Het College kan doen besluiten dat:
• eerst een opsporingsonderzoek wordt gestart alvorens definitief kan worden beslist;
• de zaak wordt geseponeerd eventueel onder bepaalde (bijzondere) voorwaarden;
• de arts wordt vervolgd (dagvaarden).
Over de afdoeningsbeslissing informeert het College de Beoordelingscommissie, de IGZ en het arrondissementsparket Rotterdam (EMZ). Het College informeert de arts over de afdoeningsbeslissing.
Het uitgangspunt is dat, gelet op het belang dat door artikel 82a en 289 Sr wordt beschermd te weten het menselijk leven, de arts wordt vervolgd indien deze een substantiële zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. De ervaring leert echter dat zaken die aan het College ter beoordeling worden voorgelegd, zelden tot nooit zwart-wit zijn. De beoordeling door het College is dan ook sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en is daarmee maatwerk. Deze aanwijzing geeft de contouren van deze beoordeling, zowel ten aanzien van de informatie waarop het College zich baseert als ten aanzien van de weging van de verschillende zorgvuldigheidseisen die de Regeling biedt.
Om de zaak goed te kunnen beoordelen, neemt het College kennis van alle relevante informatie. Daaronder wordt in ieder geval verstaan het oordeel van de Beoordelingscommissie en de onderliggende stukken. Hoewel het oordeel van de Beoordelingscommissie niet doorslaggevend is voor de te nemen beslissing door het College, weegt dit oordeel zwaar.
Op basis van de verkregen informatie beoordeelt het College de vraag of de arts een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en, wanneer dat het geval is, of het opportuun is de arts te vervolgen. Deze beoordeling is, zoals gezegd, sterk afhankelijk van de weging van de concrete omstandigheden van het geval.
Het feit dat de Beoordelingscommissie heeft geconstateerd dat de arts (op een of meerdere punten niet) zorgvuldig heeft gehandeld, leidt niet automatisch tot de beslissing dat de arts strafrechtelijk wordt vervolgd. Dit is, zoals gezegd, sterk afhankelijk van de beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij primair moet worden beoordeeld of de arts vanwege de Beoordelingscommissie geconstateerde schending een strafrechtelijk verwijt val te maken en (als daarvan sprake is) welke beslissing het openbaar ministerie dan opportuun is.
Hieronder wordt een kader gegeven van relevante overwegingen bij die beoordeling, dat – gelet op de aard van deze zaken - niet uitputtend is.