Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Geraadpleegd op 08-10-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 31-12-2023

Besluit van 23 oktober 2017, houdende vaststelling van regels ter bescherming van personen tegen de gevaren van blootstelling aan ioniserende straling (Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 31 mei 2017, nr. IenM/BSK-2017/135624, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEG L 13/1) en gelet op Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PbEU 2011, L199);

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, 15c, 16, eerste lid, 17, derde lid, 17a, 18a, derde lid, 21, eerste tot en met derde lid, 28, 29, eerste lid, 31, eerste lid en vierde lid jo. artikel 18a, derde lid, de artikelen 32, eerste, derde en vierde lid, 34, eerste, tweede en derde lid jo. de artikelen 16, eerste lid en 17, en achtste lid, de artikelen 37, eerste lid, 38a, eerste lid, 67, eerste lid, 68, 69, eerste, vijfde en zesde lid, 73, 74 en 75 van de Kernenergiewet;

Gelet op artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 37, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

Gelet op de artikelen 8.40, 8.41, 8.42, 8.42a en 19.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 september 2017, nr. W14.17.0180/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 oktober 2017, nr. IenM/BSK-2017/232823, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. (doelomschrijving; werkingssfeer)

  • 1 Dit besluit strekt tot bescherming van de gezondheid van personen die beroepsmatige of medische blootstelling of blootstelling als lid van de bevolking ondergaan, tegen de gevaren van die blootstelling en bevat daartoe:

    • a. basisveiligheidsnormen en daarmee verband houdende bepalingen;

    • b. een controlestelsel met een systeem van stralingsbescherming voor alle blootstellingsituaties als bedoeld in het tweede lid, gebaseerd op de beginselen rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimitering en een graduele benadering.

  • 2 Dit besluit is van toepassing op iedere geplande blootstellingsituatie, bestaande blootstellingsituatie of radiologische noodsituatie waarvan het risico op blootstelling niet-verwaarloosbaar is vanuit het oogpunt van:

    • a. stralingsbescherming of,

    • b. milieubescherming, met het oog op de gezondheidsbescherming op lange termijn.

  • 3 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • a. blootstellingsituaties met blootstelling aan natuurlijke stralingsniveaus, waaronder in ieder geval wordt begrepen blootstelling:

      • 1°. ten gevolge van radionucliden die van nature in het menselijk lichaam aanwezig zijn;

      • 2°. aan kosmische straling ter hoogte van het aardoppervlak;

    • b. blootstelling aan kosmische straling tijdens de vlucht van een luchtvaartuig of ruimtevaartuig van leden van de bevolking of werknemers die niet behoren tot de bemanning;

    • c. bovengrondse blootstelling aan radionucliden in de onverstoorde aardkorst;

    • d. het vervoeren van een toestel of versneller, indien niet gebruikt tijdens het vervoer en voor zover het toestel of de versneller geen radioactieve stoffen, al dan niet ten gevolge van activering, bevat;

    • e. het vervoeren van radioactieve stoffen buiten een locatie en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen daarvan.

Artikel 1.2. (begripsomschrijvingen; begripsbepalingen)

De bijlagen 1 en 2 bevatten de begrippen met begripsomschrijvingen, respectievelijk de begripsomschrijvingen van grootheden en eenheden, voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen.

Hoofdstuk 2. Rechtvaardiging, optimalisatie, dosislimitering

§ 2.1. Algemene bepalingen

Artikel 2.1. (schakelbepaling)

  • 1 Rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimitering van beroepsmatige blootstelling vinden onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 7 plaats overeenkomstig de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4.

  • 2 Rechtvaardiging van medische blootstelling vindt onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 8 plaats overeenkomstig paragraaf 2.2.

  • 3 Optimalisatie van medische blootstelling vindt uitsluitend plaats overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 8.

§ 2.2. Rechtvaardiging

Artikel 2.2. (rechtvaardiging, algemeen)

  • 1 De volgende handelingen en maatregelen dienen voorafgaand aan het uitvoeren ervan te worden gerechtvaardigd:

    • a. handelingen in geplande blootstellingsituaties;

    • b. handelingen die leiden tot invoering of wijziging van een blootstellingsroute in krachtens artikel 6.17, tweede lid, aangewezen bestaande blootstellingsituaties, waarop het bepaalde bij en krachtens dit besluit met betrekking tot geplande blootstellingsituaties van toepassing is;

    • c. maatregelen die leiden tot invoering of wijziging van een blootstellingsroute in:

      • 1°. andere bestaande blootstellingsituaties dan bedoeld onder b;

      • 2°. radiologische noodsituaties.

  • 2 Rechtvaardiging van een handeling of maatregel geschiedt:

    • a. generiek, als categorie of soort, bij ministeriële regeling op grond van artikel 2.3, en

    • b. specifiek, als toepassing, bij een aanvraag of verzoek als bedoeld in het tweede lid van dat artikel.

  • 3 Het uitvoeren van een handeling of maatregel als bedoeld in het eerste lid die niet voorafgaand is gerechtvaardigd is verboden. Het verbod geldt niet voor een maatregel in een radiologische noodsituatie, indien een voorafgaande rechtvaardiging vanwege de vereiste spoed niet mogelijk is.

  • 4 Een handeling in een geplande blootstellingsituatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of in een bestaande blootstellingsituatie als bedoeld in dat lid, onder b, kan worden gerechtvaardigd indien de individuele of maatschappelijke voordelen van de handeling opwegen tegen de gezondheidsschade die deze kan veroorzaken.

  • 5 Maatregelen in blootstellingsituaties als bedoeld in het eerste lid, onder c, kunnen worden gerechtvaardigd indien deze meer individuele of maatschappelijke voordelen dan nadelen met zich brengen.

  • 6 Als criteria met betrekking tot de afweging van voordelen ten opzichte van de gezondheidsschade of andere nadelen, bedoeld in het vierde of vijfde lid, worden in ieder geval maatschappelijke, economische, sociale en ecologische effecten in beschouwing genomen en afgewogen ten opzichte van de gezondheidsschade die een beoogde handeling of maatregel met zich kan brengen. Bij regeling van Onze Ministers kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot de criteria en wijze van afweging. Voorts kunnen bij regeling van Onze Ministers regels worden gesteld omtrent de wijze waarop in een radiologische noodsituatie om rechtvaardiging van een maatregel kan worden verzocht.

  • 7 Onverminderd het Warenwetbesluit Doorstraalde waren worden handelingen waarbij de activering van materiaal een toename van de activiteit in een consumentenproduct tot gevolg heeft, die op het moment van het op de markt brengen vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet verwaarloosbaar is, niet gerechtvaardigd. In afwijking hiervan kan in specifieke gevallen een handeling worden gerechtvaardigd na een beoordeling door de Autoriteit overeenkomstig artikel 2.3, tweede lid.

Artikel 2.3. (wijze van rechtvaardiging)

  • 1 Bij regeling van Onze Ministers worden categorieën of soorten handelingen of maatregelen als bedoeld in artikel 2.2 generiek als gerechtvaardigd of als niet-gerechtvaardigd aangewezen.

  • 2 De specifieke rechtvaardiging van een handeling vindt plaats bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning of registratie of op een daartoe strekkend verzoek bij een kennisgeving, met toepassing van artikel 2.5. De specifieke rechtvaardiging van een maatregel vindt plaats bij beschikking van de Autoriteit, op een daartoe strekkend verzoek.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister van Defensie, die wordt bekendgemaakt op een bij die regeling te bepalen wijze, kunnen met het oog op het belang dat de krijgsmacht dient:

    • a. andere handelingen of maatregelen als gerechtvaardigd worden aangewezen dan die, aangewezen op grond van het eerste lid;

    • b. in afwijking van het eerste lid, handelingen of maatregelen als gerechtvaardigd worden aangewezen die op grond van dat lid als niet gerechtvaardigd zijn aangewezen.

  • 4 De rechtvaardiging van een categorie of soort handelingen of maatregelen of van een specifieke toepassing kan worden herzien in geval van:

    • a. nieuwe, relevante onderzoeksgegevens over de doeltreffendheid of over de mogelijke gevolgen van de desbetreffende handelingen of maatregelen;

    • b. nieuwe, relevante informatie over andere technieken en technologieën voor die handelingen of maatregelen.

  • 5 Bij verordening van de Autoriteit kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een verzoek als bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, en de daarbij te overleggen gegevens.

Artikel 2.4. (rechtvaardiging, meervoudige en medische blootstelling)

  • 1 Bij handelingen of maatregelen die zowel beroepsmatige blootstelling als blootstelling van leden van de bevolking met zich brengen, worden bij de beslissing omtrent rechtvaardiging beide vormen van blootstelling in aanmerking genomen.

  • 2 Bij de rechtvaardiging van een categorie of soort handelingen die medische blootstelling met zich brengen wordt rekening gehouden met medische blootstelling en, voor zover relevant, de daaraan gerelateerde beroepsmatige blootstelling en blootstelling van leden van de bevolking.

  • 3 De rechtvaardiging van handelingen die medische blootstelling met zich brengen vindt voorts plaats op het niveau van de individuele medische blootstelling, overeenkomstig de artikelen 8.2 en 8.5.

  • 4 Bij regeling van Onze Ministers kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede of derde lid.

Artikel 2.5. (rechtvaardiging handeling bij kennisgeving of autorisatie)

  • 1 Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.5, een aanvraag om een registratie als bedoeld in artikel 3.9 of bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11, voor een handeling behorend tot een categorie of soort die krachtens artikel 2.3 generiek is gerechtvaardigd, wordt in de aanvraag of kennisgeving verwezen naar de desbetreffende categorie of soort handelingen.

  • 2 Indien een aanvraag om een vergunning of registratie of een kennisgeving betrekking heeft op een handeling behorend tot een categorie of soort die niet eerder generiek is gerechtvaardigd of die generiek als niet-gerechtvaardigd is aangewezen, wordt bij die aanvraag of kennisgeving tevens een verzoek om rechtvaardiging gedaan.

  • 3 Een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt afgewezen indien:

    • a. de handeling waarop de aanvraag of kennisgeving betrekking heeft na beoordeling niet kan worden gerechtvaardigd;

    • b. de handeling behoort tot een soort of categorie die generiek kan worden gerechtvaardigd, maar waarbij de specifieke handeling of toepassing gelet op artikel 2.2, vierde lid, niet kan worden gerechtvaardigd, of

    • c. indien de voor de beoordeling van de rechtvaardiging noodzakelijke gegevens niet of niet tijdig door de ondernemer zijn overgelegd.

  • 4 Een verzoek bevat de voor de beoordeling van de rechtvaardiging noodzakelijke gegevens met betrekking tot:

    • a. de individuele en maatschappelijke voordelen van de betrokken handeling, en

    • b. de gezondheidsschade die deze kan veroorzaken.

  • 5 Bij verordening van de Autoriteit kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een verzoek als bedoeld in het tweede lid en de voor de beoordeling van de rechtvaardiging noodzakelijke gegevens, bedoeld in het vierde lid.

§ 2.3. Optimalisatie

Artikel 2.6. (optimalisatie, algemeen)

  • 1 Een ondernemer zorgt voor optimalisatie van de stralingsbescherming van individuele personen die beroepsmatige blootstelling of blootstelling als lid van de bevolking ondergaan of kunnen ondergaan.

  • 2 Optimalisatie als bedoeld in deze paragraaf is er op gericht de grootte van de effectieve of equivalente doses van individuele personen, de kans op het optreden van blootstelling en het aantal blootgestelde personen zo beperkt te houden als redelijkerwijs mogelijk is, rekening houdend met de actuele stand van de techniek en met economische en sociale factoren.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld ter uitwerking van het begrip: zo laag als redelijkerwijs mogelijk, rekening houdend met de actuele stand van de techniek en met economische en sociale factoren.

Artikel 2.7. (optimalisatie, dosisbeperkingen algemeen)

  • 1 Met het oog op blootstelling in geplande blootstellingsituaties zijn dosisbeperkingen, vastgesteld overeenkomstig de hoofdstukken 7, 8 en 9, van toepassing.

  • 2 Een dosisbeperking in een geplande blootstellingsituatie, vastgesteld bij of krachtens dit besluit, heeft betrekking op de individuele effectieve of equivalente dosis voor een daarbij genoemde passende periode.

Artikel 2.8. (optimalisatie, referentieniveaus algemeen)

  • 1 Op de vaststelling van referentieniveaus voor bestaande blootstellingsituaties krachtens artikel 7.38 of 9.10 en referentieniveaus voor radiologische noodsituaties krachtens artikel 7.37 of 9.8, zijn het tweede en derde lid van toepassing.

  • 2 De waarde voor een referentieniveau is afhankelijk van het type blootstellingsituatie. Bij de bepaling van de waarde voor een referentieniveau wordt rekening gehouden met zowel de eisen inzake stralingsbescherming als met de relevante maatschappelijke omstandigheden.

  • 3 Voor bestaande blootstellingsituaties van zowel werknemers als voor leden van de bevolking die blootstelling aan radon met zich brengen, wordt het referentieniveau vastgesteld als radonactiviteitsconcentratie in de lucht.

  • 4 In een bestaande blootstellingsituatie of radiologische noodsituatie wordt voorrang gegeven aan de optimalisatie van de stralingsbescherming bij een blootstelling gelijk aan of hoger dan het desbetreffende referentieniveau.

  • 5 In een bestaande blootstellingsituatie of radiologische noodsituatie met een blootstelling tot het desbetreffende referentieniveau wordt de optimalisatie van de stralingsbescherming voortgezet.

§ 2.4. Dosislimitering

Artikel 2.9. (dosislimitering, algemeen)

In geplande blootstellingsituaties die beroepsmatige blootstelling of blootstelling van leden van de bevolking met zich brengen of kunnen brengen, bedraagt de som van de doses voor één persoon niet meer dan een in artikel 7.3, 7.34, 7.35, 7.36 of 9.1 opgenomen dosislimiet.

Hoofdstuk 3. Controlestelsel

Afdeling 3.1. Algemene bepalingen

§ 3.1.1. Algemene verboden

Artikel 3.1. (algemene verboden)

  • 1 Het is verboden om bij de productie of vervaardiging van levensmiddelen, speelgoed, sieraden, cosmetische producten en diervoeder opzettelijk radioactieve stoffen toe te voegen.

  • 2 Handelingen waardoor materialen die worden gebruikt in speelgoed of sieraden worden geactiveerd en waarbij, op het moment van het op de markt brengen of het vervaardigen van deze producten, sprake is van een toename van de activiteit die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd, zijn verboden.

§ 3.1.2. Handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal

Artikel 3.2. (handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal)

  • 1 Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden categorieën of soorten handelingen aangewezen waarbij van nature voorkomend radioactief materiaal is betrokken en werknemers of leden van de bevolking daardoor een blootstelling ondergaan of kunnen ondergaan die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd.

  • 2 Voordat een ondernemer een krachtens het eerste lid aangewezen handeling gaat verrichten gaat hij na of van deze handeling moet worden kennisgegeven of dat daarvoor een registratie of vergunning moet worden aangevraagd.

  • 3 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vindt uitsluitend plaats indien een krachtens afdeling 3.3 vastgestelde vrijstellingsgrens of vrijgavegrens voor de desbetreffende handeling of het desbetreffende materiaal is of kan worden overschreden.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden handelingen met natuurlijke bronnen aangewezen, waarvoor vanuit het oogpunt van stralingsbescherming bezorgdheid bestaat dat een handeling kan leiden tot de aanwezigheid van in de natuur voorkomende radionucliden in het water, waardoor de kwaliteit van het drinkwater of andere blootstellingsroutes wordt of worden beïnvloed. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3.2. Vergunning, registratie en kennisgeving

§ 3.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.3. (toepasselijkheid controlestelsel)

  • 1 Afdeling 3.2 is van toepassing op handelingen, maatregelen of blootstellingsituaties waarvoor op grond van artikel 3.11, eerste of derde lid, een verplichting tot kennisgeving geldt.

  • 2 Afdeling 3.2 is niet van toepassing voor zover een vrijstelling overeenkomstig paragraaf 3.3.1 of paragraaf 10.2 dan wel een vrijgave overeenkomstig paragraaf 3.3.2 van toepassing is, en wordt voldaan aan de bij of krachtens de wet met het oog op stralingsbescherming gestelde regels en voorschriften.

  • 3 Afdeling 3.2 is niet van toepassing voor zover het een situatie betreft waarbij het gaat om blootstelling van vliegtuigbemanning veroorzaakt door kosmische straling als bedoeld in artikel 7.5, en wordt voldaan aan de bij of krachtens de wet met het oog op stralingsbescherming gestelde regels en voorschriften.

Artikel 3.4. (algemeen)

  • 1 Met betrekking tot een in artikel 3.8, 3.10 of 3.13 genoemde categorie van handelingen, maatregelen of blootstellingsituaties waarvoor een vergunningplicht, registratieplicht of kennisgevingsplicht geldt, kunnen bij regeling van Onze Ministers de tot die categorie behorende specifieke handelingen, maatregelen of blootstellingsituaties worden aangewezen.

  • 2 In gevallen waarin:

    • a. een nieuw type handeling of maatregel of een nieuwe soort blootstellingsituatie niet kan worden aangewezen onder een categorie als bedoeld in het eerste lid, of

    • b. de bestaande indeling van een categorie niet of niet langer in een redelijke verhouding tot de aard en omvang van het risico staat,

    en de totstandkoming van een wijziging van dit besluit niet kan worden afgewacht, kan in afwijking van het eerste lid bij regeling van Onze Ministers een categorie worden toegevoegd of de bestaande indeling van een categorie worden gewijzigd.

  • 3 Onze Ministers zorgen ervoor dat tegelijk met de vaststelling van een regeling als bedoeld in het tweede lid het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud ter beoordeling aan de ministerraad wordt aangeboden. De regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur in werking treedt, doch uiterlijk tot twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling.

  • 4 Indien binnen een locatie, onder verantwoordelijkheid van een ondernemer, meerdere handelingen plaatsvinden die tot verschillende in artikel 3.8 of 3.10 genoemde categorieën van handelingen behoren, is in afwijking van het eerste lid een vergunning voor het geheel van die handelingen vereist, waarbij de zwaarste bron bepalend is voor de op de aanvraag van toepassing zijnde procedure. Onze Minister kan met het oog op een goede uitvoering nadere regels stellen en bepalen dat in daarbij aangewezen gevallen een complexvergunning wordt vereist.

  • 5 Indien binnen een locatie, onder verantwoordelijkheid van een ondernemer, op enig moment handelingen met meerdere bronnen plaatsvinden vindt sommatie plaats volgens een bij verordening van de Autoriteit aan te wijzen of vast te stellen methode.

  • 6 Indien binnen een locatie in opdracht van degene die voor die locatie verantwoordelijk is handelingen worden verricht door een andere persoon die in het bezit is van een eigen vergunning of registratie voor het verrichten van de betrokken handelingen, is degene die verantwoordelijk is voor die locatie gehouden tot medewerking aan de met het oog op stralingsbescherming voor die handelingen gestelde regels en voorschriften. Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld.

§ 3.2.2. Vergunning

Artikel 3.5. (vergunningplicht)

  • 1 Het is verboden om een handeling met betrekking tot een toestel of versneller, behorend tot een in artikel 3.8 genoemde categorie, te verrichten:

    • a. zonder daartoe door de Autoriteit verleende vergunning;

    • b. in strijd met een aan de vergunning verbonden voorschrift of beperking of met de bij of krachtens de wet met het oog op stralingsbescherming ten aanzien van de desbetreffende handeling dan wel toestel of versneller gestelde regels en voorschriften.

  • 2 Als krachtens artikel 29 van de wet als vergunningplichtig aangewezen radioactieve stoffen en gevallen van handelingen met die stoffen worden aangewezen de radioactieve stoffen en handelingen, behorend tot een in artikel 3.8 genoemde categorie.

Artikel 3.6. (aanvraag)

  • 1 Een aanvraag maakt deel uit van de vergunning, voor zover dat in de vergunning is bepaald.

  • 2 Een aanvraag om een vergunning voor een of meer handelingen binnen een locatie heeft geen betrekking op de handelingen die binnen die locatie worden verricht door een andere persoon dan de aanvrager die in het bezit is van een eigen vergunning voor het verrichten van de betrokken handelingen.

  • 3 Een aanvraag vindt plaats langs elektronische of schriftelijke weg. Onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden bij de aanvraag de voor de beoordeling van de handeling noodzakelijke gegevens verstrekt, waaronder in ieder geval worden verstaan gegevens met betrekking tot:

    • a. het soort handeling en het voorgenomen tijdstip en de wijze van uitvoering;

    • b. het type, de aard en de plaats van de bron;

    • c. het besluit of de regeling waarbij de handeling gerechtvaardigd is of een krachtens artikel 2.5 ingediend verzoek om rechtvaardiging van die handeling;

    • d. de naam en het adres van de ondernemer onder wiens verantwoordelijkheid de handeling wordt uitgevoerd;

    • e. een beveiligingsplan als bedoeld in artikel 4.7, een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7 of een beëindigingsplan als bedoeld in artikel 10.8 in gevallen, behorend tot een bij regeling van Onze Minister aangewezen categorie. De aanwijzing staat in een passende verhouding tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, overeenkomstig de graduele benadering, bedoeld in artikel 1.1.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van aanvragen, de te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking. Onverminderd artikel 68 van de wet worden als gegevens als bedoeld in artikel 19.3, eerste lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer aangewezen: een beveiligingsplan als bedoeld in artikel 4.7, een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7, een beëindigingsplan als bedoeld in artikel 10.8, een risico-inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet en overige gegevens waarvan de openbaarmaking in strijd is met het belang van de veiligheid of beveiliging. Indien toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 19.3 van de Wet milieubeheer, wordt een aangepast rapport beschikbaar gesteld, dat ten minste algemene informatie over risico’s van ongevallen, de mogelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu bij een ongeval en in voorkomende gevallen de bevindingen bevat.

  • 5 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 7 De houder van een vergunning is verplicht zo mogelijk voorafgaand doch in elk geval binnen vier weken na een wijziging van gegevens ten opzichte van de gegevens, opgenomen in de documenten die deel uitmaken van de vergunning, aan de Autoriteit kennis te geven van die wijziging. Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld over de wijze van kennisgeving, de te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.

  • 8 Indien handelingen waarvoor een vergunning is verleend niet meer worden verricht, wordt door de ondernemer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na het beëindigen van de handelingen, een kennisgeving van beëindiging aan de Autoriteit gedaan.

Artikel 3.7. (weigeringsgronden)

Een vergunning wordt geweigerd indien:

  • a. ten aanzien van de handeling waarop de aanvraag betrekking heeft, niet wordt voldaan aan het bepaalde in:

    • 1°. hoofdstuk 2, 7 of 8, met betrekking tot rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimitering, of

    • 2°. hoofdstuk 5, met betrekking tot deskundigheid;

  • b. voor een lid van de bevolking dat zich op enig punt buiten de locatie bevindt, als gevolg van de handeling waarop de aanvraag betrekking heeft en ten gevolge van alle toegestane handelingen die onder verantwoordelijkheid van de ondernemer worden verricht, een effectieve dosis van 0,1 millisievert in een kalenderjaar wordt overschreden of kan worden overschreden;

  • c. voor een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt, ten gevolge van de handeling waarop de aanvraag betrekking heeft en ten gevolge van andere handelingen binnen en buiten deze locatie, een van de volgende doses wordt overschreden of kan worden overschreden:

    • 1°. een effectieve dosis van 1 millisievert in een kalenderjaar en, met inachtneming daarvan:

    • 2°. een equivalente dosis van 50 millisievert in een kalenderjaar voor de huid, gemiddeld over enig huidoppervlak van 1 cm2;

  • d. de handeling waarop de aanvraag betrekking heeft behoort tot een soort of categorie die op grond van paragraaf 2.2 generiek is gerechtvaardigd, maar het specifieke karakter van die handeling op grond van het bepaalde in die paragraaf niet gerechtvaardigd is;

  • e. niet is aangetoond dat een krachtens dit besluit vereiste financiële zekerheid is gesteld;

  • f. geen, of een ontoereikend, beveiligingsplan als bedoeld in artikel 4.7, bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7 of beëindigingsplan als bedoeld in artikel 10.8 bij de aanvraag is gevoegd, voor zover vereist krachtens artikel 3.6, derde lid, aanhef en onder e;

  • g. niet wordt voldaan aan bij of krachtens de wet met het oog op stralingsbescherming gestelde regels of voorschriften; of

  • h. internationale verplichtingen tot het weigeren van de vergunning noodzaken.

Artikel 3.8. (categorieën van vergunningplichtige handelingen)

  • 1 Onder de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.5, eerste of tweede lid, vallen handelingen, behorend tot een in het tweede, derde of vierde lid genoemde categorie.

  • 2 De hierna genoemde categorieën van handelingen met een toestel of versneller:

    • a. handelingen met een versneller, met uitzondering van een elektronenmicroscoop, inclusief de onderdelen van de installatie en bouwdelen waarin zich radioactieve stoffen bevinden die door activering zijn of kunnen ontstaan vanwege het gebruik van de versneller;

    • b. handelingen met een toestel voor industriële radiografie;

    • c. handelingen met een toestel voor de bewerking van consumentenproducten;

    • d. handelingen met een toestel voor onderwijsdoeleinden, tenzij voor de specifieke handeling een registratieplicht geldt of de handeling is vrijgesteld van kennisgeving;

    • e. handelingen met een toestel waarbij blootstelling van personen en dieren plaatsvindt voor therapeutische doeleinden;

    • f. handelingen met een toestel waarbij blootstelling van personen en dieren plaatsvindt voor diagnostische doeleinden, tenzij voor de specifieke handeling een registratieplicht geldt;

    • g. handelingen met een toestel waarbij opzettelijke blootstelling van personen plaatsvindt ten behoeve van niet-medische beeldvorming;

    • h. het verrichten van onderzoeks- en ontwikkelingswerk aan een toestel of een versneller;

    • i. het installeren, het ontmantelen en het verrichten van reparaties, onderhoud en kwaliteitscontrole aan een toestel of versneller;

    • j. alle overige handelingen met een toestel, tenzij voor de specifieke handeling een registratieplicht geldt of de handeling is vrijgesteld van kennisgeving.

  • 3 De hierna genoemde categorieën van handelingen met radioactieve stoffen:

    • a. het toedienen van radioactieve stoffen aan personen en, voor zover het de bescherming van mensen tegen ioniserende straling betreft, aan dieren voor het stellen van medische of veterinaire diagnoses;

    • b. het toedienen van radioactieve stoffen aan personen en, voor zover het de bescherming van mensen tegen ioniserende straling betreft, aan dieren voor therapie of medisch of biomedisch onderzoek;

    • c. het toevoegen van radioactieve stoffen aan consumentenproducten;

    • d. handelingen met radioactieve stoffen voor industriële radiografie;

    • e. handelingen met radioactieve stoffen voor de bewerking van consumentenproducten;

    • f. handelingen met radioactieve stoffen voor onderwijsdoeleinden en wetenschappelijk onderzoek;

    • g. handelingen met een hoogactieve bron;

    • h. handelingen met open bronnen, met van nature voorkomende radionucliden, waarvan de activiteitsconcentratie gelijk is aan of hoger is dan tienmaal de krachtens artikel 3.17 vastgestelde waarde;

    • i. overige handelingen met radioactieve stoffen, tenzij voor de specifieke handeling een registratieplicht geldt of de handeling is vrijgesteld van kennisgeving.

  • 4 De hierna genoemde overige categorieën van handelingen:

    • a. handelingen met radioactieve stoffen of radioactief materiaal en het bergen van bronnen of weesbronnen op locaties van derden, als gevolg van het verlenen van bijstand bij het afwikkelen van gevallen waarin de radioactieve stoffen of radioactieve materialen in niet-geautoriseerde omstandigheden aanwezig zijn, of als gevolg van ongevallen, stralingsincidenten of radiologische noodsituaties;

    • b. het zich ontdoen van radioactieve stoffen voor product- of materiaalhergebruik of als radioactieve afvalstof, behoudens artikel 10.6;

    • c. handelingen waarbij door de lucht verspreide of vloeibare radioactieve stoffen in de omgeving vrijkomen, waarbij de hoeveelheid vrijgekomen radioactieve stoffen gelijk is aan of hoger is dan de krachtens artikel 10.3, eerste lid, of 10.4, eerste lid, onder b, vastgestelde waarde.

§ 3.2.3. Registratie

Artikel 3.9. (registratie)

  • 1 Het is verboden om een handeling, behorend tot een in artikel 3.10 genoemde categorie, te verrichten:

    • a. zonder daartoe door de Autoriteit verleende registratie, of

    • b. in strijd met de bij of krachtens de wet met het oog op stralingsbescherming ten aanzien van de desbetreffende handeling of bron gestelde regels en voorschriften.

Artikel 3.10. (categorieën van registratieplichtige handelingen)

  • 1 Onder de registratieplicht, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, vallen handelingen, behorend tot een in het tweede of derde lid genoemde categorie.

  • 2 De hierna genoemde categorieën van handelingen met een toestel of versneller:

    • a. handelingen met een elektronenmicroscoop;

    • b. het uitsluitend in opslag hebben van een toestel of versneller ten behoeve van handel, distributie en het in- en uitbouwen ervan, zonder dat het toestel of de versneller onder hoogspanning gebruikt wordt;

    • c. handelingen met een toestel dat gebruikt wordt voor onderwijsdoeleinden, welk toestel onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 meter afstand van enig bereikbare buitenzijde van het toestel geen hoger omgevingsdosisequivalenttempo veroorzaakt dan 1 microsievert per uur en dat behoort tot een type dat bij verordening van de Autoriteit is goedgekeurd, overeenkomstig bij die verordening gestelde regels;

    • d. handelingen met een toestel dat gebruikt wordt voor diergeneeskundige diagnostiek, uitsluitend voor zover het veterinaire toepassingen betreft, met een verticaal neerwaarts gerichte bundel met een vaste focus-film afstand op een vaste locatie;

    • e. handelingen met een toestel dat gebruikt wordt voor tandheelkundige diagnostiek, uitsluitend voor zover het tandheelkundige toepassingen betreft waarbij blootstelling van personen of dieren plaatsvindt, op een vaste locatie, met uitzondering van een toestel dat gebruik maakt van computertomografietechniek;

    • f. handelingen met een toestel dat gebruikt wordt in het kader van een bevolkingsonderzoek, met uitzondering van een toestel dat gebruik maakt van computertomografietechniek;

    • g. handelingen met een toestel dat gebruikt wordt voor röntgendiffractie of spectrografie, toegepast in een gesloten veiligheidskabinet;

    • h. handelingen met een toestel in een vaste opstelling dat gebruikt wordt voor de controle van vracht, bagage en andere goederen;

    • i. handelingen met een toestel dat gebruikt wordt voor kwaliteitscontrole van levensmiddelen en andere producten.

  • 3 De hierna genoemde categorieën van handelingen met radioactieve stoffen:

    • a. handelingen met open bronnen met van nature voorkomende radionucliden, waarvan de activiteitsconcentratie lager is dan tienmaal de krachtens artikel 3.17 vastgestelde waarde;

    • b. handelingen met een ingekapselde bron waarvoor geldt dat de A/D waarde van die bron lager is dan 0,01, tenzij de specifieke handeling met betrekking tot de bron vergunningplichtig is of de handeling vrijgesteld is overeenkomstig afdeling 3.3.

§ 3.2.4. Kennisgeving

Artikel 3.11. (kennisgeving)

  • 1 Een ondernemer is verplicht tot kennisgeving aan de Autoriteit van een handeling, maatregel of blootstellingsituatie behorend tot een categorie die is genoemd in artikel 3.8, 3.10 of 3.13.

  • 2 Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.5 of een aanvraag om een registratie als bedoeld in artikel 3.9 geldt als kennisgeving.

  • 3 Een ondernemer is voorts verplicht tot kennisgeving aan de Autoriteit van een bestaande blootstellingsituatie als bedoeld in artikel 7.38, vierde lid.

  • 4 Een kennisgeving vindt plaats:

    • a. in geval van een geplande blootstellingsituatie waarvoor geen vergunning of registratie wordt vereist: ten minste drie weken voorafgaand aan de desbetreffende handeling;

    • b. in geval van een bestaande blootstellingsituatie: binnen drie maanden na het constateren ervan, dan wel overeenkomstig artikel 12.11, tweede lid.

  • 5 Indien geen kennisgevingsplichtige handelingen meer worden verricht of indien een bestaande blootstellingsituatie is geëindigd, is de ondernemer verplicht tot kennisgeving van beëindiging aan de Autoriteit. De kennisgeving van beëindiging wordt zo spoedig mogelijk gedaan, doch uiterlijk binnen zes weken na het beëindigen van de handelingen of blootstellingsituatie.

  • 7 Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing in geval van bij verordening van de Autoriteit aangewezen handelingen met natuurlijke bronnen waarvoor een registratieplicht geldt, indien van de desbetreffende handeling reeds is kennisgegeven door een andere ondernemer en aan bij die verordening gestelde regels wordt voldaan.

Artikel 3.12. (wijze van kennisgeving)

  • 1 Kennisgeving vindt plaats overeenkomstig bij verordening van de Autoriteit gestelde regels.

  • 2 Bij de kennisgeving worden gegevens verstrekt met betrekking tot:

    • a. het soort handeling of maatregel, het type blootstellingsituatie alsmede het voorgenomen tijdstip en de wijze van uitvoering daarvan;

    • b. het type, aard en plaats van de bron;

    • c. het besluit of de regeling waarbij de handeling of maatregel gerechtvaardigd is of een krachtens artikel 2.3 of 2.5 ingediend verzoek om rechtvaardiging van de handeling of maatregel;

    • d. de naam en het adres van de rechtspersoon of natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de blootstellingsituatie of onder wiens verantwoordelijkheid de handeling of maatregel wordt uitgevoerd, en

    • e. overige noodzakelijke, bij verordening van de Autoriteit aangewezen gegevens van administratieve of technische aard.

Artikel 3.13. (categorieën van kennisgevingsplichtige blootstellingsituaties, handelingen en maatregelen)

Onder de kennisgevingsplicht in gevallen waarin geen vergunning of registratie is vereist, vallen de blootstellingsituaties, handelingen en maatregelen, behorend tot een onder a, b of c genoemde categorie:

  • a. krachtens artikel 6.17 aangewezen bestaande blootstellingsituaties waarop het bepaalde bij of krachtens dit besluit met betrekking tot geplande blootstellingsituaties van toepassing is en handelingen in die situaties die leiden tot invoering of wijziging van een blootstellingsroute;

  • b. maatregelen in andere bestaande blootstellingsituaties dan bedoeld onder a, die leiden tot invoering of wijziging van een blootstellingsroute;

  • c. blootstellingsituaties ten gevolge van krachtens artikel 3.2, vierde lid, aangewezen handelingen met natuurlijke bronnen.

§ 3.2.5. Specifieke regels vergunningen

Artikel 3.14. (monitoring van radioactieve lozingen, vergunningen)

  • 1 Bij een vergunning voor het lozen van radioactieve stoffen in de lucht, het openbare riool of het oppervlaktewater ten gevolge van handelingen met radioactieve stoffen of radioactieve materialen, worden emissiegrenswaarden vastgesteld voor het lozen en worden voorwaarden gesteld die:

    • a. rekening houden met de resultaten van de optimalisatie van stralingsbescherming, en

    • b. aansluiten bij de goede praktijken in vergelijkbare situaties.

  • 2 Bij de vergunning wordt een verplichting opgelegd om het lozen van radioactieve stoffen in de lucht of het water op basis van metingen of berekeningen te beoordelen en de resultaten daarvan aan de Autoriteit kenbaar te maken.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste of tweede lid.

Artikel 3.15. (voorschriften of beperkingen vergunning hoogactieve bron)

  • 1 Onverminderd de artikelen 3.5 tot en met 3.7 omvat een vergunning voor een handeling waarbij een hoogactieve bron is betrokken voorschriften of beperkingen met betrekking tot:

    • a. de toedeling van verantwoordelijkheden;

    • b. de vereisten ten aanzien van voorlichting en opleiding;

    • c. de prestatie-eisen voor de bron, de bronhouder, de broncontainer en aanvullende uitrusting;

    • d. de eisen ten aanzien van noodprocedures en communicatieverbindingen of -kanalen;

    • e. de te volgen operationele procedures;

    • f. het onderhoud van de uitrusting, de bron en de broncontainer; en

    • g. een toereikend beheer van niet meer in gebruik zijnde bronnen, met inbegrip van overeenkomsten als bedoeld in artikel 3.16, met het oog op de overdracht van een dergelijke bron aan een fabrikant, een leverancier, een andere daartoe gemachtigde ondernemer of een voorziening voor opslag of verwijdering, overeenkomstig artikel 10.9.

  • 2 Bij de beslissing op de aanvraag om vergunning wordt tevens in aanmerking genomen de constructieve veiligheid van de desbetreffende locatie of het bouwwerk en de wijze van plaatsing van een bron, mede met het oog op calamiteiten.

Artikel 3.16. (vergunning hoogactieve bronnen, vervolg)

  • 1 Onverminderd de artikelen 3.5 tot en met 3.7 en 3.15 wordt een vergunning voor een handeling waarbij een hoogactieve bron is betrokken uitsluitend verleend indien:

    • a. overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.17, eerste lid, aanhef en onder c, overeenkomsten zijn gesloten voor het veilig beheer en controle van de betrokken hoogactieve bronnen, ook wanneer deze bronnen niet meer in gebruik zijn. Deze overeenkomsten kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

      • 1°. overbrenging van de niet meer in gebruik zijnde bron naar de fabrikant, leverancier of een andere ondernemer die bevoegd is de bron te ontvangen;

      • 2°. plaatsing in een voorziening voor opslag of verwijdering, of

      • 3°. een verplichting voor de fabrikant of leverancier om deze in ontvangst te nemen;

    • b. er door middel van financiële zekerheid overeenkomstig de artikelen 4.15 tot en met 4.17 of op andere geschikte wijze voorzien wordt in het veilig beheer van de bron wanneer deze buiten gebruik wordt gesteld, mede met het oog op de situatie dat een ondernemer insolvent wordt of zijn activiteiten beëindigt.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot de financiële zekerheidsstelling en het borgen van een veilige afvoer van een hoogactieve bron bij beëindiging van het gebruik ervan.

Afdeling 3.3. Vrijstelling en vrijgave controlestelsel

§ 3.3.1. Vrijstelling handelingen en bronnen

Artikel 3.17. (vrijstelling radioactieve materialen)

  • 1 Afdeling 3.2 is niet van toepassing op handelingen binnen een locatie met radioactieve materialen:

    • a. waarvan de totale activiteit van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan de desbetreffende in bijlage 3, onderdeel B, tabel B, kolom 3, opgenomen vrijstellingswaarde; of

    • b. waarvan de activiteitsconcentratie van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan:

    • c. indien het handelingen met matige hoeveelheden, tot 1.000 kg, van elk type materiaal betreft, waarvan de activiteitsconcentratie van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan de in bijlage 3, onderdeel B, tabel B, kolom 2, opgenomen vrijstellingswaarden. Deze vrijstellingswaarden zijn van toepassing in plaats van de in onderdeel b bedoelde vrijstellingswaarden. Bij regeling van Onze Minister kunnen voor de toepassing van dit onderdeel lagere hoeveelheidsgrenzen worden vastgesteld dan het maximum van 1.000 kg; of

    • d. waarvan de totale activiteit of activiteitsconcentratie van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan de krachtens het vijfde lid of artikel 3.19 vastgestelde vrijstellingswaarde die met de betrokken handeling is gemoeid.

  • 2 Indien radioactief materiaal:

    • a. meerdere soorten kunstmatige radionucliden bevat, of

    • b. meerdere soorten kunstmatige of van nature voorkomende radionucliden bevat waarvoor krachtens artikel 3.19 een of meer specifieke vrijstellingswaarden zijn vastgesteld,

    wordt de activiteitsconcentratie van de radionucliden gewogen gesommeerd met overeenkomstige toepassing van artikel 3.4, vijfde lid. Aan de in het eerste lid, onderdeel b, c of d, bedoelde waarde wordt voldaan indien de uitkomst van de sommatie kleiner dan of gelijk is aan 1.

  • 3 Indien binnen een locatie op enig moment meerdere handelingen plaatsvinden, worden de activiteiten van de kunstmatige radionucliden in de bij die handelingen betrokken radioactieve materialen gewogen gesommeerd volgens de in het tweede lid bedoelde methode. Aan de in het eerste lid, aanhef en onderdeel a of d, bedoelde waarde wordt voldaan indien de uitkomst van de sommatie kleiner dan of gelijk is aan 1.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit kunnen handelingen waarbij radioactieve stoffen worden toegevoegd aan consumentenproducten, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen, worden aangewezen:

    • a. waarbij de aan deze producten toegevoegde radionucliden niet worden betrokken bij een sommatie als bedoeld in het tweede lid, en

    • b. waarbij de aan deze producten toegevoegde radionucliden niet worden betrokken bij een sommatie als bedoeld in het derde lid.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen, indien het belang van de stralingsbescherming zich daar niet tegen verzet:

    • a. voor andere radionucliden dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, vrijstellingswaarden op basis van de totale activiteit of activiteitsconcentratie worden vastgesteld en kunnen daarmee verbonden regels worden vastgesteld;

    • b. vrijstellingswaarden voor handelingen met matige hoeveelheden van elk type materiaal voor andere radionucliden dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden vastgesteld. De tweede en derde volzin van dat onderdeel zijn van toepassing.

  • 6 Bij verordening van de Autoriteit kunnen andere methoden dan bedoeld in het tweede of derde lid worden aangewezen voor het bepalen en toetsen van de gezondheidsschade in gevallen waarin de in het eerste lid bedoelde activiteitsconcentratie, in combinatie met de in dat lid bedoelde activiteit, geen juiste indicatie geeft van de gezondheidsschade die de bij de handeling betrokken radioactieve materialen kunnen veroorzaken.

  • 7 Bij de toepassing van het vierde, vijfde of zesde lid worden de algemene criteria, opgenomen in bijlage 3, onderdeel A, onderdeel 3, in acht genomen en worden bij de beoordeling van de wenselijkheid van de vrijstelling de met het oog op stralingsbescherming relevante factoren in aanmerking genomen.

  • 8 Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de factoren, bedoeld in het zevende lid.

  • 9 Bij verordening van de Autoriteit kan:

    • a. in afwijking van het eerste lid worden bepaald dat afdeling 3.2 van toepassing is op bij die verordening aangewezen handelingen, indien deze een te hoog risico van blootstelling van werknemers of leden van de bevolking met zich brengen of kunnen brengen;

    • b. in afwijking van artikel 3.5 of 3.9 worden bepaald dat de in die artikelen opgenomen verboden niet van toepassing zijn op bij die verordening aangewezen handelingen die een beperkt risico van blootstelling van werknemers of leden van de bevolking met zich brengen of kunnen brengen.

  • 10 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:

    • a. het toedienen van radioactieve stoffen aan personen en, voor zover het de bescherming van mensen tegen ioniserende straling betreft, aan dieren voor het stellen van medische of veterinaire diagnoses;

    • b. het toedienen van radioactieve stoffen aan personen en, voor zover het de bescherming van mensen tegen ioniserende straling betreft, aan dieren voor therapie of medisch of biomedisch onderzoek;

    • c. het toevoegen van radioactieve stoffen aan consumentenproducten.

Artikel 3.18. (vrijstelling, algemeen; toestellen en ingekapselde bronnen)

  • 1 Afdeling 3.2 is niet van toepassing op handelingen:

    • a. met apparaten die een ingekapselde bron bevatten, op voorwaarde dat:

      • 1°. het apparaat behoort tot een bij verordening of beschikking van de Autoriteit goedgekeurd type;

      • 2°. het apparaat onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde daarvan geen hoger omgevingsdosisequivalenttempo veroorzaakt dan 1 microsievert per uur, en

      • 3°. de Autoriteit voorwaarden voor recycling of verwijdering heeft vastgesteld;

    • b. met ieder toestel, mits:

      • 1°. deze een elektronenstraalbuis is voor visuele beeldweergave, of een ander elektrisch toestel dat werkt bij een potentiaalverschil van niet meer dan 30 kilovolt (kV), of behoort tot een bij verordening of beschikking van de Autoriteit goedgekeurd type, en

      • 2°. het toestel onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde van het toestel geen hoger omgevingsdosisequivalenttempo veroorzaakt dan 1 microsievert per uur;

    • c. elektrische apparatuur die ioniserende straling uitzendt, en onderdelen bevat die bij een potentiaalverschil van niet meer dan 5 kV werken.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b;

    • b. de opslag en de verwijdering van ingekapselde bronnen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3.19. (vrijstelling specifieke handelingen of bronnen)

  • 1 Bij beschikking of verordening van de Autoriteit kunnen in afwijking van artikel 3.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b of c, of vijfde lid, of artikel 3.18, voor daarbij aangewezen specifieke bronnen of handelingen specifieke vrijstellingswaarden en daarmee verbonden regels worden vastgesteld, indien naar het oordeel van de Autoriteit vrijstelling de voorkeur heeft en het belang van de stralingsbescherming zich daar niet tegen verzet.

  • 2 Bij een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid worden de algemene criteria, opgenomen in bijlage 3, onderdeel A, onderdeel 3, in acht genomen en worden bij de beoordeling van de wenselijkheid van vrijstelling de met het oog op stralingsbescherming relevante factoren in aanmerking genomen. De krachtens artikel 3.17, achtste lid, gestelde regels zijn van toepassing.

§ 3.3.2. Vrijgave bronnen

Artikel 3.20. (vrijgave, radioactieve materialen)

  • 1 Afdeling 3.2 is niet van toepassing op handelingen met radioactieve materialen bestemd voor verwijdering, recycling, hergebruik of verbranding:

    • a. waarvan de activiteitsconcentratie van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan:

    • b. waarvan de activiteitsconcentratie van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan de desbetreffende krachtens het vierde lid of artikel 3.21 vastgestelde vrijgavewaarde.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen, indien het belang van de stralingsbescherming zich daar niet tegen verzet, voor andere radionucliden dan bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 1° of 2°, vrijgavewaarden op basis van de activiteitsconcentratie worden vastgesteld en kunnen daarmee verbonden regels worden vastgesteld.

  • 5 Bij de toepassing van het vierde lid worden de algemene criteria, opgenomen in bijlage 3, onderdeel A, onderdeel 3, en het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 10 in acht genomen en worden bij de beoordeling van de wenselijkheid van de vrijgave de met het oog op stralingsbescherming relevante factoren in aanmerking genomen. De krachtens artikel 3.17, achtste lid, gestelde regels zijn van toepassing.

Artikel 3.21. (specifieke vrijgave radioactieve materialen)

  • 1 Bij beschikking of verordening van de Autoriteit kunnen, indien het belang van de stralingsbescherming zich daar niet tegen verzet, in afwijking van artikel 3.20, eerste of vierde lid, voor daarbij aangewezen specifieke radioactieve materialen, voor radioactieve materialen afkomstig van daarbij aangewezen specifieke soorten handelingen of voor materialen behorend tot een daarbij aangewezen specifieke categorie, specifieke vrijgavewaarden en daarmee verbonden regels worden vastgesteld.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid worden de algemene criteria, opgenomen in bijlage 3, onderdeel A, onderdeel 3, en het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 10 in acht genomen en worden bij de beoordeling van de wenselijkheid van de vrijgave de met het oog op stralingsbescherming relevante factoren in aanmerking genomen. De krachtens artikel 3.17, achtste lid, gestelde regels zijn van toepassing.

Artikel 3.22. (vrijgave radioactieve materialen, vervolg)

  • 1 Afdeling 3.2 is niet van toepassing op handelingen met radioactieve materialen die van nature voorkomende radionucliden bevatten welke het resultaat zijn van handelingen waarvoor een vergunning krachtens artikel 15 van de wet is vereist en waarbij natuurlijke radionucliden worden verwerkt vanwege hun eigenschappen als splijtstof of kweekstof, welke materialen bestemd zijn voor verwijdering, recycling of hergebruik, en het voorhanden hebben daarvan:

    • a. waarvan de activiteitsconcentratie van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan de desbetreffende in bijlage 3, onderdeel B, tabel A, deel 1, opgenomen vrijgavewaarde, of

    • b. waarvan de activiteitsconcentratie van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof niet hoger is dan de desbetreffende krachtens het derde lid vastgestelde vrijgavewaarde.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen, indien het belang van de stralingsbescherming zich daar niet tegen verzet, voor andere radionucliden dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vrijgavewaarden en daarmee verbonden regels worden vastgesteld.

  • 4 Bij de vaststelling van de in het derde lid bedoelde vrijgavewaarden en daarmee verbonden regels worden de algemene criteria voor kunstmatige radionucliden, opgenomen in bijlage 3, onderdeel A, onderdeel 3, in acht genomen en worden bij de beoordeling van de wenselijkheid van de vrijgave de met het oog op stralingsbescherming relevante factoren in aanmerking genomen. De krachtens artikel 3.17, achtste lid, gestelde regels zijn van toepassing.

Artikel 3.23. (vrijgave, verdunning of mengen)

  • 1 Het verdunnen of mengen van radioactieve stoffen of materialen met andere niet-radioactieve stoffen of materialen met het doel de radioactieve stoffen of materialen onder de desbetreffende vrijstellingswaarde of vrijgavewaarde te brengen, is verboden.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor verdunning of vermenging van stoffen of materialen bij een normale bedrijfsvoering bij processen waarbij radioactiviteit geen rol speelt.

  • 3 Bij beschikking of verordening van de Autoriteit kan voor specifieke omstandigheden de verdunning of vermenging van radioactieve stoffen of materialen met niet-radioactieve stoffen of materialen worden toegestaan met het oog op hergebruik of recycling.

§ 3.3.3. Categorieën vrijgestelde of vrijgegeven bronnen en handelingen

Artikel 3.24. (vrijgestelde en vrijgegeven bronnen en handelingen)

  • 1 Krachtens paragraaf 3.3.1, 3.3.2 of 10.2 vrijgestelde of vrijgegeven bronnen of handelingen omvatten mede bronnen en handelingen behorend tot een categorie als genoemd in het tweede of derde lid.

  • 2 Aanwijsinstrumenten als bedoeld in artikel 4.24 waaraan uitsluitend H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf wordt, respectievelijk is, toegevoegd voor verlichtingsdoeleinden, en waarvan het aanwijsinstrument in totaal een lagere activiteit bevat dan de desbetreffende krachtens artikel 3.17, eerste lid, onder a, vastgestelde waarde voor H-3, respectievelijk Pm-147, en er per locatie op enig moment niet meer dan 500 aanwijsinstrumenten voorhanden zijn.

  • 3 Overige onder a tot en met d genoemde handelingen of blootstellingsituaties:

    • a. menselijke activiteiten met:

      • 1°. radioactieve stoffen of radioactief materiaal dat afkomstig is van lozingen waarvoor krachtens artikel 10.3 of 10.4 een vergunning is vereist, of

      • 2°. radioactieve stoffen of radioactief materiaal, vrijgesteld of vrijgegeven overeenkomstig afdeling 3.3;

    • b. het lozen van radioactieve stoffen in de bodem als bedoeld in artikel 10.5, tweede lid, wanneer de in een kalenderjaar totaal geloosde hoeveelheid radioactieve stoffen bij het verlaten van het lozingspunt minder bedraagt dan 10-6 REing als bedoeld in bijlage 2;

    • c. het lozen van productiewater bij mijnbouw als bedoeld in artikel 10.5, derde lid, indien dit geschiedt door middel van injecteren naar een soortgelijke bodemformatie en diepte als waaruit het water afkomstig is en op een zodanige wijze dat het water niet in andere watervoerende lagen terechtkomt;

    • d. handelingen met materialen die van nature voorkomende radionucliden bevatten, welke het resultaat zijn van het mengen van radioactieve afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.7, zesde lid.

Artikel 3.25. (aanwijzing vrijgestelde of vrijgegeven bronnen en handelingen)

Artikel 3.4, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van bronnen of handelingen behorend tot een bij of krachtens afdeling 3.3 vrijgestelde of vrijgegeven categorie.

Hoofdstuk 4. Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties

Afdeling 4.1. Algemene regels voor bronnen en handelingen

Artikel 4.1. (waarschuwingssignalering)

  • 1 Een ondernemer zorgt ervoor dat, in situaties waar ten gevolge van een handeling een in artikel 7.3 of 9.1 genoemde dosislimiet kan worden overschreden, op daarvoor geschikte plaatsen doelmatige en duidelijke waarschuwingsborden of waarschuwingstekens en opschriften worden aangebracht.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het model, de opschriften en de minimale grootte van de waarschuwingsborden of waarschuwingstekens en waar en op welke wijze deze moeten worden aangebracht.

Artikel 4.2. (administratie en dossiers bronnen)

  • 1 Een ondernemer houdt van alle bronnen waarvoor hij verantwoordelijk is dossiers bij waarin ten minste worden bijgehouden gegevens met betrekking tot:

    • a. het type, aard en plaats van de bron;

    • b. de wijze van toepassing ervan, en

    • c. de wijze van overdracht van de bron of het zich ontdoen ervan na beëindiging van het gebruik.

  • 2 De ondernemer die handelingen met de bron verricht, houdt een administratie bij van die handelingen.

  • 3 De administratie en dossiers als bedoeld in het eerste en tweede lid worden ondergebracht in een beheersysteem.

  • 4 De administratie bevat ten minste:

    • a. de naam van de rechtspersoon en van de verantwoordelijke stralingsbeschermingsdeskundige en toezichthoudend medewerker stralingsbescherming;

    • b. de plaats waar de handelingen worden verricht;

    • c. een omschrijving van de aard en de omvang van de handelingen; en

    • d. de beoordeling van de risico’s, bedoeld in artikel 7.1.

  • 5 Bij verordening van de Autoriteit kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van het eerste tot en met vierde lid, waaronder de bewaartermijnen van de administratie en de dossiers.

Artikel 4.3. (administratie industriële radiografie)

  • 1 De ondernemer die op wisselende plaatsen handelingen verricht ten behoeve van industriële radiografie, houdt per locatie een administratie bij van die handelingen.

  • 2 Een administratie als bedoeld in het eerste lid wordt ondergebracht in een beheersysteem.

  • 3 De ondernemer die een administratie als bedoeld in het eerste lid bijhoudt, bewaart de gegevens waaruit die administratie bestaat gedurende een periode van ten minste drie jaar na het kalenderjaar waarop deze gegevens betrekking hebben.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot de administratie.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet indien het aantal tevoren geschatte opnamen per locatie per kalenderjaar minder dan 100 bedraagt.

Artikel 4.4. (algemene verplichtingen ondernemer)

  • 1 De ondernemer stelt, na raadpleging van een stralingsbeschermingsdeskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming, maatregelen vast om schade tegen te gaan en zorgt ervoor dat deze worden uitgevoerd.

  • 2 De ondernemer zorgt er ten aanzien van bronnen, beveiligingsmiddelen en meetinstrumenten waarvoor hij verantwoordelijk is, voor dat:

    • a. daaraan het noodzakelijke onderhoud wordt verricht;

    • b. de noodzakelijke maatregelen worden genomen om inadequate of defecte onderdelen daarvan te verbeteren of te vervangen, en

    • c. indien nodig, tot buitengebruikstelling van een bron wordt overgegaan.

  • 3 De ondernemer zorgt ervoor dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk wordt voorkomen dat een bron zoekraakt, wordt ontvreemd of ongewild wordt verspreid en neemt, indien zich een zodanige situatie voordoet, alle noodzakelijke maatregelen om de bron weer onder zijn controle of beheer te brengen en een eventuele besmetting te verwijderen of verdere blootstelling van personen te voorkomen.

  • 4 De ondernemer zorgt ervoor dat bronnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, beveiligd zijn tegen brand.

  • 5 Regels als bedoeld in dit hoofdstuk gelden onverminderd het bepaalde bij en krachtens de hoofdstukken 7 en 8 met betrekking tot bronnen en de betrokkenheid van een stralingsbeschermingsdeskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming bij handelingen met die bronnen.

  • 6 De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot de bronnen waarvoor hij verantwoordelijk is voldaan wordt aan bij verordening van de Autoriteit gestelde nadere regels met betrekking tot de eisen waaraan degene die een handeling verricht met een bron moet voldoen.

Afdeling 4.2. Toestellen en versnellers

Artikel 4.5. (verplichtingen ondernemer toestellen en versnellers)

De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot toestellen en versnellers waarvoor hij verantwoordelijk is voldaan wordt aan de bij verordening van de Autoriteit gestelde regels met betrekking tot:

  • a. het testen van een toestel of versneller voor de ingebruikname daarvan;

  • b. de afscherming van een toestel of versneller tegen ioniserende straling;

  • c. de opstelling van een toestel of versneller en de bijbehorende hulpmiddelen en beveiligingsmiddelen;

  • d. de werkwijze van een toestel of versneller;

  • e. maatregelen ter voorkoming van gebruik van een toestel of versneller door onbevoegden;

  • f. de controle op de werking van een toestel of versneller; en

  • g. het omgevingsdosisequivalenttempo dat een toestel of versneller mag veroorzaken.

Afdeling 4.3. Radioactieve stoffen

§ 4.3.1. Algemeen

Artikel 4.6. (bergplaats radioactieve stoffen)

  • 1 De ondernemer zorgt ervoor dat wanneer open en ingekapselde bronnen niet worden gebruikt, deze worden opgeborgen in een daartoe geschikte bergplaats.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Daartoe kunnen behoren regels die een vrijstelling inhouden of een bevoegdheid tot ontheffingverlening met het oog op gevallen waarin redelijkerwijs niet aan het eerste lid kan worden voldaan.

Artikel 4.7. (beveiliging radioactieve stoffen)

  • 1 De ondernemer zorgt in gevallen, behorend tot een bij regeling van Onze Minister aangewezen categorie, voor een beveiligingsplan waarin wordt beschreven welke voorzieningen met betrekking tot de beveiliging van een bron zijn getroffen.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, staat in een passende verhouding tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, overeenkomstig de graduele benadering, bedoeld in artikel 1.1. Bij verordening van de Autoriteit kunnen afhankelijk van de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, eisen aan de vorm, inhoud en kwaliteit van het beveiligingsplan en de wijze van uitvoering ervan worden gesteld. Deze eisen kunnen een plicht tot rapportage aan de Autoriteit omvatten.

  • 3 Bij verordening van de Autoriteit kunnen in het belang van de stralingsbescherming en beveiliging nadere regels worden gesteld ten aanzien van het beveiligingsplan en de beveiliging van het voorhanden hebben van radioactieve stoffen, bestemd voor handelingen waarvoor krachtens de wet of dit besluit een vergunning is vereist.

§ 4.3.2. Ingekapselde bronnen

Artikel 4.8. (algemene eisen ingekapselde bronnen)

  • 1 De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot ingekapselde bronnen voldaan wordt aan de bij verordening van de Autoriteit gestelde regels.

  • 2 Hiertoe behoren in ieder geval regels met betrekking tot:

    • a. maatregelen bij de binnenkomst van de bron op de locatie;

    • b. eisen aan de constructie en verpakking van de bron;

    • c. maatregelen ter voorkoming van gebruik van een bron door onbevoegden;

    • d. de controle op de werking van een bron;

    • e. het omgevingsdosisequivalenttempo dat een bron mag veroorzaken; en

    • f. het verrichten van een lek- of besmettingstest.

§ 4.3.3. Hoogactieve bronnen

Artikel 4.9. (kennisgeving overdracht hoogactieve bronnen en overige ingekapselde bronnen)

  • 1 Van iedere overdracht van een hoogactieve bron wordt op een bij verordening van de Autoriteit te bepalen wijze kennisgegeven aan de Autoriteit.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, worden uitgebreid tot andere daarbij aangewezen ingekapselde bronnen indien dat noodzakelijk wordt geacht met het oog op de stralingsbescherming.

  • 3 Bij de verordening kunnen regels worden gesteld omtrent de kennisgeving en het systeem van registratie en het bijhouden van de kennisgevingen.

Artikel 4.10. (codering en markering hoogactieve bronnen)

  • 1 De fabrikant graveert in of stempelt op elke door hem gefabriceerde hoogactieve bron een code die als volgt is samengesteld:

    • a. de aanduiding: NL;

    • b. gevolgd door een aan de fabrikant door de Autoriteit toegekende vaste code;

    • c. gevolgd door een door de fabrikant te bepalen, voor de bron onderscheidende code in Romeinse letters of Arabische cijfers.

  • 2 Een aanvraag om de toekenning van de in het eerste lid, onder b, bedoelde code wordt ingediend bij de Autoriteit. De aanvraag bevat de nummers van de krachtens artikel 15, onder a, of 29, eerste lid, van de wet, aan de aanvrager verleende vergunningen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de afmeting van de bron voor de in dat lid bedoelde handeling te klein is.

  • 4 De fabrikant graveert de in het eerste lid bedoelde code tevens in de bronhouder van de desbetreffende bron of stempelt die code op die bronhouder.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing indien de afmeting van de bronhouder voor de in het eerste lid bedoelde handeling te klein is, of indien de bronhouder bedoeld is voor hergebruik als behuizing van een bron. In dat laatste geval brengt de fabrikant informatie over ten minste de aard van de hoogactieve bron aan op, of aan, de bronhouder.

  • 6 De fabrikant brengt op, of aan, de broncontainer informatie aan over de aard van de hoogactieve bron.

  • 7 De fabrikant van een hoogactieve bron zorgt ervoor dat:

    • a. de bron wordt vergezeld van:

      • 1°. schriftelijke informatie die bevestigt dat de bron voldoet aan het eerste lid en aan de krachtens artikel 4.1, tweede lid, met betrekking tot de bron of de bronhouder gestelde regels;

      • 2°. kleurenfoto’s van het ontwerp van de bron en de bijbehorende bronhouder, en, voor zover van toepassing, van het ontwerp van de bijbehorende broncontainer en de bijbehorende apparatuur;

    • b. de onder a bedoelde informatie en foto’s bij de levering van de bron worden verstrekt aan degene aan wie die bron wordt geleverd;

    • c. de in het eerste en vierde lid bedoelde code en de krachtens artikel 4.1, tweede lid, op de bron, bronhouder of broncontainer aangebrachte waarschuwingstekens en opschriften zo goed mogelijk leesbaar blijven.

Artikel 4.11. (codering en markering bronhouder)

  • 1 De leverancier graveert in, of stempelt op, de bronhouder van elke door hem te leveren hoogactieve bron een code die als volgt is samengesteld:

    • a. de aanduiding: NL,

    • b. gevolgd door een aan de leverancier door de Autoriteit toegekende vaste code,

    • c. gevolgd door een door de leverancier te bepalen voor de bron onderscheidende code in Romeinse letters of Arabische cijfers.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien:

    • a. op de bronhouder van een hoogactieve bron reeds de in artikel 4.10, eerste lid, bedoelde code, of een andere unieke code in Romeinse letters of Arabische cijfers is aangebracht;

    • b. de afmeting van de bronhouder voor de in het eerste lid bedoelde handeling te klein is, of deze houder bedoeld is voor hergebruik als behuizing van een bron.

Artikel 4.12. (verplichtingen ondernemer codering en markering)

Artikel 4.10, tweede, zesde en zevende lid, onderdelen a en c, en artikel 4.11, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de ondernemer die een handeling verricht met een hoogactieve bron, met dien verstande dat voor «fabrikant» en «leverancier» steeds wordt gelezen: ondernemer.

Artikel 4.13. (controle en beheer hoogactieve bronnen)

  • 1 De ondernemer zorgt ervoor dat door middel van passende tests, zoals lektests, op basis van internationale normen, de integriteit van hoogactieve bronnen door of onder toezicht van een stralingsbeschermingsdeskundige of een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming in elk geval op de volgende momenten wordt gecontroleerd:

    • a. ten minste eenmaal per jaar, en

    • b. na elke gebeurtenis waarbij de bron of bronhouder beschadigd is of kan zijn.

  • 2 De ondernemer zorgt er ten aanzien van een hoogactieve bron en haar toebehoren voor dat, door of onder toezicht van een stralingsbeschermingsdeskundige of een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

    • a. wordt gecontroleerd of de bron en in voorkomend geval de uitrusting die de bron bevat, feitelijk aanwezig is op de plaats waar deze wordt toegepast of is opgeslagen:

      • 1°. elke drie maanden, indien de bron minder dan eens per drie maanden wordt toegepast;

      • 2°. eenmaal per jaar, indien de bron een keer of meer dan een keer per drie maanden wordt toegepast;

    • b. eenmaal per jaar wordt gecontroleerd of de bron en de bronhouder nog in goede staat zijn.

  • 3 De ondernemer:

    • a. zorgt ervoor dat ten aanzien van elke vast opgestelde of mobiele hoogactieve bron schriftelijke instructies worden vastgesteld ter voorkoming van ongeoorloofde toegang tot de bron, verlies of diefstal van de bron of beschadiging van de bron door brand;

    • b. stelt de Autoriteit overeenkomstig artikel 6.3 onmiddellijk in kennis van verlies, diefstal, lekkage of ongeoorloofd gebruik van een bron, en

    • c. laat na elke gebeurtenis, inclusief brand, waarbij de bron beschadigd kan zijn, de integriteit van elke bron controleren en informeert de Autoriteit indien een van de genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan en over de genomen maatregelen.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld.

Artikel 4.14. (voorlichting en instructie)

  • 1 Onverminderd artikel 7.28 zorgt de ondernemer ervoor dat degene die een handeling met een hoogactieve bron verricht, en degene die daaraan leiding geeft of daarop toezicht houdt, is voorgelicht en geïnstrueerd over:

    • a. de voorschriften voor het veilig beheer van hoogactieve bronnen;

    • b. de noodzakelijke veiligheidsvoorschriften, en

    • c. de mogelijke gevolgen van het wegvallen van een passende controle op hoogactieve bronnen.

  • 2 De in het eerste lid genoemde onderwerpen worden beschreven. Deze documentatie wordt ter beschikking gesteld aan degene die een handeling met een hoogactieve bron verricht en aan degene die daaraan leiding geeft of daarop toezicht houdt.

  • 3 Voorlichting en instructies als bedoeld in het eerste lid worden ten minste elke twee jaar herhaald.

Artikel 4.15. (financiële zekerheid hoogactieve bronnen)

  • 1 De ondernemer stelt financiële zekerheid ter dekking van de kosten van het nakomen van de voor hem geldende verplichtingen met betrekking tot het veilig afvoeren van een afgedankte hoogactieve bron voor het geval:

    • a. hij failliet gaat of anderszins zijn bedrijfsactiviteiten beëindigt, of

    • b. degene met wie een overeenkomst was gesloten om de afgedankte hoogactieve bron af te nemen, niet meer tot die afname in staat is.

  • 2 De financiële zekerheid wordt gesteld op een of meer van de volgende wijzen:

    • a. een borgtocht of een bankgarantie;

    • b. het sluiten van een verzekeringsovereenkomst;

    • c. het deelnemen aan een daartoe ingesteld fonds dat naar het oordeel van Onze Minister en Onze Minister van Financiën voldoende waarborg biedt dat de in het eerste lid bedoelde kosten zijn gedekt, of

    • d. het treffen van enige andere voorziening, waarbij de financiële zekerheid naar het oordeel van Onze Minister en Onze Minister van Financiën voldoende waarborg biedt dat de in het eerste lid bedoelde kosten zijn gedekt.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister wordt een minimumbedrag vastgesteld waarvoor per volume-eenheid af te voeren bron, de daarbij behorende bronhouder en de vaste afscherming financiële zekerheid wordt gesteld.

  • 4 De financiële zekerheid wordt gesteld ten behoeve van de Staat der Nederlanden.

Artikel 4.16. (financiële zekerheid hoogactieve bronnen, vervolg)

De financiële zekerheid wordt in stand gehouden tot het moment waarop de hoogactieve bron waarvoor de financiële zekerheid wordt gesteld, door de ondernemer:

  • a. wordt overgedragen aan een andere ondernemer die met betrekking tot die bron de vereiste financiële zekerheid heeft gesteld;

  • b. wordt afgegeven aan een krachtens artikel 10.6, zesde lid, erkende ophaaldienst voor radioactieve afvalstoffen, of

  • c. wordt afgegeven aan een krachtens artikel 10.6, zevende lid, daartoe aangewezen instelling voor de ontvangst van radioactieve afvalstoffen.

Artikel 4.17. (informatie en financiële zekerheid hoogactieve bron)

  • 1 De ondernemer verstrekt voordat hij een hoogactieve bron verwerft, aan de Autoriteit:

    • a. informatie over het volume van de verworven bron, de bronhouder en de vaste afscherming van die bron;

    • b. schriftelijk bewijs dat de krachtens artikel 4.15, eerste lid, vereiste financiële zekerheid is gesteld, en

    • c. schriftelijk bewijs van de overeenkomst die met de leverancier of fabrikant van de bron is gesloten ten aanzien van:

      • 1°. de overbrenging van de niet meer in gebruik zijnde bron naar de leverancier, fabrikant of andere ondernemer die bevoegd is de bron te ontvangen, of

      • 2°. de plaatsing van de niet meer in gebruik zijnde bron in een voorziening voor opslag of verwijdering.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de daarin bedoelde gegevens reeds bij een aanvraag om een vergunning voor de desbetreffende bron of handeling zijn verstrekt.

  • 3 Bij verordening van de Autoriteit kunnen nadere eisen worden gesteld met betrekking tot de te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.

Artikel 4.18. (hoogactieve bronnen, bijhouden dossier door de ondernemer)

  • 1 In afwijking van artikel 4.2 legt de ondernemer die de beschikking krijgt over een hoogactieve bron onmiddellijk na de verwerving daarvan het in dat artikel bedoelde dossier aan van die bron, en houdt daarin de informatie bij als bedoeld in, en overeenkomstig het model van het informatieformulier, opgenomen in bijlage 5.

  • 2 De ondernemer stelt een schriftelijke of digitale kopie van de door hem beheerde dossiers ter beschikking aan de Autoriteit:

    • a. onmiddellijk na het aanleggen van een dossier;

    • b. op de bij verordening van de Autoriteit bepaalde vaste data;

    • c. bij wijziging van de op het informatieformulier beschreven situatie;

    • d. op een daartoe strekkend verzoek van de Autoriteit;

    • e. bij het afsluiten van het dossier voor een bron, wanneer de ondernemer deze niet langer in zijn bezit heeft, waarbij de naam en het adres worden vermeld van:

      • 1°. de onderneming waaraan de bron is overgedragen, en

      • 2°. de voorziening voor opslag of verwijdering waaraan de bron is overgedragen;

    • f. bij het afsluiten van het dossier, als de ondernemer geen bronnen meer in zijn bezit heeft.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het eerste en tweede lid, waaronder de te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.

Artikel 4.19. (hoogactieve bronnen, register)

  • 1 De Autoriteit houdt een register bij van alle ondernemers die op grond van artikel 3.5 een vergunning hebben voor het uitvoeren van handelingen met hoogactieve bronnen en van de hoogactieve bronnen waar zij over beschikken.

  • 2 In het register worden, naast gegevens omtrent de ondernemer en de vergunning, de volgende gegevens omtrent de bron opgenomen:

    • a. het soort radionuclide;

    • b. de activiteit op het moment van productie, of, indien deze onbekend is,

    • c. de activiteit op het tijdstip waarop de bron voor het eerst op de markt is gebracht of door de ondernemer is verworven, en

    • d. het type bron.

  • 3 De Autoriteit houdt het register bij op basis van de hem bekende gegevens, bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.18.

§ 4.3.4. Open bronnen

Artikel 4.20. (besmettingscontrole ruimten; handelingen met open bronnen)

  • 1 De ondernemer zorgt ervoor dat ruimten en plaatsen waar handelingen met open bronnen worden verricht, de inrichting daarvan of daarin gebruikte voorwerpen, regelmatig volgens door hem schriftelijk vastgestelde procedures op basis van internationale normen worden gecontroleerd op besmetting.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kunnen in het belang van de stralingsbescherming regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van daarbij aangewezen handelingen met open bronnen, waaronder regels met betrekking tot de frequentie en de uitvoering van de controles, bedoeld in het eerste lid.

§ 4.3.5. Handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal

Artikel 4.21. (regels m.b.t. handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal)

  • 1 Bij verordening van de Autoriteit kunnen in het belang van de stralingsbescherming regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van daarbij aangewezen handelingen met van nature voorkomende radionucliden waarvoor op grond van afdeling 3.2 een vergunning, registratie of kennisgeving is vereist.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het hergebruik van producten of materialen of de opslag van afval afkomstig van handelingen met van nature voorkomende radionucliden, voor categorieën van gevallen waarin de activiteitsconcentratie van de betrokken van nature voorkomende radionucliden hoger is dan de desbetreffende krachtens artikel 3.20 of 3.21 vastgestelde vrijgavewaarde.

Afdeling 4.4. Overige algemene regels

§ 4.4.1. Algemene regels consumentenproducten

Artikel 4.22. (consumentenproducten, gegevensverstrekking)

  • 1 Een ondernemer die consumentenproducten wil vervaardigen of deze binnen Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, waarvan het beoogde gebruik kan leiden tot een nieuwe categorie of soort handelingen, verstrekt aan de Autoriteit de met het oog op rechtvaardiging benodigde gegevens met betrekking tot:

    • a. het beoogde gebruik van het consumentenproduct;

    • b. de technische kenmerken van het consumentenproduct;

    • c. de middelen om de bron vast te zetten in geval van consumentenproducten die radioactieve stoffen bevatten;

    • d. dosistempo’s op relevante afstanden voor het gebruik van het consumentenproduct, met inbegrip van dosistempo’s op 0,1 m van enig toegankelijk oppervlak, en

    • e. de verwachte doses voor regelmatige gebruikers van het product.

  • 2 Bij de beoordeling met het oog op rechtvaardiging wordt in het bijzonder gelet op de vereisten dat:

    • a. de prestaties van het consumentenproduct het beoogde gebruik ervan rechtvaardigen;

    • b. het ontwerp volstaat om blootstellingen bij normaal gebruik en de kans op en de gevolgen van misbruik of toevallige blootstellingen te minimaliseren, dan wel of voorwaarden moeten worden opgelegd met betrekking tot de technische en fysieke eigenschappen van het product;

    • c. het consumentenproduct qua ontwerp voldoet aan de vrijstellingscriteria, bedoeld in paragraaf 3.3.1, en in voorkomend geval, of het van een erkend type is en geen specifieke voorzorgsmaatregelen vereist zijn voor de verwijdering ervan wanneer het niet langer in gebruik is, en

    • d. het consumentenproduct van een correct etiket is voorzien en er passende documentatie aan de klant is verstrekt met instructies voor een correct gebruik en verwijdering.

  • 3 Indien een verzoek met gegevens als bedoeld in het eerste lid is ontvangen wordt dit door de Autoriteit medegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten van de Europese Unie. Op verzoek wordt voorts mededeling gedaan van de beslissing omtrent rechtvaardiging en de daaraan ten grondslag liggende redenen.

  • 4 Het aan consumenten verkopen of ter beschikking stellen van consumentenproducten waarvan het gebruik niet is gerechtvaardigd of die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling als bedoeld in paragraaf 3.3.1 is verboden.

  • 5 Bij verordening van de Autoriteit kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot vereisten voor handelingen met gerechtvaardigde consumentenproducten als bedoeld in het tweede lid. Daartoe kunnen in elk geval behoren regels met betrekking tot het gebruik en de verwijdering van die producten.

§ 4.4.2. Algemene regels aanwijsinstrumenten

Artikel 4.23. (verbod toevoeging radionucliden – aanwijsinstrumenten)

In afwijking van het in artikel 3.5, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, derde lid, onder c, bedoelde verbod, op het zonder of in strijd met een vergunning toevoegen van radioactieve stoffen aan consumentenproducten, is het verboden:

  • a. voor verlichtingsdoeleinden radionucliden toe te voegen aan een aanwijsinstrument;

  • b. handelingen te verrichten met een aanwijsinstrument waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd.

Artikel 4.24. (specifieke vrijstelling van verbod – aanwijsinstrumenten)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 4.23, is niet van toepassing voor zover:

    • a. het product een aanwijsinstrument betreft;

    • b. uitsluitend H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf is of wordt toegevoegd voor verlichtingsdoeleinden;

    • c. het aanwijsinstrument in totaal een lagere activiteit bevat dan de desbetreffende krachtens artikel 3.17, eerste lid, onder a, vastgestelde waarde voor H-3, onderscheidenlijk Pm-147;

    • d. het aanwijsinstrument voldoet aan in het belang van de bescherming tegen ioniserende straling bij verordening van de Autoriteit gestelde regels met betrekking tot de constructie;

    • e. op het aanwijsinstrument de bij verordening van de Autoriteit aangewezen merk- of waarschuwingstekens zijn aangebracht;

    • f. herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan het aanwijsinstrument worden verricht overeenkomstig de bij verordening van de Autoriteit vastgestelde regels, en

    • g. er per locatie op enig moment niet meer dan 500 aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf is toegevoegd, voorhanden zijn.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot artikel 4.23 en het eerste lid.

Artikel 4.25. (verbod voorhanden hebben aanwijsinstrumenten; ontheffing Defensie)

  • 1 Het is verboden buiten Nederland vervaardigde aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd, voorhanden te hebben met het doel deze binnen Nederland in de handel te brengen, indien deze instrumenten niet voldoen aan de bij of krachtens de artikelen 4.23 en 4.24 gestelde regels.

  • 2 Onze Minister van Defensie kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid en artikel 4.23 gestelde verboden indien het aanwijsinstrumenten betreft waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd en die in gebruik zijn dan wel bestemd zijn voor gebruik bij de krijgsmacht onder operationele omstandigheden.

  • 3 Bij verordening van de Autoriteit kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot aanwijsinstrumenten.

§ 4.4.3. Algemene regels niet-medische beeldvorming

Artikel 4.26. (handelingen ten behoeve van niet-medische beeldvorming)

  • 1 De Autoriteit inventariseert handelingen ten behoeve van niet-medische beeldvorming die leiden tot blootstelling.

  • 2 Bij de inventarisatie van handelingen waarbij medisch-radiologische apparatuur wordt gebruikt wordt in het bijzonder gelet op de volgende handelingen:

    • a. radiologische keuringen, onder andere bij aanstelling, immigratie of verzekering;

    • b. radiologisch onderzoek met betrekking tot de fysieke ontwikkeling van kinderen en adolescenten, met het oog op een loopbaan;

    • c. radiologische leeftijdsbepaling;

    • d. het gebruik van ioniserende straling voor het opsporen van verborgen voorwerpen in het menselijk lichaam.

  • 3 Bij de inventarisatie van handelingen waarbij geen medisch-radiologische apparatuur wordt gebruikt wordt in het bijzonder gelet op:

    • a. gebruik van ioniserende straling voor het opsporen van verborgen voorwerpen aan of op het menselijk lichaam;

    • b. het gebruik van ioniserende straling bij controles van vracht en laadruimten voor het opsporen van verstekelingen;

    • c. het gebruik van ioniserende straling voor wettelijke of beveiligingsdoeleinden.

  • 4 Onverminderd artikel 2.4 wordt elke procedure van individuele niet-medische beeldvorming gerechtvaardigd met inachtneming van de specifieke doelstellingen van die procedure en de kenmerken van de betrokken persoon.

  • 5 De generieke en specifieke rechtvaardiging van handelingen met blootstelling bij niet-medische beeldvorming kan worden herzien overeenkomstig artikel 2.3.

  • 6 De omstandigheden voor blootstelling bij niet-medische beeldvorming worden regelmatig door de ondernemer geëvalueerd.

Artikel 4.27. (handelingen ten behoeve van niet-medische beeldvorming, vervolg)

  • 1 Gerechtvaardigde handelingen met blootstelling bij niet-medische beeldvorming, waarbij medisch-radiologische apparatuur wordt gebruikt, kunnen bij regeling van Onze Minister worden vrijgesteld van:

    • a. dosisbeperkingen voor blootstelling van een lid van de bevolking, opgenomen in artikel 9.5;

    • b. dosislimieten voor blootstelling van een lid van de bevolking, opgenomen in artikel 9.1.

  • 2 De Autoriteit stelt bij verordening of beschikking regels of voorschriften vast voor handelingen ten behoeve van niet-medische beeldvorming, met inbegrip van criteria voor de individuele toepassing.

  • 3 Bij procedures waarbij medisch-radiologische apparatuur wordt gebruikt zorgt de ondernemer voor:

    • a. naleving van de relevante bepalingen inzake medische blootstelling als bedoeld in hoofdstuk 8, waaronder in elk geval worden begrepen de bepalingen met betrekking tot:

      • 1°. de apparatuur;

      • 2°. optimalisatie;

      • 3°. de verantwoordelijkheden;

      • 4°. de opleidingsvereisten;

      • 5°. bijzondere bescherming tijdens zwangerschap;

    • b. een passende betrokkenheid van een klinisch fysicus;

    • c. het toepassen van specifieke protocollen al naar gelang het doel van de blootstelling en de vereiste beeldkwaliteit;

    • d. het voldoen aan de op grond van artikel 4.28 vastgestelde specifieke diagnostische referentieniveaus, indien redelijkerwijs uitvoerbaar.

  • 4 Voor procedures waarbij geen medisch-radiologische apparatuur wordt gebruikt zorgt de ondernemer ervoor dat de dosisbeperkingen zo ruim mogelijk onder de dosislimieten voor blootstelling van leden van de bevolking, opgenomen in artikel 9.1, liggen.

  • 5 De ondernemer zorgt ervoor dat adequate informatie wordt verstrekt aan, en toestemming wordt gevraagd aan een persoon die de blootstelling zal ondergaan.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing voor zover in het kader van de rechtshandhaving een instemming niet bij of krachtens de wet wordt vereist.

Artikel 4.28. (handelingen ten behoeve van niet-medische beeldvorming, vervolg)

Bij regeling van Onze Minister kunnen specifieke diagnostische referentieniveaus voor de in artikel 4.27 bedoelde handelingen worden vastgesteld.

Afdeling 4.5. Meet- en rekenmethoden

Artikel 4.29. (meet- en rekenmethoden)

  • 1 Bij verordening van de Autoriteit worden methoden aangewezen of vastgesteld:

    • a. ter bepaling van de omgevingsdosisequivalenten;

    • b. ter bepaling van de equivalente en de effectieve doses, met inachtneming van passende standaardwaarden en standaardrelaties;

    • c. ter bepaling van de waarden voor de activiteitsconcentratie en de totale activiteit of de waarden voor de activiteit per oppervlakte-eenheid ten gevolge van radionucliden;

    • d. betreffende de aanwijzing van radionucliden die bij de toetsing van van nature voorkomende radionucliden zijn vrijgesteld van sommatie;

    • e. voor de bepaling van de activiteitsconcentratie, de activiteit per oppervlakte-eenheid en de totale activiteit voor radionucliden.

  • 2 Bij de verordening kunnen in elk geval:

    • a. methoden worden aangewezen voor de wijze waarop de in het eerste lid, onder b, bedoelde doses worden getoetst aan de in dit besluit opgenomen dosislimieten, dosisbeperkingen of referentieniveaus;

    • b. regels worden gesteld voor de meetmethoden van activiteiten, activiteitsconcentratie of activiteit per oppervlakte-eenheid.

  • 4 Ten behoeve van de toetsing aan waarden voor de activiteitsconcentratie, de totale activiteit of de waarden voor de activiteit per oppervlakte-eenheid ten gevolge van radionucliden, worden alle activiteiten die zich op enig moment binnen een locatie bevinden of worden geloosd, gewogen en gesommeerd overeenkomstig de methoden, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid.

  • 5 In afwijking van het vierde lid worden de activiteiten of activiteitsconcentratie in natuurlijke bronnen niet gesommeerd met de activiteiten of activiteitsconcentratie in kunstmatige bronnen.

Hoofdstuk 5. Informatie en deskundigheid

§ 5.1. Informatie

Artikel 5.1. (transparantie)

  • 1 Onze Ministers die het aangaat en de Autoriteit zorgen ervoor dat aan leden van de bevolking, ondernemers, werknemers alsmede patiënten en andere personen die medische blootstelling ondergaan, informatie ter beschikking wordt gesteld met betrekking tot:

    • a. categorieën of soorten handelingen die gerechtvaardigd zijn overeenkomstig de paragrafen 2.1 en 2.2;

    • b. de regelgeving met betrekking tot bronnen en stralingsbescherming.

  • 2 De informatie wordt ter beschikking gesteld overeenkomstig de vereisten van nationaal en internationaal recht, tenzij dat strijdig zou zijn met een nationaal of internationaal erkend belang, waaronder in ieder geval worden begrepen de belangen inzake veiligheid en beveiliging.

Artikel 5.2. (informatie over apparaten en toestellen)

  • 1 Degene die apparatuur die radioactieve bronnen bevat, of een toestel of versneller waardoor ioniserende straling wordt uitgezonden of kan worden uitgezonden op de markt brengt of overdraagt aan een ondernemer zorgt ervoor dat aan de ondernemer aan wie een toestel of versneller wordt overgedragen passende voorlichting wordt verstrekt over de mogelijke radiologische gevaren en het juiste gebruik ervan alsmede het testen en het onderhoud ervan, met inbegrip van een document waaruit blijkt dat het ontwerp het mogelijk maakt de blootstelling te beperken tot een niveau dat zo laag als redelijkerwijs mogelijk is.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, zorgt degene die medisch-radiologische apparatuur, toestellen of versnellers op de markt brengt of overdraagt aan een andere ondernemer er overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het Besluit medische hulpmiddelen voor, dat aan elke ondernemer aan wie de overdracht plaatsvindt passende voorlichting wordt verstrekt over de risicobeoordeling voor patiënten, en over de beschikbare elementen van de klinische evaluatie.

  • 3 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 5.3. (informatie radon in woningen en andere gebouwen)

  • 1 Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat zorgen ervoor dat lokaal en nationaal informatie beschikbaar is over:

    • a. de blootstelling aan radon in woningen en andere gebouwen en de bijbehorende gezondheidsrisico’s;

    • b. over het belang van radonmetingen, en

    • c. over de beschikbare technische middelen om bestaande radonconcentraties terug te dringen.

  • 2 De Autoriteit is belast met de gecoördineerde voorbereiding en uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid.

§ 5.2. Diensten en deskundigen

Artikel 5.4. (stralingsbeschermingsdeskundige)

  • 1 Ten aanzien van de stralingsbeschermingsdeskundige zijn naast de algemene bepalingen van deze paragraaf de specifieke bepalingen van de hoofdstukken 6, 7, 8 en 9 van toepassing.

  • 2 De ondernemer die een handeling uitvoert of laat uitvoeren waarvoor een vergunning, registratie of kennisgeving is vereist, zorgt ervoor dat een stralingsbeschermingsdeskundige hem adviseert over, dan wel toezicht uitoefent op, de naleving van de bij of krachtens de wet en dit besluit gestelde regels en voorschriften met betrekking tot die handeling, indien deze beroepsmatige blootstelling of blootstelling van een lid van de bevolking met zich brengt of kan brengen. De eerste volzin is mede van toepassing op een maatregel of blootstellingsituatie waarvoor een kennisgeving is vereist.

  • 3 Ten aanzien van handelingen als bedoeld in het tweede lid is deskundigheid vereist overeenkomstig een bij regeling van Onze Ministers vastgesteld passend niveau, welke in verhouding staat tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s.

  • 4 Bij de regeling, bedoeld in het derde lid, kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de passende niveaus van deskundigheid, bedoeld in dat lid.

  • 5 Aan een stralingsbeschermingsdeskundige kan door een in artikel 58 van de wet aangewezen ambtenaar worden opgedragen om werknemers en leden van de bevolking te beschermen tegen ioniserende straling.

Artikel 5.5. (erkenning stralingsbeschermingsdeskundige)

  • 1 De ingevolge dit besluit door een stralingsbeschermingsdeskundige te verrichten taken worden uitsluitend uitgevoerd door een persoon die als een zodanige deskundige voor de uitvoering van de betrokken taken op aanvraag door de Autoriteit is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de wet.

  • 2 Een inschrijving als bedoeld in het eerste lid geldt als erkenning in de zin van artikel 79, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de richtlijn.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers worden eisen vastgesteld met betrekking tot de kennis, vaardigheden en bekwaamheden waaraan moet worden voldaan om als stralingsbeschermingsdeskundige in het register te worden ingeschreven. De eisen kunnen verschillen voor de verschillende niveaus van deskundigheid, bedoeld in artikel 5.4, derde lid, afhankelijk van de taken van de stralingsbeschermingsdeskundige, of de specifieke toepassing. Bij de regeling worden tevens eisen gesteld met betrekking tot de herregistratie. Daartoe kunnen behoren eisen met betrekking tot het volgen van opleidingen.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze van inschrijving;

    • b. de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag tot inschrijving worden verstrekt, waaronder in elk geval kan worden verstaan een diploma van een erkende instelling als bedoeld in artikel 5.11 met betrekking tot een opleiding tot coördinerend deskundige of algemeen coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 7b van het Besluit stralingsbescherming, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit.

  • 5 Een inschrijving kan worden geweigerd of doorgehaald, indien niet of niet volledig voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet of dit besluit gestelde eisen, met dien verstande dat alvorens een inschrijving wordt geweigerd of doorgehaald de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een daarbij gestelde redelijke termijn aan te tonen dat alsnog aan de eisen wordt voldaan.

Artikel 5.6. (inschrijving persoon als stralingsbeschermingsdeskundige bij voldoen aan erkende EU-beroepskwalificaties)

Artikel 5.7. (toezichthoudend medewerker stralingsbescherming)

  • 1 Ten aanzien van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zijn naast de algemene bepalingen van deze paragraaf de specifieke bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van toepassing.

  • 2 De ondernemer die een handeling uitvoert of laat uitvoeren die beroepsmatige blootstelling of blootstelling van een lid van de bevolking met zich brengt of kan brengen, zorgt ervoor dat deze handeling wordt uitgevoerd door of onder toezicht van een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming.

  • 3 De taken van een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming kunnen worden uitgevoerd door een stralingsbeschermingsdeskundige of een stralingsbeschermingseenheid.

  • 4 De ondernemer zorgt ervoor dat aan een in zijn onderneming werkzame toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

    • a. adequate opleiding, training en voorlichting op het gebied van de stralingsbescherming specifiek voor de toepassing wordt gegeven, en

    • b. regelmatig toepassingspecifieke bij- en nascholing wordt gegeven.

  • 5 De ondernemer houdt een administratie bij waarin de wijze van uitvoering van het vierde lid wordt gedocumenteerd en houdt deze ter beschikking van de krachtens artikel 58 van de wet aangewezen ambtenaren.

  • 6 Bij regeling van Onze Ministers kunnen eisen worden vastgesteld met betrekking tot de kennis, vaardigheden en bekwaamheden van een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor daarbij genoemde toepassingen en de opleiding, training en voorlichting, bedoeld in het vierde lid. Daartoe kunnen behoren eisen met betrekking tot het volgen van opleidingen.

  • 7 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld.

Artikel 5.8. (vereisten toezichthoudend medewerker stralingsbescherming)

De ingevolge dit besluit door een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming te verrichten taken worden uitsluitend uitgevoerd door een persoon die beschikt over een diploma, certificaat of een ander getuigschrift ter afsluiting van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming, specifiek voor de toepassing, behaald bij:

  • a. een erkende instelling als bedoeld in artikel 5.11, of

  • b. een door een andere lidstaat van de Europese Unie of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland erkende of aangewezen instelling of opleiding.

Artikel 5.9. (stralingsbeschermingseenheid)

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen soorten ondernemingen of locaties waar zeer diverse of omvangrijke handelingen worden uitgevoerd of handelingen die een uitgebreide bescherming tegen ioniserende straling vereisen worden aangewezen, waarin de aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid is vereist, waarin tevens een stralingsbeschermingsdeskundige van een krachtens artikel 5.5 vereist niveau van deskundigheid beschikbaar is. Daartoe behoren in elk geval gevallen waarin op grond van artikel 3.4, vierde lid, een complexvergunning is vereist. Bij de regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taken, bevoegdheden en werkwijze van een stralingsbeschermingseenheid als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, het op peil blijven van de expertise van de eenheid en de taken van de stralingsbeschermingsdeskundige in die eenheid.

  • 2 Indien op grond van het eerste lid de aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid is vereist, zorgt de ondernemer ervoor dat deze operationeel is en dat in ieder geval:

    • a. daarbij een stralingsbeschermingsdeskundige aanwezig of beschikbaar is en daarin voldoende ondersteunend personeel werkzaam is;

    • b. daarin het krachtens artikel 5.5 vereiste niveau van deskundigheid met betrekking tot stralingsbescherming aanwezig is;

    • c. de stralingsbeschermingseenheid functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden;

    • d. de stralingsbeschermingseenheid aan hem adviezen verstrekt met betrekking tot de bescherming tegen ioniserende straling, en

    • e. de stralingsbeschermingsdeskundige in die afdeling toestemming geeft voor een handeling.

  • 4 Een stralingsbeschermingseenheid kan de taken van een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming verrichten.

Artikel 5.10. (middelen en faciliteiten)

De ondernemer stelt financiële middelen en faciliteiten voor een passende bescherming tegen ioniserende straling ter beschikking aan de stralingsbeschermingsdeskundige, de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en de stralingsbeschermingseenheid, die met de uitvoering van die stralingsbescherming zijn belast.

§ 5.3. Opleiding, training en voorlichting

Artikel 5.11. (erkende instellingen)

  • 1 Instellingen waar personen overeenkomstig artikel 5.5, 5.8 of 8.4, derde lid, een diploma, certificaat of een ander getuigschrift ter afsluiting van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming kunnen behalen dienen te zijn erkend door de Autoriteit. De erkenning geldt voor een tijdvak van vijf jaar en kan daarna telkens voor een tijdvak van vijf jaar worden verlengd indien aan de met het oog op erkenning gestelde eisen, bedoeld in het derde lid, wordt voldaan. Van een erkenning of verlenging daarvan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 2 De erkenning kan worden geschorst of ingetrokken door de Autoriteit indien de opleiding ook na herhaalde waarschuwing niet, of niet langer, voldoet aan een of meer krachtens het derde lid gestelde eisen.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. eisen aan de kwaliteit en kwaliteitsborging van de opleiding;

    • b. eisen aan de examinering, toetsing en het vaststellen van eindtermen;

    • c. eisen voor beroep en klachten.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit worden eisen gesteld met betrekking tot de aanvraag van een erkenning en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid.

Artikel 5.12. (informatie, advies en bijstand in verband met weesbronnen)

  • 1 De Autoriteit of Onze Minister die het aangaat zorgt er, onverminderd artikel 7.30, voor dat de bedrijfsleiding van ondernemingen waarvan het aannemelijk is dat er weesbronnen worden aangetroffen of verwerkt, geïnformeerd wordt over de mogelijkheid van een confrontatie met een weesbron.

  • 2 Onder ondernemingen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan inrichtingen en installaties waar aanzienlijke hoeveelheden metaalfabricaten, metaalafval of schroot worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of overgeslagen.

  • 3 De Autoriteit of Onze Minister die het aangaat zorgt ervoor dat:

    • a. informatie beschikbaar wordt gesteld waarmee de bevolking bewust wordt gemaakt van de mogelijke aanwezigheid van weesbronnen en de risico’s daarvan;

    • b. richtsnoeren worden uitgevaardigd voor werknemers en leden van de bevolking over de te nemen maatregelen bij het aantreffen van een weesbron of vermoeden daarvan, waaronder het informeren van de Autoriteit.

  • 4 De Autoriteit of Onze Minister die het aangaat zorgt voor het onmiddellijk na een aangifte als bedoeld in artikel 22 of 33 van de wet ter beschikking stellen van specifieke technische adviezen en assistentie in situaties als bedoeld in het derde lid, onder b.

Artikel 5.13. (voorlichting en opleiding van hulpverleners)

  • 1 De Autoriteit zorgt ervoor dat de hulpverleners die zijn opgenomen in een nationaal crisisplan als bedoeld in artikel 6.5:

    • a. worden voorgelicht over stralingsbescherming, over de risico’s die hun inzet voor hun gezondheid met zich brengt en over de bij een stralingsincident, radiologische noodsituatie of ongeval te nemen voorzorgsmaatregelen,

    • b. regelmatig een passende opleiding met betrekking tot stralingsbescherming volgen;

    • c. regelmatig een passende opleiding met betrekking tot rampenbestrijding volgen overeenkomstig de afspraken, bedoeld in artikel 40 van de wet.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de ondernemer die verantwoordelijk is voor hulpverleners die zijn opgenomen in een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7.

  • 3 Zodra zich een stralingsincident, radiologische noodsituatie of ongeval voordoet wordt specifieke en passende informatie omtrent het stralingsincident, de radiologische noodsituatie of het ongeval en de omstandigheden daarvan aan de hulpverleners verstrekt.

  • 4 De voorlichting, bedoeld in het eerste en tweede lid, betreft in elk geval de verschillende mogelijke stralingsincidenten, radiologische noodsituaties of ongevallen en het soort inzet.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister die het aangaat kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aard en inhoud van de voorlichting en opleiding, bedoeld in het eerste lid, en de specifieke informatie, bedoeld in het derde lid.

Artikel 5.14. (opleiding, training en voorlichting op het gebied van medische blootstelling)

  • 1 De ondernemer zorgt ervoor dat medisch deskundigen en andere personen die betrokken zijn bij de praktische onderdelen van medisch-radiologische procedures, een passende opleiding, training en voorlichting krijgen met het oog op medisch-radiologische handelingen en passende bekwaamheden met betrekking tot stralingsbescherming ontwikkelen. Medisch deskundigen volgen deze opleiding, training en voorlichting bij een erkende instelling als bedoeld in artikel 5.11.

  • 2 Personen die opleidingen en trainingen als bedoeld in het eerste lid volgen, kunnen deelnemen aan de toepassing in de praktijk van de in hoofdstuk 8 genoemde medisch-radiologische procedures.

  • 3 Deskundigen en personen als bedoeld in het eerste lid volgen passende bij- en nascholing.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van het eerste tot en met derde lid. Daartoe kunnen behoren regels omtrent de organisatie van een opleiding in verband met het klinische gebruik van nieuwe technieken en de relevante eisen op het gebied van de stralingsbescherming.

Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen inzake blootstelling

Afdeling 6.1. Stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties

§ 6.1.1. Meldingen en maatregelen

Artikel 6.1. (meldplicht stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties)

De ondernemer meldt elk stralingsincident, ongeval of radiologische noodsituatie onmiddellijk aan de Autoriteit.

Artikel 6.2. (uitvoering meldingen en maatregelen)

  • 1 De ondernemer zorgt ervoor dat een handeling waarbij er een te voorzien risico is dat personen onbedoeld aan overmatige blootstelling kunnen worden blootgesteld, slechts wordt verricht nadat een stralingsbeschermingsdeskundige hierover is geraadpleegd.

  • 2 Indien naar het oordeel van een stralingsbeschermingsdeskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming de blootstelling, bedoeld in het eerste lid, zich voordoet of dreigt voor te doen, zorgt de ondernemer ervoor dat onmiddellijk:

    • a. de handeling wordt gestaakt;

    • b. gevaarlijke plaatsen worden ontruimd, en

    • c. deze situatie overeenkomstig artikel 6.1 wordt gemeld.

  • 3 De Autoriteit stelt de krachtens artikel 58 of 65 van de wet aangewezen toezichthouders en andere betrokken instanties zo spoedig mogelijk op de hoogte van een melding als bedoeld in artikel 6.1. Onze Minister kan instanties als bedoeld in de eerste volzin aanwijzen.

  • 4 De ondernemer beëindigt de maatregelen als bedoeld in het tweede lid, onder a of b, slechts in overeenstemming met de stralingsbeschermingsdeskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en niet eerder dan een week nadat de melding is gedaan, tenzij de Autoriteit of een ander bevoegd bestuursorgaan of instantie die ingevolge het derde lid van de melding op de hoogte is gebracht, binnen die termijn een andere termijn voor het beëindigen van de maatregelen heeft gesteld.

  • 5 De ondernemer neemt de maatregelen die nodig zijn om nieuwe stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties te voorkomen en doet zo nodig onderzoek. Zo spoedig mogelijk na de melding wordt de Autoriteit of het andere bevoegde bestuursorgaan of de instantie in kennis gesteld van de onderzoeksresultaten en corrigerende maatregelen.

  • 6 In gevallen behorend tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, is de ondernemer verplicht tot het invoeren en in werking houden van een systeem voor het registreren en analyseren van stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties.

  • 7 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van artikel 6.1 en het eerste tot en met zesde lid.

Artikel 6.3. (meldingen bronnen)

  • 1 De ondernemer meldt de volgende gebeurtenissen en maatregelen onmiddellijk aan de Autoriteit:

    • a. een verlies, diefstal of significante lekkage van een bron die leidt of kan leiden tot een blootstelling die niet mag worden verwaarloosd, of ongeoorloofd gebruik of de ongewilde verspreiding van die bron;

    • b. de getroffen maatregelen na een verlies, diefstal, significante lekkage, ongeoorloofd gebruik of ongewilde verspreiding als bedoeld onder a of elke gebeurtenis waarbij een bron kan zijn beschadigd.

  • 2 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

§ 6.1.2. Ongevallenbestrijding en nationale crisisplannen

Artikel 6.4. (radiologische noodsituaties)

  • 1 De krachtens artikel 9.8 vastgestelde referentieniveaus zijn van toepassing in een radiologische noodsituatie.

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot optimalisatie in een radiologische noodsituatie.

Artikel 6.5. (ongevallenbestrijding en nationale crisisplannen)

  • 3 Onze Minister en Onze Minister die het aangaat zorgen voor een of meer nationale crisisplannen voor ongevallen of radiologische noodsituaties, rekening houdend met de algemene beginselen van stralingsbescherming van hoofdstuk 2 en de referentieniveaus, vastgesteld krachtens artikel 9.8.

  • 4 Een nationaal crisisplan bevat de in bijlage 6, onderdeel B, genoemde elementen en, voor zover van toepassing, de elementen, bedoeld in het eerste lid. Een nationaal crisisplan heeft tevens betrekking op de overgang van een radiologische noodsituatie naar een bestaande blootstellingsituatie.

  • 6 Een nationaal crisisplan wordt regelmatig getest, geëvalueerd en, voor zover de resultaten daartoe aanleiding vormen, verbeterd. Daarbij wordt rekening gehouden met inzichten en ervaringen uit eerdere blootstellingsituaties bij ongevallen en in radiologische noodsituaties en de resultaten van oefeningen met ongevallen en radiologische noodsituaties op nationaal en internationaal niveau.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot het derde, vierde en zesde lid.

Artikel 6.6. (internationale samenwerking)

  • 1 Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zorgen voor samenwerking met andere lidstaten en andere betrokken landen met het oog op de aanpak van mogelijke radiologische noodsituaties op Nederlands grondgebied die deze staten kunnen treffen.

  • 2 In geval van een radiologische noodsituatie op het grondgebied van een andere lidstaat of ander betrokken land zorgen Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor samenwerking met die lidstaat of dat land met het oog op de stralingsbescherming op Nederlands grondgebied.

  • 3 In geval van een radiologische noodsituatie op het eigen grondgebied of een radiologische noodsituatie die radiologische gevolgen op het eigen grondgebied kan hebben, zorgen Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie ervoor dat de andere betrokken lidstaten en andere landen die betrokken kunnen zijn of kunnen worden getroffen onmiddellijk worden geïnformeerd en dat met hen contact wordt opgenomen, teneinde de blootstellingsituatie gezamenlijk te beoordelen en de beschermingsmaatregelen alsmede de voorlichting van leden van de bevolking te coördineren. Deze coördinatieactiviteiten mogen niet leiden tot belemmering of vertraging van de noodzakelijke op nationaal niveau te nemen maatregelen.

  • 5 Onze in het eerste lid genoemde Ministers zorgen ervoor dat in geval van verlies, diefstal of ontdekking van hoogactieve ingekapselde bronnen, van andere radioactieve bronnen of van tot bezorgdheid aanleiding gevende radioactieve stoffen, voor zover dat verenigbaar is met nationale regels inzake geheimhouding, veiligheid en beveiliging:

    • a. informatie onmiddellijk wordt gedeeld en dat wordt samengewerkt met andere betrokken lidstaten, andere betrokken landen en betrokken internationale organisaties, en

    • b. dat verdere informatie en onderzoeksresultaten worden gedeeld.

  • 6 Onze Minister en Onze Minister die het aangaat zorgen waar nodig voor samenwerking met andere lidstaten en andere betrokken landen bij de transitie van een noodsituatie naar een bestaande blootstellingsituatie.

§ 6.1.3. Bedrijfsnoodplannen en interventies ondernemer

Artikel 6.7. (bedrijfsnoodplannen)

  • 1 De ondernemer zorgt in gevallen, behorend tot een bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen categorie, voor een bedrijfsnoodplan voor:

    • a. de door hem geïnventariseerde risico’s op voorzienbare ongevallen en radiologische noodsituaties, en

    • b. de voor zijn onderneming relevante voorzienbare ongevallen en radiologische noodsituaties die zijn geïnventariseerd in het kader van het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s en de nationale crisisafspraken, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, staat in een passende verhouding tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, overeenkomstig de graduele benadering, bedoeld in artikel 1.1. Bij verordening van de Autoriteit kunnen afhankelijk van de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, eisen aan de vorm, inhoud en kwaliteit van het bedrijfsnoodplan worden gesteld en aan de wijze van uitvoering ervan. Deze eisen kunnen een plicht tot rapportage aan de Autoriteit omvatten.

  • 3 Een bedrijfsnoodplan bevat in ieder geval:

    • a. voor zover betrekking hebbend op, of relevant voor, de onderneming, de in bijlage 6, onderdeel B, genoemde elementen en de elementen van de nationale crisisafspraken;

    • b. maatregelen voor de overgang van een radiologische noodsituatie naar een bestaande blootstellingsituatie.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot het derde lid.

Artikel 6.8. (interventies ondernemer)

  • 1 De ondernemer zorgt ervoor dat voorzieningen worden getroffen ter voorbereiding op het verrichten van een interventie voor het geval dat zich binnen de locatie een ongeval of radiologische noodsituatie voordoet. Indien hij op grond van artikel 6.7 over een bedrijfsnoodplan dient te beschikken neemt hij in het bedrijfsnoodplan een onderdeel «interventies» op, dat hij regelmatig test.

  • 2 Indien zich binnen de locatie een ongeval of radiologische noodsituatie voordoet, treft de ondernemer onmiddellijk alle passende maatregelen om de gevolgen daarvan te beperken.

  • 3 Naast de melding, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, brengt de ondernemer het ongeval of de radiologische noodsituatie onmiddellijk ter kennis van de burgemeester van de gemeente waar die situatie zich voordoet.

  • 4 De ondernemer maakt onmiddellijk een voorlopige beoordeling van de omstandigheden en de gevolgen van die situatie en meldt deze aan de burgemeester en de Autoriteit.

  • 5 De ondernemer zorgt ervoor dat alle medewerking wordt verleend aan een interventie die door een bestuursorgaan wordt verricht.

  • 6 Onverminderd artikel 6.2 treft de ondernemer, indien zich binnen de locatie een ongeval of radiologische noodsituatie voordoet, onmiddellijk beschermingsmaatregelen met betrekking tot:

    • a. de stralingsbron, om de straling evenals de lozing van radionucliden te beperken of te beëindigen;

    • b. het milieu, om de blootstelling van personen aan radioactieve stoffen via relevante blootstellingsroutes te beperken;

    • c. personen, om hun blootstelling te beperken.

  • 7 Bij verordening van de Autoriteit kunnen met het oog op een goede uitvoering nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid.

Artikel 6.9. (individuele monitoring)

Bij een ongeval of radiologische noodsituatie binnen zijn locatie zorgt de ondernemer ervoor dat, indien een lid van de bevolking binnen of buiten die locatie, ten gevolge daarvan is of kan worden blootgesteld, individuele monitoring wordt uitgevoerd of dat de effectieve of equivalente doses die door de betrokken persoon zijn ontvangen op een andere passende wijze worden bepaald.

§ 6.1.4. Interventies overheid bij ongevallen en bij radiologische noodsituaties

Artikel 6.10. (regels met betrekking tot interventies en beschermingsmaatregelen)

  • 1 Onze Ministers die het aangaat stellen regels met betrekking tot het uitvoeren van interventies, bedoeld in artikel 6.11, en passende beschermingsmaatregelen.

  • 2 Bij het vaststellen van regels als bedoeld in het eerste lid wordt rekening gehouden met de feitelijke kenmerken van het ongeval of de radiologische noodsituatie. De regels zijn voorts in overeenstemming met de geoptimaliseerde beschermingsstrategie die deel uitmaakt van het nationale crisisplan, bedoeld in artikel 6.5.

  • 3 In geval van een ongeval of radiologische noodsituatie binnen of buiten het Nederlandse grondgebied nemen de ondernemer, het bestuur van de veiligheidsregio en Onze in het eerste lid bedoelde Ministers, passende beschermingsmaatregelen overeenkomstig het toepasselijke nationale crisisplan. Daarbij wordt rekening gehouden met de feitelijke kenmerken van het ongeval of de radiologische noodsituatie en de geoptimaliseerde beschermingsstrategie, opgenomen in het nationale crisisplan.

  • 4 Degene onder wiens verantwoordelijkheid een interventie wordt verricht, zorgt ervoor dat de gevolgen en de doeltreffendheid van een interventie worden beoordeeld en geregistreerd.

  • 5 Onze in het eerste lid bedoelde Ministers zorgen voor de organisatie van de medische behandeling van personen die getroffen zijn door het ongeval of de radiologische noodsituatie.

Artikel 6.11. (uitvoering interventie)

  • 1 Een interventie wordt slechts verricht indien de daarvan verwachte beperking van de schade en de nadelige sociale en maatschappelijke gevolgen, veroorzaakt door ioniserende straling, voldoende is om de schade, de nadelige sociale en maatschappelijke gevolgen en de kosten van de interventie te rechtvaardigen.

  • 2 De vorm, de omvang en de duur van de interventie zijn zodanig, dat het voordeel van de daarmee te bereiken beperking van de gezondheidsschade, rekening houdend met de schade die aan de interventie is verbonden, zo groot is als redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 6.12. (voorzieningen interventie)

Onze Ministers die het aangaat als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, zorgen ervoor dat er voorzieningen voor technische en medische interventie en voor het verwijderen van radioactieve besmetting beschikbaar zijn.

Artikel 6.13. (uitvoering interventies)

De artikelen 7.12, 7.13, 7.14, 7.16, 7.19, 7.20 en 7.21 zijn van toepassing met betrekking tot de leden van interventieteams, met dien verstande dat de daar bedoelde verplichtingen rusten op degene onder wiens verantwoordelijkheid de interventie wordt verricht.

Artikel 6.14. (interventie bij langdurige blootstelling)

  • 1 Door Onze Ministers, bedoeld in artikel 6.12, of de ondernemer kan een situatie worden aangemerkt als een situatie die leidt tot langdurige blootstelling als gevolg van een radiologische noodsituatie of een vroegere handeling.

  • 2 Onze Ministers, bedoeld in artikel 6.12, kunnen in het geval dat de situatie als bedoeld in het eerste lid onder de verantwoordelijkheid van een ondernemer valt, de ondernemer verplichten een interventie uit te voeren.

  • 3 In een geval als bedoeld in het eerste lid, zorgt degene onder wiens verantwoordelijkheid de interventie wordt verricht, voor zover noodzakelijk met het oog op het gevaar van blootstelling, voor:

    • a. de afbakening van het desbetreffende gebied;

    • b. de invoering van een bewakingssysteem voor de blootstelling;

    • c. de uitvoering van de interventie, overeenkomstig een door Onze Ministers als bedoeld goedgekeurd plan van aanpak;

    • d. het regelen van de toegang tot of het gebruik van de locaties, woningen of andere gebouwen, die zich in het afgebakende gebied bevinden.

Afdeling 6.2. Bestaande blootstellingsituaties

§ 6.2.1. Bestaande blootstellingsituaties

Artikel 6.15. (inventarisatie bestaande blootstellingsituaties)

  • 1 De Autoriteit in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat is belast met het inventariseren van mogelijke bes