|
Eis voor broeikasgasemissie
|
P1
|
Het gebruik van biomassa leidt tot een substantiële reductie van de uitstoot van broeikasgassen,
berekend over de gehele keten, in vergelijking met het gebruik van fossiele brandstoffen
|
1.1a
|
De berekende reductie van CO2eq uitstoot is gemiddeld over een jaar minimaal 70% ten opzichte van de EU-referentiewaarde.
De gemiddelde uitstoot van CO2eq bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op de methodologie en de referentiewaarden voor fossiele
brandstoffen uit bijlage VI.B bij richtlijn (EU) 2018/2001.
|
1.1b
|
Geen enkele levering van biomassa leidt tot een uitstoot boven de waarde van 74 g
CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ voor warmte. Voor installaties die op of na 1 januari 2021 operationeel zijn
geworden of uiterlijk met ingang van 31 december 2025 operationeel worden, is de bedoelde
reductie per levering minimaal 70%. Voor installaties die operationeel worden vanaf
1 januari 2026 is bedoelde reductie minimaal 80%. De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op de methodologie en de referentiewaarden voor fossiele
brandstoffen uit bijlage VI.B bij richtlijn (EU) 2018/2001.
|
|
Eis voor bodembeheer bij reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische
reststromen
|
P2
|
De kwaliteit van de bodem wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt
|
2.1
|
De beste werkwijzen worden toegepast voor de instandhouding of verbetering van de
bodem en de bodemkwaliteit met het oog op de productie of de beheerdoelstellingen
zoals deze zijn vastgelegd in een beheerplan.
|
|
Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik
|
P3
|
Productie van ruwe biomassa leidt niet tot de vernietiging van koolstofreservoirs
|
3.1
|
Biomassa is niet afkomstig van structureel gedraineerd land dat op 1 januari 2008
veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van deze
grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengen.
|
3.2
|
Biomassa is niet afkomstig van land dat na 1 januari 2008 is geconverteerd van wetlands
naar andere of drogere ecosystemen.
|
3.3
|
Biomassa is niet afkomstig van houtplantages die na 31 december 1997 zijn aangelegd
door middel van conversie van natuurlijke bossen, tenzij de bosbeheerder niet direct
of indirect verantwoordelijk is voor de conversie. Biomassa afkomstig van houtplantages
die na 1997 zijn aangelegd door middel van conversie van gedegradeerde natuurlijke
bossen, of op gedegradeerde gronden is vrijgesteld van deze eis indien dit ecologisch
en economisch verantwoord is en indien de bosbeheerder niet direct of indirect verantwoordelijk
is voor de degradatie.
|
P4
|
Gebruik van biomassa leidt niet tot het ontstaan van een langlopende koolstofschuld
|
4.1
|
De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het
op lange termijn of middellange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden.
|
4.2
|
Biomassa is niet afkomstig van boomstronken tenzij de stronken al om een andere reden
dan de hout- of biomassaproductie zijn verwijderd.
|
4.3
|
Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie uit
bossen wordt gebruikt als biomassa voor energieopwekking. Rondhout afkomstig uit dunningen
of uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is vrijgesteld van
deze eis.
|
P5
|
Biomassaproductie leidt niet tot indirecte verandering van landgebruik (Indirect Land
Use Change (ILUC))
|
5.1
|
Bij biomassa die afkomstig is van energieteeltsystemen die na 1 januari 2008 zijn
aangelegd, is aangetoond dat er sprake is van een laag risico van indirecte verandering
van landgebruik. Biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare is vrijgesteld
van deze eis.
|
|
Eisen voor duurzaam bosbeheer
|
P6
|
Relevante internationale, nationale, regionale en lokale wet- en regelgeving wordt
nageleefd
|
6.1
|
De bosbeheerder heeft het juridisch gebruiksrecht van het bos.
|
6.2
|
De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en
royalty’s.
|
6.3
|
Anticorruptiewetgeving wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptie wetgeving treft
de bosbeheerder andere anticorruptiemaatregelen die in verhouding staan tot de schaal
en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie.
|
P7
|
Biodiversiteit wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt
|
7.1
|
Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van inheemse
ecosystemen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd,
worden beschermd en zo mogelijk versterkt. De terreinen kunnen één of meer van de
volgende waarden omvatten: diversiteit aan soorten, ecosystemen en habitats, ecosysteemdiensten,
ecosystemen op landschapsniveau en culturele waarden.
|
7.2
|
Er zijn maatregelen getroffen voor de bescherming van beschermde en bedreigde planten-
en diersoorten en indien van toepassing voor de versterking van de populatie en hun
habitat.
|
7.3
|
Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere vormen van grondgebruik,
met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan, tenzij deze:
- betrekking heeft op een geringe oppervlakte niet groter dan 5% van de oppervlakte
van die bosbeheereenheid op de peildatum 1 januari 2008, en
- leidt tot duidelijke langetermijnvoordelen voor natuurbehoud, en
- geen schade toebrengt aan of bedreiging vormt voor terreinen met een hoge beschermingswaarde.
|
7.4
|
In het geval van houtplantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten. Een relevant
gedeelte van het areaal van de houtplantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot
natuurlijk bos.
|
7.5
|
De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht
en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd, om de instandhouding
van de biodiversiteit binnen de bossen te waarborgen.
|
P8
|
De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos worden
in stand gehouden en waar mogelijk versterkt
|
8.1
|
De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden en zo nodig verbeterd,
waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten
en hellingen.
|
8.2
|
De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid,
alsook benedenstrooms buiten de bosbeheereenheid, wordt minimaal behouden en waar
nodig verbeterd.
|
8.3
|
Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in
de bosbeheereenheid voorkomen, blijven behouden.
|
8.4
|
Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van reduced impact logging en voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor wegenbouw.
|
8.5
|
Indien branden worden gebruikt voor het bereiken van beheerdoelstellingen, zoals regeneratie
van specifieke boomsoorten, zijn er adequate veiligheidsmaatregelen getroffen.
|
8.6
|
Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor
zover deze een bedreiging vormen voor het natuurlijk kapitaal.
|
8.7
|
Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische
processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden
die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en
van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan.
|
8.8
|
Het ontstaan van anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen dan wel verzameld,
op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd.
|
P9
|
De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout wordt in
stand gehouden om de toekomst van de bossen te waarborgen
|
9.1
|
De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid wordt in stand
gehouden.
|
9.2
|
De bosbeheereenheid wordt adequaat beschermd tegen illegale exploitatie van hout en
niet-houtige bosproducten, inclusief de producten van jacht en visserij, illegale
vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en
overige illegale activiteiten.
|
P10
|
Duurzaam bosbeheer wordt gerealiseerd op basis van een beheersysteem
|
10.1
|
Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor
het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning,
uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling.
|
10.2
|
Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit:
– een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid;
– langetermijndoelstellingen gericht op de ecologische functies van de bosbeheereenheid;
– de jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks
toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, berekend op basis van betrouwbare
en actuele gegevens;
– een begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer.
|
10.3
|
Essentiële elementen voor het bosbeheer zijn op kaarten aangegeven.
|
10.4
|
De uitvoering van het plan voor het bosbeheer wordt periodiek gemonitord en de ecologische
effecten van het bosbeheer worden geëvalueerd.
|
10.5
|
Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid
en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing.
|
P11
|
Beheer in een groep biedt voldoende waarborgen voor duurzaam bosbeheer
|
11.1
|
Een groep staat onder leiding en toezicht van een juridische entiteit.
|
11.2
|
Een groep voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet het bosbeheer
van ieder lid van een groep aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op
het beheer van dat bos.
|
|
Eisen voor het handelsketensysteem
|
P12
|
Er is een handelsketensysteem voor de biomassa van de eerste schakel in de keten tot
aan de energieproducent dat voorziet in een koppeling tussen de bron en het materiaal
in het product of de productlijn, en waarvan de broeikasgasuitstootgegevens van iedere
afzonderlijke schakel bekend zijn
|
12.1
|
Iedere schakel in het handelsketensysteem is eindverantwoordelijk en beschikt over
een kwaliteitsmanagementsysteem dat waarborgt dat aan de eisen van het handelsketensysteem
wordt voldaan.
|
12.2
|
Iedere schakel in het handelsketensysteem beschikt over de voor haar organisatie relevante
broeikasgasuitstootgegevens die verkregen zijn met gebruikmaking van de methodologie
en de referentiewaarden voor fossiele brandstoffen in bijlage VI.B bij richtlijn (EU) 2018/2001.
|
12.3
|
Iedere schakel in het handelsketensysteem bewaart gedurende minimaal vijf jaar alle
documentatie die nodig is om aan te tonen dat aan de toepasselijke duurzaamheidseisen
is voldaan.
|
12.4
|
Iedere schakel in het handelsketensysteem registreert per inkomende en uitgaande levering
biomassa de hoeveelheden en de op grond van deze regeling vereiste duurzaamheidsinformatie.
Uit het verificatieprotocol volgt welke duurzaamheidsinformatie is vereist.
|
12.5
|
Bij het mengen en splitsen van leveringen met verschillende duurzaamheidseigenschappen
in het handelsketensysteem maakt een schakel gebruik van een massabalans.
Bij het mengen geldt:
– de methode wordt ten minste op het niveau van een locatie toegepast;
– de organisatie definieert de periode met een maximum van een jaar, waarover de ingaande
en uitgaande leveringen worden gemeten en maakt deze kenbaar;
– alle duurzaamheidseigenschappen van een uitgaand mengsel kunnen naar aard en hoeveelheid
herleid worden tot die van de ingaande leveringen, rekening houdend met de van toepassing
zijnde conversiefactoren.
|
P13
|
Bij een groepsmanagementsysteem voor het handelsketensysteem voldoet de groep als
geheel aan dezelfde eisen als de eisen die aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden
|
13.1
|
Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is
voor de groep als geheel. De entiteit beschikt over een managementsysteem alsmede
over technische en menselijke hulpmiddelen waarmee het aantal deelnemende locaties
binnen de reikwijdte van het systeem wordt aangestuurd. De entiteit voert jaarlijks
een audit uit bij een deel van de aangesloten groepsleden.
|
13.2
|
De groep werkt conform de eisen 12.1 tot en met 12.5. Daarnaast voldoet ieder groepslid
aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn.
|
13.3
|
De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen:
– namen en adressen van de groepsleden;
– een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de eisen van
het handelsketensysteem;
– de inkomende en uitgaande leveringen van elk van de afzonderlijke groepsleden.
|