|
Algemeen
|
1
|
|
9, 10
|
Indiener verzoekt de overheid duidelijkheid te scheppen over de voorwaarden met betrekking
tot huur/opstal/erfpacht voor het gebruik van windturbines binnen de 12-mijlszone.
De indiener dringt erop aan dat het windpark wordt gerealiseerd op een zakelijk recht,
bij voorkeur opstalrecht.
|
Op grond van artikel 5:25 van het Burgerlijk Wetboek is de bodem van de territoriale zee eigendom van de Staat der Nederlanden. Het Rijksvastgoedbedrijf
(RVB) beheert het eigendom van de Staat. Om te voorkomen dat de Staat via verticale
natrekking eigenaar wordt van de te plaatsen turbines en platforms van een windpark
zal de vergunninghouder een recht van opstal van het RVB moeten verkrijgen.
Voor meer informatie: https://www.rijksvastgoedbedrijf.nl/expertise-en-diensten/i/in-gebruik-geven-van-rijksvastgoed/plaatsen-windmolens.
In de windvergunning zal vergunninghouder hierop worden gewezen.
|
2
|
|
9, 10
|
Indiener vraagt zich af of de toepasselijkheid van het Burgerlijk Wetboek niet in
zijn algemeenheid in hoofdstuk 2 van het kavelbesluit moet worden afgewogen, aangezien
de kavels III en IV toch wezenlijk verschillen met de andere kavels.
|
Het Burgerlijk Wetboek is in beginsel enkel van toepassing binnen de territoriale
zee en in de context van de kavelbesluiten enkel relevant ten aanzien van het verkrijgen
van een opstal of een gebruiksrecht voor gebruik van Rijksgrond en Rijkswater in de
territoriale zee. Aangezien deze privaatrechtelijke wetgeving los staat van de publiekrechtelijke
wetgeving die betrekking heeft op de vaststelling van de kavelbesluiten wordt de toepasselijkheid
van het Burgerlijk Wetboek niet in hoofdstuk 2 van de kavelbesluiten genoemd. In hoofdstuk
2 van de kavelbesluiten is de relevante publiekrechtelijke wetgeving opgenomen die
van toepassing is bij het vaststellen van de kavelbesluiten zowel in de EEZ als de
territoriale zee.Zie tevens beantwoording op de zienswijze bij volgnummer 1.
|
3
|
|
9, 10
|
Indiener verzoekt de overheid om in overleg met de windsector het Incidentbestrijdingsplan
Noordzee aan te vullen met een offshore windbeleid dat passend is voor de veiligheids-
en milieurisico’s in offshore windparken.
|
Ter kennisneming aangenomen. De crisis- en incidentenorganisatie van Rijkswaterstaat
zal dit in overweging nemen.
|
4
|
|
8
|
Indiener geeft aan dat wordt gesteld dat de aanleg en de exploitatie van windparken
op zee positieve werkgelegenheids-effecten oplevert, ook voor de kustregio met name
in plaatsen die een haven hebben. Blijkens het onderzoek van Decisio geldt voor Zandvoort
dat er een potentiele afname van bestedingen is van 11,7 miljoen euro en een afname
in werkgelegenheid van 149 FTE. De gemeenteraad van Zandvoort heeft op 26 januari
2010 de structuurvisie 'Parel aan Zee+' vastgesteld. Toerisme en recreatie vormt de
economische motor van Zandvoort. Ontwikkelingen van de gemeente Zandvoort zijn dan
ook hoofdzakelijk gericht op het ontwikkelen en versterken van het toerisme en economie.
Het dagelijks bestuur van Zandvoort gaat graag in gesprek met de minister over de
huidige en toekomstige ontwikkelingen van Zandvoort als badplaats mede in het licht
bezien van de aan te leggen windparken.
|
De komst van de windparken op zee kan gepaard gaan met zowel positieve effecten voor
sectoren en bedrijven betrokken bij de aanleg en negatieve effecten voor de toerismesector.
Voor Zandvoort, dat een sterke toerismesector heeft, zal het tweede effect overheersen.
De genoemde cijfers beschrijven overigens wel het maximale effect, volgens Decisio
kan het effect ook kleiner zijn of uiteindelijk uitblijven. Hoe dan ook is zowel de
kustoverheden als het Rijk er veel aan gelegen om negatieve effecten zoveel mogelijk
te beperken en positieve effecten te versterken. Het Rijk onderzoekt daarom samen
met de betrokken kustoverheden op welke manier economische kansen benut kunnen worden
en het toerisme kan worden versterkt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan
het versterken van het imago van de Hollandse kust vanwege de bijdrage aan duurzaamheid
en het aantrekken van in wind- en duurzame energie geïnteresseerde bezoekers. Graag
zet de Minister van Economische Zaken en Klimaat de samenwerking voort en werkt het
samen met Zandvoort en andere kustoverheden de initiatieven op het gebied van toerisme
verder uit.
|
|
Wettelijk kader en beleid
|
5
|
Wet windenergie op zee
|
6, 8
|
Indieners stellen dat de vaststelling van de kavelbesluiten in strijd is met de Wet
windenergie op zee. In de afweging van de locatie keuze op grond van artikel 3 Wet windenergie op zee scoort de locatie Hollandse Kust volgens indieners op alle aspecten slechter dan
IJmuiden Ver.
|
Bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit worden diverse belangen afgewogen
die zijn opgenomen in de Wet windenergie op zee. Bijvoorbeeld de kosten om een windpark
in het gebied te realiseren en het belang van een doelmatige aansluiting van een windpark
op een net moeten worden afgewogen tegen andere belangen. Hollandse Kust scoort op
bovengenoemde aspecten beter dan IJmuiden Ver. Deze belangen zijn zorgvuldig afgewogen
in het kavelbesluit en daarmee dus niet in strijd met de Wet windenergie op zee.
In de afgelopen jaren heeft de Minister van Economische Zaken meerdere malen gerapporteerd
over de kostenverschillen tussen de verschillende windenergiegebieden in brieven van
12 februari 2016 (Kamerstukken II, 2015/16, 33 561, nr. 24), 12 mei 2016 (Kamerstukken
II, 2015/16, 33 561, nr. 28) en laatstelijk 15 november 2016 (Kamerstukken II, 2016/17,
33 561, nr. 33).
In de brief van 12 mei 2016 informeerde de Minister de Tweede Kamer over de meerkosten
van 3 miljard euro voor realisatie van de volledige 2.100 MW windenergie op zee op
de locatie IJmuiden Ver in plaats van op de dichterbij gelegen locaties voor de Noord-
en Zuid-Hollandse Kust conform de routekaart (Kamerstukken I/II, 2014/15, 33 561,
nr. 11). Deze bedragen kwamen overeen met de eerdere kostenramingen van ECN uit 2015
waarop ook het Decisio-rapport is gebaseerd. De uitslag van de eerste tender voor
Borssele, waaruit bleek dat de kosten van windenergie op zee flink zijn gedaald, was
voor de Minister aanleiding om aan ECN te vragen om het kostenverschil tussen het
plaatsen van windturbines in de gebieden van de routekaart (inclusief de strook van
10-12 mijl uit de kust) en verder weg op zee nogmaals tegen het licht te houden. Dit
onderzoek van ECN geeft aan dat het plaatsen van windturbines in de gebieden uit de
routekaart, inclusief de strook van 10-12 mijl uit de kust, goedkoper is en blijft
dan plaatsing in het verder van de kust gelegen gebied IJmuiden Ver. Het verschil
bedraagt, rekening houdend met alle kostenreducties die blijkens de uitslag van de
eerste tender voor Borssele hebben plaatsgevonden, naar de huidige inzichten 1,6 miljard
euro. De meerkosten van 1,6 miljard euro in de geactualiseerde raming vloeien grotendeels
voort uit de meerkosten van de netaansluiting. Het simpele feit dat IJmuiden Ver vier
maal zo ver uit de kust ligt als de gebieden voor de Hollandse Kust verklaart in hoofdzaak
het kostenverschil. Ook de windparken zelf blijken op de locatie IJmuiden Ver nog
steeds iets duurder vanwege de grotere afstand en grotere waterdiepte. De meerkosten
worden slechts ten dele gecompenseerd door de hogere windopbrengsten van de windparken
in IJmuiden Ver.
Tot slot is het in de discussie over locaties voor windenergie op zee niet een kwestie
van óf, maar én. Zoals het kabinet Rutte II heeft aangegeven in de Energieagenda van
december 2016 zullen op termijn alle locaties nodig zijn, zowel dichtbij als ver(der)
weg.
|
6
|
Routekaart
|
8, 11
|
Indieners geven aan dat IJmuiden Ver in de routekaart al voorzien was voordat de windenergiegebied
aanvulling HKZ 10-12 NM in procedure werd gebracht. Indiener is van mening dat eerst
dit gebied verkaveld had moeten worden. Door in de oorspronkelijke routekaart het
gebied tussen 10 – 12 NM niet aan te wijzen, heeft de overheid gehandeld in strijd
met goed bestuur. Enkel financiële argumenten worden opgevoerd ter onderbouwing van
gewijzigde route.
|
Windenergiegebied IJmuiden Ver is in het Nationaal Waterplan weliswaar aangewezen
als windenergiegebied, maar is in de routekaart niet opgenomen als te ontwikkelen
gebied. In de routekaart windenergie op zee uit 2014 is gekozen voor een aanvulling
van het gebied Hollandse Kust. In de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee Aanvulling
Hollandse Kust (kamerstuk 33 561, nr. I/37) heeft het kabinet Rutte II op 8 december
2016 het definitieve besluit genomen over de precieze afmeting en ligging van de aanvullingen
van de gebieden Hollandse Kust (zuid) en (noord). Het uitgangspunt voor de routekaart
is om de opgave voor windenergie op zee op de meest kosteneffectieve wijze te realiseren.
Dat kan door eerst de windenergiegebieden die het dichtst bij de kust liggen te ontwikkelen
en daarbij jaarlijks 700 MW windenergiecapaciteit aan te sluiten door middel van een
gestandaardiseerd netconcept van TenneT. Als eerste wordt het gebied Borssele voor
de Zeeuwse kust ontwikkeld. Daarna worden de windparken voor de Zuid-Hollandse en
Noord-Hollandse Kust gerealiseerd. De gekozen invulling van de routekaart (2014) maakte
het nodig om twee stroken tussen de 10 en 12 zeemijl toe te voegen aan de al aangewezen
gebieden. In de Rijksstructuurvisie is de principekeuze uit de routekaart getoetst
door aanvullend onderzoek en consultaties van stakeholders. Daarbij zijn de mogelijke
nadelen die recreatie en toerisme aan de kust ondervinden van de gedeeltelijke zichtbaarheid
van windparken op zee nogmaals afgewogen tegen het kostenvoordeel van windparken nabij
de kust. Ook zijn de gevolgen voor andere gebruikers van de Noordzee en de natuur
nader onderzocht. Deze informatie heeft niet tot nieuwe inzichten geleid die een andere
afweging zouden rechtvaardigen. Het loslaten van de routekaart zou leiden tot een
hogere opslag voor hernieuwbare energie op de energierekening van burgers en bedrijven
en een tijdverlies van een aantal jaren, waardoor de doelstelling van 16% hernieuwbare
energie in 2023 in gevaar zou komen. Er zou dan immers een nieuw netconcept moeten
worden opgesteld door TenneT en er zouden nieuwe tenders moeten worden uitgeschreven.
De nu ingezette kostenreductie door het standaard netconcept van TenneT, de routekaart
windenergie op zee en het continu gestage uitroltempo zouden we dan verliezen.
|
7
|
Locatiekeuze IJmuiden Ver
|
2, 5, 11
|
Indiener stelt dat verplaatsing naar IJmuiden Ver een alternatief is voor Hollandse
Kust III en IV dat volgens indiener gezien de laatste ontwikkelingen nu de voorkeur
verdiend. Indiener stelt dat IJmuiden Ver nu betaalbaar en uitvoerbaar is binnen het
Energieakkoord en stelt daarbij dat IJmuiden Ver niet goedkoper hoeft te zijn dan
de Hollandse Kust. Het vasthouden aan de routekaart zonder de andere reeds door het
Rijk aangewezen locaties als volwaardig alternatief mee te nemen is onbehoorlijk bestuur.
De indiener draagt hiervoor de volgende punten aan:
1. IJmuiden Ver is aanmerkelijk voordeliger dan tot nu toe verondersteld wordt. IJmuiden
Ver geeft geen horizonvervuiling en minder ecologische schade.
2. Op IJmuiden Ver kan het drievoudige aantal aan turbine capaciteit worden geplaatst.
Op IJmuiden Ver is voldoende ruimte om de 6600 MW te ontwikkelen.
3. Op IJmuiden Ver levert een windturbine meer op. Uit langjarige meetgegevens blijkt
dat de wind op IJmuiden Ver aanmerkelijk meer energie oplevert dan Hollandse Kust.
|
Zie beantwoording op zienswijzen met volgnummers 5 en 6.
|
8
|
Kostenberekening IJmuiden Ver
|
6, 8
|
Indieners stellen dat uit onderzoeksrapport ‘Benchmarking onderzoek Hollandse Kust
en IJmuiden Ver’ van bureau de Graaf naar voren komt dat IJmuiden Ver niet duurder
is dan Hollandse Kust. In de oorspronkelijke raming is geen rekening gehouden met:
– Hogere opbrengst door meer wind ver op zee
– Het feitelijk inschrijftarief van Borssele I en II
– Bij grotere aanbesteding geldt schaalvoordeel
– IJmuiden- Ver is een aaneengesloten gebied wat kostenverlagend is
– Meerkosten langere kabel zijn beduidend lager
Volgens indieners wordt het ECN- rapport van juni 2016 door de minister verkeerd geïnterpreteerd.
|
In de brief van 15 november 2016 (Kamerstukken II, 2016/17, 33 561, nr. 33). reageert
de Minister op het rapport van Stichting de Vrije Horizon. De uitslag van de eerste
tender voor Borssele, waaruit bleek dat de kosten van windenergie op zee flink zijn
gedaald, was voor de Minister aanleiding om aan ECN te vragen om het kostenverschil
tussen het plaatsen van windturbines in de gebieden van de routekaart (inclusief de
strook van 10-12 mijl uit de kust) en verder weg op zee nogmaals tegen het licht te
houden. Dit onderzoek van ECN geeft aan dat het plaatsen van windturbines in de gebieden
uit de routekaart, inclusief de strook van 10-12 mijl uit de kust, goedkoper is en
blijft dan plaatsing in IJmuiden Ver. Het verschil bedraagt, rekening houdend met
alle kostenreducties die blijkens de uitslag van de eerste tender voor Borssele hebben
plaatsgevonden, naar de huidige inzichten 1,6 miljard euro. Deze meerkosten zijn weliswaar
lager dan de 3 miljard euro die ECN in mei 2016 had becijferd, maar nog steeds substantieel.
De aanpassing van de raming van de meerkosten wordt grotendeels veroorzaakt door lagere
kapitaallasten en de inmiddels gebleken grotere commerciële inzetbaarheid van 6-8
MW turbines. Tot dusver werd er vanuit gegaan dat turbines in de klasse van 6-8 MW
nog niet rijp waren voor grootschalig commercieel gebruik. De technische ontwikkeling
gaat op dit gebied echter sinds 2015 sneller dan verwacht en laat een schaalsprong
zien, zodat in Borssele al turbines van 8 MW kunnen worden geplaatst. Deze turbines
maken het mogelijk om de voordelen van de locatie IJmuiden Ver, zoals de hogere windsnelheid,
beter te benutten. Een tegengestelde beweging treedt op bij de onderhoudskosten. Deze
kosten zijn over de gehele linie fors gedaald, maar voor de locaties voor de Hollandse
Kust meer dan voor de locatie IJmuiden Ver. ECN concludeert dat bij de huidige prijsinzichten
het plaatsen van windturbines op de locatie IJmuiden Ver significant duurder blijft
dan op de locaties voor de Hollandse Kust.
Het nader onderzoek verricht door ECN in haar studie ‘Kosten IJmuiden Ver in relatie
tot Hollandse Kust’ in opdracht van Stichting Vrije Horizon was vooral gericht op
het verkennen van mogelijkheden om tot kostenbesparingen bij IJmuiden Ver te komen.
Het ECN-onderzoek bevestigt dat bouwen verder op zee aanzienlijk duurder blijft. Vervolgens
heeft de stichting een second opinion op deze studie laten uitvoeren door bureau Ardo
de Graaf, genaamd ‘Benchmarking onderzoek offshore wind Hollandse Kust en IJmuiden
Ver’. De Minister van Economische Zaken heeft diverse deskundigen (TenneT, TU Delft,
Deltares en bedrijven uit de windenergiesector) gevraagd het rapport van bureau Ardo
de Graaf te beoordelen. Deze second opinion bevat naar de mening van deze deskundigen
op een groot aantal onderdelen fouten, waardoor een verkeerd beeld wordt geschetst
van het relatieve kostenverschil tussen de locatie IJmuiden Ver en voor de Hollandse
Kust. Dit commentaar is in lijn met opmerkingen die door diverse deskundigen zijn
geplaatst tijdens een rondetafelgesprek dat op 13 oktober jl. in de Tweede Kamer plaatsvond.
In het kader van deze nota van beantwoording gaat het te ver om in detail op alle
kritiekpunten op het rapport van bureau Ardo Graaf in te gaan. Hiervoor wordt verwezen
naar de brief van 15 november 2016 (Kamerstukken II, 2016/17, 33 561, nr. 33).
|
9
|
IJmuiden Ver
|
11
|
Indiener is van mening dat wordt gewerkt met incomplete of niet recente gegevens van
de kosten van IJmuiden Ver. Er moeten nieuwe windberekeningen gemaakt worden, nu het
verschil misschien kleiner is dan berekend.
|
De uitslag van de eerste tender voor Borssele, waaruit bleek dat de kosten van windenergie
op zee flink zijn gedaald, was voor de Minister van Economische Zaken aanleiding om
aan ECN te vragen om het kostenverschil tussen het plaatsen van windturbines in de
gebieden van de routekaart (inclusief de strook van 10-12 mijl uit de kust) en verder
weg op zee nogmaals tegen het licht te houden. Dit onderzoek van ECN geeft aan dat
het plaatsen van windturbines in de gebieden uit de routekaart, inclusief de strook
van 10-12 mijl uit de kust, goedkoper is en blijft dan plaatsing in IJmuiden Ver.
Het verschil bedraagt, rekening houdend met alle kostenreducties die blijkens de uitslag
van de eerste tender voor Borssele hebben plaatsgevonden, naar de huidige inzichten
1,6 miljard euro. In deze kostenberekeningen zijn de (verschillen in) windsnelheid
tussen de verschillende windenergiegebieden meegenomen. ECN concludeert dat bij de
huidige prijsinzichten het plaatsen van windturbines op de locatie IJmuiden Ver significant
duurder blijft dan op de locaties voor de Hollandse Kust. Het blijft daarmee veel
gunstiger om de windparken conform de routekaart eerst op de locaties ‘Hollandse Kust’
te bouwen, om dan vervolgens (terwijl de kosten nog verder dalen) verder op zee te
bouwen. In de discussie over locaties voor windenergie op zee is het bovendien niet
een kwestie van óf, maar én. Zoals het kabinet Rutte II heeft aangegeven in de Energieagenda
van december 2016 zullen op termijn alle locaties nodig zijn, zowel dichtbij als ver(der)
weg.
|
10
|
|
11
|
Indiener stelt dat er veel aannames worden gedaan in de structuurvisie die niet met
ervaringscijfers worden onderbouwd. Nadere onderbouwing van de kosten met ervaringscijfers
en uitsplitsing naar de verschillende onderdelen waaruit de kosten bestaan, is nodig.
Dan kan ook de afweging voor het alternatief van het plaatsen van het windpark naar
IJmuiden Ver worden gemaakt. Dat is nu nauwelijks mogelijk. Inmiddels is volgens indiener
uit onderzoek gebleken dat de kostenafweging anders uitvalt dan die welke geleid heeft
tot het besluit de windturbines voor de Zuid Hollandse Kust te plaatsen. Indiener
verwijst naar oor de rapportages van de Stichting Vrije Horizon.
|
Zie beantwoording op zienswijzen met volgnummers 5 en 8.
|
11
|
|
11
|
Indiener wijst erop dat de Stichting Vrije Horizon een rapport heeft laten op stellen
door Ardo de Graaf Advies en dit heeft laten valideren door DNV GL. Indiener stelt
dat op basis van deze rapportage kan worden opgemaakt dat in het verder op zee gelegen
IJmuiden Ver, de extra stroomopbrengst (doordat er daar relatief meer wind is) de
hogere kosten van de aanleg en het onderhoud ruimschoots dekken. Indiener is van mening
dat de Minister dit rapport niet overtuigend heeft kunnen ontkrachten. Er is volgens
indiener slechts gewezen op fouten in het rapport (zoals zgn. een overdreven inschatting
van de meeropbrengsten) maar verzuimd is om aan te geven wat dan wel de extra energieopbrengst
is.
|
Zie beantwoording op zienswijze met volgnummer 8.
|
12
|
Klimaatbeleid
|
11
|
Indiener stelt dat met een beroep op nationaal belang waarden als vrij uitzicht en
behoud van natuur ondergeschikt worden gemaakt. Volgens indiener wordt geen zorgvuldige
en transparante afweging in kavelbesluiten III en IV gemaakt tussen nationaal belang
van het halen van de doelen uit het Energieakkoord en het nationaal belang van vrij
uitzicht op zee.
|
In het Nationaal Waterplan 2016–2021 is aangegeven dat opwekking van duurzame energie
een activiteit van nationaal belang is waar prioriteit aan wordt gegeven binnen de
Europese kaders. In het Nationaal Waterplan (inclusief de partiële herziening inhoudende
aanvulling van het gebied) heeft de belangenafweging voor de aanwijzing van het windenergiegebied
als zijnde geschikt voor de realisatie van een windpark en daarmee indirect ook dat
van kavel III en IV in relatie tot landschappelijke inpassing al plaatsgevonden (zie
paragraaf 6.2 van het kavelbesluit). In de Haalbaarheidsstudie windenergie binnen de 12-mijlszone, het proces om te
komen tot de aanwijzing van de gebieden voor windenergie in het Nationale Waterplan
2016–2021, zijn diverse gebieden onderzocht. De gebieden ter hoogte van Ameland en
gebieden tussen de 3 en 10 NM van de Zuid- en Noord-Hollandse kust zijn hierbij afgevallen.
Het kabinet Rutte II heeft ervoor gekozen alleen de strook tussen de 10 en 12-mijlszone
te benutten en de gebieden dichterbij de kust niet voor windenergie te bestemmen.
Daarmee heeft het kabinet een balans gevonden tussen het nationale belang van duurzame
energieopwekking en de (belevings)waarde van de kust. De kustgemeenten zijn betrokken
geweest bij deze afweging. Sinds het Nationaal Waterplan 2009–2015 is het mogelijk
dat zichtbare permanente objecten binnen de 12-mijlszone onder voorwaarden worden
toegestaan, mits het gaat om werken van nationaal belang.
|
13
|
Windafvang
|
6, 8
|
Indiener stelt op basis van onderzoek van ECN dat de kavelbesluiten III en IV leidt
tot afname van de productiviteit van de bestaande windparken. Vanwege de veel grotere
afstand zullen de bestaande windparken van ‘IJmuiden Ver’ geen nadelige effecten ondervinden.
|
De mate van windafvang is onderzocht door ECN, Scoping analysis of the potential yield
of the Hollandse Kust (zuid) wind farm sites and the influence on the existing wind
farms in the proximity, September 2016, te vinden via https://www.ecn.nl/publicaties/ECN-E--16-021.
Voor het windenergiegebied Hollandse Kust (noord) zal een vergelijkbare analyse worden
gedaan. De grotere windafvang binnen de kavels I t/m IV Hollandse Kust (zuid), samen
1.400 MW, indien binnen hetzelfde gebied meer afstand wordt gehouden tot Luchterduinen,
129 MW, weegt niet op tegen de vermindering van de windafvang van Luchterduinen. Ook
de kavels onderling vangen elkaar de wind af, zowel in Hollandse Kust als in IJmuiden
Ver.
|
|
Landschappelijke inpassing
|
14
|
Zicht
|
2, 3, 4
|
Indieners geven aan dat het vrije uitzicht wordt aangetast als er nog meer windturbines
dichterbij worden geplaatst. Ze zijn nu al af en toe zichtbaar en als het donker is
zijn onophoudelijke rode lichten die aan- en uitflitsen te zien.
|
De Minister erkent de waarde van zee, kust en strand als plaats waar mensen de natuurlijke
elementen wind en water in combinatie met ruimte kunnen beleven. Deze waarde is afgewogen
tegen die van versterking van duurzame energieopwekking in de Haalbaarheidsstudie
windenergie binnen de 12-mijlszone, zoals in de beantwoording op zienswijze met volgnummer
12 is uiteengezet.
De rode verlichting op de windturbines tijdens donker is ten behoeve van de luchtvaartveiligheid.
Recent is het ‘Informatieblad Aanduiding offshore windturbines en offshore windparken’
gepubliceerd. Deze is te vinden via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2016/11/15/informatiebladen-windturbines
Hieruit volgt dat het mogelijk is om de verlichting van windturbines meer te dimmen
naarmate het zicht beter is, zodat dit minder effect heeft op de omgeving. In de kavelbesluiten
is een hiervoor voorschrift 4 lid 6 a en b opgenomen waarin geregeld wordt dat de verlichting vastbrandend moet zijn en bij
goed zicht gedimd moet worden. Verder is onlangs een zogenaamde aeronautische studie
uitgevoerd die tot doel heeft om het aantal te verlichten windturbines zoveel mogelijk
te kunnen beperken, zodat dat niet langer elke windturbine in een windpark verlicht
hoeft te worden. De uitkomsten van deze studie zullen hun weerslag krijgen in het
verlichtingsplan dat de vergunninghouder op grond van het Waterbesluit moet opstellen. De studie is te vinden via:
http://offshorewind.rvo.nl/file/view/51772682/report-aeronautical-study-into-the-lighting-of-wind-turbines-to70
|
15
|
|
6, 8
|
Indieners geven aan dat door de locatiekeuze Hollandse Kust het vrije uitzicht over
de Noordzee verdwijnt. Cultuurhistorische waarde van een vrije horizon wordt aangetast.
Volgens indieners is dit noch in Plan MER, noch in het kader van de kavelbesluiten
nader onderzocht.
|
De Minister deelt de mening van de indieners, dat het uitzicht op een vrije horizon
boven zee één van de kernkwaliteiten is van de kust. Voorgaande kabinetten hebben
regels vastgelegd in beleidsnota’s die beogen deze kernkwaliteiten te beschermen.
Dit gebeurde in de Nota Ruimte, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het
eerste Nationale Waterplan 2009–2015. Daar zijn deze kernkwaliteiten vertaald in een
vrije horizon tot 12 zeemijl (inclusief een verbod op de bouw van zichtbare permanente
werken), een bescherming van het kustfundament en een sterke beperking van de bouwmogelijkheden
op de kust zelf. Daarnaast zijn enkele jaren geleden vrijwel alle duingebieden langs
de kust aangewezen als Natura2000-gebied.
In het eerste Nationaal Waterplan 2009–2015 is bij de formulering van het beleid voor
zicht op een vrije horizon tevens vastgelegd dat een uitzondering op het verbod op
de bouw van zichtbare permanente werken mogelijk is ingeval van een nationaal belang
en als er geen reële alternatieven zijn, en dat de bouw van windturbines een dergelijk
belang is. Zie tevens beantwoording op zienswijze met volgnummer 12.
|
16
|
|
6
|
Indiener stelt dat de kavels III en IV aanmerkelijk dichter bij de kust (18,5 km)
dan de bestaande of nog te vergunnen kavels liggen. Van belang is te weten dat in
de MER gesproken wordt over een maximale tiphoogte (volgens de MER ook nog de ‘best
case’) van 251 meter. Dit vergroot de zichtbaarheid aanmerkelijk ten opzichte van
de zichtbaarheid van het reeds geëffectueerde park Luchterduinen. Indiener mist de
effecten hiervan in deze MER wanneer gekozen wordt voor 10 MW turbines met een tiphoogte
van 251 meter ten opzichte van de 6 MW turbines met een tiphoogte van 167 meter.
|
De invloed van de afmetingen van de windturbines op de zichtbaarheid ervan vanaf de
kust is in het MER weldegelijk onderzocht (hoofdstuk 9). Geconcludeerd is dat de afmetingen
van de windturbines met name een rol spelen op grotere afstanden (> 44 km) dan die
relevant zijn voor de onderhavige kavelbesluiten. De onderzochte kleinste turbines
(6 MW) zijn dan niet meer zichtbaar, terwijl de grote turbines wel zichtbaar zullen
zijn.
De zichtbaarheid van de windturbines vanaf de kustgebieden wordt in de praktijk voornamelijk
bepaald door de weersomstandigheden en in mindere mate door de grootte van de turbines.
Grotere windturbines zijn bij goede zichtomstandigheden wel tot een grotere afstand
zichtbaar. Echter bij het gebruik van windturbines met een groter vermogen, zullen
er minder turbines nodig zijn om tot hetzelfde vermogen te komen. Met als gevolg dat
de turbines verder uit elkaar zullen staan. De mate waarin de aanwezigheid van windparken
de beleving van het landschap en met name het vrije uitzicht over zee beïnvloedt,
is niet voor iedereen eenduidig vast te stellen. Beleving is subjectief, wat betekent
dat dit voor eenieder anders kan zijn.
De benaming in het MER met betrekking tot best case heeft een ecologische achtergrond.
Voor vogel aanvaringsslachtoffers geldt hoe groter de windturbines des te minder aanvaringsslachtoffers
er zullen zijn. De benaming best case slaat in dit verband niet op de zichtbaarheid
van de windturbines, maar op het aantal aanvaringsslachtoffers.
|
17
|
Zicht
|
6
|
Indiener ervaart de visualisatie op pagina 220 van de MER van de te verwachten situaties
als onjuist en bewust misleidend. In bijlage 1 voegt indiener een niet ingezoomde
foto van windpark Luchterduinen bij, genomen vanaf het strand in Zandvoort. Deze foto
geeft een heel ander beeld dan de gebruikte visualisaties.
|
In de tekst van het MER op p. 220 is aangegeven dat de foto’s die zijn opgenomen in
het MER-rapport hun beperkingen hebben en dus slechts ter illustratie zijn opgenomen.
Voor een goede interpretatie van de visualisaties wordt verwezen naar bijlage 9 van
het MER en de online visualisaties die beschikbaar zijn via de volgende link:
http://www.ponderaconsult.com/VIS/visopzeeIII/safe/index.html
Bij de visualisaties is gekozen om een beeldhoek van 60 graden weer te geven, hetgeen
een goede weergave van de werkelijkheid is. Men kan bij de visualisaties ‘rondkijken’
en telkens verschillende delen van 60 graden uit de gevisualiseerde 180 graden zien.
|
18
|
Zicht
|
6
|
Indiener stelt dat geen rekening is gehouden met de zichtbaarheid van de verlichting
op de windturbines wanneer het donker is. De beleving ’s nachts van de zichtbaarheid
van het windpark vanaf de kust kan onder goede zichtomstandigheden relatief groot
zijn omdat andere elementen in het landschap dan minder opvallen, zo wordt in de ontwerpkavelbesluiten
bevestigd (p. 25).
|
Zie beantwoording op zienswijze met volgnummer 14.
|
19
|
Zicht en beleving van recreanten en toeristen
|
6, 8
|
Volgens indieners zijn de in het MER gehanteerde zichtbaarheidsgegevens aantoonbaar
onjuist. De zichtbaarheid wordt voornamelijk bepaald door de weersomstandigheden.
Volgens KNMI data is de zichtbaarheid in de zomer aanmerkelijk hoger (45 tot 55% van
de tijd). Verwezen wordt naar de zichtbaarheidsmetingen door het KNMI voor Schiphol
en De Kooy. Indieners verzoeken de afwijkende percentages zichtbaarheid toe te lichten.
|
In de zichtbaarheidsanalyses is gewerkt met de gegevens van station IJmuiden (225),
aangezien dit het meest dichtbij gelegen station tot het windenergiegebied Hollandse
Kust (zuid) is. Dit weerstation is echter in 2002 gestaakt met het waarnemen van het
maximum opgetreden zicht. In de analyse is daarom tevens gebruik gemaakt van beschikbare
data van de aan de kust gelegen KNMI stations De Kooy (235) en Hoek van Holland (330)
alsook van het KNMI meetstation Schiphol (240). Het MER maakt dus gebruik van de door
indieners aangedragen gegevens.
|
20
|
Mogelijke gevolgen ondernemers: toerisme, economie en werkgelegenheid
|
6, 8
|
Indieners stellen dat door aantasting van het vrije uitzicht kustgemeenten grote economische
schade lijden door teruglopend toerisme. Volgens indieners is de schade niet goed
in kaart gebracht in uitgevoerde onderzoeken:
– Bezoekersaantallen kloppen niet.
– Economisch nadeel niet goed berekend, verlies van werkgelegenheidsplaatsen in toeristische
sector aan kust niet meegenomen.
– Berekening van verlies van 1250 FTE en omrijdfactor van 15 kilometer klopt niet.
|
Bij beslissingen over de inrichting van Nederland heeft men vrijwel altijd te maken
met een nationaal belang en met lokale en regionale belangen, die met elkaar in strijd
kunnen zijn. Om toch zulke beslissingen te kunnen nemen, worden die belangen politiek
gewogen en zo goed mogelijk gemotiveerd. Beperking van nadelen voor de regio speelt
daarin altijd een rol. Bij de berekening van de gevolgen voor recreatie en toerisme
heeft bureau Motivaction gewerkt met cijfers over verblijfsrecreanten van Nederlandse
en buitenlandse herkomst en met twee schattingen van het aantal dagrecreanten langs
de Hollandse Kust. In rekening zijn gebracht de gemiddelde uitgaven die deze recreanten
doen tijdens hun verblijf.
Wanneer er door de aanleg van windparken op de aangewezen gebieden dichter op de kust
mogelijk minder toeristen naar de kust komen, dan heeft dat ook een impact op de werkgelegenheid
in de recreatiesector. In het Decisio-rapport wordt dit effect berekend op tussen
de 0 en 1.250 voltijdbanen. Dat aantal van 1.250 minder voltijdbanen treedt alleen
op in het hoge scenario, het scenario dus, waarin alle mensen die zeggen weg te zullen
blijven na de komst van de windparken ook echt wegblijven. Zoals gezegd is het echter
niet waarschijnlijk dat die extreme situatie zich zal voordoen. Het onderzoek van
bureau Motivaction bevestigt, dat de werkgelegenheidseffecten zich binnen de bandbreedte
van het rapport van bureau Decisio zullen bevinden. In het lage scenario zijn er geen
negatieve effecten op het aantal bezoekers. Het bouwen en exploiteren van een windpark
genereert banen. Voor de assemblage en aanleg gaat het dan om ongeveer 1.600 voltijdbanen
aan tijdelijke Nederlandse werkgelegenheid. Het onderhoud en de exploitatie van de
windparken biedt permanent werk aan ongeveer 475 mensen. Die permanente werkgelegenheid
zal voor een deel in de kustregio ontstaan in en rond plaatsen met een haven (Den
Helder, IJmuiden, Rotterdam en Scheveningen). Geconcludeerd kan worden dat er bij
realisatie van windparken op de aangewezen gebieden weliswaar verschuivingen van werkgelegenheid
kunnen optreden tussen en binnen sectoren en regio’s, maar dat het netto-effect op
de lange termijn gering zal zijn. In de brief van 15 november 2016 (Kamerstukken II,
2016/17, 33 561, nr. 33) heeft de Minister van Economische Zaken een reactie gegeven
op het onderzoekrapport van Stichting Vrije Horizon. Hij concludeert hierin, dat ook
na actualisatie van de business case op basis van de nieuwe ECN-gegevens het kostenvoordeel
van dichterbij de kust bouwen nog steeds substantieel groter is dan het ingeschatte
maatschappelijk nadeel in termen van verminderde zichtbeleving en schade aan toerisme.
Met dezelfde argumentatie als in deze brief worden ook de zienswijzen over werkgelegenheid
hier weerlegd. In de periode augustus 2013 – maart 2014 heeft Decisio de Maatschappelijke
kosten-batenanalyse (MKBA) Windenergie op Zee binnen de 12-mijlszone opgesteld. Vervolgens
is door Decisio een rapport ‘Regionale effecten windmolenparken op zee, Maatschappelijke
effecten en analyse regionaal economische impact’ opgesteld over de effecten op de
toeristische sector in de kustgemeenten (wat zijn de gevolgen van andere bezoekersaantallen
aan de kust voor de lokale kusteconomie?) en de offshore windenergie sector (werkgelegenheid
in verband met aanleg en exploitatie van windparken). Er is in dit onderzoek van Decisio
extra onderzoek gedaan naar het economische belang van toerisme voor de regio op basis
van mobiele telefoondata. Dat heeft niet tot afwijkende inzichten geleid. Daarnaast
is een extra belevingsonderzoek door Motivaction uitgevoerd teneinde de onderzoeksresultaten
van Decisio te verifiëren. Het omrijden is gebruikt als benadering voor ‘waarde’ van
vrij uitzicht. Bij de (belevings)onderzoeken van Decisio en Motivation zijn de kustgemeenten
betrokken. Daarmee zijn de mogelijke effecten veelvuldig in kaart gebracht.
|
21
|
Mogelijke gevolgen onder-nemers: toerisme, economie en werkgelegenheid
|
4, 6, 8
|
Indieners geven aan dat toerisme en recreatie de economische motor van de getroffen
kustgemeenten vormt. Ontwikkeling van de gemeenten is hoofdzakelijk gericht op het
ontwikkelen van versterken van toerisme en economie, aangezien deze gemeenten geen
haven hebben. Indieners stellen dat deze gemeenten onevenredig hard worden getroffen.
|
De afweging tussen de meerkosten van het bouwen van de windparken ver op zee tegen
de nadelen voor het kusttoerisme zijn gemaakt in het kader van de Rijksstructuurvisie
Aanvulling Hollandse Kust. Uit het daartoe door Decisio uitgevoerde onderzoek bleek
dat de voordelen van het bouwen van windparken dichtbij de kust met 1,6 miljard euro
groter zijn dan de mogelijke nadelen voor het kusttoerisme van 95 tot 285 miljoen
euro. Het aanvullend onderzoek naar zichtbeleving van Motivaction heeft voor Decisio
geen aanleiding gegeven haar conclusies op dit punt te wijzigen (zie bijlagen bij
Kamerstukken II, 2015/2016, 33 561, nr. 30).
Het Rijk onderzoekt samen met de betrokken kustoverheden op welke manier economische
kansen benut kunnen worden en het toerisme kan worden versterkt. Hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan het versterken van het imago van de Hollandse kust vanwege de bijdrage
aan duurzaamheid en het aantrekken van in wind- en duurzame energie geïnteresseerde
bezoekers. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zet de samenwerking hierop
voort en werkt het samen met de betrokken kustoverheden de initiatieven op het gebied
van het versterken van het toerisme verder uit.
|
22
|
Mogelijke gevolgen ondernemers: toerisme, economie en werkgelegenheid
|
6, 8
|
Indieners stellen dat van voorschrift 2.16 plan van aanpak versterking lokale en regionale economie weinig te verwachten valt.
Niet nader bepaald is wat moet worden verstaan onder lokale en regionale economie.
Bijvoorbeeld, minimale bijdrage, hoe wordt dit gemeten, welke sancties wanneer de
afspraken niet worden nagekomen etc. Voor het plan is geen instemming van de minister
vereist.
|
In de toelichting op het kavelbesluit zijn in paragraaf 6.4 enkele voorbeelden genoemd van voordelen voor de lokale en regionale economie. Voor
elke exploitant zullen de diverse mogelijkheden om bij te dragen aan de lokale of
regionale economie anders zijn. Om die reden kunnen ze ook niet verplicht worden.
Niettemin zal het vereiste plan van aanpak inzichtelijk moeten maken wat de bijdrage
is van het windpark aan de lokale en regionale economie. Hier zal een stimulerende
werking van uit gaan.
|
23
|
Mogelijke gevolgen ondernemers: toerisme, economie en werkgelegenheid
|
6, 8
|
Indieners stellen dat bij de berekening van het economisch nadeel door afnemend toerisme
geen rekening is gehouden met het feit dat de windparken sterk afbreuk zullen doen
aan de beleving van de zonsondergang, de meest karakteristieke beleving die een bezoeker
van het strand kan hebben.
|
Zie beantwoording op zienswijzen met volgnummers 12 en 20.
|
24
|
Toerisme en werkgelegenheid
|
2, 3
|
Indieners stellen dat de waarde van woningen zal verminderen en het aantal toeristen
mogelijk zal afnemen en daarmede ook de vraag naar vakantiewoningen. Tevens zal de
werkgelegenheid hierdoor verminderen.
|
Ook naar waardevermindering van huizen is door bureau Decisio onderzoek verricht.
Uit een onderzoek1, dat in het kader van de Haalbaarheidsstudie door de Vrije Universiteit en het Kadaster
is uitgevoerd bij Nederlandse woningen met zicht op windparken in zee, is er bij woningen
die in de periode 1993 en 2012 tweemaal zijn verkocht geen significant verschil gevonden
met de ontwikkeling van de woningprijzen aan de kust zonder zicht op windturbines.
Ook uit verschillende internationale onderzoeken blijkt volgens bureau Decisio, dat
geen significant verschil optreedt in de woningprijzen voor en na de bouw van windparken.
Het Rijk onderzoekt samen met de betrokken kustoverheden op welke manier economische
kansen benut kunnen worden en het toerisme kan worden versterkt. Zie beantwoording
op zienswijze met volgnummer 4, 20 en 21.
|
25
|
Toerisme
|
11
|
Indiener stelt dat de effecten op recreatie en toerisme veel groter zijn dan uit onderzoek
van Decisio blijkt. Er is onvoldoende gemeten wat effecten van duidelijk zichtbare
windturbines zijn op toeristen en dagjesmensen. Daarbij wordt verwezen naar de zienswijze
van Stichting Vrije Horizon. Indiener stelt dat niet wordt ingegaan op de inhoud van
zijn rapport.
|
Zie beantwoording op zienswijze met volgnummer 20.
De onderzoeken die in opdracht van de overheid zijn gedaan om te onderzoeken wat de
effecten zijn van de realisatie van het windpark op de recreatie en toerisme zijn
uitgevoerd door twee onafhankelijke partijen, respectievelijk Decisio en Motivaction.
Daarnaast zijn de onderzoeken uitgevoerd in lijn met de maatstaven die hiervoor gelden.
De enquête ‘Invloed windmolens op strandbezoek’ uitgevoerd door de indiener zelf en
opgesteld in opdracht van de Stichting Vrije Horizon, kan hierdoor niet worden aangemerkt
als zijnde een onafhankelijk uitgevoerd onderzoek.
|
26
|
Toerisme en recreatie
|
11
|
Indieners zijn van mening dat een integrale afweging tussen de reële extra kosten
voor het plaatsen van windturbines in IJmuiden Ver versus de gemiste opbrengsten uit
toeristenindustrie en daarmee gepaard gaande werkloosheid in de sector ontbreekt.
|
In het MER zijn de onderzoeken die hiertoe in opdracht van de minister van Economische
Zaken zijn verricht door Decisio en Motivaction worden betrokken. Uit deze onderzoeken
blijkt dat tegenover het kostennadeel van IJmuiden Ver van 1,6 miljard euro een voordeel
in de sfeer van recreatie en toerisme staat van 95 tot 185 miljoen euro als gevolg
van niet of minder zichtbaar zijn van de turbines. Ook het aanvullend onderzoek naar
zichtbeleving van Motivaction heeft voor Decisio geen aanleiding gegeven haar conclusies
op dit punt te wijzigen (zie bijlagen bij Kamerstukken II, 2015/2016, 33 561, nr.
30). Het blijft daarmee veel gunstiger om de windparken conform de routekaart eerst
op de locaties ‘Hollandse Kust’ te bouwen, om dan vervolgens (terwijl de kosten nog
verder dalen) verder op zee te bouwen. In de discussie over locaties voor windenergie
op zee is het bovendien niet een kwestie van of maar en. Zoals het kabinet Rutte II
heeft aangegeven in de Energieagenda zullen op termijn zullen alle locaties nodig
zijn, zowel dichtbij als ver(der) weg. Zie tevens beantwoording op zienswijze met
volgnummer 9.
|
27
|
|
11
|
Indiener stelt dat het belangrijkste natuurelement vrije horizon wordt verstoord en
dat dit economische schade toebrengt aan kustdorpen als Bergen aan Zee en Noordwijk,
economische gevolgen voor het toerisme.
|
Het kabinet heeft een afweging gemaakt tussen het nationale belang van duurzame energieopwekking
en de (belevings)waarde van de kust. De kustgemeenten zijn betrokken geweest bij deze
afweging. Voor deze afweging is met betrokkenheid van de kustgemeenten en -provincies
een aantal onderzoeken uitgevoerd, die bij het MER worden betrokken.
Het onderzoek van Decisio geeft een uitgebreidere analyse van de welvaarts- en werkgelegenheidseffecten
op het toerisme in de kuststreek. Het geeft de maatschappelijke effecten en een analyse
van de regionaal economische impact (Kamerstukken II, 2015/16, 33 561, nr. 24). Tevens
is er een extra belevingsonderzoek (Motivaction) uitgevoerd om de onderzoeksresultaten
van Decisio te verifiëren. Dit onderzoek is meegenomen bij de besluitvorming over
de Rijksstructuurvisie Aanvulling Hollandse Kust. Het aanvullend onderzoek naar zichtbeleving
van Motivaction heeft voor Decisio geen aanleiding gegeven haar conclusies op dit
punt te wijzigen (zie bijlagen bij Kamerstukken II, 2015/16, 33 561, nr. 30). Zie
tevens de beantwoording op zienswijze 4, 9 en 21.
|
28
|
|
11
|
Indieners verzoeken om voor de effecten op recreatie en toerisme geen gebruik te maken
van het onderzoek van Decisio. Omdat de effecten gebaseerd zijn op verouderde informatie.
Indiener verzoekt om gebruik te maken van onderzoek ‘Badplaatsen de mist in? en de
cijfers over de effecten op toerisme uit de enquete ‘Invloed windturbines op strandbezoek’
uitgevoerd in opdracht van Stichting Vrije Horizon.
|
Zie beantwoording op zienswijze met volgnummer 9, 20 en 29.
In een brief van 29 oktober 2015 aan de stuurgroep Maritieme Windparken
(https://zoek.officielebekendmakingen.nllblg-611430) heeft de minister van Economische
zaken melding gemaakt van het rapport ‘Badplaatsen de mist in’ van Salman en aangegeven
bij Decisio om het rapport, naast een groot aantal andere rapporten, te betrekken
bij de analyse van de regionale effecten van de windparken. Dat is ook gebeurd (Zie
literatuurlijst van onderzoek Decisio:
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-682976 als bijlage bij
Kamerstukken II 2015/16, 33 561, nr. 24).
|
29
|
Weer en klimaat
|
11
|
Indiener stelt aan de hand van het onderzoek van Green Destinations (Badplaatsen de
mist in?) dat een te simpele verklaring voor het ontstaan van zeevlam wordt gegeven.
|
Windturbines produceren elektriciteit door energie uit luchtstromen te onttrekken,
dit kan effect hebben op de lokale windpatronen. Door de bewegende atmosfeer en het
mengen van luchtlagen worden dit soort effecten op korte afstand (enkele kilometers)
weer teniet gedaan. Er zijn geen effecten bekend van windparken op het mesoklimaat.
Het optreden van koude
zeemist (zeevlam) kan niet aan windparken op zee worden toegeschreven, omdat het alleen
ontstaat bij warme dagen in het voorjaar waarbij warme lucht vanaf land naar de zee
stroomt.
In paragraaf 10.13.2 van het MER zijn de effecten van windparken op het lokale klimaat
ook beschreven. Uit het MER blijkt dat een windpark lokaal effect kan hebben op het
weer. De turbulentie van de atmosfeer neemt binnen een windpark toe, waardoor dit
in enkele gevallen kan leiden tot extra wolkenvorming of mistvorming. Dit effect komt
echter slechts zeer
incidenteel voor, omdat het zich alleen voordoet bij zeer specifieke meteorologische
omstandigheden. Derhalve zal dit geen significante effecten hebben op recreatie en
toerisme.
|
|
Olie-en gaswinning
|
30
|
|
9, 10
|
Indiener concludeert uit paragraaf 6.7.2 en 6.7.3 van de kavelbesluiten met betrekking tot de bereikbaarheid van mijnbouwplatforms
voor helikopters dat de beperking voor het windpark vanwege de 5-mijlszones voor het
windpark HKZ3 niet (meer) gelden en dat bij de inrichting van het windpark dus geen
rekening gehouden hoeft te worden met deze vliegzones.
Tevens is voor de indiener niet duidelijk wat de strekking van de Flight Operational
Safety Assessment is. Betreft dit een goedkeuringsprocedure tussen helikopterpiloot
en mijnbouwplatform of is dit een goedkeuringsvereiste van de boorplatformeigenaar
t.a.v. het (ontwerp van) het windpark?
|
Voor de helikopterbereikbaarheid en de veiligheid van het vliegverkeer dat naar en
van mijnbouwplatformen gaat in relatie tot de afstemming met windenergie op zee, zijn
verschillende onderzoeken uitgevoerd. Eén van die studies betreft het onderzoek van
TO70 “Helicopter accessibility of oil & gas platforms near the offshore wind farm
sites Hollandse Kust (zuid and noord)”. Deze is te vinden via:
https://www.rvo.nl/sites/default/files/2017/05/160426%20To70%20report%2016.200.01%20Helicopter%20accessibility%20-%20final.pdf
Deze studie analyseert de impact op de bereikbaarheid van mijnplatforms in de buurt
van de geplande offshore windenergiegebieden wanneer die plannen worden gerealiseerd.
De studie doet verschillende voorstellen hoe met deze impact om kan worden gegaan
met behulp van andere naderings- en vertrekprocedures voor helikopters.
In de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 wordt uitgegaan van een obstakelvrije zone van
5 nautische mijl rondom mijnbouwplatforms om de bereikbaarheid per helikopter te waarborgen.
De zone van 5 nautische mijl is een beleidsmatig uitgangspunt, waarvan gemotiveerd
kan worden afgeweken. Met de voornoemde studie worden daar nu voorstellen voor gedaan.
Deze voorstellen kunnen op hoofdlijnen rekenen op draagvlak vanuit de helikopter sector
en de ILT. NWEA en NOGEPA zaten ook in de begeleidingscommissie van dit onderzoek.
Het onderzoek toont aan dat andere naderings- en vertrekprocedures in principe haalbaar
en uitvoerbaar zijn. Voor het daadwerkelijk kunnen toepassen van die procedures zal
in het vervolgproces via een zogeheten 'flight operational safety assessment' (FOSA)
goedkeuring van de ILT moeten worden verkregen. Hierbij worden operationele aspecten
en de werkdruk in de cockpit voor de bemanning van de helikopter getest en afgewogen.
Bij de FOSA gaat het, in aanvulling op het procedurele concept uit het onderzoek,
om de praktische zaken bij de vluchtuitvoering.
Het aanvragen van een FOSA is afhankelijk van de initiatiefnemer die wil afwijken
van de 5 nautische mijl. De goedkeuring wordt verleend aan de helikopter operator
om op een locatie met bepaalde naderings- en vertrekprocedures te mogen vliegen.
|
|
Cultuurhistorie en archeologie
|
31
|
|
9, 10
|
Indiener verzoekt om de resultaten van het onderzoek aan boorkernen vóór het openstellen
van de tender beschikbaar te maken.
|
De resultaten van het geotechnische onderzoek zullen, zoals gebruikelijk, in het vierde
kwartaal van 2017 gepubliceerd worden op de RVO site http://offshorewind.rvo.nl/.
Dit is ruimschoots voor de opening van de tender.
|
|
Kabels-en leidingen
|
32
|
Zienswijzen op inhoud kavelbesluiten
|
6
|
Indiener stelt dat uit de ontwerpbesluiten blijkt dat de kavels van Hollandse Kust
(zuid) als gevolg van de aanwezigheid van kabels en leidingen niet aaneengesloten
kunnen worden aangelegd. Dit zorgt voor versnippering van de plekken waar turbines
kunnen worden aangelegd, wat niet duidt op doelmatig ruimte gebruik van de zee.
|
De onderlinge afstand tussen de turbines is veelal nagenoeg even groot als de onderhoudszones
van kabels van 1 kilometer. De ‘versnippering’ heeft daarmee een beperkte invloed
op de hoeveelheid elektriciteit die in het windenergiegebied geproduceerd kan worden
en op de doelmatigheid van het ruimtegebruik door het windpark. Zie tevens beantwoording
op zienswijze met volgnummer 6.
|
33
|
|
7
|
Indiener stelt dat de regels die zijn opgenomen in de kavelbesluiten met betrekking
tot de onderhoudszones voor kabels-en leidingen strijdig zijn met artikel 79 UNCLOS
en de internationale minimum standaards in ESCA guideline no.6 en ICPC aanbevelingen.
|
De kavelbesluiten zijn met betrekking tot de onderhoudszones voor kabels- en leidingen
niet in strijd met artikel 79 UNCLOS. De belangen ten aanzien van kabels en leidingen
zijn afgewogen volgens daarvoor opgestelde Nederlandse wet- en regelgeving en beleid
waarbij rekening is gehouden met internationale kaders. De ESCA guideline en ICPC
aanbevelingen binden de Nederlandse overheid niet. De ESCA guideline geldt daarnaast
specifiek voor de Britse wateren. Al zouden de ESCA guideline en ICPC aanbevelingen
de Nederlandse overheid binden, dan nog zijn de kavelbesluiten niet in strijd met
de inhoud van deze richtlijnen en aanbevelingen. Het beleid voor afweging van belangen
en activiteiten van telecomkabeleigenaren volgt uit de Beleidsnota Noordzee 2016–2021.
In de kavelbesluiten kunnen de onderhoudszones voor telecomkabels van 750 meter aan
weerszijden van de kabel met het oog op efficiënt ruimtegebruik binnen windenergiegebieden
worden verkleind. Hiervan is gebruik gemaakt door een onderhoudszone van 500 meter
aan weerszijden te creëren. Deze geldt evenwel tot de tip van de turbinebladen. Inclusief
de lengte van de turbinebladen van ca. 100 meter tot aan de tip van de wiek en van
500 meter plus de wieklengte circa 100 meter tot de mast van de windturbine, resulteert
dit de facto in een onderhoudszone van in totaal twee keer circa 600 meter en is samen
circa 1.200 meter indien beide windturbines direct tegenover elkaar zouden staan.
Daarnaast is voorzien in stilstand van windturbines nabij onderhoud van een telecomkabel.
Bovendien is de onderhoudszone van de kabel veel groter, indien de telecomkabel naast
een andere telecomkabel ligt of aan de buitenkant van het windenergiegebied. Dan is
er aan één kant die niet direct grenst aan een kavel veel meer onderhoudsruimte beschikbaar,
doordat daar geen windturbines staan.
In kavel IV van windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) liggen een vijftal telecomkabels,
te weten TAT 14 Segment J, TAT Segment I, Ulysses 2, Concerto 1 Segment 1 North en
Circe 1 North. Uit gegevens van KPN blijkt dat de meeste reparaties aan telecom kabels
gebeuren in het midden van de Noordzee en aan de Engelse kant. TAT-14 (beide segmenten),
Ulysses en Circe North hebben nooit een reparatie gehad in het windenergiegebied Hollandse
Kust (zuid). Alleen Concerto North heeft 1 reparatie gehad (2013) net ten oosten van
het windpark en 1 reparatie (2000) in het extra gebied binnen de 12 mijlszone.
|
34
|
|
7
|
Indiener geeft aan dat kabeleigenaren lang lopende contracten hebben met onderhoudsbedrijven
welke in lijn zijn met de internationale minimum standaards. Indiener is van mening
dat door deze ontwikkeling het bedrijf schade zal leiden.
|
Zie beantwoording op zienswijzen met volgnummer 33.
|
35
|
|
7
|
Indiener stelt dat onderhoudswerkzaamheden binnen de voorgeschreven onderhoudszones
in het kavelbesluit niet mogelijk is met de bestaande onderhoudscontracten. Dit resulteert
in een toename van reparatietijd en -kosten. Daarnaast heeft de Nederlandse overheid
nog niet bepaald wat de maximale lengte van de toegestane schepen is.
|
Zie beantwoording op zienswijzen met volgnummer 33.
In het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone voor het windpark Hollandse
Kust (zuid) zullen de vereisten worden opgenomen over welke schepen zullen worden
toegelaten binnen de veiligheidszone. Dit wordt niet gereguleerd in de kavelbesluiten.
In het kader van het besluit doorvaart en medegebruik zullen in ieder geval schepen
met een lengte tot 24 meter worden toegelaten in het windpark.
Tegen het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone staat bezwaar en beroep
open.
|
36
|
|
7
|
Indiener is van mening dat in het geval de afstand tussen de windturbine en telecomkabels
minder dan 1 nautische mijl is er een proximity overeenkomst tussen partijen tot stand
moet komen voordat de ontwikkeling van het windpark aanvangt. In het geval dat de
kabels van het windpark en de telecomkabels elkaar kruisen, dient er crossing overeenkomst
te worden gesloten voordat de daadwerkelijke crossing plaats vindt.
|
Voor het kruisen van kabels en leidingen geldt dat daarover in het kader van een zogeheten
nabijheids- en kruisingsovereenkomst afspraken tussen de kabelexploitant en de vergunninghouder
worden gemaakt over het tijdelijk betreden van het windpark bij onderhoudswerkzaamheden
aan de kabel. Dit is echter een privaatrechtelijke overeenkomst tussen deze partijen
waarin het bevoegd gezag geen rol speelt. Dit wordt om die reden niet gereguleerd
in het kavelbesluit.
|
37
|
|
9, 10
|
Het is indieners niet duidelijk waarom de verplichting (voorschrift 2, lid 17) is opgenomen, aangezien er al een onderhoudszone van 500 meter om de kabels- en
leidingen is gedefinieerd. Voorschrift 2, lid 17 houdt in dat het aantal rotaties
van windturbines in een straal van 1.000 meter tijdens onderhoud en reparaties van
kabels en leidingen tot minder dan 1 moet worden gebracht.
|
Vanuit veiligheidsoogpunt is dit voorschrift in de kavelbesluiten opgenomen. Indien
een schip voor onderhoudswerkzaamheden zich in de onderhoudszone bevindt is het van
belang voor de kabel- en of leidingeigenaar dat er optimaal en veilig gemanoeuvreerd
kan worden en er voldoende ruimte hiervoor beschikbaar is.
|
|
Scheepsvaartveiligheid
|
38
|
|
1
|
Indiener stelt dat naast de sportvisserij een groot deel van de recreatievaart bestaat
uit zeilschepen bestaat. De koers van deze zeiljachten is sterk afhankelijk van de
windrichting en de (getijde) stroming. Het varen van een vooraf vastgestelde rechtstreekse
koers is daardoor niet altijd mogelijk. De binnen de kavels ontstane ruimten mogen
daarom niet leiden tot een verplicht gebruik van deze, ook wel corridors genoemde,
banen. Daarbij kan de status van deze corridors aanleiding geven tot verwarring. Omdat
de breedte hiervan minder dan 2 zeemijlen bedraagt kan dit aanleiding zijn deze corridors
als nauw vaarwater te bestempelen. Dat betekent dat voorschrift 9 van de Bepalingen
ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee (BVA) van kracht wordt, dat het houden van stuurboordzijde
van het vaarwater oplegt en daarbij bepaalt dat zeilvaartuigen en vaartuigen met een
lengte <20m de doorvaart van een schip dat slechts in het nauwe vaarwater kan (mag)
varen (in dit geval dus een schip met een lengte tussen de 24 en 45 meter) niet mag
belemmeren. Ook het oversteken van een tot nauw vaarwater bestempelde corridor is
aan beperkingen onderhevig. Het zal in bovengenoemde gevallen problemen opleveren
onderscheid te maken tussen een schip waarvan de lengte net kleiner is dan 24 meter
en dus door het park mag varen, maar groter dan 20 meter en de beperkingen uit BAZ
Vs 9 voor dit schip in de corridor niet gelden.
|
In het windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) worden geen scheepvaartcorridors aangewezen
en daarmee is de zienswijze niet relevant voor deze kavelbesluiten.
Er is geen verplichting voor recreatievaart om door windparken te varen. Wanneer de
weersomstandigheden ongunstig zijn en de manoeuvreerbaarheid van het schip beperkt
is, dan is het de verantwoordelijkheid van de schipper om de afweging te maken om
door het windpark heen te varen. Het principe van goed zeemanschap blijft te allen
tijde een verantwoordelijkheid van elke vaarweggebruiker. De kavelbesluiten regelen
niet de vereisten die gesteld worden aan doorvaart en medegebruik, dat geschiedt in
het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone. In de uitvoering van doorvaart
en medegebruik wordt voor de genoemde omgangsvormen een gedragscode ontwikkeld.
|
39
|
|
1
|
Indiener verzoekt om een risico analyse uit te voeren naar de effecten voor kleinere
schepen die in donkere perioden, gedwongen door het doorvaarverbod in nachtelijke
uren, in de nabijheid van de scheepsvaartroutes moeten varen.
|
De vereisten aan doorvaart en medegebruik worden niet geregeld in de kavelbesluiten
maar in de beleidsregel en in het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone.
Binnen het programma rond doorvaart en medegebruik wordt een monitorings- en evaluatietraject
opgesteld waarin genoemde aspecten ter overweging mee worden genomen. Het traject
kan leiden tot aanpassing van de voorwaarden voor doorvaart en medegebruik. Een risico
analyse kan onderdeel zijn van het beleid verkennend onderzoek. De voorziene voorwaarden
waaronder doorvaart en medegebruik wordt toegestaan staan in de uitwerking van het
besluit doorvaart en medegebruik. Zie Noordzeeloket https://www.noordzeeloket.nl/functies-en-gebruik/windenergie/belangenafweging/@168129/uitwerking-besluit/In
de beleidsregel en de BAS worden deze voorwaarden vastgelegd. Bij het besluit tot
daadwerkelijk open stellen van de windparken zal de beleidsregel en de bas worden
gepubliceerd.
|
40
|
|
1
|
Indiener merkt op dat met de geplande uitbreiding van de windparken op de Noordzee
het niet langer mogelijk is voor de zeilende recreatievaart om gebieden met windparken
alleen bij
daglicht te passeren. Eén van de belangrijkste aanleidingen voor het toestaan van
doorvaart, het is veiliger voor een klein
schip om door een windturbine park te varen, dan in de nabijheid van de grote scheepvaart,
wordt gedurende de nacht dus teniet gedaan. Het argument dat SAR-operaties gedurende
de nachtelijke uren in een windturbinepark bemoeilijkt worden kan terecht zijn, maar
een vaartuig dat in moeilijkheden raakt in de nabijheid van een windturbine park,
kan binnen de tijd dat de SAR operatie op gang komt, door de getijstromen en wind,
ook een windturbine park binnen gedreven zijn.
|
De vereisten aan doorvaart en medegebruik worden niet geregeld in de kavelbesluiten
maar in het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone. Binnen het programma
rond doorvaart en medegebruik wordt een monitorings- en evaluatietraject opgesteld
waarin genoemde aspecten ter overweging mee worden genomen. Het traject kan leiden
tot aanpassing van de voorwaarden voor doorvaart en medegebruik. Genoemde argumenten
kunnen onderdeel zijn van het beleid verkennend onderzoek.
|
41
|
|
1
|
Teneinde in de toekomst op basis van opgedane ervaring de mogelijkheid te kunnen bieden
om doorvaart ook ’s nachts te kunnen toestaan is het verzoek van de indiener om te
onderzoeken of lichten op zeeniveau kunnen worden opgenomen in de specificaties van
de individuele turbines. Achtergrond is dat aanbrengen van deze voorziening bij de
bouw zeer beperkte kosten met zich meebrengt terwijl het retrofitten op bestaande
installaties aanzienlijk duurder zal zijn. In dit verband verwijzen wij naar het in
februari 2014 door voornoemde organisaties uitgebrachte “Gezamenlijk Standpunt van
de Recreatieve Scheepvaart ten aanzien van Windenergieparken op het Nederlandse Deel
van de Noordzee”. Hierin staat dat windturbines voor de scheepvaart duidelijk zichtbaar
dienen te zijn conform de door de IALA gestelde voorschriften. Tot een hoogte van
12 meter boven het wateroppervlak geschilderd in een helder gele kleur. Des nachts
moet, om doorvaart bij nacht mogelijk te maken, middels een niet verblindend strijklicht,
het nummer van de individuele turbine alsmede de naam van het betreffende windturbinepark
zichtbaar zijn.
|
De vereisten aan doorvaart en medegebruik worden niet geregeld in de kavelbesluiten
maar in het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone. De vergunninghouder zal
op grond van het waterbesluit een verlichtingsplan moeten indienen bij het bevoegd gezag. Daarbij moet voldaan
worden aan de internationale regelgeving voor bebakening en verlichting van windturbines
voor zowel de luchtvaart als de scheepvaart. Ook moet voldaan worden aan het informatieblad
‘Aanduiding offshore windturbines en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’
dat uitgebracht is door ILT. De genoemde argumenten zijn bekend in deze context.
|
42
|
|
9, 10
|
Indieners stellen dat niet alleen radardekking van belang is voor scheepvaartveiligheid
en handhaving. Mogelijk komen er andere, innovatieve, technieken beschikbaar. Daartoe
loopt momenteel een kort inventarisatie project. Indiener verzoekt dit te benoemen
in de kavelbesluiten.
|
De vereisten aan doorvaart en medegebruik worden niet geregeld in de kavelbesluiten
maar in de beleidsregel en het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone. Toezicht
en handhaving van doorvaart en medegebruik wordt uitgevoerd door de Kustwacht. Deze
gebruikt daarvoor naast de waarnemingen vanaf vliegtuig of schip ook AIS, radar en
marifoon. Dit zijn beproefde systemen. Uit een verkenning, uitgevoerd in opdracht
van Rijkswaterstaat, blijkt dat er interessante alternatieven zijn die mogelijk naast
of deels in plaats van de bestaande systemen kunnen worden ingezet. Hier dient eerst
verder onderzoek en besluitvorming voor plaats te vinden, voordat dit voor de Kustwacht
kan worden geoperationaliseerd.
|
|
Visserij
|
43
|
|
12
|
Indiener is van mening dat de weergave van de effecten op visserij door de realisering
van het windpark geen recht doet aan de gevolgen voor de vissers die in dit gebied
actief zijn. De gevolgen voor de vissers zijn duidelijk negatief.
|
De paragraaf over visserij (§6.13) is in de kavelbesluiten naar aanleiding van deze
zienswijze aangepast om meer recht te doen aan de gevolgen voor de visserij. De aanpassing
leidt echter niet tot een andere besluitvorming.
|
44
|
|
3
|
Indiener maakt zich zeer grote zorgen over het ruimte gebrek dat op zee, maar speciaal
binnen de twaalf mijl, gaat ontstaan. Er zijn al natuurstroken, aanvaar routes, ankerplaatsen,
plastic opvanginstallaties en een proeftuin voor het kweken van zeewier. Er blijft
nog een klein gebied over voor de traditionele vissers waardoor er overbevissing ontstaat.
Het wegvallen van banen in de kustvisserij zal de kustgemeenten schaden. Juist om
de kustvisserij en het delicate gebied van de kust te beschermen is de twaalf mijlszone
door Europa ingesteld.
|
In het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden de Europese visbestanden en de visserij
beschermd in de verschillende maritieme zones. Deze wetgeving staat niet in de weg
aan de mogelijkheid ruimtelijke ontwikkelingen op zee te realiseren zoals de aanleg
van windparken. Uit het Nationaal Waterplan 2016–2021 volgt dat het kabinet Rutte
II in de ruimtelijke afweging prioriteit geeft aan activiteiten van nationaal belang,
zijnde scheepvaart, olie- en gaswinning, CO2-opslag, windenergie, zandwinning en -suppletie
en defensie boven andere activiteiten, zoals visserij. In de gebieden die zijn aangemerkt
voor activiteiten van nationaal belang mogen andere activiteiten dit gebruik niet
belemmeren. Zie tevens beantwoording op zienswijzen met volgnummers 6 en 12.
|
|
Ecologie
|
45
|
Vleermuizen
|
5
|
Indiener stelt dat de kavelbesluiten uitgaan van verouderde informatie. Over de vliegroute
van de Ruige Dwergvleermuis over de Noordzee is volgens de indiener inmiddels veel
meer duidelijk geworden. Indiener stelt dat de vliegroute over de Noordzee vanuit
Nederland naar de UK voor 99% bekend is. De vrouwelijke Ruige Dwergvleermuis trekt
in de zomer vanuit Oost Europa naar de Hollandse Kust om daar te paren met mannetjes
Ruige Dwergvleermuizen. Deze mannetjes overwinteren in de duinen of de stedelijke
omgeving. Na die paring trekken alle vrouwelijke Ruige Dwergvleermuizen over de Noordzee
naar de UK of verder naar het zuiden. De trek vliegroute wordt in het recente door
de indiener aangedragen onderzoek, aangegeven als richting westzuidwest. Uitgaande
van het vertrekpunt in de Hollandse Duinen zal de vliegroute volgens de indiener dwars
door kavel IV van het windpark gaan.
In paragraaf 7.3.2 van het kavelbesluit is beschreven dat er in de MER-en en het KEC is aangegeven dat
er nog een grote leemte in kennis bestaat over de mitigatie en vliegroute van de vleermuizen
over de Noordzee. Indiener concludeert hieruit dat er nog niets bekend is over de
mitigratie vliegroute, waardoor een afweging voor een alternatieve locatie bij IJmuiden
Ver geen verschil zal opleveren.
Daarbij stelt indiener dat er een uitgebreid onderzoekprogramma (Wozep) is gestart
en het bevoegd gezag zich baseert op zeer beperkte gemeten waarnemingen en de sterfte
kans baseert op expert judgement onafhankelijk van de locatie. Indiener vindt dat
dit onbehoorlijk bestuur is, omdat er volgens indiener geen deskundigen zijn bevraagd
of de alternatieve locatie IJmuiden Ver mogelijk een veiligere keuze is. Indiener
stelt daarbij dat het bevoegd gezag te star het uitgezette beleid volgt om zo een
stabiele omgeving te bieden voor investeerders, en slachtoffert hiermee het voortbestaan
van de Ruige Dwergvleermuis.
Indiener stelt dat er een onnodig risico wordt genomen om op de locatiekeuze HKZ III
en IV een windpark te realiseren in een langgerekte strook van 33 km voor de Hollandse
kust precies in de vliegroute van de Ruige Dwergvleermuis. Indiener stelt dat indien
het windpark in de vorm van een compacte vierhoek van 11 km bij IJmuiden Ver wordt
gerealiseerd, dit buiten de mitigratie vliegroute ligt. Indiener stelt dat er pas
nadat er meer kennis is opgedaan vanuit het Wozep, de locatie HKZ III en IV pas overwogen
had mogen worden. In dit kader verwijst indiener ook naar de argumenten van Stichting
Vrije horizon die stelt dat IJmuiden Ver een financieel haalbaar alternatieve locatie
is.
|
In het Kader Ecologie en Cumulatie (deelrapport B, januari 2015), dat mede is opgesteld
door de expert van Wageningen Marine Research (WMR) op het gebied van vleermuizen,
is reeds benoemd dat de migratierichting van de Ruige Dwergvleermuis grofweg noordoost/zuidwest
is. In dit rapport is tevens een kaart opgenomen van de waarnemingen van Ruige Dwergvleermuizen
op de Noordzee, zowel op basis van visuele waarnemingen als op basis van batdetectors
(figuur 4.54, deelrapport B Kader Ecologie en Cumulatie). Hieruit blijkt dat Ruige
Dwergvleermuizen verspreid over de Noordzee zijn waargenomen, waaronder bij de meetmast
IJmuiden (in het windenergiegebied IJmuiden Ver) alsook ten noorden daarvan. In dit
rapport wordt in het hoofdstuk kennisleemtes aangegeven (hoofdstuk 6.6.2) dat het
niet bekend is óf er specifieke migratieroutes over de Noordzee zijn. Om dit vast
te stellen is meer kennis nodig over de ruimtelijke en temporele aanwezigheid van
vleermuizen op de Noordzee.
Het Wind op Zee Ecologische Programma (Wozep) heeft als doel om de kennisleemtes zoals
naar voren gekomen in het Kader Ecologie en Cumulatie te beantwoorden. In 2016 is
gestart met een bijeenkomst waarbij externe deskundigen de kennisleemtes hebben verwoord
in kennisvragen en concrete onderzoeksvragen. Voor het onderwerp vleermuizen waren
deskundigen betrokken van WMR, de (ecologische) adviesbureaus, de zoogdiervereniging
en vleermuiswerkgroepen.
De deskundigen hebben aangegeven dat voor vleermuizen de kennisvragen betrekking hebben
op de migratieroute, het aandeel van de populatie dat de zuidelijke Noordzee oversteekt
en het aantal slachtoffers bij offshore windturbines.
Het rapport van Limpens et al., 2016, dat in het kader van Wozep is uitgevoerd, heeft
als doel om een inschatting te geven van de populatiegrootte van Ruige Dwergvleermuizen
en welk aandeel van deze populatie over de zuidelijke Noordzee vliegt. Voor het opstellen
van dit rapport zijn internationale deskundigen geraadpleegd uit heel Europa. Zoals
de indiener aangeeft staat in het rapport dat er vier ringterugmeldingen zijn die
bewijzen dat de Noordzee succesvol kan worden overgestoken. Deze ringterugmeldingen
bevestigen de overwegend noordoost/zuidwestelijke migratierichting (over het Europees
continent, niet specifiek over de Noordzee), het bepalen van de exacte migratieroute
(waar, wanneer) is op basis van dit beperkte aantal terugmeldingen echter onmogelijk.
Op basis van migratierichting (zie ook figuur 4 uit het rapport dat het voorkomen
en migratie in Europa illustreert), ligging van kraamkolonies en andere ecologische
factoren, is een kwantitatieve inschatting gegeven van het voorkomen en de migratie.
Met grote onzekerheidsmarges wordt een inschatting gegeven dat mogelijk 20% van de
populatie de zuidelijke Noordzee oversteekt, en dat dit met name gebeurt vanaf de
Nederlandse en Belgische kust alsmede vanaf de Duitse en Deense kust. De auteurs geven
aan dat verder onderzoek naar o.a. migratierichting en kwantitatieve verschillen tussen
deze richtingen nodig is om de resultaten verder aan te scherpen.
Samengevat kan gesteld worden dat er nationale en internationale experts betrokken
zijn geweest bij het bepalen van de grootste kennisleemtes en de eerste poging om
deze te beantwoorden. Uit de informatie die door de experts is samengebracht kan worden
afgeleid dat er grofweg een noordoostelijke/zuidwestelijke migratierichting is, waarbij
exacte migratieroutes over de Noordzee niet bekend zijn. Mogelijk steekt tot 20% van
de populatie de zuidelijke Noordzee over, waarbij de oversteek met name plaats vindt
vanaf de Nederlandse en Belgische kust, alsmede vanaf de Duitse en Deense kust.
Uit het bovenstaande blijkt niet dat de vliegroute over de Noordzee al voor 99% bekend
is, raadpleging van deskundigen wijzen juist op het tegendeel: er is nog veel onbekend
over de ruimtelijke en temporele migratie van de Ruige Dwergvleermuis.
Evenmin is er, op basis van de huidige informatie bewijs voor “het” vertrekpunt in
de Hollandse Duinen noch dat de dieren vanuit specifieke locaties vertrekken. De beschikbare
informatie geeft aan dat dieren in principe langs de gehele kust hun reis naar de
UK kunnen beginnen. Er is dus ook geen inhoudelijke basis voor de bewijsvoering dat,
wanneer een ruige dwergvleermuis vanaf “het” vertrekpunt in de Hollandse Duinen, een
windpark in Hollandse Kust IV nadeliger (100% van de ruige dwergvleermuizen erdoorheen)
zou zijn dan een windpark in IJmuiden Ver (slechts 15% van de dwergvleermuizen erdoorheen)
óf dat een windpark in IJmuiden Ver (geheel) buiten de migratieroute zou liggen.
Op basis van de bestaande informatie en na uitgebreide raadpleging van (inter)nationale
deskundigen kan niet de conclusie worden getrokken dat windenergiegebied IJmuiden
Ver beter is voor Ruige Dwergvleermuizen dan Hollandse Kust.
|
46
|
|
5
|
Indiener maakt bezwaar tegen de aanname die volgt uit het KEC dat er slechts 1 vleermuis
per windturbine wordt gedood.
De aanname van 1 aanvaringsslachtoffer per turbine is gebaseerd op studies op land.
Nu is uit recent onderzoek gebleken dat veel windturbines op land meer dan 10 aanvaringsslachtoffers
veroorzaken. Deze multi mortality events (MME) zijn op het internet eenvoudig te vinden,
en behoren daarom bij de best beschikbare kennis. De aanname van 1 slachtoffer is
niet
conservatief, en moet in de KEC tenminste tien maal groter worden aangenomen. Indiener
verwijst hierbij naar een artikel van juni 2016 in het tijdschrift Scientific American
waarin meer dan 1180 MME worden gerapporteerd. Uitgaande van deze tien maal grotere
kans op slachtoffers per windturbine is verplaatsing naar IJmuiden Ver een goed besluit
vanuit het voorzorgsprincipe.
|
Tot op heden is het (technisch) zeer moeilijk gebleken om op zee slachtoffers ten
gevolge van offshore windturbines te monitoren. Dit in tegenstelling tot het zoeken
naar slachtoffers op land onder windturbines. Nog meer dan op land gaan wordt de omvang
van aanvaringsslachtoffers (van zowel vleermuizen als vogels) bepaald aan de hand
van modellen en/of expert judgement.
In het Kader Ecologie en Cumulatie is nagegaan of met behulp van een aanvaringenmodel
dat ontwikkeld was met behulp van gegevens van vleermuisslachtoffers op land, het
aantal vleermuisslachtoffers op zee bepaald kon worden. Dit bleek niet het geval te
zijn. Het model is gebaseerd op gegevens van windparken nabij vleermuiskolonies met
bomen en gebouwen in de omgeving. Dit blijkt een geen goede voorspeller te zijn van
het aantal slachtoffers onder (migrerende) vleermuizen in open gebieden nabij de kust.
In het Kader Ecologie en Cumulatie is daarom gewerkt met expert judgment. Hierbij is uitgegaan van de kennis van het aantal slachtoffers op land, met daarbij
aangetekend dat de vleermuisactiviteit op zee lager is dan op land. Dit vanwege het
feit dat:
– Niet migrerende vleermuissoorten vrijwel afwezig zijn offshore
– Slechts een klein deel van de migrerend vleermuissoorten ook lange afstanden migreren
en daarbij de Noordzee zouden kunnen oversteken
– Op zee vleermuisactiviteit vrijwel alleen plaatsvindt tijdens de migratieperiode
– Op zee vleermuisactiviteit sterker beperkt wordt door weersomstandigheden dan op
land
Een lagere vleermuisactiviteit zal leiden tot minder aanvaringsslachtoffers.
Daarom is voor de expert judgement gekeken naar zo representatief mogelijke windpark situaties op land: open (agrarische)
gebieden. Hier bleek het aantal slachtoffers ongeveer 1 per turbine te zijn.
Indiener geeft aan dat uit recent onderzoek is gebleken dat veel windturbines op land
meer dan 10 aanvaringsslachtoffers veroorzaken. Onduidelijk welk onderzoek indiener
hier precies aanhaalt. Het blijkt niet uit het artikel van de Scientific American
van juni 2016. Wel is in dat artikel een verwijzing te vinden naar het artikel2 waarin wordt ingegaan op de zogenaamde ‘multi mortality events (MME)’.Een MME wordt hierbij gedefinieerd als: ‘a case in which ≥ 10 dead bats were counted or estimated in a given locality within
a maximum timespan of 1 year, and more typically within a few days or a season’. Hierbij wijzen wij erop dat het dus gaat om totaal 10 slachtoffers op een plek,
niet om 10 slachtoffers per turbine. Het gaat dus niet zoals de indiener suggereert
om een 10 maal grotere kans op slachtoffers dan in het KEC.
Daarnaast is het goed om op te merken dat de 1180 MME’s door verschillende factoren
veroorzaakt worden (natuurlijk en antropogeen waaronder windturbines (250 MME’s verdeeld
over alle werelddelen)).
Conclusie is dan ook dat er geen vergelijking kan worden gemaakt tussen de aanname
in het KEC (slachtoffer per turbine) en de gerapporteerde eenheid in het aangehaalde
artikel (minimaal 10 slachtoffers per plek).
Ten overvloede wordt erop gewezen dat de literatuur die beschikbaar is op internet
niet automatisch tot het best beschikbare informatie behoort. Noch dat de meest conservatieve
aanname de juiste is om mee te werken. In het KEC is er, op basis van argumenten én
expert judgement, gewerkt met zo representatief mogelijke aannames.
|
47
|
Ecologie
|
6
|
Uit het MER voor windparken Borssele volgt dat IJmuiden Ver op alle milieuaspecten,
vogels, zeezoogdieren en landschap en zichtbaarheid beter scoort dan Hollandse Kust.
Ondanks alle mitigerende maatregelen zullen zich negatieven ecologische effecten voordoen.
|
Uit het Kader Ecologie en Cumulatie (update 2016) blijkt dat, met het uitvoeren van
de mitigerende maatregelen zoals vastgesteld in de kavelbesluiten, significant negatieve
effecten op Natura 2000-gebieden en negatieve gevolgen voor de staat van instandhouding
van soorten als gevolg van de gehele routekaart uitgesloten kunnen worden. Zie tevens
beantwoording op zienswijzen met volgnummers 5 en 6.
|
48
|
|
2
|
Indiener stelt dat bijna tot geen onderzoek gedaan is naar wat windparken en elektrische
kabels doen op de visbestanden.
|
De effecten van het windpark op het zeeleven zijn onderzocht in het MER (hoofdstuk
7.4 – 7.7). Uit het MER is gebleken dat het windpark geen significant negatieve effecten
heeft op vissen en het visbestand. Voor een aantal commercieel beviste vissoorten
is onderzocht hoe populaties of individuen reageren op de aanwezigheid van een windpark
in de Nederlandse Noordzee.
Uit onderzoek in Offshore Windmolenpark Egmond aan Zee is gebleken dat er geen significante
verschillen in vissamenstelling zijn aangetroffen. Op kleinere schaal zijn er wel
significante verschillen aangetroffen rondom de turbinepaal en stortstenen.
Onderzoek met gezenderde tong en kabeljauw liet zien dat tong zich niet anders gedraagt
binnen of buiten een windpark op zee. De schaal van de jaarlijkse migratiepatronen
van tong in de Noordzee zijn vele malen groter dan de oppervlakte van een windpark.
Zij zwemmen door een windpark heen en blijven er niet hangen. Voor kabeljauw geldt
dat niet, sommige individuen hielden zich gedurende meerdere maanden op rondom één
of meerdere turbinepalen. De verwachting is dat kabeljauwen profiteren van het verhoogde
voedselaanbod dat meekomt met de introductie van hard substraat in de vorm van de
turbinepaal en stortstenen.
In Prinses Amaliawindpark (PAWP) zijn er in de periode 2004-2013 geen verschillen
aangetroffen in de samenstelling van rondvis. Er werd gesuggereerd dat er in PAWP
meer zandspiering voorkwam maar een recente bodemschaafcampagne in 2017 in PAWP gaf
geen verschil aan. Wat betreft platvis zijn er ook geen significante verschillen waargenomen,
wel zijn er in 2014 kleinere aantallen kleine platvis aangetroffen en grotere aantallen
grote platvis aangetroffen in PAWP aangetroffen.
De onderzoeken waarnaar wordt verwezen in de reactie zijn te vinden via de onderstaande
links:
http://www.noordzeewind.nl/wp-content/uploads/2012/02/OWEZ_R_265_T1_20100916_Residence_time_cod_sole_OWEZ.pdf
http://www.noordzeewind.nl/wp-content/uploads/2012/12/OWEZ_R_264_T1_20121215_final_report_fish.pdf
https://www.eneco.nl/over-ons/-/media/eneco-over-ons-3/images/projecten/prinses-amaliawindpark/pdf/rondviseindrapport.ashx?la=nl-nl
https://www.eneco.nl/over-ons/-/media/eneco-over-ons-3/images/projecten/prinses-amaliawindpark/pdf/platviseindrapport.ashx?la=nl-nl
Dit najaar is er een bureaustudie uitgevoerd naar de kennisleemten met betrekking
tot elektromagnetische velden (die door infield en exportkabel van offshore windparken
opgewekt worden) en de effecten op visbestanden en mariene organismen. Er worden lab
experimenten en mogelijk veldstudies voor bepaalde sleutelsoorten ontwikkelt om in
2018 uitgevoerd te worden.
– Algemene bureaustudie over potentiele effecten van elektromagnetische velden:
https://www.noordzeeloket.nl/images/Potential%20effects%20of%20electromagnetic%20fields%20in%20the%20Dutch%20North%20Sea%20-%20Phase%201%20Desk%20Study%20RWS%2C%20WVL_5355.pdf
|
49
|
Zeezoogdieren
|
9, 10
|
Indieners geven aan dat uit het MER en de daarbij behorende achtergrondstudies blijkt
dat de effecten van geluid op bruinvissen en zeehonden beperkt zijn. Deze worden door
het toepassen van geluidmitigatie nog verder beperkt. Indiener is van mening dat het
toepassen van een akoestisch afschrikmiddel alleen toegevoegde waarde heeft voor toepassing
op bruinvissen. Indiener verzoekt daarom het voorschrift aan te passen voor gebruik
voor bruinvissen.
|
Zoals in het kavelbesluit is opgenomen is de maatregel in voorschrift 4.1 ter voorkoming van permanente fysieke effecten bij bruinvissen en zeehonden en mortaliteit
van vissen. Onder de Wet natuurbescherming geldt voor alle diersoorten, zowel beschermd als onbeschermd, de zorgplicht zoals
genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Op grond hiervan moet schade aan alle in het wild levende dieren en planten zoveel
als redelijkerwijs mogelijk worden voorkomen. Dat wil zeggen dat permanente fysieke
schade waaronder permanente gehoordrempelverschuiving of permanent thresholdshift (PTS) en mortaliteit zoveel als redelijkerwijs mogelijk voorkomen dient te worden. Daarom
wordt de maatregel van het akoestisch afschrikmiddel toegepast ter voorkoming van
effecten bij zowel bruinvissen als zeehonden en mortaliteit van vissen.
|
50
|
|
9, 10
|
Indiener ziet graag een nadere toelichting op de aangescherpte geluidseisen t.o.v.
Kavel I/II. Welke inzichten of omstandigheden waren aanleiding voor verzwaring van
de geluidsbeperking? Par. 7.3.3. stelt nu juist dat het aantal bruinvissen dat permanente
gehoorschade oploopt kleiner is dan bij Kavel I/II; dat het
gebied waarbinnen een vermijdingsreactie kunnen vertonen kleiner is, en dat de in
worst case berekende populatiereductie kleiner is. Daarnaast blijkt uit recente studies
een beperkter effect van heien op bruinvispopulaties en bijvoorbeeld in Denemarken
zijn de geluideisen recentelijk juist versoepeld.
|
De overheid volgt de ontwikkeling van verschillende studies nauwgezet. Op dit moment
is dat echter geen reden om de keuze voor effectmodellen aan te passen. Momenteel
wordt de effectbeoordeling gebaseerd op het zogenaamde IPCOD model en de gehanteerde
aannames zoals opgenomen in het KEC.
In het KEC is uitgegaan van een maximaal toelaatbare afname van 5% van de populatie
van bruinvissen (met een zekerheid van 95%). Op basis hiervan worden voorschriften
opgesteld in de kavelbesluiten, waarbij de aanleg van windparken op zee conform het
Energieakkoord tezamen niet mogen leiden tot een groter effect.
Voor kavel III en IV Hollandse Kust (zuid) is de geluidsnorm gelijk getrokken met
de geluidsnorm van de kavels in windenergiegebied Borssele. De geluidsnorm is daarmee
iets aangescherpt ten opzichte van de norm in de kavelbesluiten Hollandse Kust (zuid)
I en II.
Dit vanwege het feit dat ook na de uitrol van de routekaart nog meer windenergie op
zee geplaatst zal worden. Omdat deze norm iets strenger is zijn de effecten op de
populatie van bruinvissen kleiner en blijft er daarmee ‘ecologische ruimte’ over de
windenergie na 2024.
|
51
|
|
2
|
Indiener maakt zich grote zorgen over wat de herrie doet bij de bruinvissen. Indiener
stelt dat de laatste jaren, sinds er windparken gekomen zijn, het gedrag van de bruinvissen
is verandert. De bruinvissen vallen ten prooi aan de zeehonden. Indiener wilt hier
meer onderzoek naar voordat de windparken er komen.
|
De aanleg van windparken door heien kan een verstorende werking hebben op bruinvissen.
Dit is vastgesteld bij verschillende onderzoeken op de Noordzee en in bassins. Dit
effect is echter tijdelijk van aard, nadat het heien is gestopt maken bruinvissen
weer gebruik van de locatie waar is geheid.
De effecten van operationele windparken zijn verwaarloosbaar. Het geluid van operationele
windturbines is beperkt hoorbaar voor bruinvissen en leidt niet tot niveau’s waarbij
onder natuurlijke omstandigheden een tijdelijke gehoordrempelverschuiving optreedt.
Dit is oa vastgesteld in Offshore windpark Egmond aan Zee (http://www.noordzeewind.nl/wp-content/uploads/2015/03/C069.13-Report-T1-WTG-noise-production-T1-na-review-2014-05-28-FIN.pdf)
Het is correct dat bruinvissen ten prooi vallen aan (grijze) zeehonden. Er zijn geen
aanwijzingen voor dat dit een gevolg is van offshore windparken. Waarschijnlijk is
het gelegen in het feit dat de populatie grijze zeehonden nog steeds toeneemt in de
Nederlandse Wadden- en Noordzee.
|
|
Zand-en schelpenwinning
|
52
|
|
9, 10
|
Indieners geven aan dat in de afweging van kavelbesluit III wordt beschreven dat de
gevolgen voor toekomstige zand- en schelpenwinning beperkt zijn.
Het is indiener niet duidelijk of dit betekent dat er geen zand en schelpen meer gewonnen
zullen worden in kavel III of dat de vergunninghouder hiervoor nog iets dient te regelen.
|
In kavel III vindt geen actieve zandwinning meer plaats, dit betekent dat hier vanaf
heden en in de toekomst geen zand meer gewonnen zal worden. De vergunninghouder hoeft
hiervoor niets zelf te regelen. Er zal tevens geen schelpenwinning meer plaatsvinden
in het gebied.
|
|
Voorschriften
|
53
|
|
5
|
Indiener stelt ten aanzien van voorschrift 4 dat het voorschrift op basis van monitoring gegevens aangescherpt moet kunnen worden.
Tevens ontbreekt een voorschrift om het windpark ook bij terugkeer in de lente stil
te leggen. Daarom zou er een aanvullend voorschrift moeten komen waarin ook detectiesystemen
geïnstalleerd moeten worden om tijdig massale vleermuistrek waar te nemen en de turbines
daarop af te schakelen. Dit bestaat reeds voor de vogeltrek. Daarnaast zou ook een
afschriksysteem op de turbine geïnstalleerd moeten worden.
|
Zoals in het kavelbesluit is opgenomen is het huidige vergunningsvoorschrift afgestemd
op monitoringsgegevens op het Nederlandse deel van de Noordzee. Daarmee wordt naar
verwachting circa 90% van het effect teniet gedaan. In het Wozep wordt nader onderzoek
gedaan naar de migratie (waar, wanneer en onder welke weersomstandigheden) van vleermuizen
op zee. Als er nieuwe inzichten uit het WOZEP volgen zullen de voorschriften in het
kavelbesluit geoptimaliseerd worden.
Voor het Wozep 2016 is onderzoek gedaan naar methoden om vleermuizen en vogels waar
te nemen, te raadplegen via https://www.noordzeeloket.nl/functies-en-gebruik/windenergie/ecologie/wind-zee-ecologisch/documenten-wozep/@166999/review-methods/.
Op dit moment zijn er nog geen systemen op de markt die migratiebewegingen (fluxen) en/of aanvaringsslachtoffers hebben kunnen waarnemen óf daar specifiek voor zijn ontworpen
(zoals bijvoorbeeld radars). Het voorschrijven van een dergelijke methodiek is daarom
niet opportuun.
Wel zal binnen het Wozep meerjarenprogramma de haalbaarheid van methodieken om vleermuizen
op zee waar te nemen verder worden onderzocht. Een mitigerende maatregel als een afschriksysteem
is vooralsnog niet aan de orde.
|
54
|
|
5
|
Indiener stelt dat in het voorschrift 5 over Evaluatie en Monitoring wordt niet gesproken over het Wozep ecologisch onderzoeks
programma waarbij het Rijk de hele verantwoordelijkheid naar zich heeft toegetrokken
en de windpark exploitanten ontlast van hun eigen verantwoordelijkheid om ecologische
schade te beperken. Indiener vindt het onduidelijk hoe nieuwe onderzoeksresultaten
vertaald worden in aanvullende eisen aan de bestaande windparken en hoe de financiële
gevolgen worden afgehandeld. Er dient zoals bij nucleaire installaties gebruikelijk
is een periodieke herbeoordeling op ecologische effecten plaats te vinden, zodat de
stand der techniek in de bescherming van de milieu en ecologie gewaarborgd wordt.
|
In voorschrift 5 zal worden verwezen naar het Wind op zee ecologisch programma. Zoals
in het Wozep Meerjarenprogramma 2017-2021 is beschreven (p.10) kunnen de resultaten
van Wozep ingezet worden om aannames in het vergunningverleningstraject (Kader Ecologie
en Cumulatie, MER-en en passende beoordeling) aan te scherpen en de voorschriften
in de kavelbesluiten te optimaliseren. Dit is ook als zodanig beschreven in paragraaf 7.8.6 van de kavelbesluiten.
|
54
|
|
9, 10
|
Het is indieners niet duidelijk wat in voorschrift 4.6 bedoeld wordt met de afstand van 900 meter tussen de lampen op de horizon. Tevens
is het indiener niet duidelijk wat er met voorschrift 4. 6d wordt bedoeld met het
gedeeltelijk verlichten van het windpark tijdens SAR in of nabij het windpark.
|
Met de afstand van 900 meter tussen de lampen op de horizon wordt bedoeld de afstand
die zichtbaar is vanuit een cockpit van een helikopter. Om dit te garanderen zullen
er mogelijk binnen de contour van het windpark ook enkele turbines permanent verlicht
moeten worden. De feitelijke fysieke afstand tussen de lampen mag maximaal 1.200 meter
bedragen. Naar aanleiding van deze zienswijze zal de tekst van het voorschrift hierop
worden aangepast.
Bij reddingsoperaties is het van belang dat de SAR helikopter ter plaatse van de reddingsoperatie
exact weet en ziet waar de windturbines zijn gepositioneerd. Daarom moeten alle turbines
van een lamp worden voorzien waardoor het mogelijk is dat tijdens de reddingsoperatie
dat deel van het windpark waar het incident plaatsvindt kan worden verlicht.
|
55
|
|
9, 10
|
Indieners geeft aan dat in voorschrift 4 wordt gesteld dat de vergunninghouder verplicht is tot het meewerken aan plaatsing
van een systeem dat daadwerkelijke vogeltrek waarneemt. Indieners verzoeken hierbij
op te nemen dat de in het windpark geldende veiligheidsregels daarbij in acht moeten
worden genomen, zoals in voorschrift 5.1 is gedaan.
|
Naar aanleiding van deze zienswijze zal het voorschrift 4 worden aangepast.
|
56
|
|
9,10
|
Indieners geven aan dat voorschrift 4.7.b van ontwerpkavelbesluit IV een doublure lijkt te zijn van voorschrift 4.3b.
|
Naar aanleiding van deze zienswijze zal kavelbesluit IV worden aangepast. In kavelbesluit
III stond dit wel correct.
|
57
|
|
9, 10
|
Indieners stellen dat de tiphoogte op een aantal plaatsen aan de orde komt, zonder
dat altijd de relatie met het te beschermen belang duidelijk is. In paragraaf 6.2.4 wordt de maximale tiphoogte van 251 m. genoemd in het kader van zichtbaarheid. Het
is echter een voorschrift op ‘Windpark en bandbreedten’ en niet op ‘Mitigerende Maatregelen’.
Ook blijkt uit de toelichting geen relatie tussen tiphoogte en de (belangenafweging
inzake) zichtbaarheid. In paragraaf 6.7.3 wordt genoemd dat de maximale tiphoogte voldoende veiligheid biedt. Indiener vraagt
of er is onderzocht of, bijvoorbeeld 300 m. ook nog voldoende veiligheid biedt?
|
Met de invoering van de Wet windenergie op zee is er een robuust wettelijk kader gekomen
om de opschaling van wind op zee mogelijk te maken met als uitgangspunt dat de windparken
gebruik maken van de laatste stand van de techniek. In combinatie met de wens om de
windparken tegen zo laag mogelijke kosten te realiseren, wordt aan de vergunninghouder
van het windpark de flexibiliteit geboden om te kiezen voor de meest optimale windturbine
binnen bepaalde bandbreedtes. Voor Hollandse Kust (zuid en noord) zal worden volstaan
met de huidige buitenmaten, waaronder een maximum tiphoogte van 251 meter boven zeeniveau
en een maximale rotordiameter van 221 meter. Deze buitenmaten zijn in overstemming
met de windsector vastgesteld als zijnde grenzen die naar verwachting voldoende ruimte
bieden gedurende de uitvoering van de huidige routekaart van het Energieakkoord. Voor
eventuele doorgroei van windenergie op zee na het Energieakkoord en in gebieden verder
op zee kunnen andere buitenmaten onderzocht worden.
Daarnaast is bij de vaststelling van de buitenmaten van de windturbines rekening gehouden
met de luchtvaartveiligheid en de zichtbaarheid vanaf de kust. Windenergiegebied Hollandse
Kust (zuid) ligt binnen de begrenzing van verschillende luchtverkeersgebieden, onder
andere die van de luchthaven van Schiphol en Rotterdam. Uit internationale luchtvaart
wet -en regelgeving vloeien eisen voort dat er voldoende separatie moet worden aangehouden
tussen obstakels en luchtvaartuigen. Bij een maximale tiphoogte van 251 meter blijft
er genoeg laterale en verticale separatie over ten opzichte van luchtvaartuigen. De
huidige trend bij windparken op zee is dat steeds grotere turbines met een groter
vermogen (in Megawatt) gebouwd worden. Per kavel is een maximaal vermogen van 380
MW vastgesteld, bij het gebruik van windturbines met een groter vermogen, zullen er
minder turbines nodig zijn om tot hetzelfde vermogen te komen. Het aanzicht van het
windpark kan dan als minder beeldvullend worden beleefd. Grotere windturbines zijn
niet van invloed op de zichtbaarheid van het windpark an sich, maar steken wel verder
boven de horizon uit en zijn bij goede zichtomstandigheden tot een grotere afstand
zichtbaar. Grotere turbines kunnen als meer dominant worden beleefd. Hoewel beleving
subjectief is en verschilt per persoon, is het goed om een duidelijke bovengrens te
hanteren, die voor alle windparken nabij de kust uniform is.
|