Effecten op bruinvissen windpark kavel IV
Voor de bruinvis, de meest gevoelige zeezoogdiersoort ten aanzien van onderwatergeluid,
zijn de effecten op de populatie in de Zuidelijke Noordzee onderzocht als gevolg van
onderwatergeluid door hei-activiteiten. Bij de andere funderingstechnieken die in
het MER zijn beschouwd zal minder geluid worden geproduceerd en zullen er dus minder
effecten zijn.
In het doorgerekende worst case scenario (63 turbines, geen geluidsmitigatie) kunnen in het voorjaar, wanneer dichtheden
bruinvissen op het NCP het hoogst zijn, maximaal 3 bruinvissen als gevolg van heiwerkzaamheden
in kavel IV permanente gehoorschade oplopen.
Daarnaast kunnen bruinvissen over een oppervlak van maximaal 2.577 km2 kilometer een vermijdingsreactie vertonen als gevolg van onderwatergeluid. De gevolgen
van deze vermijdingsreactie voor de bruinvispopulatie zijn bepaald door middel van
het Interim PCoD model. Bij het toepassen van het Interim PCoD model is gebruik gemaakt van de meest recente inzichten van de ‘Werkgroep Onderwatergeluid.
Uit het model volgt dat het aantal bruinvisverstoringsdagen bepalend is voor de mogelijke
populatie-effecten. Hierbij is het aantal bruinvisverstoringsdagen berekend door het
aantal mogelijk verstoorde dieren per dag te vermenigvuldigen met het aantal verstoringsdagen.
Het aantal mogelijk verstoorde bruinvissen per dag wordt hierbij berekend door het
berekende verstoringsoppervlak te vermenigvuldigen met een schatting van de dichtheid
van bruinvissen binnen dat oppervlak. Het aantal verstoringsdagen staat voor monopiles
gelijk aan het aantal windturbines, waarbij de aanname is dat er één paal per dag
wordt geheid en de verstoring als gevolg daarvan ook een dag duurt. Voor tripods en
jackets wordt aangenomen dat de voor de fundering van één windturbine benodigde palen
ook binnen één dag worden geheid, waardoor de verstoring gelijk of minder is dan die
van monopiles.
De in worst case berekende maximale populatiereductie (2,5% van de populatie op de NCP) is groter dan de maximale toelaatbare reductie.
Negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding zijn dan ook niet uit te
sluiten. Er wordt een voorschrift opgenomen dat de geluidsproductie begrenst tot een
maximale waarde tussen 162 en 172 dB re µPa2s op 750 meter, afhankelijk van het seizoen en het aantal op te richten windturbines.
Onderwatergeluidsniveaus als gevolg van operationele windturbines zijn lager dan de
geluidsniveaus waarboven de gevoeligste soort, de bruinvis, vermijding vertoont. Negatieve
effecten van operationele windturbines op de populatie zijn dan ook uit te sluiten.
Cumulatieve effecten op bruinvissen
Uit het KEC blijkt dat enkel in de variant waarbij de mate van onderwatergeluid wordt
beperkt tijdens de aanlegactiviteiten, negatieve effecten op de populatie bruinvissen
op de NCP uitgesloten kunnen worden. Daarom wordt een voorschrift opgenomen dat de
geluidsproductie limiteert.
Om recht te doen aan verschillende factoren die van invloed zijn op de verstoring
van bruinvissen tijdens het heien, is gekozen voor een variabele norm. Met deze norm
wordt de geluidsproductie voor kavel IV in Hollands Kust (zuid) begrensd tot een maximale
waarde tussen 162 en 172 dB re µPa2s op 750 meter, afhankelijk van het seizoen en het aantal op te richten windturbines.
Bij het opstellen van het voorschrift is tevens uitvoering gegeven aan het advies
van de Commissie m.e.r. om bij het maximale acceptabele effect rekening te houden
met de matig ongunstige staat van instandhouding waarin de soort zich bevindt. Berekend
is dat met dit voorschrift de populatiereductie als gevolg van de aanleg van de windparken
op zee van het Energieakkoord met grote zekerheid (95%) niet meer dan 5% is. De onderbouwing
en uitwerking van dit voorschrift wordt nader toegelicht in paragraaf 7.8.2.
Passende Beoordeling – bruinvissen
Met inbegrip van de mitigerende maatregelen (beperken onderwatergeluid tijdens de
aanlegfase) wordt het duurzame voortbestaan van de populatie bruinvissen niet aangetast
als gevolg van de aanleg van een windpark in kavel IV. Significant negatieve effecten
op doelaantallen zijn in Natura 2000-gebieden daarom uit te sluiten.
Vanwege de voorgeschreven maatregel (beperken onderwatergeluid tijdens de aanlegfase)
is er, als gevolg van een windpark in kavel IV, geen sprake van overlap tussen de
geluidcontour waarin bruinvissen vermijding vertonen en Natura 2000-gebieden waar
deze soort een instandhoudingsdoelstelling heeft. Negatieve effecten op de omvang
en kwaliteit van het leefgebied in deze Natura 2000-gebieden zijn dan ook uit te sluiten.
Omdat de gunstige staat van instandhouding van de populatie bruinvissen op de EEZ
niet in gevaar wordt gebracht, zijn significant negatieve effecten op doelaantallen
in Natura 2000-gebieden uit te sluiten.