.
BR20 serie
80.
Chloride
Gent 7201-01
81.
Chubb
DS1
82.
Firepower
83.
Deltronic (Ikea Family Brandmelder) (SS-750)
168101
40 kilobecquerel
84.
Detectomat
1430
Ra-226
5 kilobecquerel
85.
1431
86.
Dicon
300
87.
300 B
88.
300 AP
89.
300 I
90.
350
91.
370 MB
92.
330 M
93.
570 M
94.
570 MC
95.
670 M
96.
670 MC
97.
670 MRC
98.
SA900
99.
Distrilec
SMA 950
100.
E.I
100 serie
101.
EI-131
102.
EI-141 easi-fit
103.
EI-150
104.
EI-151TL
105.
EI-161 easi-fit
106.
ELRO
RM100
107.
RM105
108.
RM110/2
109.
RM120
110.
RM200
111.
Esser
1054
12 kilobecquerel
112.
1056
113.
1061
114.
1061-Ex
115.
1062
116.
1071
117.
1963
118.
1963-Ex
119.
1973
120.
1979
121.
Family Gard
FG 888
122.
Ferm
FR-100
123.
FR-105
124.
FR-150
125.
Fire Sentry
0914
126.
First Alert
FG888LCE
127.
SA 76
128.
SA 88 EC
129.
SA 88 UK
130.
SA120C