Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018

Geraadpleegd op 06-12-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 januari 2018, nr. 2018-0000004839, tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor de bescherming van werknemers die beroepsmatig blootgesteld kunnen worden aan ioniserende straling (Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018)

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. beheerder: de beheerder van het NDRIS, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid;

  • b. besluit: het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

  • c. dosisgegevens: de gegevens die nodig zijn om de effectieve dosis of equivalente dosis van een blootgestelde werknemer te berekenen en vast te leggen;

  • d. erkende dosimetrische dienst: de dosimetrische dienst die is erkend krachtens artikel 7.15 van het besluit;

  • e. minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • f. NDRIS: het Nationaal Dosis Registratie- en Informatie Systeem;

  • g. toezichthouder: de Nederlandse Arbeidsinspectie of, indien het inrichtingen betreft waarvoor een vergunning krachtens artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet is verleend, de Autoriteit of, indien het mijnbouw betreft, het Staatstoezicht op de Mijnen.

§ 2. Risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.1. Nadere eisen risico-inventarisatie en -evaluatie met het oog op de risico’s van blootstelling van werknemers aan ioniserende straling

  • 1 De identificatie van het risico op blootstelling aan ioniserende straling, de bepaling van die blootstelling en de evaluatie van dat risico worden gedaan overeenkomstig Bijlage A bij deze regeling en vastgelegd in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 2 De risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de maatregelen gericht op het voorkomen van blootstelling aan ioniserende straling, de registratie van blootstellingsituaties en de ter zake getroffen maatregelen en bevat daartoe ten minste de elementen, bedoeld in Bijlage A bij deze regeling.

  • 3 De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt beoordeeld, en indien nodig aangepast, zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of -omstandigheden of stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven en tenminste eenmaal per vijf jaar.

Artikel 2.2. Bepaling verwachte jaardosis vliegtuigbemanning

Voor het bepalen van de beroepsmatige blootstelling aan kosmische straling van een werknemer die deel uitmaakt van een vliegtuigbemanning, ten behoeve van de identificatie van blootgestelde werknemers voorafgaand aan de arbeid en de indeling van die werknemers in categorie A of B, maakt de ondernemer gebruik van een methode als bedoeld in bijlage B bij deze regeling.

§ 3. Het gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming

Artikel 3.1. Registratie stralingsarts

De registratie, herregistratie en buitengewone registratie, bedoeld in deze paragraaf, in het door de Autoriteit beheerde Register stralingsartsen geschieden door de Autoriteit indien is voldaan aan de eisen die in deze paragraaf en de Bijlagen C en D bij deze regeling aan de registratie, herregistratie en buitengewone registratie worden gesteld.

Artikel 3.2. Criteria registratie stralingsarts

  • 1 Degene die geregistreerd wordt als stralingsarts:

    • a. is als bedrijfsarts ingeschreven in het register van erkende sociaal geneeskundigen dat wordt bijgehouden door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst; en

    • b. bezit een diploma van een opleiding op het niveau van coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

  • 2 Registratie in het Register stralingsartsen is eenmalig en heeft een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 3.3. Criteria herregistratie stralingsarts

  • 1 Degene die geherregistreerd wordt als stralingsarts:

    • a. is als bedrijfsarts ingeschreven in het register van erkende sociaal geneeskundigen dat wordt bijgehouden door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst;

    • b. bezit een diploma op het niveau van coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming; en

    • c. heeft in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag conform Bijlage C bij deze regeling, 120 punten verdiend met kennisonderhoud.

  • 2 Herregistratie in het Register stralingsartsen heeft telkens een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 3.4. Criteria buitengewone registratie stralingsarts

  • 1 Degene die buitengewoon geregistreerd wordt als stralingsarts:

    • a. is eenmaal geregistreerd in het Register stralingsartsen;

    • b. is als bedrijfsarts ingeschreven in het register van erkende sociaal geneeskundigen dat wordt bijgehouden door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst;

    • c. bezit een diploma op het niveau van coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming; en

    • d. voldoet aan de kerncompetenties, bedoeld in Bijlage D bij deze regeling.

  • 2 Een buitengewone registratie in het Register stralingsartsen is eenmalig en heeft een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 3.5. Het gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming en verantwoordelijkheden ter zake

Artikel 3.6. Samenwerking arbodienst en stralingsarts bij het gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming

  • 1 Indien de arbodienst het noodzakelijk oordeelt dat een medisch onderzoek wordt gevolgd door maatregelen als bedoeld in artikel 7.21, zesde lid, van het besluit, geeft hij geen uitvoering aan zijn oordeel alvorens de stralingsarts in de gelegenheid te hebben gesteld zijn mening daaromtrent te geven.

  • 2 Indien de arbodienst uitvoering wil geven aan zijn oordeel als bedoeld in het eerste lid, dat afwijkt van de mening van de stralingsarts, dan doet hij de reden van de afwijking zo spoedig mogelijk gemotiveerd en schriftelijk toekomen aan de stralingsarts.

  • 3 De door de ondernemer ingeschakelde arbodienst en de stralingsarts maken schriftelijke afspraken omtrent de wijze waarop de stralingsarts zijn mening als bedoeld in het eerste lid, kan geven, de wijze waarop de arbodienst op die mening reageert en hoe zij omgaan met een situatie van blijvend verschil van inzicht.

§ 4. Waarschuwingssignalering

Artikel 4.1. Waarschuwingsborden en gevarenpictogrammen algemeen

  • 2 Het bord of pictogram is minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin het moet worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

Artikel 4.2. Tekst bij waarschuwingsbord of gevarenpictogram algemeen

  • 1 Onder of naast het bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bevinden zich een of meer gele, rechthoekige borden of pictogrammen met een zwarte rand, met daarop in het zwart de goed leesbare tekst:

    • a. ‘RÖNTGENSTRALING’, indien een toestel de oorzaak van de mogelijke blootstelling is;

    • b. ‘RADIOACTIEVE STOF’, indien een radioactieve stof de oorzaak van de mogelijke blootstelling is;

    • c. ‘BEWAAKTE ZONE’, indien het een bewaakte zone betreft;

    • d. ‘GECONTROLEERDE ZONE’, indien het een gecontroleerde zone betreft.

  • 2 De teksten, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, gaan, indien het mogelijk aanwezige dosisequivalenttempo in de zone meer dan 10 μSv/uur bedraagt, vergezeld van de goed leesbare tekst: Dosistempo > 10 μSv/uur.

  • 3 Het rechthoekige bord of pictogram, bedoeld in het eerste lid, is minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin het moet worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

Artikel 4.3. Waarschuwingsborden, gevarenpictogrammen en teksten op ingekapselde bronnen, toestellen en bronhouders

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op ingekapselde bronnen die voor 1 maart 2002 in gebruik zijn genomen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de afmeting van de ingekapselde bron te klein is voor een met het blote oog herkenbaar bord of pictogram.

  • 5 Op de borden of pictogrammen, aangebracht op bronhouders, is artikel 4.1, tweede lid, niet van toepassing indien de bronhouder zodanige afmetingen heeft dat daarop het aanbrengen van het bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, met een afmeting als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, tezamen met het rechthoekige bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, met een afmeting als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, technisch niet mogelijk is.

Artikel 4.4. Verbodsbord en gevarenpictogram gecontroleerde zone

  • 2 Artikel 4.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de borden en pictogrammen, bedoeld in het eerste lid.

§ 5. NDRIS-systeem, dosisgegevens en -registratie

Artikel 5.1. Het Nationaal Dosis Registratie- en Informatie Systeem

  • 2 Het NDRIS wordt beheerd door de Nuclear Research and Consultancy Group, locatie Arnhem.

  • 3 Ten behoeve van de dosisregistratie en gegevensuitwisseling betreffende externe werknemers worden in het NDRIS opgeslagen:

    • a. gegevens over de identiteit van de drager van het persoonlijk dosiscontrolemiddel;

    • b. gegevens over de betreffende ondernemer;

    • c. gegevens over het dienstverband van de externe werknemer; en

    • d. gegevens over de blootstelling van de externe werknemer aan ioniserende straling.

  • 4 De opslag van de gegevens, bedoeld in het derde lid, geschiedt overeenkomstig Bijlage F bij deze regeling.

Artikel 5.2. Persoonlijk dosiscontrolemiddel

  • 2 Bij de eerste verstrekking van een persoonlijk dosiscontrolemiddel en bij elke belangrijke wijziging in het gebruik of de behandeling ervan, zorgt de dosimetrische dienst er voor dat ten behoeve van de drager van het persoonlijk dosiscontrolemiddel een actuele instructie voor het gebruik en de behandeling ervan beschikbaar wordt gesteld en dat die instructie te allen tijde opvraagbaar is voor de drager en de ondernemer.

  • 3 De ondernemer stelt ten behoeve van het dragen van een persoonlijk dosiscontrolemiddel voorschriften vast, op de naleving waarvan wordt toegezien door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming.

  • 4 De ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werkgever, zorgt er voor dat een persoonlijk dosiscontrolemiddel periodiek en ten minste eenmaal per 5 weken wordt aangeboden aan de dosimetrische dienst voor uitlezing.

  • 5 De dosimetrische dienst is de bewerker van de dosisgegevens van de blootgestelde werknemer, zulks ten behoeve van de ondernemer en in voorkomend geval de werkgever van de externe werkgever.

  • 6 De dosimetrische dienst draagt zorg voor opname in het NDRIS van de dosisgegevens, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, die worden afgeleid van het gebruikte persoonlijk dosiscontrolemiddel.

  • 7 Ter uitvoering van het zesde lid verstrekt de dosimetrische dienst de beheerder periodiek en uiterlijk twee maanden nadat het persoonlijk dosiscontrolemiddel is aangeboden voor uitlezing, de dosisgegevens, bedoeld in dat lid.

  • 8 Een verzoek tot wijziging van de in het NDRIS opgenomen dosisgegevens wordt door de ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werknemer, onder vermelding van de redenen, ingediend bij de toezichthouder. Daartoe stelt de beheerder een schriftelijk protocol vast.

  • 9 De ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werknemer, is een redelijke vergoeding verschuldigd voor de dienstverlening van de dosimetrische dienst.

Artikel 5.3. Berekenen dosisgegevens vliegtuigbemanning

  • 1 De berekeningsmethode, bedoeld in artikel 7.5, tweede lid, onder b, van het besluit, voor de bepaling van de door de werknemer, die deel uitmaakt van een vliegtuigbemanning, ontvangen effectieve dosis bestaat uit het door de ondernemer samenvoegen van de individuele, relevante vluchtgegevens van die werknemer en de op die werknemer betrekking hebbende dosis-berekening onder gebruikmaking van het computerprogramma CARI-6/6M.

  • 2 De individuele relevante vluchtgegevens, bedoeld in het eerste lid, worden volgens een door de beheerder vastgesteld schriftelijk protocol verzameld onder verantwoordelijkheid van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming.

  • 3 De berekeningsmethode, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming in samenwerking met de dosimetrische dienst.

  • 4 De bepaling van de ontvangen effectieve dosis, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming in samenwerking met de dosimetrische dienst en op zodanige wijze dat de juistheid van het resultaat van de individuele dosis-berekening altijd kan worden nagegaan.

  • 5 De ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werknemer, zorgt er voor dat het resultaat van de individuele dosisberekening, bedoeld in het eerste lid, onverwijld wordt gezonden aan de beheerder.

  • 6 De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming, bedoeld in dit artikel, beschikt over de nodige kennis en ervaring ter zake.

Artikel 5.4. Toepassing loodschortcorrectie

  • 1 Bij het bepalen van de blootstelling, bedoeld in artikel 7.12 van het besluit, kan een loodschortcorrectiefactor worden opgenomen als onderdeel van de dosisgegevens, mits bij het gebruik van het persoonlijk dosiscontrolemiddel, bedoeld in artikel 5.2, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het betreft een A-werknemer;

    • b. de handelingen van de werknemer houden direct verband met de zorg voor patiënten in de gezondheidssector;

    • b. de werknemer wordt bij de handelingen alleen blootgesteld aan verstrooide straling veroorzaakt door het werken met röntgentoestellen met een buisspanning van ten hoogste 150 kVp; en

    • c. in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, is bij de handelingen van de werknemer onderbouwd aangegeven waarom de loodschortcorrectiefactor wordt toegepast.

  • 2 De loodschortcorrectiefactor bedraagt 0,2.

  • 3 Indien de loodschortcorrectiefactor, bedoeld in het tweede lid, is opgenomen als onderdeel van de dosisgegevens, wordt het door de dosimetrische dienst op basis van de uitlezing van het persoonlijk dosiscontrolemiddel vastgestelde persoonsdosisequivalent Hp(10) vermenigvuldigd met de loodschortcorrectiefactor, beschouwd als de effectieve dosis mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het persoonlijk dosiscontrolemiddel is gedurende de gehele meetperiode alleen gebruikt bij handelingen verricht overeenkomstig het schriftelijke protocol, bedoeld in Bijlage E bij deze regeling; en

    • b. de ondernemer heeft samen met de betrokken blootgestelde werknemer vastgesteld dat aan de voorwaarde, bedoeld onder a, is voldaan en heeft dit schriftelijk vastgelegd.

  • 4 Indien de toezichthouder vaststelt dat niet is voldaan aan een voorwaarde, bedoeld in het eerste of derde lid, verwijdert de beheerder op verzoek van de toezichthouder de loodschortcorrectie onverwijld uit het NDRIS.

§ 6. Dosimetrische diensten, Centraal Dosimetrisch Overleg en NDRIS-beheerder

Artikel 6.1. Procedure erkenning als dosimetrische dienst

  • 1 De Autoriteit erkent een dosimetrische dienst op verzoek van een rechtspersoon. Zij draagt zorg voor onverwijlde publicatie van de erkenning in de Staatscourant en opname in het door haar beheerde Register dosimetrische diensten.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, omvat:

    • a. de algemene beschrijving van de te verrichten diensten;

    • b. het ontwerp van het toegepaste persoonsdosimetriesysteem;

    • c. de dosimetrische eigenschappen van de dosismeter, waaronder de energie- en hoekafhankelijkheid, de detectiedrempel voor de verschillende soorten straling en de overige prestatiecriteria;

    • d. de beschrijving van de wijze van registratie van en rapportage over de meetgegevens;

    • e. de beschrijving van de wijze en frequentie van de kalibratie van het uitleessysteem en de dosismeters;

    • f. de beschrijving van de kwaliteitsborging en de wijze waarop opgeslagen gegevens worden beveiligd; en

    • g. garanties voor de bescherming van persoonsgegevens.

  • 3 De Autoriteit laat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, buiten behandeling indien er gegevens als bedoeld in het tweede lid, ontbreken. Alvorens de Autoriteit de aanvraag buiten behandeling laat geeft hij de aanvrager veertien dagen om de ontbrekende gegevens aan te vullen.

  • 4 De beschikking waarbij de erkenning wordt verleend, vermeldt:

    • a. de naam van de verzoekende rechtspersoon;

    • b. de vestigingsplaats van de dosimetrische dienst;

    • c. de dosimetrische eigenschappen van de persoonlijke dosiscontrolemiddelen en de prestatiecriteria; en

    • d. de duur van de erkenning, met een maximum van 5 jaar.

  • 5 De erkenning is niet overdraagbaar.

  • 6 De dosimetrische dienst meldt wijzigingen in de gegevens, bedoeld in het vierde lid, binnen 30 kalenderdagen na wijziging aan de Autoriteit.

Artikel 6.2. Voorwaarden erkenning als dosimetrische dienst

De erkenning, bedoeld in artikel 6.1, wordt verleend aan een dosimetrische dienst, indien:

  • a. deze is geaccrediteerd volgens de criteria, bedoeld in NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005, zulks met inbegrip van het kalibratiesysteem;

  • b. deze is belast met het beheer van het persoonsdosimetriesysteem, zulks met inbegrip van de daaraan verbonden administratieve zorg en de beoordeling van de uitlezingen van de verstrekte persoonlijk dosiscontrolemiddelen dosismeter;

  • c. deze voldoet aan de aanbevelingen 3.1, 3.2, 4.15, 4.17, 6.1, 6.4, 6.5, 7.5 en 7.6 van de Europese Commissie, zoals opgenomen in Radiation Protection 160 Technical Recommendations for Monitoring Individuals Occupationally Exposed to External Radiation Technical Recommendations (versie 2009);

  • d. de dagelijkse leiding en het beheer van de dosimetrische dienst geschiedt door een stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 7.1 van het besluit, bijgestaan door voldoende personeel dat beschikt over de nodige kennis en ervaring ter zake; en

  • e. deze regelmatig deelneemt aan nationale of internationale prestatieonderzoeken als bedoeld in ISO 14146 (2000).

Artikel 6.3. Weigering, schorsing en intrekking erkenning als dosimetrische dienst

  • 1 De Autoriteit kan de erkenning als dosimetrische dienst weigeren, schorsen of intrekken:

    • a. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid;

    • b. indien de accreditatie, bedoeld in artikel 6.2, onder a, geschorst, ingetrokken of niet meer geldig is;

    • c. indien overigens niet wordt voldaan aan de bij of krachtens het besluit gestelde verplichtingen voor dosimetrische diensten; of

    • d. op verzoek van de toezichthouder.

  • 2 Indien de dosimetrische dienst daar om vraagt trekt de Autoriteit de erkenning in.

Artikel 6.4. Informatie over bestuurswisseling bij een dosimetrische dienst

  • 1 De dosimetrische dienst doet zo spoedig mogelijk melding aan de Autoriteit van het voornemen tot een bestuurswisseling.

  • 2 De Autoriteit kan indien gewenst een Verklaring Omtrent het Gedrag vragen ter bevestiging van de integriteit van een bestuurder.

Artikel 6.5. Jaarverslag dosimetrische dienst

De dosimetrische dienst verstrekt de Autoriteit jaarlijks voor 1 juni een jaarverslag met de volgende gegevens betreffende het voorafgaande kalenderjaar:

  • a. de resultaten van de dosimetrie die door haar is uitgevoerd;

  • b. de wijzigingen die in het kwaliteitshandboek zijn aangebracht op grond van RP 160 en eventuele correspondentie met de nationale accreditatie-instantie daarover;

  • c. het aantal (inter)nationale vergelijkingsonderzoeken waaraan is deelgenomen en een samenvatting van de resultaten daarvan;

  • d. de beschrijving van de wijzigingen in het systeem ter beveiliging van de opgeslagen gegevens en de voorzorgsmaatregelen genomen ter voorkoming van het verloren gaan van die gegevens;

  • e. eventuele knelpunten die zich hebben voorgedaan bij:

  • f. eventueel ontvangen klachten en de behandeling daarvan;

  • g. eventuele wijzigingen in de taakverdeling bij de dosimetrische dienst en eventuele bestuurswisselingen;

  • h. de financiële gegevens, waaronder de gehanteerde tarieven, van de dosimetrische dienst; en

  • i. een samenvatting van de vigerende accreditatie met het bijbehorende kwaliteitssysteem.

Artikel 6.6. Periodieke controle van de dosimetrische dienst

  • 1 Tijdens de looptijd van de erkenning stelt de Autoriteit periodiek vast of de dosimetrische dienst:

    • a. nog voldoet aan de artikelen 6.1 en 6.2;

    • b. de taken van de dosimetrische dienst naar behoren uitvoert; en

    • c. de overige wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt.

  • 2 De dosimetrische dienst die zijn taken beëindigt, of waarvan de erkenning door de Autoriteit wordt ingetrokken, is verplicht tijdig, voorafgaand aan de beëindiging van de werkzaamheden respectievelijk de datum waarop de erkenning eindigt, zijn dosimetrische gegevens na overleg met de gebruikers over te dragen aan het NDRIS. De dosimetrische dienst doet daarvan onverwijld mededeling aan de Autoriteit.

Artikel 6.7. Informatie-uitwisseling over non-conformiteit

  • 1 De Autoriteit informeert de betrokken nationale accreditatie-instantie zo spoedig mogelijk over non-conformiteit op de eisen voor erkenning, bedoeld in de artikelen 6.1 en 6.2, die voor de Autoriteit aanleiding kan zijn tot het schorsen of intrekken van de erkenning.

  • 2 De betrokken nationale accreditatie-instantie informeert de Autoriteit zo spoedig mogelijk over feiten die voor de Autoriteit aanleiding kunnen zijn tot het schorsen of intrekken van de erkenning.

  • 3 De Autoriteit en de betrokken nationale accreditatie-instantie maken schriftelijke afspraken over de uitwisseling van informatie die gevolgen kan hebben voor de accreditatie of de erkenning.

  • 4 De dosimetrische dienst informeert de Autoriteit zo spoedig mogelijk over bevindingen en non-conformiteiten, door de betrokken nationale accreditatie-instantie vastgesteld met betrekking tot de accreditatie, bedoeld in artikel 6.2, onder a, voor zover die gevolgen kunnen hebben voor de erkenning. De dosimetrische dienst informeert de Autoriteit samen met de bevindingen en non-conformiteiten over de wijze waarop en het tijdsbestek waarbinnen deze door haar worden opgelost.

Artikel 6.8. Algemene taken van de beheerder

  • 1 De beheerder draagt zorg voor het NDRIS in algemene zin.

  • 2 De beheerder draagt zorg voor het secretariaat van het Centraal Dosimetrisch Overleg, bedoeld in artikel 6.11.

  • 3 De beheerder neemt deel aan (inter)nationale overleggen ten behoeve van het beheer van het NDRIS.

Artikel 6.9. Gegevensbeheer door de beheerder

  • 1 De beheerder verwerkt de door de dosimetrische dienst aangeleverde dosisgegevens en de door de ondernemer, en in voorkomend geval door de werkgever van een externe werknemer, aangeleverde uitslagen van de individuele dosisberekeningen, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, en van de inwendige doses, bedoeld in artikel 7.15, eerste lid, van het besluit.

  • 2 De beheerder draagt zorg voor een passend beheer van de gegevens, bedoeld in de artikel 5.1. In dat kader neemt hij de nodige maatregelen ter voorkoming van misbruik, vervalsing, en onrechtmatige bewerking van het NDRIS.

  • 3 De beheerder wijzigt de dosisgegevens, bedoeld in het eerste lid, alleen op verzoek van de toezichthouder.

  • 4 De beheerder stelt een werknemer op verzoek een overzicht van zijn of haar dosisgeschiedenis ter beschikking.

Artikel 6.10. Verantwoording door de beheerder

  • 1 De beheerder legt jaarlijks voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar een inhoudelijk en financieel jaarplan, waaronder de te hanteren tarieven, betreffende zijn werkzaamheden uit hoofde van deze regeling ter goedkeuring voor aan de minister. Bij het jaarplan is gevoegd het advies ter zake van het Centraal Dosimetrisch Overleg, bedoeld in artikel 6.11.

  • 2 De beheerder legt jaarlijks voor 1 juni een inhoudelijk en financieel jaarverslag, waaronder de gehanteerde tarieven, betreffende zijn werkzaamheden uit hoofde van deze regeling over het voorafgaande kalenderjaar ter goedkeuring voor aan de minister Bij het jaarverslag is gevoegd het advies ter zake van het Centraal Dosimetrisch Overleg, bedoeld in artikel 6.11.

Artikel 6.11. Het Centraal Dosimetrisch Overleg

  • 1 Er is een Centraal Dosimetrisch Overleg.

  • 2 Het Centraal Dosimetrisch Overleg heeft als taken:

    • a. het adviseren met betrekking tot de goedkeuring van het jaarplan en jaarverslag van de beheerder, bedoeld in artikel 6.10.

    • b. het adviseren over aangelegenheden die betrekking hebben op het dosimetriestelsel in Nederland.

  • 3 Het Centraal Dosimetrisch Overleg bestaat uit:

    • a. de beheerder; en

    • b. de erkende dosimetrische diensten.

  • 4 Het Centraal Dosimetrisch Overleg stelt de werkwijze met betrekking tot de uit te voeren taken vast bij schriftelijk protocol.

  • 5 De beheerder voorziet naast het secretariaat van het Centraal Dosimetrisch Overleg, in het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van het Centraal Dosimetrisch Overleg. Die bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van het Centraal Dosimetrisch Overleg bewaard onder verantwoordelijkheid van de minister.

  • 6 Het Centraal Dosimetrisch Overleg verstrekt de minister desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

§ 7. Radon op de werkplek

Artikel 7.1. Kennisgeving blootstellingssituatie radon

  • 1 De werkgever, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet, meldt de Autoriteit, indien zich een situatie als bedoeld in artikel 7.38, vierde lid, van het besluit, voordoet, de volgende gegevens:

    • a. de locatie van de werkplek;

    • b. een omschrijving van de werkplek;

    • c. de aard van de arbeid die op de werkplek wordt verricht;

    • d. het aantal werknemers dat normaal gesproken op de werkplek arbeid verricht;

    • e. het aantal uren per kalenderjaar dat een werknemer normaliter op de werkplek verblijft;

    • f. de gemeten radonconcentratie in becquerel per kubieke meter voorafgaand aan de door hem getroffen maatregelen;

    • g. de gemeten radonconcentratie in becquerel per kubieke meter na de door hem getroffen maatregelen; en

    • h. een beschrijving van de door hem getroffen maatregelen.

  • 2 De melding wordt gedaan uiterlijk binnen vier weken nadat de werkgever, bedoeld in het eerste lid, heeft vastgesteld dat zich een situatie als bedoeld in artikel 7.38, vierde lid, van het besluit, heeft voorgedaan op de arbeidsplaats.

Artikel 7.2. Registratie gegevens blootstelling aan radon

De door de werkgever, bedoeld in artikel 7.1, te registreren gegevens als bedoeld in artikel 7.38, zesde lid, van het besluit omvatten:

  • a. de naam, voornaam, geboortedatum en het geslacht van de werknemer;

  • b. de gegevens omtrent de aard van het dienstverband van de werknemer; en

  • c. de aard van de te verrichten arbeid, de verblijftijd op de werkplek, de gemeten radonconcentratie op de werkplek, de bepaling van en de daaruit afgeleide blootstelling, bedoeld in artikel 7.38, zesde lid, van het besluit.

Artikel 7.3. Waarschuwingssignalering radon

  • 2 Het bord of pictogram is minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin het moet worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

  • 4 Onder of naast het bord of pictogram bevinden zich een of meer gele, rechthoekige borden of pictogrammen met een zwarte rand, met daarop in het zwart de goed leesbare tekst ‘RADON’, indien de radonconcentratie meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in artikel 7.38, van het besluit. Deze borden en pictogrammen zijn minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin zij moeten worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

§ 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.2. Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling, met uitzondering van Bijlage F, onderdeel 3, bij deze regeling treedt in werking met ingang van 6 februari 2018.

Artikel 8.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 januari 2018

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

T. van Ark

Bijlage A. behorend bij artikel 2.1, eerste en tweede lid

Nadere eisen en elementen betreffende de risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1. Risico-identificatie.

    Te stellen vragen:

    • a. Zijn alle bronnen van ioniserende straling en hun eigenschappen geïnventariseerd?

    • b. Welke handelingen worden er verricht met deze bronnen? Zo nodig worden de handelingen opgesplitst in deelhandelingen om de verschillende blootstellings-risico’s te kunnen specificeren.

    • c. Hoeveel handelingen, en in voorkomend geval deelhandelingen, worden er op jaarbasis verricht en hoeveel en welke werknemers kunnen daarbij blootgesteld worden?

    • d. Waar worden de handelingen, en in voorkomend geval deelhandelingen, verricht?

    • e. Welke blootstellingspaden zijn aan de orde?

    • f. Welke voorziene onbedoelde gebeurtenissen kunnen bijdragen aan de potentiële blootstelling van de werknemers? en

    • g. Welke technische en organisatorische maatregelen zijn genomen om de blootstelling van werknemers te voorkomen of, indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken?

  • 2. Bepaling van de blootstelling.

    Te stellen vragen:

    • a. Wat is de reguliere blootstelling van de werknemers?

    • b. Wat is de potentiële blootstelling van de werknemers?

    • c. Wat is de kans op het zich voordoen van de voorziene onbedoelde gebeurtenissen.

    • d. Wat is het effect van persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • 3. Risico-evaluatie.

    Wordt voldaan aan het bij of krachtens het besluit gestelde met betrekking tot:

    • a. de basisprincipes met betrekking tot rechtvaardiging en optimalisatie;

    • b. de dosislimieten;

    • c. de dosisbeperkingen;

    • d. de identificatie van blootgestelde werknemers op basis van de bepaalde reguliere en potentiële blootsteling;

    • e. de indeling van blootgestelde werknemers in categorie A of B op basis van de bepaalde reguliere en potentiële blootstelling;

    • f. de identificatie en indeling van ruimten in gecontroleerde zone of bewaakte zone; en

    • g. de noodzaak tot actualisering van getroffen maatregelen.

NB. In het kader van de identificatie van blootgestelde werknemers en de indeling van blootgestelde werknemers in categorie A of B wordt de afschermende werking van persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen, niet meegenomen bij de bepaling van de reguliere en potentiële blootstelling van de werknemer.

Bijlage B. behorend bij artikel 2.2

Bepalingsmethoden voor toetsing aan 1 mSv dosis als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan kosmische straling

De bepaling van de beroepsmatige dosis als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan kosmische straling als bedoeld in artikel 2.2, wordt uitgevoerd met een van de methodes, bedoeld in onderstaande tabel.

Voor methode 1 worden alle jaarlijks door de werknemer gemaakte vlieguren conservatief gesteld op de hoogst behaalde vlieghoogte. Indien de voor methode 1 vereiste conservatieve aanname tot overschrijding van de 1 mSv per kalenderjaar leidt, kan methode 2 worden gehanteerd.

In methode 2 worden de jaarlijks door de werknemer gemaakte vlieguren ingedeeld naar vlieghoogte, waarna de dosis per vlieghoogte wordt bepaald door vermenigvuldiging met het bijbehorende dosistempo, bedoeld in de onderstaande tabel. Vervolgens wordt de dosis afkomstig van de verschillende vlieghoogten geaccumuleerd ten einde te komen tot de totale dosis als gevolg van blootstelling aan kosmische straling.

Bijlage 259821.png

Bijlage C. behorend bij artikel 3.3, eerste lid

Puntensysteem ten behoeve van het kennisonderhoud door de stralingsarts

Activiteit

Toelichting

Waardering

Na- en bijscholing

relevant voor stralingsartsen en op het niveau van coördinerend deskundige

Bewijs van positief resultaat examen/toets bij door de Autoriteit goedgekeurde cursus (opfriscursus stralings-artsen of vergelijkbare cursus)

20 punten per dag

Minimaal 30 punten per 5 jaar

Na- en bijscholing

relevant voor stralingsartsen en op het niveau van coördinerend deskundige

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurde cursus (opfriscursus stralingsartsen of vergelijkbare cursus)

15 punten per dag

Na- en bijscholing

bredere doelgroep

Bewijs van positief resultaat examen/toets bij door de Autoriteit goedgekeurde cursus

15 punten per dag

 

Na- en bijscholing

bredere doelgroep

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurde cursus

10 punten per dag

Bijwonen symposia en congressen

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurd symposium, congres, e.d. (bv. NVS-symposia)

5 punten per dag

Intercollegiale toetsing

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurde bijeenkomst/ organisatie

15 punten per dag

(Poster)presentatie op symposium, congressen, gast-docentschap

Bewijs via overleggen programma symposium

10 punten per lezing

Publicatie in vaktijdschrift

Ingestuurd tijdschrift

5 per publicatie

Publicatie in gerefereerd tijdschrift

Ingestuurd tijdschrift

10 per publicatie

Doceren aan erkend opleidingsinstituut of erkende nascholing

Cursusprogramma

2 punt per lesuur per jaar

Deelname aan (Inter)nationale commissies

Deelnemerslijst

10 punten per jaar

Maximaal 20 punten per 5 jaar

Lidmaatschap van één of meer vakverenigingen

Bewijs van lidmaatschap van één of meerdere relevante verenigingen

2 punten per jaar

Bijlage D. behorend bij artikel 3.4, eerste lid

Buitengewone registratie als stralingsarts

De onderstaande kerncompetenties van de stralingsarts zijn aanvullend op het competentieprofiel bedrijfsgeneeskunde van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde.

Om buitengewoon geregistreerd te kunnen worden als stralingsarts toont betrokkene aan over de volgende kerncompetenties te beschikken:

Kerncompetentie 1: Kennis – De stralingsarts bezit adequate kennis op het gebied van stralings-bescherming:

  • a. Vormt zich een oordeel over de indeling A- of B-werknemer.

  • b. Kent de drie hoofprincipes van de stralingsbescherming: rechtvaardiging, ALARA en limieten.

  • c. Kent de fysische basis van de stralingsbescherming.

  • d. Kent de aspecten die van belang zijn in de stralingsbeschermingscultuur.

  • e. Heeft kennis van achtergrondstraling.

  • f. Kent vigerende wet- en regelgeving met betrekking tot stralingsbescherming.

  • g. Kent de secundaire effecten bij hoogenergetische straling, zoals remstraling.

  • h. Interpreteert meetgegevens.

  • i. Is inhoudelijk geïnformeerd over de aard en risico’s van de werkzaamheden.

  • j. Plaatst stralingsrisico’s in een maatschappelijke context.

  • k. Kent de principes van de indeling van een bewaakte en gecontroleerde zone.

  • l. Heeft kennis van de fysische en radiobiologische eigenschappen van de verschillende soorten straling.

  • m. Identificeert potentiële stralingsrisico’s.

  • n. Kent alle dosis- en aanverwante begrippen die in de wet- en regelgeving met betrekking tot stralingsbescherming worden genoemd.

  • o. Kent de normatieve en ethische basisprincipes gerelateerd aan stralingsbescherming.

  • p. Kent de onderzoekstechnieken ter bepaling van de dosis van organen en het gehele lichaam.

  • q. Kent de grondbeginselen van de radiobiologie.

  • r. Kent de mogelijke effecten van (ioniserende en kosmische) straling.

  • s. Kent het vakgebied stralingsbescherming in brede zin.

  • t. Kent de bestaande normen en (dosis)limieten.

  • u. Vertaalt de uitkomsten van een incident-evaluatie naar beleid en (interne) procedures.

  • v. Vormt zich een oordeel over een stralingsjaarverslag.

  • w. Is op de hoogte van ‘good practices’ in de stralingsbescherming.

  • x. Is (globaal) bekend met de eigenschappen en risico’s van niet-ioniserende straling.

  • y. Is bekend met een nuclidenkaart.

  • z. Is zich bewust van de ethische aspecten met betrekking tot stralingsbescherming.

  • aa. Kent de mogelijke gezondheidsschade door (ioniserende en kosmische) straling.

  • bb. Draagt zorg voor het laten verrichten van inwendige-besmettingsberekeningen.

  • cc. Interpreteert inwendige-besmettingsberekeningen.

  • dd. Heeft kennis van methoden voor decontaminatie.

  • ee. Kent zowel de inwendige als de uitwendige blootstellingspaden.

  • ff Is bekend met de bronnen, toestellen en werkwijzen/handelingen op de locatie(s).

  • gg. gg. Kent de wetenschappelijke discussie m.b.t. Linear-Non-Threshold-hypthese.

  • hh. Kent de grondbeginselen van de epidemiologie in relatie tot stralingseffecten.

  • ii. Kent de werking van de beschikbare beschermingsmiddelen.

Kerncompetentie 2: Medisch handelen – De stralingsarts levert adequate medische zorg binnen de stralingsbescherming:

  • a. Herkent stralingsschade aan het lichaam.

  • b. Begeleidt de werknemer zowel medisch als sociaal-medisch in relatie tot de stralingsbescherming.

  • c. Begeleidt en adviseert bij en na stralingsincidenten.

  • d. Informeert de werknemer over de risico’s verbonden aan (het werken met) ioniserende straling.

  • e. Kent stralingsongevallen-casuïstiek.

  • f. Legt verbanden tussen de medische voorgeschiedenis van de werknemer in relatie tot zijn arbeid als blootgestelde werknemer.

  • g. Adviseert over werkwijzen van blootgestelde werknemers.

  • h. Weet welke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn en adviseert over het gebruik ervan.

  • i. Voorkomt bij een stralingsincident verdere contaminatie.

  • j. Reageert adequaat op een stralingsincident.

  • k. Weet wanneer acute medische hulp vereist is als gevolg van een stralingsincident.

  • l. Doet uitspraken over een toe te passen medische spoedbehandeling, inclusief eventuele decontaminatie maatregelen.

  • m. Stelt in overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming een decontaminatieplan op.

  • n. Informeert over gevaren van externe straling en inwendige besmetting (van de moeder) voor de foetus.

  • o. Schat ook onder druk en op locatie een risico adequaat in.

  • p. Is op de hoogte van een geneeskundige onderzoek en behandeling die de werknemer heeft of zal ondergaan,

  • q. Stelt veiligheidsmaatregelen voor,

  • r. Doet uitspraken over de geschiktheid van de werknemer voor de arbeid.

  • s. Heeft kennis en inzicht in de radiobiologie om op basis daarvan advies te geven aan een (o.a. zwangere) blootgestelde werknemer.

  • t. Evalueert een stralingsincident.

Kerncompetentie 3: Communicatie – De stralingsarts communiceert overtuigend over inhoudelijk adequate adviezen en aanwijzingen (van preventieve aard) op het gebied van stralingsbescherming:

  • a. Geeft effectieve (werk)instructie en voorlichting aan individuele werknemers.

  • b. Communiceert effectief over stralingsrisico’s en werkwijzen (van laag tot hoog in de organisatie).

  • c. Stelt (mogelijk) blootgestelde werknemers op onderbouwde wijze gerust.

  • d. Kent de methoden voor risicocommunicatie.

Kerncompetentie 4: Samenwerking – De stralingsarts werkt actief samen binnen het werkveld stralingsbescherming:

  • a. Werkt samen met arbodeskundigen en arbodiensten.

  • b. Participeert effectief in inhoudelijke overleggen met betrekking tot stralingsbescherming.

  • c. Communiceert helder naar relevante stakeholders.

  • d. Kent zijn positie en handelt adequaat in een bestuurlijke context.

  • e. Legt en onderhoudt contact met relevante stakeholders.

  • f. Kent de lokale hulpverleningsorganisaties.

  • g. Werkt samen met de stralingsbeschermingsdeskundige/SBE.

Bijlage E. behorend bij artikel 5.4, derde lid

Protocol loodschort

  • 1. De blootgestelde werknemer draagt een in goede staat verkerend loodschort en daar waar nodig aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen van de juiste maat en pasvorm.

  • 2. De keuze van het loodschorttype geschiedt met inachtneming van het bepaalde onder a en b:

    • a. Type loodschort:

      • 1°. Indien de strooistraling primair uit voorwaartse richting ten opzichte van de werknemer komt, volstaat een loodschort dat de voorkant en zijkanten van de werknemer bedekt;

      • 2°. Indien de strooistraling niet primair uit voorwaartse richting ten opzichte van de werknemer komt, is een loodschort vereist dat de voorkant, zijkanten en de achterkant van de werknemer bedekt.

    • b. Minimaal loodequivalent:

      • 1°. Bij een buisspanning tot 80 kVp biedt het loodschort tenminste een bescherming equivalent aan de bescherming door 0,15 mm lood;

      • 2°. Bij een buisspanning van 80 kVp tot 125 kVp biedt het loodschort tenminste een bescherming equivalent aan de bescherming door 0,25 mm lood.

  • 3. De ondernemer toont schriftelijk aan dat het gedragen loodschort voldoet aan de eis, bedoeld in punt 2, onder b.

  • 4. Het persoonlijke dosiscontrolemiddel mag niet worden afgeschermd door het loodschort of een ander persoonlijk beschermingsmiddel.

Bijlage F. behorend bij artikel 5.1

Gegevens met betrekking tot externe werknemers op te nemen in het NDRIS

  • 1. De gegevens over de ondernemer omvatten:

    • a. de naam van de ondernemer;

    • b. het adres van de ondernemer; en

    • c. een uniek NDRIS-identificatienummer van de ondernemer.

  • 2. De gegevens met betrekking tot de identiteit van de externe werknemer omvatten:

    • a. de naam van de werknemer;

    • b. de voornaam van de werknemer;

    • c. het geslacht van de werknemer;

    • d. de geboortedatum van de werknemer;

    • e. de nationaliteit van de werknemer;

    • f. in voorkomend geval het burgerservicenummer van de werknemer; en

    • g. een uniek NDRIS-identificatienummer van de werknemer.

  • 3. De gegevens met betrekking tot het dienstverband van de externe werknemer omvatten:

    • a. de naam van de formele werkgever;

    • b. het adres van de formele werkgever;

    • c. een uniek NDRIS-identificatienummer van de formele werkgever; en

    • d. de indeling van de werknemer (A- of B-werknemer).

  • 4. De gegevens met betrekking tot de blootstelling van de externe werknemer omvatten:

    • a. de resultaten van de individuele dosismonitoring, bedoeld in artikel 7.16 van het besluit;

    • b. de periode waarin die individuele dosismonitoring heeft plaatsgevonden; en

    • c. in voorkomend geval de loodschortcorrectiefactor, bedoeld in artikel 5.4.