Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar

Geraadpleegd op 11-12-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar

1. Inleiding

In de strafrechtelijke handhaving van de lokale veiligheid, leefbaarheid en de naleving van (specialistische) regels is een belangrijke rol weggelegd voor buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: boa’s). Het doel van het boa-beleid is om de kwaliteit van de strafrechtelijke handhaving door de boa’s te borgen en te verbeteren zodat boa’s deze belangrijke rol op een kwalitatief goede wijze kunnen invullen. Het boa-bestel vormt het kader waarbinnen deze professionalisering van de boa plaatsvindt. Deze Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar maken onderdeel uit van dit boa-bestel.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar

De uitvoering en de handhaving van met name bijzondere wetgeving en verordeningen van provincies, gemeenten en waterschappen, is opgedragen aan een scala aan publiekrechtelijke en aan een beperkt aantal privaatrechtelijke organisaties. Indien nodig kan aan werknemers1 van zo’n organisatie opsporingsbevoegdheid worden toegekend. Zij zijn dan boa. Daarvoor is nodig dat betrokkene beschikt over een titel van opsporingsbevoegdheid, over de vereiste bekwaamheid en betrouwbaarheid, en over een akte van beëdiging (zie artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna ook: BBO). De titel van opsporingsbevoegdheid wordt verleend door de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 142 eerste lid, onder a en b, en derde lid van het Wetboek van Strafvordering of bij of krachtens een bijzondere wet of (decentrale) verordening. Voor economische delicten wordt de titel verleend door de Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met de minister wie het aangaat, op grond van artikel 17, eerste lid, onder 2°, van de Wet op de Economische Delicten.

De Minister van Justitie en Veiligheid verleent een titel van opsporingsbevoegdheid indien de noodzaak voor (extra) opsporingsbevoegdheid is aangetoond en de betreffende persoon heeft voldaan aan de betrouwbaarheidseis en bekwaamheidseis. Deze toekenning geschiedt formeel tijdens de beëdiging van een persoon als boa door of namens de Minister van Justitie en Veiligheid.

De Minister van Justitie en Veiligheid kan bepalen dat een boa geweld of vrijheidsbeperkende middelen kan gebruiken en bevoegd is tot veiligheidsfouillering, vervoersfouillering en insluitingsfouillering (zie artikel 7, negende lid, Politiewet 2012), in deze beleidsregels aangeduid als politiebevoegdheden. Ook kunnen aan een boa vrijheidsbeperkende middelen of geweldsmiddelen worden toegekend. Onder geweldsmiddelen worden in deze beleidsregels verstaan: wapenstok, pepperspray, vuurwapen en surveillancehond (gecertificeerde diensthond). Onder vrijheidsbeperkende middelen worden in deze beleidsregels verstaan: handboeien2.

Met het scala aan organisaties belast met de uitvoering en handhaving van een grote variëteit aan wettelijke regelingen is de diversiteit van boa's een gegeven. Niet alleen het werkveld van boa's is divers. Aangezien bevoegdheden op maat worden toegekend, variëren deze evenzeer. De boa heeft in de regel beperkte opsporingsbevoegdheid die is gerelateerd aan zijn functie en taakomschrijving. De boa wordt ingezet daar waar opsporing door de politie niet gewenst, vanwege prioritering, of niet mogelijk is vanwege onvoldoende deskundigheid of capaciteit bij de politie.

Een boa is dus in beginsel geen integrale handhaver met algemene opsporingsbevoegdheid die concurreert met de politie. Immers, de boa zou dan een vierjarige politieopleiding moeten hebben gevolgd om te beschikken over dezelfde bekwaamheid. De boa heeft een specifieke, afgebakende taak waarvoor hij gericht opgeleid kan worden.

Het bovenstaande in aanmerking genomen is een boa een functionaris die uit hoofde van zijn taak, in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag, in overeenstemming met de geldende rechtsregels en met behulp van de hem daartoe beschikbaar gestelde bevoegdheden en middelen, zorgdraagt voor de opsporing van strafbare feiten alsmede met de voorbereiding van de eventuele vervolging van deze feiten.

3. Eisen aan boa's

3.1. In bezoldigde overheidsdienst

In overheidsdienst

Gelet op de grote impact die het gebruik van opsporingsbevoegdheid en geweldsmiddelen op burgers en ondernemingen kan hebben blijven deze bevoegdheden een privilege dat voorbehouden is aan de overheid. Dit betekent dat boa’s in beginsel in bezoldigde dienst moeten zijn van een publiekrechtelijk rechtspersoon of een privaatrechtelijk rechtspersoon die voldoet aan de navolgende voorwaarden:

  • 1. De rechtspersoon is een overheidslichaam of is volledig in handen van een overheidslichaam. In het geval van een BV of NV is hiervan sprake indien de aandelen volledig in handen zijn van de overheid (van bijvoorbeeld één of meer gemeenten). In het geval van een stichting of vereniging dienen in de statuten te zijn opgenomen dat het stichtings- of verenigingsbestuur wordt gevormd door afgevaardigden van een overheidslichaam dat de stichting of vereniging heeft opgericht.3

  • 2. Indien er voor een stichting of vereniging als rechtsvorm wordt gekozen, mogen er geen private partijen in het (dagelijks dan wel stichtings- of verenigings)bestuur van de stichting of vereniging participeren. Tevens dienen de bestuursposities functiegebonden te zijn. Dat wil zeggen dat, indien er bijvoorbeeld een burgemeester in het bestuur zitting heeft, hij die functie ambtshalve bekleedt en niet als privépersoon.

  • 3. De democratische controle op de rechtspersoon dient gewaarborgd te zijn opdat de democratische controle op de handhavings- en opsporingsactiviteiten van de rechtspersoon in volle omvang uitgeoefend kan worden (hiertoe dienen tevens de voorwaarden 1 en 2).

  • 4. De lokale driehoek dient in te stemmen met het onderbrengen van de betreffende boa-taken in de betreffende rechtspersoon. Het is raadzaam om voor de organisatorische inbedding instemming van de lokale driehoek te vragen. Dit sluit aan op het vereiste van inbedding in het lokale veiligheidsbeleid.

  • 5. De boa’s dienen operationeel samen te werken met de politie.4

Bezoldiging

De bezoldiging is het salaris of loon dat de boa krijgt van de overheidswerkgever in het kader van een publiekrechtelijke aanstelling (of een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst) en dat voortvloeit uit de inschaling van de boa. Een enkele onkostenvergoeding of andere financiële tegemoetkomingen worden dus niet opgevat als bezoldiging.

Uitzonderingen

Op het hiervoor beschreven algemene uitgangspunt dat boa’s in (a) bezoldigde dienst moeten zijn van (b) een overheidsorgaan zijn vier uitzonderingen mogelijk.

  • 1. Functies betreffende de uitoefening van specifieke en beperkte taken waarmee een zwaarwegend maatschappelijk belang is gemoeid. Hierbij kan gedacht worden aan boa’s die reeds van oudsher taken uitvoeren voor een particuliere werkgever met een publieke taak belast of gevallen waarbij als uitvloeisel van privatiseringsoperaties specifieke opsporingsbevoegdheden zijn overgeheveld van de publieke naar de private sector. In dit geval is het dus mogelijk dat de boa niet in overheidsdienst is, en ook dat de boa geen loon ontvangt van de betrokken particuliere werkgever. Er moet wel sprake zijn van een gezagsverhouding tussen de particuliere werkgever en de boa.

  • 2. Inhuur van een particuliere functionaris voor boa-functies. Een overheidsorgaan of particuliere werkgever kan onder de voor het betreffende domein geldende voorwaarden een particuliere functionaris inzetten voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden in de domeinen I Openbare Ruimte, II Milieu, Welzijn en Infrastructuur (uitsluitend voor de handhaving en het toezicht in buitengebieden), III Onderwijs en IV Openbaar Vervoer. Hierbij heeft deze boa een arbeidsovereenkomst met een particuliere werkgever en ontvangt van deze werkgever loon. Voor ingehuurde boa’s geldt dat zij moeten voldoen aan dezelfde eisen en gehouden zijn aan dezelfde voorwaarden zoals deze gelden voor niet-ingehuurde boa’s. Daarnaast worden aan de mogelijkheid van inhuur bijzondere voorwaarden gesteld, deze zijn vermeld bij het betreffende domein.

  • 3. Het lopen van een stage met de status van buitengewoon opsporingsambtenaar. Indien hier geen sprake is van bezoldiging, moet er een gezagsverhouding zijn tussen de partij waarbij stage wordt gelopen en de stagiair.

  • 4. De onbezoldigde vrijwillige ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 2012, voor zover deze is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en wordt ingezet voor werkzaamheden binnen de politiefuncties zoals opgenomen in paragraaf 11.2 van deze beleidsregels, ten aanzien van de strafbare feiten zoals opgenomen in domeinlijst VI van de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

3.2. Criteria toekenning bevoegdheden

Criteria toekenning opsporingsbevoegdheid: noodzaakcriterium

Conform het BBO wordt een titel van opsporingsbevoegdheid verleend dan wel verlengd indien daartoe noodzaak bestaat en de boa betrouwbaar en bekwaam is.5Er is voldaan aan het noodzaakcriterium wanneer naar het oordeel van de Minister van Justitie en Veiligheid, de opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de betreffende persoon of de dienst waarbij deze werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is. 6 Over de noodzaak voor toekenning van (extra) opsporingsbevoegdheid wordt door de boa-werkgever advies gevraagd aan de direct toezichthouder en toezichthouder als bedoeld in artikel 1, vierde lid, BBO. Zie ook paragraaf 3.5 Toezicht op boa’s.

In Domein I Openbare Ruimte geldt een afwijkende procedure voor zover het gaat om een aanvraag van gemeenten tot uitbreiding van het aantal boa’s. Hier vindt de toetsing op noodzaak plaats in de lokale driehoek.7

Het noodzaakcriterium wordt ook gehanteerd voor de toekenning van politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen.

Criteria toekenning politiebevoegdheden en vrijheidsbeperkende middelen

Voor de toekenning van de politiebevoegdheden van artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 de toekenning van vrijheidsbeperkende middelen van artikel 7, eerste lid van de Politiewet 2012, gelden de volgende criteria:

Criteria toekenning geweldsmiddelen

Het toepassen van geweld met gebruik van een geweldsmiddel is een bevoegdheid die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. Derhalve worden slechts in uitzonderlijke gevallen geweldsmiddelen aan anderen toegekend. Mede vanuit de doelstelling van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) wordt een restrictief beleid gehanteerd. Het toekennen van geweldsmiddelen aan een boa geschiedt slechts indien de noodzaak hiertoe door de aanvrager aangetoond is en indien zijn bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond (zie ook artikel 5, eerste lid, Regeling wapens en munitie, hierna: Rwm). Het toekennen van geweldsmiddelen wordt tevens afhankelijk gesteld van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of dreiging met geweld wordt geconfronteerd.

Elke aanvraag tot het toekennen van geweldsmiddelen wordt afzonderlijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. Voor welke soort wetsovertreding(en) is de opsporingsbevoegdheid verleend? Bij het handhaven van artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kan het gebruik van een geweldsmiddel meer proportioneel zijn dan bijvoorbeeld bij het handhaven van het ordeningsrecht.

  • b. Wat is de aard van de te verwachten agressie? Toekenning van een geweldsmiddel kan geïndiceerd zijn indien de verwachting is dat de boa daadwerkelijk te maken krijgt met fysiek geweld, in tegenstelling tot situaties waarbij de te verwachten agressie louter verbaal van aard is.

  • c. Over welke geweldsmiddelen kan de boa op basis van zijn taakstelling beschikken? Indien het bezwaarlijk of onmogelijk is om op een andere wijze te voorzien in de veiligheid van de boa, kan hem een geweldsmiddel worden toegekend.

Bij de beoordeling van een aanvraag kan, in samenhang met bovenstaande elementen genoemd onder a t/m c, de frequentie en mate waarin zich in het verleden situaties voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest, worden betrokken. Het belang van concrete informatie hieromtrent neemt toe, naarmate het verzochte geweldmiddel zwaarder wordt (meer letselpotentieel).

Indien de beantwoording van de bovenstaande vragen nog onvoldoende duidelijkheid geeft over de aanwezigheid van de noodzaak, kunnen aanvullende vragen naar de (on)mogelijkheid van politieassistentie en de aandacht bij de scholing van boa's voor het onderwerp sociale vaardigheden nog een nadere indicatie geven. Indien zich vaak situaties voordoen waarin het aanwenden van sociale vaardigheden en geweldsbeheersingstechnieken niet (meer) afdoende zijn, kan er aanleiding zijn voor het toekennen van geweldsmiddelen. De toekenning geldt voor het gehele opsporingsgebied van de boa. In bijlage A staan de politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en de geweldsmiddelen nader omschreven inclusief aanvullende toekenningseisen per geweldsmiddel.

3.3. Betrouwbaarheid

Voordat iemand kan worden aangewezen als boa, wordt zijn betrouwbaarheid getoetst. Artikel 17 van het BBO bepaalt dat een persoon als betrouwbaar kan worden aangemerkt indien hij van onbesproken gedrag is.

De betrouwbaarheid wordt periodiek getoetst. Dit is in elk geval iedere vijf jaar bij een aanvraag voor verlenging van de titel van opsporingsbevoegdheid. Het is mogelijk om frequenter te toetsen, of om in incidentele gevallen gericht informatie op te vragen.

Het oordeel over de betrouwbaarheid wordt zowel bij de initiële aanvraag als bij de verlengingsaanvraag in beginsel gebaseerd op de overgelegde Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) of in gevallen waarin dat vereist is met een VOG-politiegegevens (VOG-P). Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid op basis van de VOG of de VOG-P wordt justitiële en politiële informatie betrokken. Er is een specifiek screeningsprofiel voor (buitengewoon) opsporingsambtenaren aan de hand waarvan de screening plaatsvindt.8 Ter aanvulling op de VOG kan advies worden gevraagd aan de toezichthouder en/of de direct toezichthouder. Het uiteindelijke oordeel over de betrouwbaarheid van de boa baseert de Minister van Justitie en Veiligheid op de overgelegde VOG of VOG-P en, indien van toepassing, op eventuele aanvullende politiële informatie.

Daarnaast is het altijd mogelijk om de betrouwbaarheid tussentijds te toetsen. Mocht bij deze tussentijdse toetsing twijfels bestaan omtrent de betrouwbaarheid of blijken dat de boa niet meer betrouwbaar is, dan kan de bevoegdheid worden opgeschort of ingetrokken. Of de boa nog betrouwbaar is wordt vastgesteld aan de hand van de justitiële documentatie of politiële informatie afkomstig van de toezichthouder en/of de direct toezichthouder. Bij verstrekking van deze informatie kan advies worden gevraagd aan de toezichthouder en/of de direct toezichthouder. Ook feiten die (nog) niet tot strafrechtelijke vervolging hebben geleid worden meegenomen bij het bepalen of de boa nog betrouwbaar kan worden geacht.

Indien wordt vastgesteld dat bij de (beoogde) boa de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet (meer) aanwezig is, worden de betrokkene, zijn werkgever, de toezichthouder en de direct toezichthouder hiervan op de hoogte gesteld. Aan betrokkene wordt geen akte van beëdiging en titel van opsporingsbevoegdheid verleend. In het geval deze al aan hem waren verleend, vervalt de opsporingsbevoegdheid met ingang van de dag na de datum waarop is vastgesteld dat de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is. Wordt er overgegaan tot schorsing of intrekking van de opsporingsbevoegdheid, dan dienen de akte en legitimatiebewijzen door de werkgever te worden ingenomen en in bewaring worden gegeven bij de direct toezichthouder. Eventuele geweldsmiddelen dienen zonder tussenkomst van anderen bij de direct toezichthouder in bewaring te worden gegeven.

3.4. De bekwaamheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar

Uit artikel 2 BBO volgt dat een boa slechts bevoegd kan zijn als hij bekwaam is. Artikel 16, eerste lid, BBO bepaalt dat iemand beschikt over bekwaamheid als hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. Het tweede lid stelt dat ten aanzien van categorieën boa’s aanvullende bekwaamheidseisen kunnen worden gesteld in de vorm van een verzwaard examen of een opleidingsprogramma.

Basisbekwaamheid

Het basisexamen en de permanente her- en bijscholing in domein I, II, III en IV worden geëxamineerd onder auspiciën van de Stichting Exameninstelling Toezicht en Handhaving (Stichting ExTH).

Indien men slaagt voor het algemene basisexamen buitengewoon opsporingsambtenaar ontvangt men een ‘getuigschrift boa’, ondertekend door de voorzitter van de Examencommissie buitengewoon opsporingsambtenaar namens de Minister van Justitie en Veiligheid. De (beoogd) boa wordt op een aantal elementen getoetst om te bezien of hij over de basiskennis en basisvaardigheden beschikt. Het basisexamen moet in beginsel elke vijf jaar met goed gevolg worden afgelegd, tenzij in het domein sprake is van een systeem van permanente her- en bijscholing. Het examen wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van de door de Stichting ExTH ingestelde Examencommissie buitengewoon opsporingsambtenaar op basis van het door de Stichting ExTH opgestelde examenreglement. Dit reglement is gepubliceerd op www.exth.nl.

Het getuigschrift boa is vijf jaar geldig. Indien men binnen één jaar na het behalen van het getuigschrift een titel van opsporingsbevoegdheid aanvraagt, dan geldt de aanwijzingsperiode van vijf jaar vanaf de datum die op de akte van beëdiging staat vermeld. Vraagt men later dan één jaar na het behalen van het getuigschrift als boa een titel van opsporingsbevoegdheid aan, dan geldt echter een maximale aanwijzingsperiode tot vijf jaar na de datum die op het getuigschrift staat vermeld.

Bij overgang van de boa naar een nieuwe werkgever kan op aanvraag een nieuwe titel van opsporingsbevoegdheid worden verleend waarbij het getuigschrift zijn geldigheid behoudt. Ten aanzien van de duur van de nieuwe titel wordt uitgegaan van de resterende geldigheidsduur van de titel die eerder op basis van het nog geldige getuigschrift is verleend. Daarna moet de boa, voor de verlenging of vernieuwing van de titel van opsporingsbevoegdheid, opnieuw het getuigschrift behaald hebben (of, indien er in het domein sprake is van permanente her- en bijscholing, de bijbehorende certificaten). Indien een boa bij een overgang van werkgever ook overgaat naar een nieuw domein, dan dient de boa te voldoen aan de specifieke opleidingseisen van dit domein.

Indien in het domein sprake is van permanente her- en bijscholing geldt ten aanzien van het basisexamen boa het volgende. Het basisexamen geldt als basis in die zin dat hiermee enkel gedurende de geldigheid van het getuigschrift een akte kan worden verkregen. Na afloop van de geldigheid van het getuigschrift boa is het niet mogelijk opnieuw het basisexamen te doen en op basis daarvan een nieuwe akte aan te vragen. Voor verlenging van de akte of voor een nieuwe akte moet dan zijn voldaan aan de eis van permanente her- en bijscholing. Dit geldt ook voor boa’s die worden ingehuurd. Echter, wanneer een akte wordt aangevraagd en de laatste akte is langer dan vijf jaar geleden verlopen, wordt verondersteld dat de basis opnieuw moet worden aangeleerd en is het voor het verkrijgen van een nieuwe akte van opsporingsbevoegdheid noodzakelijk opnieuw het basisexamen boa af te leggen.

Basisbekwaamheidseisen gerelateerd aan de opsporingsbevoegdheid

De boa dient zich bewust te zijn van het type rechtsregels bij de uitvoering en handhaving waarmee hij belast is. Kennis van een aantal begrippen uit het staatsrecht is daartoe vereist.

De boa dient te functioneren binnen de voor zijn opsporingstaak vastgestelde wettelijke kaders. Dit vereist deskundigheid betreffende de organisatie van het opsporingsapparaat en meer in het bijzonder betreffende de eigen positie daarbinnen.

De wettelijk voorgeschreven samenwerking met de politie verlangt enige kennis van de taken en de organisatie van de politie.

De boa moet handelen overeenkomstig de door hem afgelegde eed of belofte, en dient zich bewust te zijn van zijn publieke taak, onder meer door het proces-verbaal volledig en naar waarheid op te maken.

De boa dient de hem toegekende bevoegdheden binnen het opsporingsonderzoek juist toe te passen. Kennis van zijn strafvorderlijke bevoegdheden, de grondrechten waarop deze een inbreuk maken en de algemene bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht is daartoe noodzakelijk. Enkele begrippen uit het privaatrecht zijn binnen het kader van het toepassen van opsporingsbevoegdheden eveneens van betekenis. Hetzelfde geldt voor een aantal wettelijke regels die de boa dan wel zijn handelen beschermen.

Van de boa wordt verlangd dat hij opgespoorde strafbare feiten kan afhandelen middels het opmaken van een proces-verbaal dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting. Kennis van de wettelijke eisen die aan het proces-verbaal worden gesteld, is onontbeerlijk. In dit verband dient een boa een verdachte adequaat te kunnen informeren over de mogelijke gevolgen van een proces-verbaal. Dit vergt voldoende vaardigheid in gespreks- en benaderingstechnieken en vereist enige kennis van de taken en de organisatie van de rechterlijke macht.

In bijlage C is het Examenplan Basisbekwaamheid opgenomen.

Voor veel boa’s zal verdieping en verbreding van de hierboven geformuleerde eisen noodzakelijk zijn om binnen het eigen werkverband adequaat te kunnen functioneren. De Minister van Justitie en Veiligheid kan op grond van artikel 16, tweede lid, BBO aanvullende bekwaamheidseisen stellen aan boa’s. De boa-werkgever kan tevens aanvullende eisen van vakbekwaamheid stellen aan de eigen boa’s en hen daarop (doen) examineren.

Aanvullende bekwaamheidseisen gerelateerd aan de opsporingsbevoegdheid

Alle boa’s dienen te voldoen aan de basisbekwaamheidseis zoals in de vorige paragraaf omschreven. Het kan evenwel wenselijk zijn dat bepaalde categorieën van boa’s voldoen aan aanvullende bekwaamheidseisen in verband met de complexiteit van de opsporing. Hierbij kan worden gedacht aan boa’s die werk uitvoeren dat specialistische kennis vereist of plaatsvindt in een relatief ingewikkelde handhavingsomgeving. Daarbij wordt de rol van de boa in de strafrechtelijke handhaving steeds groter en daarmee ook de wens om te komen tot een uniforme kwaliteit van de handhaving door de boa’s. Aanvullende bekwaamheidseisen die gesteld kunnen worden aan boa’s zijn onder andere de eis dat een verzwaard boa-examen dient te worden afgelegd, dan wel de eis dat een opleidingsprogramma moet worden doorlopen.

Bij het opleidingsprogramma is het mogelijk dat na het behalen van de basis-bekwaamheidseis een boa beëdigd wordt, zodat de boa gedurende het aanvullend opleidingsprogramma reeds gebruik kan maken van opsporingsbevoegdheden. Op die manier wordt duaal leren mogelijk.

De Minister van Justitie en Veiligheid bepaalt in welke gevallen een verzwaard examen dan wel een aanvullend opleidingsprogramma nodig is voor het verkrijgen van opsporingsbevoegdheden. Per domein is aangegeven of, en zo ja, welke aanvullende opleidingseisen gesteld zijn. De keuze om te komen tot aanvullende opleidingseisen en de invulling hiervan komt tot stand in nauw overleg met betrokken boa-werkgevers, direct toezichthouders en toezichthouders. Of wordt voldaan aan de aanvullende bekwaamheidseisen wordt bepaald door de examencommissie.

Een opleidingscommissie waarin toezichthouders, direct toezichthouders en werkgevers zijn afgevaardigd kan in het leven worden geroepen om namens de toezichthouder toe te zien op de inhoud en kwaliteit van een aanvullende opleiding.

Samengevat dient bij een aanvraag voor een titel van opsporingsbevoegdheid, dan wel een verlenging of wijziging hiervan, afhankelijk van welke bekwaamheidseisen gelden voor het betreffende domein, altijd te worden overgelegd:

  • het behaalde getuigschrift boa;

  • het behaalde diploma of certificaat van een aanvullende bekwaamheid of;

  • de vier behaalde certificaten (waarvan niet meer dan twee theorie) Permanente Her- en Bijscholing (PHB) gericht op een domein.

De wijze waarop een buitengewoon opsporingsambtenaar binnen de eigen werkorganisatie dient te functioneren alsmede de persoonskenmerken en de beroepshouding en de voor het beroep benodigde kennis waarover hij dient te beschikken, zijn divers. Eén en ander is een verantwoordelijkheid van de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Ontheffing van de bekwaamheidseis

Uitgangspunt is dat zowel bij een eerste aanvraag als bij een aanvraag tot verlenging van aanwijzing als boa aan de bekwaamheidseis moet worden voldaan. Ingevolge artikel 16, derde lid, van het BBO kan van de bekwaamheidseis ontheffing worden verleend, indien de bekwaamheid voor het uitoefenen van de opsporingsbevoegdheid op andere wijze blijkt. Voor alle ontheffingen geldt, dat boa’s hier niet automatisch ‘recht’ op hebben. De werkgever dient de ontheffing te allen tijde te ondersteunen en aan te vragen.

De ontheffingsgronden staan beschreven in bijlage H van deze beleidsregels. Eventuele specifieke ontheffingsgronden voor aanvullende opleidingen staan beschreven in de betreffende domeinen.

Bekwaamheidseisen politiebevoegdheden, vrijdheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

Tijdens het uitoefenen van zijn opsporingsbevoegdheden is de boa gehouden aan de regels van het Wetboek van Strafvordering en het BBO en voor economische delicten (ook) aan de Wet op de economische delicten. Indien hem politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen dan wel geweldsmiddelen zijn toegekend, dient hij zich tevens te gedragen overeenkomstig de regels van de Politiewet 2012, de WWM alsmede de Ai. Artikel 4, onder b, Ai bepaalt dat het gebruik van een geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel slechts is toegestaan door een ambtenaar die in het gebruik van dat geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel is geoefend. Voorts bepaalt artikel 5 Rwm dat de boa slechts met een wapen kan worden uitgerust indien de noodzaak van het dragen van dat wapen aannemelijk wordt gemaakt en de bekwaamheid van de boa met het wapen is aangetoond. Daarbij moet de boa die één of meer politiebevoegdheden heeft ofwel politiebevoegdheden en een vrijheidsbeperkend middel of één of meer geweldsmiddelen, voldoen aan de eisen zoals gesteld in de RTGB. In de RTGB worden regels gesteld inzake de toetsing van boa’s met betrekking tot geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en de schietvaardigheid.9

Verlenging titel van opsporingsbevoegdheid

Bij de verlenging van de titel van opsporingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6 van het BBO wordt getoetst of de boa tijdig heeft voldaan aan alle tot aan het moment van aanvraag van de verlenging verplichte bekwaamheidseisen.

Inwerkingtredingstermijn wijzigingen eindtermen

De eisen voor de bekwaamheid zijn vastgelegd in de vorm van eindtermen, competentieprofielen of opleidingseisen. Wijzigingen ten aanzien van de regelgeving, de eindtermen, competentieprofielen of opleidingseisen kunnen worden opgenomen in de examens vanaf 6 maanden na de inwerkingtreding van de betreffende bepalingen of, indien bekendmaking voor inwerkingtreding plaatsvindt, minimaal 6 maanden na bekendmaking van de betreffende bepalingen. De eindtermen behoeven daarvoor niet te worden gewijzigd.

Stage

Omdat het onder andere mogelijk is om een volledig MBO-diploma te behalen met de opleiding Handhaver Toezicht en Veiligheid aan verschillende Regionale Opleidingscentra (ROC’s), is er de mogelijkheid om stage te lopen als boa. Immers voor het behalen van het diploma is het met goed gevolg afleggen van één of meerdere stages een verplicht onderdeel. De mogelijkheid om als boa stage te lopen geldt voor alle domeinen en kan ook in het kader van een re-integratie traject.

Het lopen van een stage met de status van buitengewoon opsporingsambtenaar is aan onderstaande randvoorwaarden gebonden:

  • De stagiair is meerderjarig;

  • Bij de aanvraag dient een (stage) overeenkomst te worden overgelegd waaruit de arbeidsrelatie ten behoeve van de stage tussen de persoon en de ‘werkgever’ (de partij waarbij stage wordt gelopen) blijkt;

  • De stagiair dient te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het domein of aan te kunnen tonen in het kader hiervan de stage te lopen;

  • De stagiair dient te voldoen aan de betrouwbaarheidseis;

  • De duur van de stage dient minimaal 3 en maximaal 12 maanden te bedragen;

  • De stagiair mag niet ter aanvulling van de reguliere boa capaciteit gebruikt worden;

  • De ‘werkgever’ dient afspraken te maken met de dienst Justis over de inname van de akte en legitimatiebewijzen na afloop van de stage;

  • De ‘werkgever’ dient afspraken te maken met de Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) over de inzet van en het toezicht op de stagiair;

  • Indien het om een stage in het kader van de MBO opleiding Handhaver Toezicht en Veiligheid gaat, dient de ‘werkgever’ (partij waarbij stage wordt gelopen) door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) als leerbedrijf erkend te zijn, bij de erkenning wordt gelet op vigerende wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

  • De ‘werkgever’ heeft erkende praktijkopleiders, onder auspiciën van eX:plain, in dienst;

3.5. Toezicht op boa's

De kwaliteit van de strafrechtelijke handhaving door de boa's dient te worden gemonitord door de toezichthouder en de direct toezichthouder. Dit om twee redenen:

  • a) om de kwaliteit van de opsporing door de boa's te kunnen monitoren en te waarborgen;

  • b) om mede daardoor optimaal gebruik te kunnen maken van het grote opsporingspotentieel van de boa's.

Daar waar een boa opsporingshandelingen verricht, is hij voor dit optreden verantwoording verschuldigd aan de officier van justitie. Vanwege deze gezagsrelatie is er met betrekking tot de regeling van het toezicht over de boa gekozen een hoofdofficier van justitie als toezichthouder aan te stellen. De mogelijke aanwijzingen van de toezichthouder betreffen het functioneren van de boa in meer algemene zin, onder meer gerelateerd aan de eisen van de wet en het BBO.

In de uitoefening van het dagelijks toezicht op de boa met betrekking tot een juiste uitoefening van opsporingsbevoegdheden, een goede samenwerking met de politie, de naleving van de instructie en deels ook het onderricht, is voorzien met de benoeming van een direct toezichthouder: de korpschef van de nationale politie of, in een aantal gevallen, het hoofd van een Rijksdienst met boa’s.

De toezichthouder

Het OM is toezichthouder op de boa's, dat wil zeggen de hoofdofficieren van Justitie van de arrondissementsparketten, het Functioneel Parket (FP), Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) en het Landelijk Parket (LP). Artikel 38 van het BBO stelt dat de toezichthouder er op toe ziet dat de boa zijn taak bij de opsporing naar behoren vervult en de opsporingsbevoegdheden alsmede de politiebevoegdheden op juiste wijze uitoefent. De toezichthouder ziet eveneens toe op een goede invulling van haar adviestaak en de samenwerking met de politie.

Bij een lokale, regionale boa-werkgever, zonder landelijk werkterrein, is de hoofdofficier van Justitie van het parket waarbinnen de boa-werkgever is gevestigd de toezichthouder. Bij een boa-werkgever met een bovenregionaal, of landelijk werkterrein kan in overleg met de direct toezichthouder, toezichthouder en eventueel andere betrokken partijen worden besloten dat de hoofdofficier van een aangewezen parket, bijvoorbeeld het landelijk parket, als toezichthouder wordt aangewezen.

De direct toezichthouder

De korpschef van de politie en sommige hoofden van Rijksdiensten met boa's zijn belast met het direct toezicht op boa's. Het gaat hierbij om taken die losstaan van de ondersteunende en bijstandsverlenende rol van de politie die berust op de Politiewet 2012. De direct toezichthouder voor boa's draagt zorg voor een goede uitvoering van zijn adviestaak en de afspraken ter borging en verbetering van de kwaliteit van de opsporing door de boa's.

Het BBO geeft taken en bevoegdheden aan de direct toezichthouder. Deze staan beschreven in bijlage B (Taken direct toezichthouder).

Naleving van vereisten gesteld in deze beleidsregels en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

De direct toezichthouder en toezichthouder vervullen een belangrijke adviserende en toetsende rol binnen het stelsel. Om deze taak effectief te kunnen vervullen is het noodzakelijk dat zij worden voorzien van de informatie die – op basis van de bepalingen genoemd in het BBO en deze beleidsregels – aan hen dient te worden verstrekt. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om jaarverslagen, maar ook klachten, integriteitsschendingen en geweldsmeldingen die bij de (direct) toezichthouders dienen te worden gemeld.

Bij niet-naleving van de bepalingen uit deze beleidsregels dan wel het bepaalde in het BBO stelt de (direct) toezichthouder de boa-werkgever hiervan op de hoogte. Wanneer het niet naleven van deze bepalingen blijft aanhouden, kan onze Minister, op advies van de direct toezichthouder en toezichthouder, één of meer van de bevoegdheden genoemd in deze beleidsregels intrekken dan wel opschorten. De toezichthouder(s) betracht(en) (grote) terughoudendheid bij het uitbrengen van een dergelijk advies. Opschorting is mogelijk voor de duur van drie maanden en kan met maximaal drie maanden worden verlengd.

4. Overig

4.1. Veilige publieke taak

Geweld en agressie tegen boa’s worden niet getolereerd. In de praktijk betekent dit dat boa’s effectief moeten kunnen optreden als zij worden geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitoefening van hun publieke taak. Elke boa beschikt daarom optioneel over extra (politie)bevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen voor de hieronder vermelde strafrechtartikelen, ten aanzien van onderdelen 16a onder Domein I, 14b onder Domein II, 3a onder Domein III, 8b onder Domein IV en 6a onder Domein V in de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Bij de verdenking van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder 3° van het Wetboek van Strafrecht kunnen boa’s een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opmaken van het door een buitengewoon opsporingsambtenaar overkomen geweld. Indien het optreden van de politie redelijkerwijs niet kan worden afgewacht, zijn de (ter plaatse) bij de heterdaad situatie betrokken boa’s (ten tijde van het incident) bevoegd een aanhouding te doen als opsporingsambtenaar en daarbij gebruik te maken van de aan hen toegekende politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen. Het is – in verband met de onafhankelijkheid van het onderzoek – uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een boa het volledige onderzoek in de onderhavige zaak gaat doen. Dit blijft een verantwoordelijkheid van de politie. De rol van slachtoffer en die van onderzoeker moeten gescheiden blijven. Het proces-verbaal van bevindingen zal in de praktijk altijd gepaard gaan met het doen van aangifte bij de politie van het geweld.

Boa’s mogen een volledig proces-verbaal opmaken voor onderzoeken in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die zijn opgenomen in onderdelen 16 onder Domein I, 14 onder Domein II, 3 onder Domein III, 8 onder Domein IV en 6 onder Domein V in de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

4.2. Landelijke opsporingsbevoegdheid

Boa’s zijn landelijk opsporingsbevoegd, hierdoor kunnen afspraken worden gemaakt over de inzet van boa's op regionaal niveau. Aan de mogelijkheid om landelijk te werken worden voorwaarden gesteld. De boa onthoudt zich - zoals een politiefunctionaris - in principe van optreden buiten zijn gebied van aanstelling.10 Hij mag alleen dan optreden buiten zijn eigen gebied, indien dat gebeurt in overleg met het bevoegde gezag (de lokale driehoek) en - indien van toepassing - in overleg met het bevoegd gezag van een eventueel ander gebied dan het gebied van aanstelling. Het is de taak van de toezichthouder en direct toezichthouder om het bevoegd gezag van de betreffende gebieden te informeren. Deze afstemming dient te worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Hierin moet staan welke partijen met elkaar gaan samenwerken, hoe wordt omgegaan met het gebruik van politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen, wie de direct toezichthouder en toezichthouder zijn en of het bevoegd gezag is geïnformeerd. Het is aan de betreffende partijen welke afspraken zij nog meer willen vaststellen in de overeenkomst (bijvoorbeeld aantal boa's). Bijlage I bevat een voorbeeld van een samenwerkingsovereenkomst die ten grondslag kan liggen aan een samenwerkingsverband.

4.3. Aanvraagprocedure

De boa-werkgever dient voor het doen van een aanvraag bij de dienst Justis eerst contact te zoeken met de direct toezichthouder en de toezichthouder om de noodzaak en de voorgenomen aanvraag te bespreken. De boa-werkgever stuurt de aanvraag samen met de adviezen van beide toezichthouders toe aan de dienst Justis.11

Dit geldt ook voor aanvragen voor toekenning van politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen. Aan de toekenning van geweldsmiddelen aan boa's kunnen nadere voorwaarden worden verbonden.

Voor wat betreft de aanvraag van werkgevers tot de toekenning van geweldsmiddelen aan boa’s wier opsporingsbevoegdheid strekt tot de in domein I opgenomen strafbare feiten, zorgt de werkgever ervoor dat het voornemen tot het doen van deze aanvraag wordt geagendeerd in het driehoeksoverleg12, bedoeld in artikel 13 van de Politiewet 2012. De driehoek zal daarbij onder meer moeten kijken of de veiligheid van boa’s niet op andere manieren kan worden gewaarborgd en neemt daarbij onderstaande documenten mee in zijn overwegingen:

  • a) Een veiligheidsplan, waarin de risico’s in relatie tot de taken en omstandigheden van de boa in kaart zijn gebracht. Hieruit moet tevens blijken dat boa’s niet worden ingezet in situaties met een voorzienbaar verhoogd veiligheidsrisico, zoals bij optredens tegen concentraties van grote groepen mensen en (in de regel) laat in de nacht in horeca- gebieden. De daadwerkelijke inzet en de invulling van de taak van de boa wordt uiteindelijk bepaald in de lokale driehoek.

  • b) Een handhavingsarrangement, waarin op basis van lokale leefbaarheids- en veiligheidsproblematiek handhavingstaken worden geprioriteerd. Aan de hand van lokale prioriteiten worden – met inachtneming van de risico’s concrete afspraken gemaakt over de samenwerking tussen boa’s en de politie. Er worden afspraken vastgelegd over eventuele gezamenlijke acties, de toegang tot het politiebureau, gezamenlijke briefings, informatie-uitwisseling en het overbrengen van aangehouden verdachten. Ook is duidelijk omschreven hoe boa’s zich uit risicovolle situaties dienen te onttrekken, waarbij de politie de situatie overneemt. Het inzetcriterium, zoals opgenomen in deze beleidsregels, is leidend bij het bepalen van de inzet van boa’s binnen een gemeente.

Van de bespreking in het driehoeksoverleg wordt een verslag opgesteld. De werkgever draagt er vervolgens zorg voor dat het handhavingsarrangement, het veiligheidsplan en de overwegingen van de lokale driehoek m.b.t. inzet en veiligheid van de boa’s worden bijgesloten bij de aanvraag wanneer deze voor advies wordt toegestuurd aan de direct toezichthouder en toezichthouder. De direct toezichthouder en toezichthouder betrekken dit in hun uiteindelijke advies op de hiervoor bedoelde aanvraag. De toezichthouders kunnen gemotiveerd afwijken van de overwegingen van de lokale driehoek.

Bij wijze van proef kan ervoor worden gekozen om voor een kortere periode bepaalde geweldsmiddelen toe te kennen.

In bijlage J wordt de aanvraagprocedure uiteengezet.

5. De domeinen

De domeinlijsten zoals opgenomen in de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar bestaan uit vijf inhoudelijke domeinen en een ‘restdomein’. De domeinen Openbare ruimte, Milieu, welzijn en infrastructuur, Onderwijs, Openbaar vervoer, Werk, inkomen en zorg en Generieke opsporing bieden een breed optioneel pakket aan opsporingsbevoegdheden, politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen.

De domeinen bevatten maximale opsporingspakketten. De boa in bezoldigde dienst kan formeel beschikken over alle opsporingsbevoegdheden binnen het betreffende domein. Met het oog op nut en noodzaak wordt er echter van uitgegaan dat de boa-werkgever het pakket aan opsporingsbevoegdheden koppelt aan de taakomschrijving van zijn boa's. Het gebruik van opsporingsbevoegdheden dient immers altijd gekoppeld te zijn aan de vervulling van de aan de functie gerelateerde taken. Daarom dient de boa-werkgever middels het aanvraagformulier de taakomschrijving te beschrijven en daarbij de gewenste opsporingsbevoegdheden binnen een domein aan te kruisen.

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de boa bevoegdheden aanwendt die buiten zijn taakomschrijving vallen. De enige uitzondering hierbij vormen de toegevoegde strafrechtartikelen waarvoor de boa een proces-verbaal van bevindingen kan opmaken indien hij wordt geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitvoering van zijn taken (zie ook hiervoor onder 4.1). Indien een boa gaat handhaven op feiten welke buiten zijn taakomschrijving vallen, dient in eerste instantie de boa-werkgever de boa hier op aan te spreken. In overleg met de direct toezichthouder en eventueel de toezichthouder kan worden bepaald hoe een en ander verder wordt afgehandeld.

Met behulp van de domeinbenadering is het mogelijk landelijk op uniforme wijze te werken aan professionalisering van de boa. In alle domeinen moeten de boa’s voldoen aan de basisbekwaamheid. In de eerste drie domeinen (Domein I Openbare Ruimte, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur, Domein III Onderwijs) is er sprake van permanente her- en bijscholing. In domein IV Openbaar Vervoer geldt er weer een ander regime. Op deze wijze kan per domein worden geïnvesteerd in opsporingsvaardigheden en -competenties gericht op de specifieke behoeften binnen een domein.

Overgangsbeleid uitsluitend voor boa’s die voor 1 juli 2015 feitelijk in 2 domeinen werkzaam waren

Een boa kan in beginsel maar binnen één domein werkzaam zijn, onder andere vanwege de vereiste specifieke bekwaamheid voor een domein en met het oog op de inkadering van de buitengewone opsporingsbevoegdheid (het betreft geen algemene opsporingsbevoegdheid). Daarbij maakt het niet uit of het een ingehuurde boa betreft.

Voor nieuwe aanvragen van aktes ingediend vanaf 1 juli 2015 en de verlengingen van die aktes geldt het uitgangspunt dat een boa maar in 1 domein werkzaam kan zijn. Uitzondering hierop zijn boa’s die in een tweede domein als vrijwilliger werkzaam zijn voor een private organisatie die een functie uitoefenen met specifieke en beperkte taken waarmee een zwaarwegend maatschappelijk belang is gemoeid. Het gaat hier om dezelfde groep die onder de uitzondering valt op de hoofdregel dat een boa in bezoldigde overheidsdienst dient te zijn.

Het was boa’s die bij de invoering van het domeinstelsel in 2010 feitelijk in twee domeinen werkzaam waren toegestaan deze werkzaamheden voort te zetten. Voor deze groep is het hebben van maximaal twee opsporingsakten toegestaan. Als voorwaarden worden hierbij gesteld dat:

  • a) er sprake is van twee verschillende werkgevers (dus niet werkzaam binnen twee domeinen bij 1 werkgever), en

  • b) de boa voldoet aan de bekwaamheidseisen van beide domeinen.

Zo bleef het bijvoorbeeld mogelijk dat een parkeercontroleur in dienst van een gemeente, tevens boa Milieu, welzijn en infrastructuur is voor een landgoedeigenaar. Deze boa heeft een akte van beëdiging voor het domein Openbare ruimte en een akte van beëdiging voor het domein Milieu, welzijn en infrastructuur. De uitzondering gold alleen voor het blijven uitoefenen indien men bepaalde werkzaamheden al voor 1 januari 2010 verrichtte en sindsdien is blijven verrichten. Hierover kan onduidelijkheid ontstaan zijn, daarom is het overgangsbeleid verduidelijkt. Aktes die voor 1 juli 2015 verleend zijn, blijven na deze datum geldig, ook als het een tweede akte betreft in een ander domein. Deze aktes kunnen ook verlengd worden, ook als het een tweede akte betreft in een ander domein, voor zover het een verlenging betreft van een akte die voor 1 juli 2015 is verleend.

6. Domein I Openbare ruimte

6.1. Inzetcriterium

De boa Openbare ruimte heeft een breed pakket aan bevoegdheden waarmee het lokale veiligheidsbeleid gericht op de aanpak van overlast, kleine ergernissen en andere feiten die de leefbaarheid aantasten binnen de openbare ruimte, kan worden gehandhaafd. Toekomstige uitbreidingen van de domeinlijst dienen te voldoen aan de onderstaande cumulatieve criteria van het inzetcriterium.

  • A. Criteria met betrekking tot de afbakening van de te handhaven feiten die zich lenen voor de inzet van boa’s met het specialisme openbare ruimte:

    • Het te handhaven feit is aan te merken als overlast, verloedering of veiligheid voor zover dit laatste niet ziet op de openbare orde. Het gaat daarbij om overtredingen die de leefbaarheid aantasten en niet zien op de openbare orde.

    • Het te handhaven feit behelst geen duplicering van handhaving op grond van formele wetgeving.13

  • B. Criteria met betrekking tot de uitvoerbaarheid door boa’s met het specialisme openbare ruimte:

    • Het te handhaven feit betreft enkel die gevallen, waarbij geen sprake is van een te verwachten gevaarlijke, escalerende of gewelddadige setting (gevaarzetting).14

    • Het te handhaven feit is te constateren tijdens de surveillance van de boa (de boa dient aanwezig te zijn in de openbare ruimte).

    • Het te handhaven feit is in beginsel door eigen waarneming van de boa direct te constateren, niet zijnde uitsluitend waarnemingen door foto- en/of beeldmateriaal.

    • Het te handhaven feit is feitgecodeerd af te handelen. Voor zover het gaat om niet-feitgecodeerde zaken, gaat het om zaken die eenvoudig bewijsbaar zijn en niet zien op geweld, veelplegers, medepleging en/of aanzienlijke schade.

6.2. Verkeershandhaving

Het inzetcriterium betekent voor verkeershandhaving dat het te handhaven feit in de openbare ruimte enkel ongemotoriseerd rijdend verkeer betreft, tenzij het gaat om feiten vallend onder onderdeel 10 van Domein I van de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaren, te weten de artikelen 4, 5, 6, 8, 10, 28, 57, 60 en 82 RVV, en artikel 62 RVV juncto bijlage I, hoofdstukken C (geslotenverklaring) en D (rijrichting), RVV. Handhaving op het negeren van een C- of D-bord is toegestaan in relatie tot de leefbaarheid, waaronder het tegengaan van overlast door sluipverkeer en het verbeteren van de leefbaarheid door bepaalde gebieden af te sluiten voor (vracht)auto’s, zoals de zogeheten milieuzones. Onder rijdend ongemotoriseerd verkeer worden rijdende voertuigen zónder kenteken verstaan.

Boa’s kunnen handhaven op de in onderdeel 10 van Domein I, derde paragraaf, van de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar, genoemde verkeersovertredingen, als in een gedeeld handhavingsarrangement de voorwaarden waaronder de handhaving zal plaatsvinden zijn besproken. Een handhavingsarrangement maakt inzichtelijk wanneer, door wie, met welk juridisch instrumentarium en met welke consequenties wordt opgetreden.

6.3. Inhuur

Een gemeente kan onder voorwaarden een particuliere functionaris inzetten ten behoeve van de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Alvorens gemeenten kunnen overgaan tot inhuur moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden.

  • Instemming van de lokale driehoek. Hierbij is van belang dat het toezicht op de ingehuurde boa geborgd kan worden (net als bij de ‘reguliere’ boa).

  • Inbedding in het lokale veiligheidsbeleid.

  • Herkenbaarheid van de ingehuurde boa als ambtenaar van de gemeente. Hierbij mogen geen tot de particuliere instantie waarvan de gemeente de functionaris inhuurt herleidbare kenmerken zichtbaar gedragen worden.

  • De ingehuurde boa heeft maximaal de beschikking over de politiebevoegdheden als bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en over handboeien.

  • De ingehuurde boa met opsporingsbevoegdheid heeft geen toegang tot politie- en/of opsporingssystemen.

  • Een ingehuurde boa mag geen werkzaamheden verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau of een beveiligingsorganisatie of recherchebureau in stand houden. Reden hiervoor is dat enige (schijn van) belangenverstrengeling zich kan voordoen tussen de functie van de ingehuurde particuliere functionaris met opsporingsbevoegdheid enerzijds en de functie van particulier beveiliger als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) anderzijds. Wel kan aan een ingehuurde boa ontheffing worden verleend als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wpbr.

  • Een ingehuurde boa moet door de gemeente op naam worden aangewezen als onbezoldigd ambtenaar van deze gemeente. Van de aanwijzing op naam moet bij de aanvraag van de opsporingsbevoegdheid schriftelijk bewijs worden overgelegd.

6.4. Bekwaamheidseis domein I Openbare ruimte

Bekwaamheidseis

Een nieuwe boa behaalt eerst het boa basisexamen (het boa-getuigschrift), en doorloopt vervolgens de permanente her- en bijscholing. De basisbekwaamheid en de permanente her- en bijscholing worden geëxamineerd onder de auspiciën van de Stichting ExTH. Indien de boa Openbare ruimte beschikt over politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen zijn tevens de bekwaamheidseisen uit de RTGB van toepassing.

In 2010 werden initiatieven ontwikkeld voor een verdergaande professionalisering van de boa Openbare ruimte. In overleg met boa-werkgevers, de direct toezichthouders, de toezichthouders en andere betrokken partners zijn aanvullende bekwaamheidseisen ontwikkeld die per 1 oktober 2012 verplicht zijn gesteld. Ten aanzien hiervan is voor domein I een overgangstermijn van zes maanden vastgesteld , ten gevolge waarvan de aanvullende bekwaamheidseisen de facto per 1 april 2013 verplicht zijn gesteld. Boa’s Openbare ruimte die voor de eerste maal een akte van opsporingsbevoegdheid aanvragen behalen vanaf 1 april 2013 nog eenmaal het basisexamen, waarna zij een modulair opgebouwd traject van permanente her- en bijscholing zullen doorlopen om de boa-bevoegdheid te kunnen behouden. Boa’s Openbare ruimte die een akte van opsporingsbevoegdheid hebben die is afgegeven vóór 1 april 2013 dienen nog één maal het basisexamen te behalen voor de eerstkomende verlenging van hun akte. Na deze verlenging dient een modulair opgebouwd traject van permanente her- en bijscholing te worden doorlopen om de boa-bevoegdheid te kunnen behouden. Boa’s Openbare ruimte die verlenging van hun opsporingsbevoegdheid hebben gekregen op of na 1 april 2013, dienen vanaf dat moment van verlenging het traject van permanente her- en bijscholing te doorlopen om de boa-bevoegdheid te kunnen behouden.

De boa’s Openbare ruimte dienen vier modules in de looptijd van hun akte met een voldoende resultaat te hebben afgerond om na vijf jaar hun titel van opsporingsbevoegdheid te mogen verlengen.15 Hierbij wordt geadviseerd dat in de eerste vier jaren ieder jaar een module wordt behaald. Het vijfde jaar kan dan indien nodig worden benut als herkansingsjaar. In sommige gevallen zal het nodig zijn het traject van permanente her- en bijscholing versneld af te leggen. Bijvoorbeeld als een boa is overgestapt naar een domein waarin hij voor het eerst wordt geconfronteerd met de permanente her- en bijscholing. Gedurende de resterende geldigheidsduur van de akte dient de boa in beginsel versneld het phb-traject te volgen om bij de verlengingsaanvraag certificaten van de 4 modules over te kunnen leggen.

Bij de aanvraag om verlenging van de akte of de aanvraag van een nieuwe akte moeten de certificaten van de 4 modules nog geldig zijn. Een certificaat van een module van het traject van permanente her- en bijscholing is vijf jaar geldig. De akte van opsporingsbevoegdheid wordt voor de duur van vijf jaar afgegeven. Indien een boa gedurende de looptijd van zijn akte wil overstappen naar een andere werkgever of een nieuw domein en hij nog niet 4 modules heeft behaald, wordt de nieuwe akte verleend voor de resterende geldigheidsduur van de akte die eerder op basis van 4 modules (of het getuigschrift boa) is afgegeven.

De volgorde van de modules van een traject van permanente her- en bijscholing is niet bepalend bij de aanvraag om verlenging van de akte danwel bij de aanvraag om een nieuwe akte. Zo kunnen modules die zijn behaald in een ander domein (ook al zijn deze domeinspecifiek), meetellen bij de aanvraag om verlenging van de akte dan wel een nieuwe akte. Voorwaarde is dat bij de aanvraag 4 verschillende modules – waarvan niet meer dan twee theorie – kunnen worden overgelegd die niet ouder zijn dan vijf jaar.

Examencommissie

De door de Stichting ExTH ingestelde examencommissie bewaakt de kwaliteit van de examens (zie examenplan).

Examenplan

In Bijlage D is een overzicht opgenomen van de examenonderdelen en bijbehorende onderwerpen. In de laatste kolom is aangeven of het betreffende examenonderdeel met een theorietoets (T) of een praktijktoets (P) geëxamineerd wordt. Voor verdere uitwerking van de examenonderdelen: zie www.exth.nl/examens/phb-domein-i/.

Bekwaamheidseisen in relatie tot geweldmiddelen (domein I)

Naar aanleiding van de evaluatie opgeleverd in mei 2022 van een pilot16 met de korte wapenstok, gehouden in 10 gemeenten, is gebleken dat aanvullende eisen aan de opleiding en training van de deelnemende boa’s van grote toegevoegde waarde zijn. Op basis van de uitkomsten van deze pilot is derhalve besloten om de bekwaamheidseisen, die noodzakelijk waren voor deelname aan deze pilot, op te nemen in de deze beleidsregels.

De toekenning van een geweldmiddel aan een boa wiens opsporingsbevoegdheid strekt tot de in domein I opgenomen strafbare feiten geschiedt slechts indien wordt voldaan aan de volgende aanvullende bekwaamheidseisen:

  • een opleidingsniveau MBO-3 (Handhaving, Toezicht en Veiligheid) en;

  • minimaal 1 jaar relevante praktijkervaring.

Indien de (voornoemde) boa niet beschikt over het vereiste opleidingsniveau, kan worden volstaan met een relevante vervangende praktijkervaring van tenminste drie jaar.

De Stichting ExTH draagt zorg dat bij de permanente her- en bijscholing van de (voornoemde) boa tenminste de volgende elementen worden getoetst: gespreks- en benaderingstechnieken, conflictbeheersing, weerbaarheid, de-escalatie, oefencasussen en reflectie op praktijkgevallen.

6.5. Domeinlijst I. Openbare ruimte

Zie de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

De boa Openbare ruimte kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en kan tevens optioneel beschikken over handboeien, wapenstok en/of pepperspray. De ingehuurde boa Openbare ruimte kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en optioneel over handboeien.

7. Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur

7.1. Algemeen

Het domein voor de boa's die zich bezighouden met natuur en milieu, arbeidsinspectie, voedsel & waren controles, dierenwelzijn, openbare gezondheid en fysieke leefomgeving en infrastructuur (waaronder deelaspecten bouwen, wonen, monumenten, ruimte). Milieuboa's in de zin van deze beleidsregels zijn:

  • alle krachtens een categoriale aanwijzing functionerende boa's van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (met uitzondering van de bijzondere opsporingsdienst NVWA Inlichtingen- en Opsporingsdienst NVWA-IOD), Inspectie SZW/directie Major Hazard Control, Rijkswaterstaat, Staatstoezicht op de Mijnen, Inspectie Leefomgeving en Transport (met uitzondering van de boa’s die zich uitsluitend richten op transport en de bijzondere opsporingsdienst ILT-IOD), provincies, waterschappen, gemeenten en omgevingsdiensten/regionale uitvoeringsdiensten, met opsporingsbevoegdheden voor in elk geval de wetten genoemd in artikel 1a en ten dele ook artikel 1 van de Wet op de economische delicten;

  • alle boa's die zijn aangesteld in de functiegroep 'milieuopsporingsambtenaar' dan wel een andere functiegroep, maar met een vergelijkbare taak;

  • alle boa's die zijn aangesteld in de functiegroep 'flora- en faunabeheerder';

  • alle boa's die zijn aangesteld in de functiegroep 'controleur openbare ruimte', 'gemeentelijk opsporingsambtenaar' of 'controleur vaarwegen', waarvan de werkgever het wenselijk acht dat zij mede milieudelicten opsporen, niet zijnde delicten in de sfeer van leefbaarheid.

Buiten de hierboven gespecificeerde groep boa's kunnen ook andere boa's en hun werkgevers in het domein Milieu, welzijn en infrastructuur worden opgenomen.

Een milieuboa is in hoofdzaak belast met de opsporing van (economische) milieudelicten. De milieuboa is doorgaans primair toezichthouder op grond van één of meer milieuwetten en treedt in voorkomende gevallen op als boa. Hierdoor vervullen de meeste milieuboa's een schakelfunctie tussen het bestuur, particuliere organisaties, het OM (i.c. het Functioneel Parket) en de politie.

De boa Milieu, welzijn en infrastructuur is de boa die de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor een belangrijk deel moet handhaven. Voor een deel zijn boa’s van onder andere gemeenten en provincies nu aangesteld bij regionale uitvoeringsdiensten (ook wel omgevingsdiensten) ten behoeve van de handhaving van onder meer milieuregelgeving. Om deze reden is de boa milieu, welzijn en infrastructuur niet alleen bevoegd om te handhaven op artikel 1 en 1a van de Wet op de economische delicten (WED), maar tevens op de complete wetten die in artikel 1 en 1a van de WED worden genoemd en krachtens deze wetten geldende regelgeving voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de taak.

7.2. Inhuur

Een overheidsorgaan of particuliere werkgever kan onder voorwaarden een particuliere functionaris inzetten voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Alvorens kan worden overgegaan tot inhuur moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden.

  • Instemming van de meest aangewezen direct toezichthouder. Hierbij is van belang dat het toezicht op de ingehuurde boa geborgd kan worden (net als bij de ‘reguliere’ boa).

  • Melding aan de direct toezichthouder en toezichthouder.

  • Herkenbaarheid van de ingehuurde boa als ambtenaar van het overheidsorgaan respectievelijk herkenbaarheid van de ingehuurde boa als medewerker van een particuliere werkgever. Hierbij mogen geen tot de particuliere instantie waarvan de functionaris wordt ingehuurd herleidbare kenmerken zichtbaar gedragen worden.

  • De ingehuurde boa heeft maximaal de beschikking over de politiebevoegdheden als bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en over handboeien.

  • De ingehuurde boa met opsporingsbevoegdheid heeft geen toegang tot politie- en/of opsporingssystemen.

  • De ingehuurde boa mag geen werkzaamheden verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau of een beveiligingsorganisatie of recherchebureau in stand houden. De reden hiervoor is dat enige (schijn van) belangenverstrengeling zich kan voordoen tussen de functie van de ingehuurde particuliere functionaris met opsporingsbevoegdheid enerzijds en de functie van particulier beveiliger als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) anderzijds. Wel kan aan een ingehuurde boa ontheffing worden verleend als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wpbr.

  • In geval van inhuur door een overheidsorgaan: de ingehuurde boa moet door het overheidsorgaan op naam worden aangewezen als onbezoldigd ambtenaar van deze rechtspersoon. Van de aanwijzing op naam moet bij de aanvraag van de opsporingsbevoegdheid schriftelijk bewijs worden overgelegd.

  • In geval van inhuur door een particuliere werkgever: bij de aanvraag dient een (inhuur)overeenkomst te worden overlegd waaruit de arbeidsrelatie en dus de gezagsverhouding ten behoeve van de inhuur tussen de persoon en de ‘werkgever’ (de partij waarvoor de werkzaamheden worden verricht) blijkt.

7.3. Toezicht

  • I. Het toezicht op de boa's die zich bezig houden met de milieuhandhaving is belegd bij het Functioneel Parket in plaats van een hoofdofficier van Justitie van een arrondissementsparket. Het Functioneel parket is belast met de bestrijding van milieucriminaliteit. Het is dan ook voor de hand liggend om het toezicht op de boa's die zich bezig houden met milieuhandhaving, neer te leggen bij het Functioneel Parket. Het toezicht op de overige boa's in dit domein kan bij uitzondering bij andere toezichthouders worden belegd.

  • II. Het direct toezicht op de milieuboa's in dienst van of werkzaam voor een landelijke werkgever kan worden belegd bij het hoofd van een landelijke dienst.17 Bij een lokale, regionale boa-werkgever (geen landelijk werkterrein) blijft de Korpschef van de nationale politie de direct toezichthouder.

7.4. Bekwaamheidseis Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur

Bekwaamheidseis

Een nieuwe boa behaalt eerst het boa basisexamen (het boa-getuigschrift), en doorloopt vervolgens de permanente her- en bijscholing. De basisbekwaamheid en de permanente her- en bijscholing worden geëxamineerd onder de auspiciën van de Stichting ExTH. Indien de boa Milieu, welzijn en infrastructuur beschikt over politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen zijn tevens de bekwaamheidseisen uit de RTGB van toepassing.

De boa’s Milieu, welzijn en infrastructuur dienen vier modules in de looptijd van hun akte met een voldoende resultaat te hebben afgerond om na vijf jaar hun titel van opsporingsbevoegdheid te mogen verlengen.18 Hierbij wordt geadviseerd dat in de eerste vier jaren ieder jaar een module wordt behaald. Het vijfde jaar kan dan indien nodig worden benut als herkansingsjaar. In sommige gevallen zal het nodig zijn het traject van permanente her- en bijscholing versneld af te leggen. Bijvoorbeeld als een boa is overgestapt naar een domein waarin hij voor het eerst wordt geconfronteerd met de permanente her- en bijscholing. Gedurende de resterende geldigheidsduur van de akte dient de boa in beginsel versneld het phb-traject te volgen om bij de verlengingsaanvraag certificaten van de 4 modules over te kunnen leggen.

Bij de aanvraag om verlenging van de akte of de aanvraag van een nieuwe akte moeten de certificaten van de 4 modules nog geldig zijn. Een certificaat van een module van het traject van permanente her- en bijscholing is vijf jaar geldig. De akte van opsporingsbevoegdheid wordt voor de duur van vijf jaar afgegeven. Indien een boa gedurende de looptijd van zijn akte wil overstappen naar een andere werkgever of een nieuw domein en hij nog niet 4 modules heeft behaald, wordt de nieuwe akte verleend voor de resterende geldigheidsduur van de akte die eerder op basis van 4 modules (of het getuigschrift boa) is afgegeven.

De volgorde van de modules van een traject van permanente her- en bijscholing is niet bepalend bij de aanvraag om verlenging van de akte danwel bij de aanvraag om een nieuwe akte. Zo kunnen modules die zijn behaald in een ander domein (ook al zijn deze domeinspecifiek), meetellen bij de aanvraag om verlenging van de akte dan wel een nieuwe akte. Voorwaarde is dat bij de aanvraag 4 verschillende modules – waarvan niet meer dan twee theorie – kunnen worden overgelegd die niet ouder zijn dan vijf jaar.

Examencommissie

De door de Minister van Justitie en Veiligheid ingestelde examencommissie bewaakt de kwaliteit van de examens (zie examenplan).

Examenplan

In Bijlage E is een overzicht opgenomen van de examenonderdelen en bijbehorende onderwerpen. In de laatste kolom is aangeven of het betreffende examenonderdeel met een theorietoets (T) of een praktijktoets (P) geëxamineerd wordt. Voor verdere uitwerking van de examenonderdelen: zie http://www.exth.nl/examens/phb-domein-ii-milieu/.

7.5. Domeinlijst II. Milieu, welzijn en infrastructuur

Zie de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

De landelijke bevoegdheid voor de boa Milieu, welzijn en infrastructuur kan eveneens de 12 mile zone, het continental plat en de Exclusieve Economische Zone omvatten.

Landelijke inspectiediensten

Gelet op de specifieke taak van inspectiediensten in de milieuhandhaving kunnen boa’s Milieu, welzijn en infrastructuur van een landelijke inspectiedienst voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de taak bij samenwerking met partners in de strafrechtelijke handhaving, beschikken over domeinoverschrijdende opsporingsbevoegdheden, tenzij de wet zich daartegen verzet.

Politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

De boa Milieu, welzijn en infrastructuur kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en optioneel beschikken over handboeien, wapenstok, pepperspray, surveillancehond en/of vuurwapen.

8. Domein III Onderwijs

8.1. Algemeen

Onder het domein Onderwijs vallen de leerplichtambtenaren. Zij zijn primair belast met het handhaven van de leerplichtwet en alle andere daar aan gerelateerd relevante wet- en regelgeving. Gelet op het specialistische karakter van deze functie en het feit dat er voor de uitoefening van deze functie door de werkgever veelal een hogere opleiding wordt verlangd, rechtvaardigt deze functie een apart domein.

8.2. Inhuur

Een gemeente kan onder voorwaarden een particuliere functionaris inzetten ten behoeve van de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Alvorens gemeenten kunnen overgaan tot inhuur moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden.

  • Instemming van de lokale driehoek. Hierbij is van belang dat het toezicht op de ingehuurde boa geborgd kan worden (net als bij de ‘reguliere’ boa).

  • Inbedding in het lokale veiligheidsbeleid.

  • Herkenbaarheid van de ingehuurde boa als ambtenaar van de gemeente. Hierbij mogen geen tot de particuliere instantie waarvan de gemeente de functionaris inhuurt herleidbare kenmerken zichtbaar gedragen worden.

  • De ingehuurde boa heeft maximaal de beschikking over de politiebevoegdheden als bedoeld in artikel 7 eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en over handboeien.

  • De ingehuurde boa met opsporingsbevoegdheid heeft geen toegang tot politie- en/of opsporingssystemen.

  • Een ingehuurde boa mag geen werkzaamheden verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau of een beveiligingsorganisatie of recherchebureau in stand houden. Reden hiervoor is dat enige (schijn van) belangenverstrengeling zich kan voordoen tussen de functie van de ingehuurde particuliere functionaris met opsporingsbevoegdheid enerzijds en de functie van particulier beveiliger als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) anderzijds. Wel kan aan een ingehuurde boa ontheffing worden verleend als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wpbr.

  • Een ingehuurde boa moet door de gemeente op naam worden aangewezen als onbezoldigd ambtenaar van deze gemeente. Van de aanwijzing op naam moet bij de aanvraag van de opsporingsbevoegdheid schriftelijk bewijs worden overgelegd.

8.3. Bekwaamheidseis Domein III Onderwijs

Bekwaamheidseis

Een nieuwe boa behaalt eerst het boa basisexamen (het boa-getuigschrift), en doorloopt vervolgens de permanente her- en bijscholing. De basisbekwaamheid en de permanente her- en bijscholing worden geëxamineerd onder de auspiciën van de Stichting ExTH. Indien de boa Onderwijs beschikt over politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen zijn tevens de bekwaamheidseisen uit de RTGB van toepassing.

De boa’s Onderwijs dienen vier modules in de looptijd van hun akte met een voldoende resultaat te hebben afgerond om na vijf jaar hun titel van opsporingsbevoegdheid te mogen verlengen. Hierbij wordt geadviseerd dat in de eerste vier jaren ieder jaar een module wordt behaald. Het vijfde jaar kan dan indien nodig worden benut als herkansingsjaar.

In sommige gevallen zal het nodig zijn het traject van permanente her- en bijscholing versneld af te leggen. Bijvoorbeeld als een boa is overgestapt naar een domein waarin hij voor het eerst wordt geconfronteerd met de permanente her- en bijscholing. Gedurende de resterende geldigheidsduur van de akte dient de boa in beginsel versneld het phb-traject te volgen om bij de verlengingsaanvraag certificaten van de 4 modules over te kunnen leggen.

Bij de aanvraag om verlenging van de akte of de aanvraag van een nieuwe akte moeten de certificaten van de 4 modules nog geldig zijn. Een certificaat van een module van het traject van permanente her- en bijscholing is vijf jaar geldig. De akte van opsporingsbevoegdheid wordt voor de duur van vijf jaar afgegeven. Indien een boa gedurende de looptijd van zijn akte wil overstappen naar een andere werkgever of een nieuw domein en hij nog niet 4 modules heeft behaald , wordt de nieuwe akte verleend voor de resterende geldigheidsduur van de akte die eerder op basis van 4 modules (of het getuigschrift boa) is afgegeven.

De volgorde van de modules van een traject van permanente her- en bijscholing is niet bepalend bij de aanvraag om verlenging van de akte danwel bij de aanvraag om een nieuwe akte. Zo kunnen modules die zijn behaald in een ander domein (ook al zijn deze domeinspecifiek), meetellen bij de aanvraag om verlenging van de akte dan wel een nieuwe akte. Voorwaarde is dat bij de aanvraag 4 verschillende modules – waarvan niet meer dan twee theorie – kunnen worden overgelegd die niet ouder zijn dan vijf jaar.

Examencommissie

De door de Stichting ExTH ingestelde examencommissie Onderwijs bewaakt de kwaliteit van de examens (zie examenplan).

Examenplan

In bijlage F is een overzicht van de examenonderdelen en bijbehorende onderwerpen. In de laatste kolom is aangeven of het betreffende examenonderdeel met een theorietoets (T) of een praktijktoets (P) geëxamineerd wordt. Voor verdere uitwerking van de examenonderdelen: zie www.exth.nl/examens/phb-domein-iii/.

8.4. Domeinlijst III. Onderwijs

Zie de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

De boa Onderwijs kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en kan optioneel beschikken over handboeien. Dit geldt ook voor de ingehuurde boa Onderwijs.

9. Domein IV Openbaar Vervoer

9.1. Algemeen

De boa Openbaar Vervoer is in bezoldigde dienst van een openbaar vervoersbedrijf, dan wel een (ander) publiekrechtelijk rechtspersoon en is belast met de opsporing van strafbare feiten binnen het domein openbaar vervoer.

9.2. Inhuur

Een gemeente kan onder voorwaarden een particuliere functionaris inzetten ten behoeve van de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Alvorens gemeenten kunnen overgaan tot inhuur moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden.

  • Instemming van de lokale driehoek. Hierbij is van belang dat het toezicht op de ingehuurde boa geborgd kan worden (net als bij de ‘reguliere’ boa).

  • Inbedding in het lokale veiligheidsbeleid.

  • Herkenbaarheid van de ingehuurde boa als ambtenaar van de gemeente. Hierbij mogen geen tot de particuliere instantie waarvan de gemeente de functionaris inhuurt herleidbare kenmerken zichtbaar gedragen worden.

  • De ingehuurde boa heeft maximaal de beschikking over de politiebevoegdheden als bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en over handboeien.

  • De ingehuurde boa met opsporingsbevoegdheid heeft geen toegang tot politie- en/of opsporingssystemen.

  • Een ingehuurde boa mag geen werkzaamheden verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau of een beveiligingsorganisatie of recherchebureau in stand houden. Reden hiervoor is dat enige (schijn van) belangenverstrengeling zich kan voordoen tussen de functie van de ingehuurde particuliere functionaris met opsporingsbevoegdheid enerzijds en de functie van particulier beveiliger als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) anderzijds. Wel kan aan een ingehuurde boa ontheffing worden verleend als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wpbr.

  • Een ingehuurde boa moet door de gemeente op naam worden aangewezen als onbezoldigd ambtenaar van deze gemeente. Van de aanwijzing op naam moet bij de aanvraag van de opsporingsbevoegdheid schriftelijk bewijs worden overgelegd.

Inhuur door vervoerders

Inhuur is in dit domein ook mogelijk voor de in paragraaf 3.1 bij de uitzonderingen onder 1. genoemde particuliere werkgevers. Omdat deze vervoerders vaak over de gemeentegrenzen opereren, gelden voor hen niet de voorwaarden die betrekking hebben op de lokale context. Omdat het voor hen tevens niet mogelijk is om boa’s als onbezoldigd ambtenaar aan te wijzen geldt ook deze voorwaarde niet. De voorwaarden waaraan voor inhuur dient te worden voldaan zijn voor vervoerders:

  • Instemming van de concessieverlener.19

  • Melding aan de direct toezichthouder en toezichthouder.

  • Herkenbaarheid van de ingehuurde boa als medewerker van de vervoerder. Hierbij mogen geen tot de particuliere instantie waarvan de vervoerder de functionaris inhuurt herleidbare kenmerken zichtbaar gedragen worden.

  • De ingehuurde boa heeft maximaal de beschikking over de politiebevoegdheden als bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en over handboeien.

  • De ingehuurde boa met opsporingsbevoegdheid heeft geen toegang tot politie- en/of opsporingssystemen.

  • Een ingehuurde boa mag geen werkzaamheden verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau of een beveiligingsorganisatie of recherchebureau in stand houden.

  • Reden hiervoor is dat enige (schijn van) belangenverstrengeling zich kan voordoen tussen de functie van de ingehuurde particuliere functionaris met opsporingsbevoegdheid enerzijds en de functie van particulier beveiliger als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) anderzijds. Wel kan aan een ingehuurde boa ontheffing worden verleend als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wpbr.

  • Bij de aanvraag dient een (inhuur) overeenkomst te worden overlegd waaruit de arbeidsrelatie ten behoeve van de inhuur tussen de persoon en de ‘werkgever’ (de partij waarvoor de werkzaamheden worden verricht) blijkt.

9.3. Bekwaamheidseis Domein IV Openbaar Vervoer

De bekwaamheidseis bestaat uit een verzwaard examen, het boa-Openbaar Vervoer examen (getuigschrift BOA OV), en - indien de boa openbaar vervoer beschikt over politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen - de bekwaamheidseisen uit de RTGB.

De BOA OV opleiding vormt een ‘boa-plus opleiding’ in vergelijking met de basis bekwaamheidseis (boa-getuigschrift) en is een op maat gesneden opleiding gericht op het openbaar vervoer. In bijlage G staan de gedragsspecifieke leerdoelen beschreven waaraan de boa openbaar vervoer moet voldoen.

De bekwaamheid wordt verkregen of behouden door het afleggen van het boa Openbaar Vervoer examen dan wel het met voldoende resultaat doorlopen van vijf modules. In verband met de introductie van inhuur in het domein wordt de mogelijkheid ontwikkeld om in aanvulling op de basisbekwaamheid een aanvullende module te volgen waarmee ook wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen voor domein IV Openbaar Vervoer.

De eindtermen van het algemene boa basis examen maken onverkort deel uit van het examen en de modules.

9.4. Domeinlijst IV. Openbaar vervoer

Zie de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

De boa Openbaar Vervoer kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en kan optioneel beschikken over handboeien en/of wapenstok. De ingehuurde boa Openbaar Vervoer kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en optioneel over handboeien.

10. Domein V Werk, inkomen en zorg

10.2. Bekwaamheidseis Domein V Werk, inkomen en zorg

De bekwaamheidseis bestaat uit het boa basisexamen (het boa-getuigschrift) en - indien de boa werk, inkomen en zorg beschikt over politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen - de bekwaamheidseisen uit de RTGB.

In overleg met boa-werkgevers, de direct toezichthouders, de toezichthouders en eventueel andere betrokken partners wordt nader bekeken in hoeverre aanvullende bekwaamheidseisen verplicht dienen te worden gesteld en wat die aanvullende bekwaamheidseisen precies moeten zijn. Tot die tijd is het de verantwoordelijkheid van de boa-werkgever om zijn boa’s werk, inkomen en zorg aanvullend op te leiden voor hun specifieke taak. Indien de boa-werkgever kan voorzien in een opleiding voor de boa die voldoet aan de eisen welke worden gesteld aan de semi-permanente ontheffing (bijlage H) kan de boa ontheffing krijgen voor de basisbekwaamheid.

10.3. Domeinlijst V. Werk, inkomen en zorg

Zie de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

De boa Werk, inkomen en zorg kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en kan optioneel beschikken over handboeien.

11. Generieke opsporing

11.1. Algemeen

Het domein Generieke opsporing is de vreemde eend in de bijt. Dit is niet een domein ontstaan vanuit de inhoud, maar een soort van restcategorie bestaande uit boa’s die veelal algemene opsporingsbevoegdheid hadden. Plaatsing in het domein generieke opsporing vindt alleen dan plaats indien geen van de overige vijf toereikend is voor een adequate taakuitoefening door de boa. De Minister van Justitie en Veiligheid bepaalt door middel van deze beleidsregels welke boa's onder dit domein worden gebracht.

De boa generieke opsporing is de boa werkzaam bij of voor een landelijke overheidsinstantie en heeft als werkgever de korpschef van de politie, de hoofdofficier van Justitie van een parket, de commandant van de Koninklijke Marechaussee; de directeur van de rijksrecherche, de directeur van het CJIB of - indien deze niet onder een ander domein te plaatsen is - de directeur van een landelijke (inspectie)dienst.

De opsporingsbevoegdheid dient zich te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket. Deze functie inclusief taakomschrijving dient vooraf door de boa werkgever - in gevallen tevens de direct toezichthouder - te zijn afgestemd met de toezichthouder. Deze afstemming geldt alleen bij een individuele aanvraag en niet bij een individuele aanvraag onder werking van een categoriaal besluit. De toezichthouder ziet erop toe dat de betreffende functie past binnen het boa beleid; functies voor ondersteunende, administratieve, technische, of zeer specialistische taken.

De boa-werkgever kan middels het aanvraagformulier aangeven welke opsporingsbevoegdheden zijn gewenst voor de taakuitvoering van zijn boa's. Ook dit geldt overigens alleen bij individuele aanvragen en niet bij een individuele aanvraag onder werking van een categoriaal besluit.

11.2. Politieboa’s

Binnen de politieorganisatie kunnen medewerkers en vrijwillige ambtenaren, die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (AT-aanstelling) worden aangewezen als boa met het oog op het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden. Voor de boa’s in dienst bij de politie blijft uitdrukkelijk gelden dat deze in beginsel ondersteunende, administratief- technische of specialistische taken uitvoeren.

In het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is bij een aantal functies in het Domein Uitvoering aanwijzing als boa voorzien. Een aanwijzing als boa kan worden gecombineerd met een aanstelling in één van de hierna genoemde politiefuncties. Voor de vrijwillige ambtenaar van de politie is de aanwijzing als boa mogelijk indien de vrijwilliger werkzaamheden verricht die behoren tot een van de hierna genoemde politiefuncties, te weten:

  • 1. Generalist Meldkamer;

  • 2. Senior Meldkamer;

  • 3. Operationeel Expert Meldkamer;

  • 4. Politie Vlieger;

  • 5. Chef Vlieger;

  • 6. Assistent Intake & Service A;

  • 7. Assistent Intake & Service B;

  • 8. Medewerker Intake & Service;

  • 9. Generalist Intake & Service;

  • 10. Senior Intake & Service;

  • 11. Operationeel Expert Intake & Service.

De functies in de hiervoor opgenomen lijst waarop boa’s kunnen worden aangesteld, betreffen administratief-technische functies. Daarnaast zijn bij de politie boa’s werkzaam in functies voor de uitvoering van de politietaak (executieve functies). In beginsel geldt dat een executieve functie wordt verricht door een medewerker aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (executieve aanstelling), terwijl bedoelde boa’s werkzaam in een executieve functie een AT-aanstelling hebben. Op grond van de volgende regelingen van de korpschef van politie kunnen die medewerkers toch in een executieve functie werkzaam zijn:

  • 1. Overgangsbeleid overgang LFNP en plaatsing in de reorganisatie Politiewet 2012 (Stcrt. 2017, 65422);

  • 2. Beleidsregel Overgangsbeleid specifieke inzetbaarheid (Stcrt. 2018, 51200);

  • 3. Beleidsregel inzet binnen het vakgebied Beveiliging en GGP met een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (Stcrt. 2022, 12671).

De medewerkers die vallen onder het bij 1 en 2 genoemde overgangsbeleid bevinden zich in een afgebakende groep. Het bij 1 genoemde overgangsbeleid betreft medewerkers met een AT-aanstelling die in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012 per 1 juli 2016 op een executieve functie zijn geplaatst en die daarna niet alsnog aan de vereisten voor een executieve aanstelling hebben kunnen voldaan. Zij voeren slechts een deel van de executieve functie uit en zolang zij in die functie werkzaam blijven en onder het overgangsbeleid vallen, kunnen zij die werkzaamheden met een aanwijzing als boa verrichten. Het onder 2 genoemde overgangsbeleid betreft medewerkers die bij de invoering van de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid per 1 juli 2019 niet executief aangesteld konden worden en hun AT-aanstelling hebben behouden. Zolang zij dezelfde functie uitoefenen en onder het overgangsbeleid vallen, kunnen ook zij hun werkzaamheden met een aanwijzing als boa verrichten. Voor beide regelingen geldt dat geen nieuwe medewerkers met een AT-aanstelling in de executieve functies geplaatst kunnen worden.

Dit is anders voor de bij 3 genoemde beleidsregel. Deze beleidsregel is tot stand gekomen omdat is gebleken dat voor bepaalde inzet op functies binnen de vakgebieden Beveiliging en Gebiedsgebonden Politiezorg (GGP) van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie een voltooide politieopleiding als bedoeld in artikel 2c, van het Besluit algemene rechtspositie politie, niet nodig is. Alhoewel die inzet is opgenomen in executieve functies, kunnen de daarbij behorende werkzaamheden met een AT-aanstelling en een aanwijzing als boa worden verricht. In genoemde beleidsregel is opgenomen voor welke inzet de uitzondering geldt. Bij een doorontwikkeling van het functiegebouw zal bekeken worden binnen welke functies die werkzaamheden opgenomen kunnen worden en welke opsporingsbevoegdheid daarvoor nodig is.

11.3. Bekwaamheidseis domein VI Generieke opsporing

De bekwaamheidseis bestaat uit het boa basisexamen (het boa-getuigschrift) en - indien de boa generieke opsporing beschikt over politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen - de bekwaamheidseisen uit de RTGB.

Het merendeel van de diensten wiens boa’s vallen binnen het domein generieke opsporing beschikt over een eigen opleiding ten behoeve van hun overige werknemers die zich (op grond van artikel 141 Wetboek van Strafvordering) bezig houden met de strafrechtelijke handhaving. Het is de verantwoordelijkheid van de boa-werkgever om zijn boa’s generieke opsporing aanvullend op te leiden voor hun specifieke taak. Net als voor alle andere boa’s geldt dat de politieboa’s slechts bevoegd zijn voor die feiten die vallen binnen hun taakomschrijving mits wetgeving in formele zin zich hier niet tegen verzet en de boa voldoende bekwaam is om voor die feiten op te treden.

11.4. Domeinlijst VI. Generieke opsporing

Zie de bijlage bij de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Voor de politiemedewerkers die vanuit de reorganisatie Politiewet 2012 als boa een deel van een executieve politiefunctie gaan vervullen, wordt bij schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) bevestigd met welke taken binnen de functie de medewerker belast wordt.

Politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

De boa Generieke opsporing kan optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en kan optioneel beschikken over vrijheidsbeperkende middelen, wapenstok, pepperspray, surveillancehond en/of vuurwapen.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

namens deze,

J.G. Vegter,

Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Bijlage A. Politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

Politiebevoegdheden

Gebruik van geweld

Artikel 7 lid 1 Politiewet 2012 bevat de bevoegdheid geweld te gebruiken: De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.'. Onder geweld wordt verstaan: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken (artikel 1 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna:Ai)). Onder het aanwenden van geweld wordt verstaan: het gebruiken van geweld, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van een geweldmiddel (artikel 1, vierde lid, onder b en c, Ai). Het slechts vastpakken van een verdachte valt niet onder het aanwenden van geweld. Het duwen in een bepaalde richting of het met kracht tegenhouden van een verdachte valt wel onder het aanwenden van geweld. De geweldsbevoegdheid wordt gerelateerd aan de toe te kennen of toegekende opsporingsbevoegdheid.

Veiligheidsfouillering

Artikel 7 lid 3 Politiewet 2012 luidt: De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen en het onderzoek van de voorwerpen die personen bij zich dragen of met zich mee voeren bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van de ambtenaar zelf of van derden, en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

De veiligheidsfouillering bestaat uit het met de hand aftasten van de kleding van de betrokkene en het onderzoeken van de voorwerpen die personen bij zich dragen of met zich mee voeren. Het gaat daarbij om het zoeken naar gevaarlijke voorwerpen. De bevoegdheid om de veiligheidsfouillering toe te passen wordt, evenals de geweldsbevoegdheid, gerelateerd aan de toe te kennen of toegekende opsporingsbevoegdheid.

Vervoersfouillering en insluitingsfouillering

Artikel 7 lid 4 Politiewet 2012 luidt: De ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd een te vervoeren of in te sluiten persoon aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of voor anderen kunnen vormen, alsmede daartoe de voorwerpen te onderzoeken die betrokkene bij zich draagt of met zich mee voert.

Deze bepaling bevat zowel de vervoersfouillering als de insluitingsfouillering. Meestal gaat het bij de vervoersfouillering om een verdachte die wordt vervoerd naar het politiebureau, maar de bepaling geldt jegens elke persoon die door de boa wordt vervoerd. Deze bevoegdheid maakt fouillering ook mogelijk als er geen aantoonbare dreiging is. De insluitingsfouillering betreft de bevoegdheid om personen te fouilleren die in een politiecel worden ingesloten. Beide bevoegdheden kunnen ook aan boa’s worden toegekend.

De bevoegdheid om deze fouilleervormen toe te passen wordt, evenals de geweldsbevoegdheid, gerelateerd aan de toe te kennen of toegekende opsporingsbevoegdheid.

Vrijheidsbeperkende middelen

Handboeien

Artikel 7 eerste lid Politiewet 2012 bevat de bevoegdheid tot het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen (hier: handboeien). Een boa kan worden aangewezen om handboeien te gebruiken. Bij de beslissing omtrent het al dan niet toekennen, gelden dezelfde criteria als voor de toekenning van de politiebevoegdheden, te weten a. tot en met d. zoals beschreven in paragraaf 3.2. Daarnaast dient een boa ook bevoegd te zijn om geweld te gebruiken (artikel 7, eerste lid Politiewet 2012). De toekenning van de bevoegdheid om handboeien te gebruiken is in sterke mate afhankelijk van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met (dreiging met) geweld wordt geconfronteerd. Het gebruik van de handboeien is uitsluitend toegestaan indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB.

Het dragen van handboeien door een boa op het moment dat aan hem niet de bevoegdheid tot het gebruik van de handboeien is toegekend, is niet toegestaan. Hoewel het slechts dragen van handboeien niet wettelijk is verboden, wordt het niet wenselijk geacht dat boa's aan wie niet de bevoegdheid is toegekend de handboeien daadwerkelijk te gebruiken, deze zichtbaar dragen. Het zichtbaar dragen van handboeien kan enerzijds gezien worden als 'passief gebruik' in het kader van de taakuitoefening, anderzijds kan het dragen van handboeien leiden tot het actieve onbevoegde gebruik ervan.

Geweldsmiddelen

Wapenstok

Een boa kan worden uitgerust met een wapenstok. Op dit moment zijn in het Aanwijzingsbesluit bewapening en uitrusting politie 2018 voor het geweldsmiddel korte wapenstok, twee verschillende soorten wapenstokken aangewezen. Gelet op het verschil van de impact van deze twee verschillende soorten wapenstokken worden boa’s waarop deze beleidsregels van toepassing zijn in beginsel niet uitgerust met de uitschuifbare wapenstok van het merk Bonowi, type EKA Camlock maar met de korte wapenstok van het merk Hazeleger Synterials Verenigde bedrijven B.V.

Bij de toekenning gelden de criteria a. tot en met c. zoals beschreven in paragraaf 3.2. De toekenning van de bevoegdheid om een wapenstok te gebruiken is in sterke mate afhankelijk van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met (bedreiging met) geweld wordt geconfronteerd en de ernst van dat geweld. Het gebruik van de korte wapenstok van het merk Hazeleger Synterials Verenigde bedrijven B.V. is uitsluitend toegestaan indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB. De opleiding, training en toetsing is toegesneden op dit merk wapenstok.

Pepperspray

Bij besluit van 19 februari 2005 (Stb. 2005, 110) is de Ai gewijzigd. Deze wijziging houdt onder meer in dat het mogelijk is boa's met pepperspray uit te rusten. Bij de toekenning gelden de criteria a. tot en met c. zoals beschreven in paragraaf 3.2. Daarnaast gelden de volgende criteria.

Ten aanzien van de nazorg na gebruik van pepperspray wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 12a, tweede lid, 12b en 12c Ai. In artikel 2, derde lid, onder d, van het Besluit bewapening en uitrusting politie, gelezen in samenhang met het krachtens artikel 15, derde lid, van dat besluit vastgestelde Regeling nazorgmiddelen pepperspray is bepaald dat de met pepperspray bewapende ambtenaren dienen te beschikken over de voorgeschreven middelen voor het kunnen verlenen van een adequate nazorg. Dit is van overeenkomstige toepassing op boa's die beschikken over pepperspray.

Uitschuifbare wapenstok

De uitschuifbare stok van het merk Bonowi, type EKA Camlock is zwaarder en langer dan de korte wapenstok van het merk Hazeleger Synterials Verenigde bedrijven B.V. en kan indien nodig ongezien worden gedragen. Vanwege de mate van pijn die kan worden toegediend en de kans op letsel van meer dan geringe betekenis dat kan worden toegebracht, is de uitschuifbare wapenstok qua impact in het geweldsspectrum boven het geweldsmiddel pepperspray geplaatst. Bij een grotere gevaarzetting verdient het de voorkeur om de boa niet direct met een uitschuifbare wapenstok maar eerst met een combinatie van de korte wapenstok van het merk Hazeleger Synterials Verenigde bedrijven B.V. en de pepperspray uit te rusten.

Bij de beoordeling of er sprake is van noodzaak tot bewapening met een uitschuifbare wapenstok worden, naast de in paragraaf 3.2 beschreven criteria a. tot en met c. (waaraan bij de korte wapenstok van het merk Hazeleger Synterials Verenigde bedrijven B.V. wordt getoetst) en de criteria bij de pepperspray, aanvullend de volgende criteria gehanteerd.

  • a Er moet een redelijke verwachting bestaan dat de boa bij de uitoefening van zijn functie in de (onvoorziene) omstandigheden komt te verkeren, waarin hij of anderen met onmiddellijk gebruik van een wapen wordt geconfronteerd.

  • b. Het (C2000) zenderbereik in het gebied waarin de boa opereert is niet overal dekkend en/of de onmogelijkheid van politieassistentie op korte termijn als gevolg van moeilijke bereikbaarheid van het gebied waarin de boa opereert.

  • c. Tenslotte wordt ook de frequentie waarin de desbetreffende boa alleen opereert betrokken in de beoordeling.

Bijzondere omstandigheden

De Minister van Justitie en Veiligheid kan in bijzondere omstandigheden, middels de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, afwijken van hetgeen in de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar is bepaald. Hij betrekt hierbij alle relevante omstandigheden in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de Beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen. In dat geval wordt een gemotiveerd verzoek daartoe door de direct toezichthouder, dat is afgestemd met de toezichthouder, voorgelegd aan het ministerie van Justitie en Veiligheid, Directoraat-Generaal Politie en Veiligheidsregio’s.

Bij bewapening met een uitschuifbare wapenstok dient de boa eveneens met de pepperspray te zijn bewapend. De opleiding, training en toetsing is toegesneden op de uitschuifbare wapenstok van het merk van het merk Bonowi, type EKA Camlock waarmee de boa, na toekenning, wordt bewapend. Het gebruik van de uitschuifbare wapenstok is uitsluitend toegestaan indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB.

Vuurwapen

Bij de beoordeling of er sprake is van noodzaak tot bewapening met een vuurwapen worden, naast de in paragraaf 3.2 beschreven criteria a. tot en met c. aanvullend de volgende criteria gehanteerd.

  • a) Er moet een redelijke verwachting bestaan dat de boa bij de uitoefening van zijn functie in de (onvoorziene) omstandigheden komt te verkeren, dat hij of anderen met onmiddellijk vuurwapengebruik of onmiddellijke dreiging met een vuurwapen wordt geconfronteerd.

  • b) Het is, indien zich een geval als onder 1. genoemd voordoet, bezwaarlijk of onmogelijk om een beroep te doen op de politie.

  • c) Het is bezwaarlijk of onmogelijk om op een andere, minder ingrijpende wijze in de beveiliging van de betrokkene te voorzien.

Het gebruik van het vuurwapen is uitsluitend toegestaan indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB.

Surveillancehond

Het formele kader voor de toekenning van de bevoegdheid tot gebruik van een politiesurveillancehond wordt bepaald door de artikelen 15 en 37, tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren en hoofdstuk 2 van het Besluit bewapening en uitrusting politie en de daarop gebaseerde Regeling politiehonden. Het inzetten van een politiesurveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij de surveillancedienst (artikel 15, eerste lid, onder a, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren). De geleider dient in het bezit te zijn van certificaat. Een keuringscommissie verstrekt aan de geleider een certificaat op naam van de combinatie van de geleider en de politiesurveillancehond, indien die combinatie onder leiding van die geleider aan de keuringseisen heeft voldaan.

In de Regeling politiehonden wordt het kader aangegeven met betrekking tot de keuring en de keuringseisen voor de combinatie. De keuringseisen zijn opgenomen in het keuringsreglement politiesurveillancehond (een bijlage bij voornoemde regeling). Evenals bij de toekenning van de hierboven beschreven geweldsmiddelen is ook de toekenning van de bevoegdheid om een politiesurveillancehond in te zetten in sterke mate afhankelijk van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of de dreiging met geweld wordt geconfronteerd.

Het gebruik van uitrustingsstukken

Op het moment dat er wijzigingen plaatsvinden in de uitrustingsstukken van de politie dan gelden deze wijzigingen tevens voor de boa’s voor zover zij daarover de beschikking hebben. Op het moment dat er wijzigingen plaatsvinden in de bewapening en munitie die door de politie wordt gebruikt, dan wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Directoraat-Generaal Politie en Veiligheidsregio’s de afweging gemaakt of deze wijzigingen ook voor de boa’s moeten gelden. Op deze wijze wordt zowel zoveel mogelijk eenduidigheid in bewapening en uitrustingsstukken als zorgvuldige besluitvorming nagestreefd.

Ten aanzien van de boa's werkzaam in domein VI, tevens zijnde ambtenaren van politie (politieboa's), is voor wat betreft het toekennen van bewapening niet de Rwm van toepassing, maar het Besluit bewapening en uitrusting politie. Het toekennen van de korte wapenstok, pepperspray en vuurwapen aan politieboa's geschiedt door de Minister van Justitie en Veiligheid (art. 6, eerste lid, van het Besluit bewapening en uitrusting politie) en valt daarmee buiten de reikwijdte van deze beleidsregels. Voor de toekenning van handboeien is eveneens het Besluit bewapening en uitrusting politie van toepassing (art.6, zesde lid onder a).

Bijlage B. Taken direct toezichthouder

De volgende taken van de direct toezichthouder zijn bedoeld als richtlijnen. Deze lijst is niet uitputtend bedoeld.

Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar

  • Toezicht op taakuitvoering boa. Aan boa's wordt opsporingsbevoegdheid toegekend, doch met de nadrukkelijke opmerking dat het gebruik van deze opsporingsbevoegdheid zich dient te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de desbetreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket.

  • Krachtens mandaat afnemen van eden, verklaringen en beloften van boa's (art. 21 BBO)

  • Geven van instructies aan boa's met het oog op een goede samenwerking met de politie (art. 30 BBO).

  • Erop toezien dat boa's de voor hen geldende instructies nakomen (art. 39, eerste lid, BBO)

  • Uitoefenen van dagelijks toezicht op de juiste uitoefening van bevoegdheden en een goede samenwerking met de politie door boa's (art. 39, eerste lid, BBO).

  • Erop toezien dat werkgevers zorgdragen voor onderricht aan boa's (art. 39, tweede lid, BBO).

  • Gevraagd en ongevraagd verstrekken van inlichtingen aan de toezichthouder (art. 39, derde lid, BBO).

  • Verklaring afgeven met betrekking tot noodzaak opsporingsbevoegdheid.

  • Verklaring afgeven met betrekking tot noodzaak politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkingen middelen en geweldsmiddelen op basis van oordeel over aantal incidenten van minimaal de afgelopen 12 maanden.

  • Uitbrengen advies met betrekking tot intrekken van een bestaande akte van opsporingsbevoegdheid.

  • Bijdragen aan informatie voor toetsing betrouwbaarheid

  • Regelmatig overleg plegen met de toezichthouder over functioneren van boa's (art. 40 BBO).Verschaffen van gewenste informatie over boa's aan de Minister van Justitie en Veiligheid en College van procureurs-generaal (art. 40 BBO).

  • In ontvangst nemen van klachtafschrift van de werkgever (42 BBO).

  • Doorzenden foutief ontvangen klachten aan boa-werkgever.

  • Adviseren van de toezichthouder over klacht over optreden van boa (art. 42 BBO)

  • Het niet in behandeling nemen van een klacht (42 BBO - politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkingen middelen en geweldsmiddelen) uiterlijk binnen vier weken na ontvangst gemotiveerd schriftelijk aan klager mede delen.

  • Bij in behandeling nemen van een schriftelijke klacht, een afschrift zenden aan beklaagde (boa).

  • In ontvangst nemen van afschrift van de werkgever van de wijze van afdoening van de klacht.

  • Opmaken van adviezen aan de Minister van Justitie en Veiligheid met betrekking tot aangevraagde boa-aktes.

  • Voeren van correspondentie over wijzigingen van wet- en regelgeving en beleid.

  • Adviseren de Minister van Justitie en Veiligheid bij het verlenen van een discretionaire ontheffing bekwaamheidseis.

  • Frequent c.q. tussentijds toetsen op betrouwbaarheid boa

  • Onverenigbaarheid functies (boa&beveiliging) controleren

  • Afstemming plegen met andere KC's bij overschrijding grondgebied andere regio's

Regeling Toetsing Geweldbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar

  • Inname geweldsmiddelen

  • Inname geweldsmiddelen o.g.v. Wet Wapens en Munitie

  • Overeenstemming bereiken met boa-werkgever over gebruik politiebevoegdheden en vrijheidsbeperkingen middelen

  • Overeenstemming bereiken met boa-werkgever over gebruik geweldsmiddelen

  • Toezicht houden op de kwaliteit en objectiviteit van de toetsing (artikel 7, eerste, derde en vierde lid, Politiewet 2012 en middelen)

  • Meldingen niet geslaagde boa's van toetser in ontvangst nemen

  • In ontvangst nemen van werkgeversjaarverslag m.b.t. deelname aan IBT-training

Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren

  • Als meerdere optreden van de boa met politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen;

  • geven van aanwijzingen gebruik politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

  • Toezien op de geoefendheid van de boa met politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen

  • Meldingen van aanwending van politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen of geweldsmiddelen in ontvangst nemen en vastleggen (in vaste formats)

  • Zo spoedig mogelijk inlichten boa over afhandeling van de melding

  • Verklaring geven hoe RTGB-eisen worden gecontroleerd

Bijlage C. Examenplan basisbekwaamheid

T= Theorietoets

P= Praktijktoets

Hoofdtaken

Kennis- of vaardigheidselementen (basisbekwaamheid)

Toets-vorm

I. HET FUNCTIONEREN BINNEN EN ALS ONDERDEEL VAN DE ORGANEN VAN STRAFRECHTSPLEGING

1. Staatsinrichting en wetgeving algemeen.

 

1.1 Staat, regering en zijn bestuur

T

1.2 Provincies en gemeenten

T

1.3 Centrale wetgeving

T

1.4 Decentrale wetgeving

T

1.5 Strafrecht algemeen

T

2. Functioneren binnen het voor zijn opsporingstaak vastgesteld wettelijk kader.

 

2.1 De boa functioneert overeenkomstig het daartoe bepaalde in het Wetboek van Strafvordering

T

2.2 De boa functioneert overeenkomstig het daartoe bepaalde in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

T

2.3 Samenwerking met de politie

T

2.4 Opsporen van strafbare feiten

T

3. Handelen naar de afgelegde ambtseed/ambtsbelofte en de eed van zuivering.

 

3.1 De boa handelt op grond van kennis van afgelegde eden of beloften

T

3.2 De boa onthoudt zich van ambtsmisdrijven

T

II. HET OPSPOREN VAN STRAFBARE FEITEN

4. Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten.

 

4.1 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten n.a.v. eigen bevindingen

T

4.2 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten n.a.v. het doen van aangifte

T

4.3 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten n.a.v. het doen van een klacht

T

5. Beoordelen of de verzamelde en/of ontvangen informatie strafrechtelijk relevant is.

 

5.1 Legaliteitsbeginsel

T

5.2 Toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet

T

5.3 Een feit als strafbaar feit

T

5.4 Poging tot misdrijf en voorbereiding van een misdrijf

T

5.5 Deelnemen aan strafbare feiten

T

5.6 Samenloop van strafbare feiten

T

5.7 Jeugdige personen

T

6. Een onderzoek instellen om bewijsmateriaal te verzamelen.

 

6.1 De verdachte

T

6.2 Rechtmatig toepassen van de opsporingsbevoegdheden

T

6.3 Toepassen van dwangmiddelen t.a.v. de persoonlijke vrijheid

T

6.4 Toepassen van dwangmiddelen t.a.v. de persoonlijke integriteit

T

6.5 In beslag nemen van voorwerpen

T

6.6 Betreden/binnentreden van plaatsen

T

III. DE AFHANDELING VAN OPGESPOORDE STRAFBARE FEITEN

7. Een proces-verbaal opmaken dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting.

 

7.1 Functie van het proces-verbaal

T

7.2 Wettelijke eisen t.a.v. proces-verbaal

T

7.3 Opstellen van een (mini) proces-verbaal naar aanleiding van een geconstateerde onregelmatigheid of overtreding dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting

P

8. Een verdachte tegen wie proces-verbaal is opgemaakt informeren over de mogelijke gevolgen daarvan.

 

8.1. De organisatie en de taken van het openbaar ministerie

T

8.2. De procureur-generaal bij de Hoge Raad

T

8.3. De organisatie van de rechtspraak

T

8.4. De rechterlijke beslissing

T

9. Signaleert en acteert adequaat bij constatering van onregelmatigheden en overtredingen.

 

– Voorbereiden op de werkzaamheden

– Sanctionerend optreden

– Zorgdragen voor acceptatie van de opgelegde sanctie

P

10. Waarborgt eigen veiligheid, veiligheid van de burger en omstanders.

 

– Voorbereiden op de werkzaamheden

– Toezicht houden en signaleren

P

Bijlage D. Examenplan Openbare ruimte

T= Theorietoets

P= Praktijktoets

Examen-onderdeel

Onderwerpen

Toets-vorm

1. Wettelijke Kaders Publieke Veiligheid 1 (WKPV 1): Strafrecht

T

 

1.1 Bevoegdheden boa

1.2 Wetboek van Strafrecht - artikelen in relatie tot de ambtenaar

 

1.3 Wetboek van Strafrecht - overtredingen

2. Wettelijke Kaders Publieke Veiligheid 2 (WKPV 2): Milieu, APV en bijzondere wetgeving

T

 

2.1 Awb en APV

2.2 Wegenverkeerswet 1994

2.3 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

2.4 Vuurwerkbesluit

2.5 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

2.6 Wet op de kansspelen

2.7 Tabakswet en Drank- en Horecawet

2.8 Winkeltijdenwet

2.9 Besluit personenvervoer

2.10 Wet personenvervoer

2.11 Wet op de economische delicten

2.12 Waterwet

2.13 Wet bodembescherming

2.14 Visserijwet

 

2.15 Wet milieubeheer

3. Sanctionerend optreden

P

 

Ziet toe op orde en veiligheid in het publieke domein

   

– Bereidt een surveillance voor

– Surveilleert, houdt toezicht en signaleert (on)regelmatigheden

Treedt op bij incidenten en calamiteiten*

 

– Treedt corrigerend op

– Treedt sanctionerend op

– Handelt opgelegde sancties administratief af

* Onderdeel van het examen is het opstellen van een (mini) proces-verbaal.

4. Dienstverlening en calamiteiten

P

 

Treedt op bij incidenten en calamiteiten

   

– Verleent hulp

Voert dienstverlenende werkzaamheden uit*

 

– Informeert en verwijst mensen

– Voert (ondersteunende) administratieve werkzaamheden uit

– Geeft voorlichting

– Creëert en gebruikt een netwerk

* Onderdeel van het examen is het opstellen van rapportage.

Bijlage E. Examenplan Milieu, welzijn en infrastructuur

T= Theorietoets

P= Praktijktoets

Examen-onderdeel

Onderwerpen

Toets-vorm

1. Wettelijke Kaders Milieu generiek (WKMg)

T

 

1.1 Strafrecht algemeen

1.2 Functioneren boa in relatie tot bepaalde in WvSv

1.3 Functioneren boa in relatie tot bepaalde in BBO

1.4 Samenwerking met politie en ketenpartners

1.5 Opsporen van strafbare feiten

1.6 Nederlands strafrecht

1.7 Integriteit ambtsmisdrijf

1.8 Strafbaar feit

1.9 Vormen van deelneming aan strafbare feiten

1.10 Jeugdige personen

1.11 Dwangmiddelen (m.u.v. verhoor)

1.12 Identiteitsbewijzen

1.13 Verhoor

1.14 Proces-verbaal

1.15 Wetboek van Strafrecht, artikelen in relatie tot de ambtenaar

1.16 Wetboek van Strafrecht, overtredingen

2. Wettelijke Kaders Milieu specifiek (WKMs)

T

 

2.1 Aanhouding en verhoor

2.2 Wet op de economische delicten

2.3 Sfeerovergangen

2.4 Bestuurlijke strafbeschikking milieu- en keurfeiten

2.5 Informatieregime

3. Sanctionerend optreden

P

 

Ziet toe op orde en veiligheid

   

– Bereidt een surveillance voor

– Surveilleert, houdt toezicht en signaleert (on)regelmatigheden

Treedt op bij incidenten en calamiteiten*

 

– Treedt corrigerend op

– Treedt sanctionerend op

– Handelt opgelegde sancties administratief af

* Onderdeel van het examen is het opstellen van een (mini) proces-verbaal.

4. Nog nader in te vullen

P

Bijlage F. Examenplan Onderwijs

Examen-onderdeel

Onderwerpen

Toets-vorm

1. Wettelijke Kaders Onderwijs generiek (WKOg)

T

 

– Algemene wettelijke kaders

– Samenwerking met de politie

– Opsporen strafbare feiten

– Ambtsmisdrijf

– Toepasselijkheid Nederlands strafrecht

– Strafbaar feit

– Jeugdige personen

– Dwangmiddelen

– Verhoor

Wetboek van Strafrecht

2. Wettelijke Kaders Onderwijs specifiek (WKOs)

T

 

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Leerplichtwet (LPW)

Leerplichtwet (LPW) en leerplichtregeling 1995

Leerplichtwet (LPW) en besluit trekkende bevolking

– Handleiding strafrechtelijke aanpakl schoolverzuim

3. Sanctionerend optreden

P

 

– Bestudeert dossier

– Verhoort verdachte

– Schrijft proces-verbaal

4. Afhandeling en netwerk

P

 

– Bereidt zich voor

– Licht casus toe (in rechtbank)

Bijlage G. Eindtermen boa openbaar vervoer

Gedragsspecifieke leerdoelen:

kennis

vaardigheden

elementen

1.0

Toezichthouder

Aanspreken als toezichthouder

Discretionaire bevoegdheid

Observatie

Weet methode ‘de staan’ te hanteren

Verdachte aanspreken/ grenzen aangeven

Herkennen wanneer boa- vaardigheden moeten worden ingezet

Op juiste manier inzetten van de discretionaire bevoegdheid in de praktijk

Inschatten observatie, doel, handelen, effect

 

Kent de verschillen van rollen in houding als

– Algemeen medewerker OV

– Toezichthouder OV

– Boa OV

Fysieke afstandbepaling

Spreekstijl/argumenteren

Professionaliteit vs persoonlijke mening

Uitoefenen toezicht

Kan vaststellen of sprake is van een overtreding

Kan reiziger aanspreken vanuit rol toezichthouder

 

Aanpassen aan situatie

Taal

Houding

Stijl

 

Handelen naar afspraak

Kan afspraken maken en naar plan handelen

2.0

Staande houden, aanhouden en proces-verbaal

Kan als boa proces-verbaal aanzeggen

Aanzeggen proces-verbaal

Gevolgen aanzeggen

Proces-verbaal/ Proces-verbaal gesprek

 

Proces-verbaal uitschrijven

Kan alle elementen van het proces verbaal in de praktijk toepassen tijdens het uitschrijven.

Kan een verdachte proces verbaal aanzeggen

Kan de verdachte op zakelijke en correcte wijze verhoren

 

Staande houden

Kan de verdachte in de praktijk staande houden en kent de wettelijke verplichtingen van de verdachte en kan die ook toepassen.

Kan de verdachte uitleggen wat staande houden inhoudt in basis en onder druk

Kan een verdachte vragen naar zijn persoonsgegevens in basis en onder druk

 

Aanhouden

Kan de verdachte in de praktijk aanhouden en kent zijn verplichtingen hierbij in de praktijk.

Kan de verdachte uitleggen wat aanhouden inhoudt.

In basis en onder druk

 

Gedoogplicht verdachte

Kan verdachte behandelen passend op de situatie en is in staat te handelen vanuit de wetenschap dat de verdachte niet hoeft mee te werken aan de eigen veroordeling

3.0

Assertiviteit

Assertiviteit

Kan de verdachte assertief te woord staan en weet welke gedragshulpmiddelen hem ten dienst zijn. Kan het verschil benoemen tussen assertief en agressief gedrag en herkent de gevolgen hiervan in de praktijk als boa

4.0

Agressie

Onderscheid in vormen agressie

– Instrumenteel

– Emotioneel

– Pathologisch

Kan de verschillende vormen van agressie herkennen

Is in staat adequaat te reageren op verschillende vormen van agressie

 

Kan omgaan met groepen

Kan in groepen optreden

Kan groepsgedrag analyseren

Is in staat een keuze te maken m.b.t. het optreden naar/in groepen

Kan het effect van zijn handelen en het (mogelijke) gevolg daarvan op zijn omgeving inschatten/bepalen

 

Standvastigheid

Weet voet bij stuk te houden

5.0

Valse identiteitsgegevens

Onderzoek naar ‘echtheid’ identiteitsgegevens

Kan de verdachte op een effectieve manier testen op de juistheid van zijn gegevens

Weet hoe hij inzage in het identiteitsbewijs kan vorderen in de praktijk

6.0

Ambtsdwang

Omgang ambtsdwang

Kan in de praktijk ambtsdwang herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel met ambtsdwang om te kunnen gaan

7.0

Belediging

Omgang belediging

Kan in de praktijk belediging herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel met belediging om te kunnen gaan.

8.0

Omkoping

Omgang omkoping

Kan in de praktijk omkoping herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel om te gaan met omkoping en dit af te wenden

9.0

Andere strafbare feiten van een boa

Omgang strafbare feiten van een boa

Kan in de praktijk de andere strafbare feiten van een boa herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel om te gaan met de andere strafbare feiten van een Boa en dit af te wenden

10.0

Subsidiariteit

Kennis rationele emotiviteits theorie (RET)

Kan in de praktijk de subsidiariteit op een effectieve manier toepassen d.m.v. boa kennis gecombineerd met de ret

11.0

Proportionaliteit

Kennis rationele emotiviteits theorie

Kan in de praktijk de proportionaliteit op een effectieve manier toepassen d.m.v. Boa kennis gecombineerd met de ret

12.0

Wederspannigheid

Kennis rationele emotiviteits theorie

Kan in de praktijk wederspannigheid herkennen en hier op een professionele manier mee omgaan door toepassing van de ret

Ondersteunende vaardigheden, geen verplicht onderdeel

Assistentie aanvragen

Kan assistentie aanvragen bij de meldkamer in basis en onder druk

Kan de meldkamer voorzien van de juiste informatie ten behoeve van een assistentieaanvraag

 

Samenwerken

Is in staat samen te werken met collega’s en hulpverlenende instanties

 

Aangifte

Kan een persoon met aangifte op de juiste wijze afhandelen of begeleiden

Bijlage H. Ontheffing bekwaamheidseis

Boa-werkgevers kunnen een beroep doen op de volgende ontheffingsmogelijkheden (bij basisbekwaamheidseis of verzwaard boa-examen):

  • Gelijkwaardige opleiding

  • Semi-permanente ontheffing

  • Vrijstelling eerste PHB

  • Tijdelijke ontheffing

  • Beperkte opsporingsbevoegdheden

  • Discretionaire ontheffing

Gelijkwaardige opleiding

In individuele gevallen kan bij een eerste aanvraag ontheffing van de basisbekwaamheidseis worden verleend. Justis wint bij een ontheffingsverzoek zo nodig advies in bij Stichting ExTH. Deze stichting is verantwoordelijk voor het waarborgen van een gelijkwaardig niveau van bekwaamheid bij vergelijking van de exameneisen (opleidingen). Op de website van ExTH, de Politieacademie en de Koninklijke Marechaussee is aangegeven of een afgeronde opleiding gelijk kan worden gesteld aan het boa-getuigschrift. Tweejaarlijks stemt ExTH met genoemde opleiders af of lopende opleidingen nog in aanmerking komen voor een ontheffing en of nieuwe opleidingen gelijk kunnen worden gesteld aan het boa-getuigschrift.

De geldigheidsduur van de ontheffing is maximaal vijf jaren na de datum waarop de betreffende opleiding is afgerond c.q. het betreffende diploma is behaald. Daarna dient het reguliere boa-examen te worden afgelegd, dan wel te worden deelgenomen aan het aanvullende opleidingstraject van het domein of het (eigen) scholingstraject van de werkgever. Tevens kan een éénmalige en maximaal vijf jaar geldende ontheffing worden toegekend aan een (nieuw) voorgedragen functionaris, die beschikt over een diploma dat recht geeft op een ontheffing, maar deze langer dan vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag heeft behaald. Hierbij geldt de voorwaarde dat deze functionaris enige tijd daarvoor een executieve functie bij de politie of een functie als opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee heeft vervuld.

De termijn waarbinnen na de uitdiensttreding uit de executieve functie de aanvraag om te worden aangesteld als boa moet worden ingediend, is vijf jaar. Deze éénmalige en maximaal vijf jaar geldende ontheffing wordt geacht te zijn ingegaan op de dag waarop de aanvrager uit de executieve dienst is getreden.

Bij de (nieuwe) aanvraag moet een kopie van het besluit waarin de aanvrager uit executieve dienst is ontslagen, worden gevoegd.

Daarnaast kan ontheffing van de basisbekwaamheidseis, dit geldt niet voor de aanvullende eisen (PHB) die gesteld worden binnen het boa domein, worden verleend aan politieambtenaren of opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee die naast hun functie de functie van boa als nevenfunctie hebben, doch die langer dan vijf jaren geleden het betreffende diploma hebben behaald. Voor deze ontheffing wordt als voorwaarde gesteld dat de betrokkene in executieve dienst werkzaam is bij de politie of de status van opsporingsambtenaar heeft bij de Koninklijke Marechaussee. Bovenstaande geldt ook voor politieambtenaren of opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee die vanuit hun functie worden gedetacheerd als boa.

Vrijstelling voor (examenonderdelen) eerste PHB

Een boa kan bij de desbetreffende examencommissie, belegd bij ExTH, een vrijstellingsverzoek voor een examenonderdeel indienen. Deze boa is daarbij zelf verantwoordelijk voor de onderbouwing van het verzoek en het aanleveren van de ondersteunende documenten. Informatie over het vrijstellingsverzoek en de benodigde documenten is te vinden op de website www.ExTH.nl.

Het is de verantwoordelijkheid van de examencommissie om mogelijke vrijstellingen te verlenen. Hierbij dient zij een weloverwogen en onderbouwde vergelijking te maken op grond van compatibiliteit van exameneisen en opleidingsniveau (wordt er geëxamineerd wat belangrijk is én wat een juiste indicatie geeft wat betreft niveau, inhoud en complexiteit).

ExTH is verantwoordelijk voor het vaststellen van inhoudelijke bekwaamheid. Justis is verantwoordelijk voor het verstrekken van de akte van opsporingsbevoegdheid op basis van de overgelegde bewijzen en kan ontheffing verlenen op basis van door ExTH goedgekeurde vrijstellingen. Voor collectief vastgestelde vrijstellingsregelingen wordt verwezen naar de website van Justis en van ExTH.

Semi-permanente ontheffing

Aan werkgevers met een uitgebreid eigen scholingstraject kan een zogenaamde semi-permanente ontheffing van de bekwaamheidseis worden verleend. De werkgever voorziet in dit geval in een eigen opleiding, afgesloten met een examen dat in eigen beheer wordt afgenomen.

Voor toekenning van deze ontheffing moet voldaan zijn aan de onderstaande voorwaarden.

  • a. De (beoogd) boa wordt geacht bekwaam te zijn, indien hij met goed gevolg een op zijn functie toegesneden opleiding heeft voltooid. Deze opleiding kan een interne opleiding zijn of een opleiding van een extern opleidingsinstituut. Zo mogelijk wordt één maal deelgenomen aan het algemene ExTH-examen.

  • b. De onder a. bedoelde opleiding omvat tenminste de door mij goedgekeurde en gepubliceerde exameneisen die te vinden zijn op de website www.ExTH.nl. De exameneisen van de opleiding worden door mij in overleg met degenen die betrokken zijn bij het formuleren van de exameneisen van de (eigen) opleiding geëxamineerd. De (eigen) opleiding dient te worden afgesloten met een examen.

  • c. De onder b. bedoelde toetsing van de kandidaten ter afsluiting van de opleiding geschiedt onder verantwoordelijkheid van een examencommissie, waarvan een lid van het openbaar ministerie (OM) deel uitmaakt. Het lid van het OM dient hiertoe door het College van procureurs-generaal te zijn aangewezen.

  • d. Er dient een systeem van periodieke examinering en her- en bijscholing te gelden voor de boa’s, zodat gewaarborgd is dat het verworven kennisniveau op een hoog peil blijft gehandhaafd. De her- en bijscholing dient te worden afgesloten met een toets. Hierop ziet de examencommissie toe.

Deze ontheffing van de bekwaamheidseis kan ook aan individuele boa’s worden toegekend, bijvoorbeeld als zij deelnemen aan het scholingsprogramma bij een werkgever die over een semi-permanente ontheffing beschikt.

Tijdelijke ontheffing

Onder de tijdelijke ontheffing wordt verstaan een ontheffing die voor een bepaalde periode kan worden verleend teneinde de werkgever in staat te stellen om de bij hem in dienst zijnde boa’s bij te scholen en in staat te stellen om het vereiste examen af te leggen.

Deze ontheffingsmogelijkheid bestaat alleen in geval van buitengewone omstandigheden en voor reeds in dienst zijnde boa’s, dus uitdrukkelijk niet voor nieuwe aanvragen tot aanstelling als boa.

Beperkte opsporingsbevoegdheden

Indien de uitoefening van de opsporingsbevoegdheid zodanig beperkt en gering van omvang is dat in verhouding daarmee het behalen van het examen een onevenredige belasting vormt, kan door de werkgever van de boa een verzoek om ontheffing worden gedaan.

Voorbeelden van deze functies zijn de teleservicemedewerkers bij de politie (de functie beperkt zich tot het (telefonisch) aannemen van aangiftes, zonder daderindicatie, zonder dat getuigen worden gehoord en gericht op relatief eenvoudige strafbare feiten) dan wel functies waarbij de boa geen contact heeft met het publiek en waarbij de opsporingsbevoegdheid slechts marginaal nodig is voor de werkzaamheden (functies waarbij door een boa slechts technische processen-verbaal worden opgemaakt zonder dat getuigen of verdachten behoeven te worden gehoord).

Op basis van de door de werkgever aangedragen gegevens en het advies van de toezichthouder en de direct toezichthouder wordt besloten tot het al dan niet verlenen van ontheffing. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Discretionaire ontheffing

Aan personen die niet beschikken over een geldig diploma of getuigschrift kan in uitzonderlijke gevallen ontheffing van de bekwaamheidseis worden verleend. Gezien het belang dat wordt gehecht aan het basiskennisniveau van elke boa kan slechts om ontheffing van de bekwaamheidseis worden verzocht in het volgende geval.

Indien een persoon vanwege bepaalde redenen het examen niet heeft behaald dan wel niet heeft kunnen deelnemen aan het examen kan door de werkgever van de boa een verzoek om ontheffing worden gedaan. Daarbij moet gemotiveerd worden aangegeven dat het noodzakelijk is dat deze persoon over opsporingsbevoegdheid blijft beschikken en dat hij om bepaalde redenen het examen niet heeft behaald c.q. het onmogelijk was om deel te nemen aan het examen. Een dergelijk verzoek kan alleen worden gedaan bij een aanvraag tot verlenging van de opsporingsbevoegdheid.

Op basis van de aangedragen gegevens en zo nodig in te winnen advies van de toezichthouder en direct toezichthouder kan worden besloten tot het al dan niet verlenen van ontheffing. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Procedure

Aanvragen om ontheffing van de bekwaamheidseis dienen door de werkgever bij de Dienst Justis te worden ingediend.

Een aanvraag om ontheffing van de bekwaamheidseis kan voor één, voor alle of voor een deel van de bij een werkgever in dienst zijnde boa’s worden gedaan. Op basis van de aanvraag wordt bij afzonderlijke beschikking dan wel bij categoriale aanwijzing een besluit genomen. Een aanvraag om ontheffing kan tegelijkertijd met de aanvraag voor een categoriale aanwijzing of voor de titel opsporingsbevoegdheid van de aanstaande boa worden ingediend. Dienst Justis kan bij ontheffingsverzoeken advies inwinnen bij Stichting ExTH met het oog op het waarborgen van een gelijkwaardig niveau van bekwaamheid.

Bijlage I. Voorbeeld inhoud samenwerkingsconvenant

Partij I: gegevens werkgever en welke boa's het betreffen (personalia, functie, boa akten)

Partij II: gegevens werkgever en welke boa's het betreffen (personalia, functie, boa akten)

Partijen komen overeen de taken, zoals deze zijn opgenomen in het Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar, onder eindverantwoordelijkheid te brengen van partij I.

Het betreft de volgende artikelen:

Art. 9 lid 1 BBO: werkgever dient een aanvraag tot het verlenen van de akte in etc.

Art. 41 lid 1 BBO: werkgever verschaft de toezichthouder(s) en de direct toezichthouder(s) alle door hen gewenste informatie met betrekking tot de in dienst zijnde werkzame buitengewoon opsporingsambtenaar.

Art. 42 BBO: werkgever zendt terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.

Bij de afhandeling van de klacht neemt de werkgever het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van die bevoegdheden in acht.

Partijen komen verder overeen (ruimte voor andere afspraken)

De betreffende boa's zijn hierbij bevoegd om te handhaven binnen het volgende gebied (geografisch): ...

Het bevoegd gezag van de regio ... en (indien van toepassing) de regio (...) is d.d. akkoord gegaan met deze overeenkomst.

De overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de 2 betrokken partijen

op elk moment opgezegd worden.

Dit opzeggen gebeurt schriftelijk bij de regionaal coördinator BOA van de desbetreffende eenheid van de politie ....(betreffende politie-eenheid)

Plaats en datum

   

Partij I

partij II

   

Naam werkgever

naam werkgever

Gezien en akkoord: de betrokken toezichthouders en direct toezichthouders

Bijlage J. Aanvraagprocedure opsporingsbevoegdheid

Conform artikel 6, eerste lid, van het BBO dient een aanvraag tot verlenging of wijziging van de titel van opsporingsbevoegdheid uiterlijk drie maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur te worden ingediend.

A. Aanvraag categoriale aanwijzing

In verband met de wens om te komen tot lastenverlichting is ook het beleid ten aanzien van categoriale aanvragen gewijzigd. Een boa-werkgever kan reeds vanaf 5 boa's een categoriale aanvraag doen. Indien de boa's in verschillende domeinen zitten kan dit ook worden aangegeven binnen één categoriale aanvraag.

Documenten bij aanvraag

  • 1. De werkgever dient een aanvraag tot aanwijzing van categorieën of eenheden als bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering in bij de dienst Justis.

  • 2. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een aanduiding van het domein of de domeinen waarvoor opsporingsbevoegdheid wordt aangevraagd;

    • b. een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de domeinen, waarvan de opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken;

    • c. een opgave van het hoogste aantal personen dat in die domeinen moet kunnen worden aangesteld

    • d. het advies van de direct toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;

    • e. het advies van de toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;

    • f. indien er sprake is van een samenwerkingsverband tussen meerdere partijen dient een kopie hiervan te worden bijgevoegd.

B. Aanvraag individuele akte van opsporingsbevoegdheid o.b.v. een categoriale aanwijzing

Documenten bij aanvraag

  • 1. De werkgever dient een aanvraag tot aanwijzing van categorieën of eenheden als bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering in bij de dienst Justis.

  • 2. De eerste aanvraag van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een aanstellingscontract/arbeidsovereenkomst, tenzij sprake is van inhuur of een stage*

    • b. een bewijs van bekwaamheid;

    • c. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden;

    • d. 1 recente pasfoto, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/politieregiokorps valt.

  • 3. Een verzoek om verlenging van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een bewijs van bekwaamheid;

    • b. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden.

*Voor een stage dient een stage-overeenkomst te worden overlegd. Voor inhuur dient een overeenkomst met de uitlenende partij te worden overlegd.

C. Aanvraag individuele akte ex artikel 142, lid 1 onder a en/of c Wetboek van Strafvordering en van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Documenten bij aanvraag

  • 1. De werkgever dient een aanvraag tot aanwijzing van een boa op basis van artikel 142, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering in bij de dienst Justis.

  • 2. De eerste aanvraag van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een aanstellingscontract/arbeidsovereenkomst, tenzij sprake is van inhuur of een stage*;

    • b. een bewijs van bekwaamheid;

    • c. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden;

    • d. 1 recente pasfoto, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/politieregiokorps valt.

    • d. het advies van de direct toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;

    • e. het advies van de toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing.

  • 3. Een verzoek om verlenging van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een bewijs van bekwaamheid;

    • b. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden;

    • d. het advies van de direct toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;

    • e. het advies van de toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing.

*Voor een stage dient een stage-overeenkomst te worden overlegd. Voor inhuur dient een overeenkomst met de uitlenende partij te worden overgelegd.

Aanvulling Domein 1

In Domein 1 (Openbare Ruimte) geldt een afwijkende procedure voor zover het gaat om een aanvraag van gemeenten tot uitbreiding van het aantal boa’s. Hier vindt de toetsing op noodzaak plaats in de lokale driehoek. Als bewijs van deze toetsing, dient zo mogelijk het verslag van het overleg in de lokale driehoek met de aanvraag te worden meegezonden.

De adviesformats voor de (direct) toezichthouders en aanvraagformulieren voor de boa-werkgevers zijn te vinden op de website van Justis (www.justis.nl) onder BOA/documenten.

Bijlage K. Klachtafhandeling

Inleiding

Het is van belang dat de werkgever van een boa beschikt over een klachtenregeling en -procedure die een behoorlijke behandeling van klachten over boa’s mogelijk maken, en dat hij op een adequate wijze informatie verstrekt over het indienen van een klacht.

Artikel 42 van het BBO schrijft voor dat de werkgever van een boa terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een boa betreffende de uitoefening van zijn bevoegdheden als boa aan de toezichthouder en direct toezichthouder stuurt. Het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden wordt in acht genomen door de werkgever bij de afhandeling van de klacht.

Het begrip 'Bestuursorgaan'

Een gedraging van een boa wordt opgevat als een gedraging van het bestuursorgaan waaronder de boa ressorteert. Klachten over een boa kunnen worden ingediend bij de Nationale ombudsman, ook indien de ambtenaar in dienst is van een gemeente die een eigen ombudsvoorziening heeft (artikel 1a, eerste lid, onder d van de Wet Nationale ombudsman).

Indien de boa niet in dienst is van een bestuursorgaan, maar van een privaatrechtelijke organisatie (bijvoorbeeld de Stichting Landelijke Inspectie Dierenbescherming of de Vereniging Natuurmonumenten), dan rekent de Nationale ombudsman de gedragingen van de boa toe aan de Minister van Justitie en Veiligheid en derhalve acht hij zich bevoegd. Dit geldt ook voor klachten over de wijze waarop de privaatrechtelijke organisatie de klacht heeft behandeld. Deze toerekening is bedoeld als grondslag voor het indienen van een klacht bij de Nationale ombudsman. Dit is immers formeel alleen mogelijk voor gedragingen van bestuursorganen. De Minister van Justitie en Veiligheid krijgt door de toerekening van de gedragingen geen (vertegenwoordigende) rol in de klachtprocedure. De Nationale ombudsman kan zich, na ontvangst van de klacht door de minister, rechtstreeks richten tot de particuliere organisatie waar de boa in dienst is. Deze organisatie blijft verantwoordelijk voor de klachtafhandeling.

Overigens zijn er ook andere instanties waar een klacht kan worden ingediend over de wijze waarop een privaatrechtelijke organisatie een klacht over haar boa heeft behandeld, bijvoorbeeld bij de OV-Ombudsman waar het gaat om boa’s van openbaarvervoerbedrijven.

Klachtenprocedure

In hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de procedure beschreven die moet worden gevolgd bij het indienen van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan. Voorts bevat dit hoofdstuk regels over het indienen van een klacht bij een ombudsman.

De Awb-klachtenprocedure vindt plaats voorafgaand aan een eventuele procedure bij de Nationale ombudsman. Deze is niet verplicht een klacht in behandeling te nemen, als de klager niet eerst een klacht heeft ingediend bij het verantwoordelijke bestuursorgaan. Klachten die betrekking hebben op de wijze van klachtbehandeling door het bestuursorgaan hoeven niet eerst bij het bestuursorgaan te worden ingediend.

Rol van de toezichthouder

In het BBO zijn regels gegeven over onder andere het toezicht op boa's. Voor het dagelijks functioneren van de boa is de werkgever verantwoordelijk. De toezichthouder ziet er op toe dat de boa zijn taak bij de opsporing van strafbare feiten naar behoren vervult en op een juiste wijze gebruik maakt van zijn bevoegdheden. De direct toezichthouder oefent het dagelijks toezicht uit op de juiste uitoefening van de bevoegdheden.

Als er een klacht wordt ingediend over een boa, moet bij de behandeling van de klacht ook rekening worden gehouden met artikel 42 BBO. Indien een klacht betrekking heeft op de uitoefening van bevoegdheden als boa, dan verplicht artikel 42, eerste lid, BBO de werkgever om direct een afschrift van de klacht aan de toezichthouder en de direct toezichthouder te zenden.

Ten aanzien van de routering van de klachten gelden de volgende uitgangspunten. De direct toezichthouder maakt, eventueel na overleg met de toezichthouder, de afweging of een oordeel van de direct toezichthouder of toezichthouder over de klacht gewenst is. Bejegeningsklachten worden afgedaan door de werkgever in overleg met de direct toezichthouder. Indien de klacht anderszins valt onder het dagelijks toezicht op de juiste uitoefening van bevoegdheden van de boa doet de direct toezichthouder de klacht af. De toezichthouder geeft een oordeel als de klacht de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden als boa raakt. Bij de uitoefening van bevoegdheden als boa gaat het om de uitoefening van bevoegdheden in het kader van de opsporing van strafbare feiten, dat wil zeggen de feiten tot de opsporing waarvoor een boa beëdigd is. Verder is het aan de toezichthouder om te beslissen over de vraag of het opportuun is om tot vervolging over te gaan.

Bij de bevoegdheden kan onder meer worden gedacht aan de bevoegdheden als bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 en de eventuele toegekende bevoegdheid tot het gebruik van (een) geweldsmiddel(en).

Op grond van artikel 42, tweede lid, van het BBO moet de werkgever bij de afhandeling van de klacht het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van bevoegdheden in acht nemen. Deze bepaling betekent in het licht van hoofdstuk 9 van de Awb dat de werkgever dit oordeel moet laten meewegen bij zijn uiteindelijke oordeel over de klacht.

Resultaat van de klachtbehandeling

Nadat een klacht is behandeld ingevolge de regels die de Awb stelt, wordt het oordeel van de toezichthouder, over de wijze waarop de boa en daarmee het bestuursorgaan zich heeft gedragen, betrokken in de afweging tot de uiteindelijke besluitvorming door het bevoegd gezag. Het oordeel van de toezichthouder heeft geen bindend karakter. Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld. De klager ontvangt altijd schriftelijk bericht over de wijze waarop zijn klacht is afgedaan. Als de klacht gegrond wordt geacht, dan verdient het aanbeveling om in de afdoeningsbrief ook in te gaan op eventuele maatregelen die naar aanleiding van de gegrondheid van de klacht worden genomen. In de afdoeningsbrief wordt de klager, onafhankelijk of de klacht al dan niet gegrond wordt geacht, gewezen op de mogelijkheid om binnen een jaar na ontvangst van de afdoeningsbrief een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.

Registratie en rapportage

Op grond van artikel 9:12a van de Awb moeten schriftelijke klachten worden geregistreerd en jaarlijks geanonimiseerd worden gepubliceerd. Het verdient aanbeveling dat werkgevers aan wie ingevolge artikel 142, eerste lid, onder b, en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een categoriale beschikking is verleend, de informatie over de afhandeling van klachten opnemen in het door hen op te stellen jaarverslag.

Gevolgen voor de boa

De hiervoor omschreven klachtenprocedure is primair gericht op het functioneren van het bestuursorgaan. Indien wordt geoordeeld dat een klacht gegrond is, dan kan dat gevolgen hebben voor de betrokken boa. De disciplinaire c.q. tuchtrechtelijke weg die kan worden gevolgd valt buiten de reguliere klachtenprocedure en wordt in deze beleidsregels buiten beschouwing gelaten.

Bijlage L. Handelingsperspectief gevaarzetting

Inleiding

In 2021 heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een verkenning uitgevoerd naar het leefbaarheidscriterium. Op basis van deze verkenning is het leefbaarheidscriterium ve rvangen door het inzetcriterium. In het inzetcriterium is onder de criteria met betrekking tot de uitvoerbaarheid opgenomen:

Het te handhaven feit betreft enkel die gevallen, waarbij geen sprake is van te verwachten gevaarzetting, oftewel een te verwachten gevaarlijke, escalerende of gewelddadige setting.

Uit gesprekken met verschillende partners, waaronder het OM, de politie, de VNG en de G4-gemeenten, bleek er behoefte te zijn aan een nadere invulling van de term gevaarzetting. Dit handelingsperspectief komt aan deze behoefte tegemoet. Met behulp van voorbeelden wordt inzichtelijk gemaakt in welke omstandigheden boa’s een taak hebben en wanneer er een taak is voor de politie. Het handelingsperspectief is richtinggevend, omdat situaties in de praktijk kunnen verschillen door de specifieke plaatselijke context. Het handelingsperspectief is bedoeld voor alle partijen die onderdeel uitmaken van de lokale driehoek en boa’s zelf. Het fungeert als afwegingskader voor de werkgever bij de inzet van boa’s.

Taak boa Domein I (Openbare ruimte)

De boa is een functionaris die uit hoofde van zijn taak, in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag, in overeenstemming met de geldende rechtsregels en met behulp van de hem daartoe beschikbaar gestelde bevoegdheden en middelen, zorgt voor de opsporing van strafbare feiten alsmede met de voorbereiding van de eventuele vervolging van deze feiten. Daartoe heeft een boa die werkzaam is in domein I (openbare ruimte) een breed pakket aan bevoegdheden waarmee het lokale veiligheidsbeleid – gericht op de aanpak van overlast en kleine ergernissen en andere feiten die de leefbaarheid aantasten – binnen de openbare ruimte kan worden gehandhaafd. In het inzetcriterium wordt de taak van de boa afgebakend. Het inzetcriterium is terug te vinden in paragraaf 6.1.

Gevaarzetting en handhaving van de openbare orde

Boa’s zijn opgeleid voor handhaving in een context met een minimale gevaarzetting. Gevaarzetting is een combinatie van gevaar, risico en blootstelling. Gevaar gaat over de schade en het gevolg dat kan ontstaan, bijvoorbeeld door geweld of schadelijke stoffen. Het risico betreft de mate van waarschijnlijkheid dat het gevaar verwezenlijkt wordt in combinatie met de blootstelling. Daar waar handhaving van leefbaarheidsfeiten niet plaats kan vinden als gevolg van een te grote gevaarzetting voor de boa, verandert het werk in een politietaak (handhaven openbare orde). Bij grootschalige gewelddadigheden waardoor de openbare orde en algemene veiligheid wordt aangetast, is het de taak van de politie om de orde – desnoods met geweld – te herstellen. Het belang van het herstellen van de orde weegt op dat moment zwaarder dan het opsporingsbelang. Boa’s zijn niet bevoegd, uitgerust en opgeleid voor de uitvoering van deze aan de politie wettelijk opgedragen taak. Zij hebben slechts beperkte mogelijkheden en bevoegdheden om in escalerende situaties gewenst gedrag af te dwingen. De boa’s hebben in deze gevallen slechts een signalerende rol en dienen de politie in te schakelen.

Risico-inschatting bij inzet boa

De beperking van gevaar is onlosmakelijk gekoppeld aan de inzet van de boa. Een nauwgezette – proactieve en preventieve – benadering van de opgedragen taken en werkzaamheden beperkt risico’s en vergoot daarmee de veiligheid van de boa. Het is belangrijk dat voorafgaand aan de inzet van boa's een goede risico-inschatting wordt gemaakt, omdat het enorm lastig is uit een reeds geëscaleerde situatie terug te treden. Het risico op escalatie of gevaarzetting kan per plaats, tijd en beschikbare informatie sterk verschillen. Het is daarom uitdrukkelijk niet de bedoeling de inzet van boa’s op voorhand op een bepaald tijdstip of bepaalde plaats te beperken. Rekening houdend met gevaarzetting is het is niet de tijd of plaats, maar zijn het juist de omstandigheden en de eventueel beschikbare informatie die bepalen of boa’s nog kunnen worden ingezet. Die omstandigheden worden beschreven in de escalatieladder waarbij het risico op escalatie en de gevaarzetting geleidelijk toeneemt. Door inzicht te geven in escalatie verhogende factoren, kan bij de inzet van boa's een betere risico inschatting worden gemaakt.

Afstemming politie in handhavingsarrangement

De handhavingspraktijk is weerbarstig waarbij de risico's niet altijd voorzienbaar zijn. Eenvoudige situaties kunnen immers op elk moment van de dag en op elke plaats plotseling escaleren tot verschillende vormen van ordeverstoringen. Escalatie van een situatie verloopt doorgaans via een proces waarin verschillende fases en factoren zijn te onderscheiden. Door het vroegtijdig signaleren en herkennen van deze fases en factoren, en daarnaar te handelen, kan worden voorkomen dat boa's tijdens de uitvoering van hun handhavingstaken alsnog in risicovolle situaties belanden. Het is daarbij belangrijk dat er goede afstemming is tussen politie en boa's over het moment en de wijze waarop boa’s terugtreden. Dergelijke afspraken over de inzet van boa’s worden vastgelegd in het handhavingsarrangement.

Hieronder is een richtinggevend handelingsperspectief in de vorm van een escalatieladder opgenomen.

FASE

BESCHRIJVING EN VOORBEELDEN

Fase Groen:

Normaal maatschappelijk verkeer

Met ‘normaal maatschappelijk verkeer’ wordt de manier bedoeld waarop mensen in het dagelijks leven met elkaar omgaan. In deze situatie kunnen reguliere handhavingstaken die vallen onder de taak en bevoegdheid van de domein I boa worden uitgevoerd.

Boa’s volledig inzetbaar op reguliere handhavingstaken die vallen onder de taak en bevoegdheid van de domein I boa.

Voorbeeld:

Boa’s spreken burgers aan als zij een overtreding begaan en geven indien nodig een bekeuring. Denk bijvoorbeeld aan het handhaven op veelvoorkomende overlastfeiten als hinderlijk gedrag van hangjongeren, verkeerd aanbieden van huisvuil, parkeerovertredingen en het niet opruimen van hondenpoep. Daarnaast worden boa’s ingezet voor toezicht en handhaving in uitgaansgebieden. Zij voeren controles uit in het kader van de Alcoholwet en lokale verordeningen en houden toezicht op de leefbaarheid en overlast, zoals wildplassen en het in het openbaar nuttigen van alcohol. Hierbij kan de burger mogelijk weerstand vertonen. Voor de boa is het van belang om de-escalerend te handelen, geuite frustratie professioneel op te kunnen vangen, daar een redelijke discussie over te kunnen voeren en waar nodig ook de grens te stellen.

   

Fase Geel:

Lichte maatschappelijke spanning

Boa’s schakelen juiste hulpdiensten in en nemen eerste maatregelen om erger te voorkomen.

Lichte spanning kan ontstaan na een incident of een opeenstapeling van kleinere incidenten die kunnen leiden tot discussies, onvrede of onveiligheidsgevoelens. De situatie heeft niet alleen impact op het individu, maar ook op de omgeving. In deze situatie zal de inzet van boa’s zijn gericht op het voorkomen van escalatie. De boa neemt maatregelen om erger te voorkomen en zal tijdens gesprekken moeten ingaan op de argumenten van de burger om te laten merken dat de burger gehoord, begrepen en serieus genomen wordt in zijn reactie.

Voorbeeld:

Een ongeval, een brand of een opstootje tijdens een horecanacht zijn voorbeelden van incidenten waardoor het normale maatschappelijke verkeer kan worden verstoord. Aangezien boa’s zich in de openbare ruimte begeven, kunnen zij hiermee onverwacht worden geconfronteerd. Hoewel de afhandeling van dergelijke incidenten niet direct binnen het takenpakket van de boa valt, mag van een boa worden verwacht dat hij in dergelijke situaties de juiste hulpdiensten inschakelt en de eerste maatregelen neemt om erger te voorkomen. Ook kunnen boa’s worden geconfronteerd met een winkeldiefstal of fietsendiefstal op heterdaad. Boa’s kunnen in die situatie niet de hoedanigheid van opsporingsambtenaar aannemen en geen gebruik maken van eventueel toegekende politiebevoegdheden, vrijheidsbeperkende middelen en geweldsmiddelen. Wel kunnen zij – indien de situatie dit qua veiligheid toelaat – een zogenaamde burgeraanhouding verrichten en de verdachte overdragen aan de politie.

   

Fase Oranje:

Verhoogde spanning, maatschappelijke onrust.

Gevaarzetting neemt toe. Boa’s moeten geen handhavingstaken verrichten in een situatie van verhoogde spanning.

Bij verhoogde spanning is er daadwerkelijk sprake van verandering in het handelen van mensen. De emotie neemt toe waarbij gesprekken, discussies en gevoelens van onvrede overgaan naar frustratie of woede. Het risico op geweld neemt toe. In deze situatie kan het uitvoeren van reguliere handhavingstaken door boa’s juist een escalerend effect hebben. Daarom wordt voorafgaand aan de inzet van boa’s een zorgvuldige risico-inschatting gemaakt en boa’s worden niet ingezet bij te verwachten verhoogde spanning en maatschappelijke onrust zonder dat er duidelijke afspraken met de politie zijn gemaakt over de taak en rol van de boa en het moment en de wijze waarop boa’s terugtreden.

Voorbeeld:

Situaties met verhoogde spanning kunnen zich bijvoorbeeld voordoen door het tijdstip (bijv. ’s nachts), de locatie (bijv. een uitgaansgebied) of een gelegenheid (bijv. een specifieke voetbalwedstrijd, gevoelige demonstratie). Dit kan per gemeente en locatie verschillen.

Risico op escalatie binnen het uitgaansleven:

Door een mishandeling, openlijke geweldpleging of opeenstapeling van dergelijke feiten kan de sfeer tijdens uitgaansavonden plotseling omslaan. Er heerst een grimmige sfeer op straat en de agressiviteit neemt toe. Een te dominante aanwezigheid van boa’s en/of politie kan in deze situatie een bron van spanning zijn waardoor de situatie juist sneller kan escaleren. Het is daarom ongewenst dat boa’s in deze situatie reguliere handhavingstaken verrichten. De politie gaat zich prepareren op het handhaven van de openbare orde. Politieagenten en/of hondengeleiders uit naastgelegen gebieden worden in deze situatie in nabijheid op de achtergrond beschikbaar gehouden zodat zij indien nodig direct kunnen opschalen. Dit is ook het moment dat boa’s zich uit de openbare ruimte dienen terug te trekken. Ook wanneer het bekend is dat in een specifiek uitgaansgebied er rond sluitingstijd op straat regelmatig een agressieve en gewelddadige setting is, zal de inzet van boa's op die plaats en dat tijdstip gezien de verwachte verhoogde maatschappelijke spanning moeten worden uitgesloten. Daarom moeten er vooraf goede afspraken met de politie gemaakt worden over het moment dat verhoogde spanning ontstaat en de inzet van de politie zich gaat richten op het handhaven van de openbare orde. Het moet dan duidelijk zijn wanneer de boa’s terugtreden en de politie aan zet is.

   

Fase Rood:

Verstoring openbare orde

Boa’s worden niet ingezet als voorzienbaar is dat verstoringen van de openbare orde zich zullen gaan voordoen.

Boa’s worden niet ingezet als voorzienbaar is dat verstoringen van de openbare orde zich zullen gaan voordoen. Er is sprake van verstoring van de openbare orde wanneer na (relatief kleine) incidenten een groter aantal mensen agressief of gewelddadig gedrag vertoont waarbij mogelijk sprake is van een verdeling in twee of meer partijen, een onderverdeling in ‘wij’ versus ‘zij’. Er is sprake van solidarisering en onderlinge steunverlening waarbij de groep veiligheid en anonimiteit biedt, zodat de risico’s van bijvoorbeeld gewelddadig gedrag aanzienlijk kunnen verminderen. Het risico op ernstig gewelddadigheden neemt toe waardoor het maatschappelijk verkeer, de veiligheid of rechten van anderen dreigen te worden aangetast. In deze situaties weegt het herstellen van de orde zwaarder dan het opsporingsbelang. Het bestrijden van verstoring van de openbare orde is wettelijk opgedragen aan de politie – op basis van artikel 3 Politiewet 2012, artikel 12 Politiewet 2012 en artikel 172, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet – en wordt onder het gezag van de burgemeester uitgevoerd. Op basis van deze taakstelling kan de politie verregaande bevoegdheden inclusief geweld aanwenden om wanordelijkheden te beteugelen.

Voorbeelden:

Grootschalige verstoringen van de openbare orde (rellen) waarbij de mobiele eenheid van de politie wordt ingezet om rellen in bedwang te houden of uiteen te drijven. Soms is een rel het gevolg van maatschappelijke onrust of onvrede zoals in het geval van de rellen in 2021 in het kader van de avondklok in verband met de coronapandemie. Ook demonstraties, voetbalwedstrijden of een oproep voor een feestje via social media kunnen een voedingsbodem zijn voor rellen en ernstige verstoringen van de openbare orde.

  1. Onder de term ‘werknemers’ vallen ook de personen die onder de uitzonderingen genoemd in hoofdstuk 3.1 vallen en dus strikt genomen geen werknemer zijn. ^ [1]
  2. Het is niet uitgesloten dat een boa die werkzaam is in domein VI op grond van andere wet- en regelgeving tevens kan beschikken over andere vrijheidsbeperkende middelen. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de politieboa (zie hiervoor bijlage A). Deze beleidsregels beperken zich tot handboeien. ^ [2]
  3. Het criterium ‘100% in overheidshanden’ sluit aan bij het beleid zoals geformuleerd in het Veiligheidsprogramma ‘Naar een veiliger samenleving’ en de brief aan de Tweede Kamer d.d. 7 mei 2004, kenmerk 5266617/504. ^ [3]
  4. Vgl. artikel 10 lid 2 Politiewet 2012. ^ [4]
  5. De bevoegdheid tot het opsporen van de in de akte van beëdiging vermelde strafbare feiten is gebonden aan een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar en kan steeds met vijf jaar worden verlengd. In het laatste geval zal door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opnieuw worden getoetst op noodzakelijkheid, betrouwbaarheid en bekwaamheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden. ^ [5]
  6. Artikel 4, lid 1 BBO. ^ [6]
  7. Kamerstukken II, 2012/13, 28 684 nr. 387, p. 7. Dit ziet alleen op boa’s in dienst van de gemeente, niet op boa’s in Domein I die in dienst van andere werkgevers zijn. ^ [7]
  8. De screeningsprofielen voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een Verklaring Omtrent het Gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen zijn te vinden op https://www.justis.nl/producten/vog/vog-aanvragen/naar-welke-gegevens-wordt-gekeken/screeningsprofielen.aspx. ^ [8]
  9. De regeling is te vinden op http://wetten.overheid.nl/BWBR0021973/2013-01-01. Voor inhoudelijke uitleg van de RTGB en het toetsingsschema wordt verwezen naar de toelichting op deze regeling. ^ [9]
  10. Zie artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 2012. ^ [10]
  11. Zie voor meer informatie en de aanvraagformulieren: https://www.justis.nl/producten/boa/boa-worden/akte-van-opsporingsbevoegdheid-aanvragen/index.aspx. ^ [11]
  12. Vanwege het specialistische karakter en om de onafhankelijkheid van die rol te waarborgen, is de taak van direct toezichthouder en toezichthouder binnen de politie en OM belegd bij daarvoor specifiek aangewezen afdelingen en functionarissen. In de lokale driehoek zijn politie en OM ook vertegenwoordigd, maar hun rol is daar anders dan die van de direct toezichthouder en toezichthouder. Die rol is namelijk voornamelijk gericht op het maken van afspraken over de inzet en uitvoering van de politietaak (politiechef) en het maken van afspraken over lokale prioriteiten en criminaliteitsbestrijding (officier van justitie) (art. 13 Politiewet 2012). ^ [12]
  13. Bijvoorbeeld het dealen van drugs wordt aangepakt op grond van de Opiumwet door de politie; het neveneffect – de overlast – kan door boa’s worden gehandhaafd ^ [13]
  14. De definitie gevaarzetting wordt toegelicht in het handelingsperspectief gevaarzetting, te vinden in Bijlage L van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Het handelingsperspectief is bedoeld voor alle partijen die onderdeel uitmaken van de lokale driehoek en boa’s zelf en fungeert als afwegingskader voor de werkgever bij de inzet van boa’s. Het handelingsperspectief is richtinggevend, omdat situaties in de praktijk verschillen door de specifieke context ter plaatse. ^ [14]
  15. Voor personen aan wie een ontheffing is verleend van de bekwaamheidseis op grond van het zogenaamde seniorenbeleid (deze ontheffingsgrond is per 1 januari 2016 afgeschaft) geldt dat zij wel de modules volledig moeten volgen inclusief afronding van de modules met een bewijs van getoonde inzet, maar dat de modules niet met een examen afgerond hoeven te worden. ^ [15]
  16. Lakerveld, J.A. van en Lindeboom, G,J.: Evaluatie van de inzet en het gebruik van de korte wapenstok door buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s); Plato/Ockham IPS; WODC 2022. ^ [16]
  17. Zoals bij de volgende diensten: NVWA, Rijkswaterstaat, Inspectie SZW, Inspectie Leefomgeving en Transport, Staatstoezicht op de Mijnen. ^ [17]
  18. Voor personen aan wie een ontheffing is verleend van de bekwaamheidseis op grond van het zogenaamde seniorenbeleid (deze ontheffingsgrond is per 1 januari 2016 afgeschaft) geldt dat zij wel de modules volledig moeten volgen inclusief afronding van de modules met een bewijs van getoonde inzet, maar dat de modules niet met een examen afgerond hoeven te worden. ^ [18]
  19. Aan de instemming kunnen door de concessieverlener voorwaarden worden verbonden. ^ [19]