Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer

Geraadpleegd op 04-05-2024.
Geldend van 01-07-2017 t/m 11-12-2017

Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 15 juni 2017, nr. 2086428, houdende bepalingen met betrekking tot onderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer)

Artikel 2

  • 1 Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van alcohol, worden aangewezen:

    • a. de ogen: bloeddoorlopen ogen;

    • b. de spraak: slecht articuleren, langzaam praten, niet goed uit de woorden kunnen komen of met dubbele tong praten;

    • c. de motoriek: niet in rechte lijn kunnen lopen, zwalken of onvast op de benen staan.

  • 2 Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of van een of meer andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dan die stoffen of alcohol worden aangewezen:

    • a. de ogen: wijd opengesperde ogen, waterige of wazige ogen, bloeddoorlopen ogen, heen en weer of wegrollende ogen, hangende oogleden of trillende oogleden;

    • b. de pupillen: groter dan 5 millimeter of kleiner dan 2 mm bij daglicht of direct licht, kleiner dan 5 millimeter in het donker, of langzaam reagerend, knipperend of geen reactie vertonend;

    • c. de spraak: onsamenhangende taal, woordenvloed, stamelen of stotteren;

    • d. de motoriek: onvast ter been, trillen, zich veelvuldig krabben, wrijven of plukken aan de kleding of bewegingsdrang.

Artikel 3

  • 1 Voor het verrichten van een voorlopig ademonderzoek als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit worden tot 1 januari 2021 de volgende typen ademtesters aangewezen:

    • a. Dräger Alcotest 6810;

    • b. Dräger Alcotest 7410;

    • c. Dräger Alcotest 7510;

    • d. Lion SL 400/SD 400;

    • e. Honac Alcosensor IV BlackDot;

    • f. Intoximeters Alcosensor FST2;

    • g. Envitec Wismar Alcoquant 6020-plus.

  • 2 De ademtesters, bedoeld in het eerste lid, mogen op 1 juli 2017 niet ouder dan vijf jaar zijn te rekenen vanaf de datum van eerste ingebruikname.

Artikel 4

Voor het verrichten van een onderzoek van speeksel als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Besluit, wordt het type Dräger DrugCheck® 3000 als speekseltester aangewezen.

Artikel 5

  • 1 Voor het verrichten van een ademonderzoek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit worden de ademanalyseapparaten van Dräger Alcotest 9510 NL aangewezen die zijn voorzien van het goedkeuringsteken T7802.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden tot 1 januari 2021 de volgende typen ademanalyseapparaten aangewezen:

    • a. ademanalyseapparaten van het type National Patent Analytical Systems Inc. BAC Datamaster II die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK-87401;

    • b. ademanalyseapparaten van het type Dräger Alcotest 7110 NL die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK88402;

    • c. ademanalyseapparaten van het type Intoximeters Inc. Intox EC/I R die zijn voorzien van het goedkeuringsteken T5973;

    • d. ademanalyseapparaten van het type Alcotest 7110 MK111 NL die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK 94403.

  • 3 Het alcoholgehalte wordt bepaald door toepassing van de volgende correctie op het rekenkundig gemiddelde van de twee meetresultaten, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van het Besluit:

    • a. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten kleiner is dan 500 microgram per liter, is het resultaat van het ademonderzoek gelijk aan (0,9Y–30) microgram per liter;

    • b. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten gelijk is aan of groter is dan 500 microgram per liter, is het resultaat van het ademonderzoek gelijk aan (0,85Y–5) microgram per liter.

  • 4 Het resultaat van het ademonderzoek mag niet worden aangewezen of afgedrukt indien het verschil tussen de beide meetresultaten groter is dan 10% van het kleinste meetresultaat.

Artikel 6

  • 1 De hoeveelheid bloed die wordt afgenomen ten behoeve van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit en een aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit, bedraagt bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste 3 milliliter.

  • 2 Voor de bloedafname, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende hulpmiddelen voorgeschreven:

    • a. twee buisjes elk met een inhoud van 5 milliliter die ten minste 4 milligram per milliliter inhoud van de buis natriumfluoride bevatten en voldoende heparinenatrium voor antistolling van het bloed;

    • b. een universeel systeem voor bloedafname dat voorzien is van een prikbeschermer na bloedafname;

    • c. een alcoholvrij ontsmettingsdoekje op basis van 2% chloorhexidine;

    • d. een steriel verpakt gaaskompres;

    • e. een steriel verpakte wondpleister.

  • 3 Voor de verzending van de buisjes, bedoeld in het tweede lid, wordt de volgende verpakking voorgeschreven:

    • a. een hard plastic doos voorzien van dubbelzijdig foam interieur;

    • b. een lekvrije 95 kPa-zak, gecertificeerd voor vervoer van buisjes;

    • c. een absorberende buizenhouder bestemd voor tenminste twee buisjes;

    • d. drie fraudebestendige sluitzegels.

Artikel 7

Artikel 8

  • 1 Het verschuldigde bedrag voor de bloedafname, bedoeld in artikel 11, derde lid, onder b, van het Besluit, ten behoeve van een tegenonderzoek bedraagt € 62 indien het afnemen van het bloed door een arts of verpleegkundige geschiedt in de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur en € 81 indien het afnemen geschiedt in de periode van 18.00 uur tot 8.00 uur of in de periode van 18.00 uur vrijdagavond tot 8.00 uur maandagochtend.

Artikel 9

De Regeling bloed- en urineonderzoek, de Regeling voorlopig ademonderzoek, de Regeling ademanalyse, de Regeling type-aanwijzing ademanalysepparaat, de Regeling typeaanwijzing ademanalyseapparaat 4, alsmede de aanwijzingen van de ademtestapparaten en ademtestbuisjes worden ingetrokken met dien verstande dat voor de keuringen en herkeuringen van de in artikel 3, eerste lid, en 5, tweede lid, bedoelde ademtesters en ademanalyseapparaten de eisen van toepassing blijven zoals ze zijn gesteld bij of krachtens deze regelingen.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353) in werking treedt.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 juni 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie,

S.A. Blok

Bijlage 1. behorende bij artikel 7, eerste lid

De eisen aan de methode met behulp waarvan bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit wordt verricht:

  • Zo spoedig mogelijk na ontvangst door het laboratorium worden de twee buisjes bloed bevroren bewaard of, als dat niet mogelijk is, in de koelkast.1 Het bloedblok wordt liggend op het grootste oppervlak in de vriezer geplaatst om de kans op breuk van de bloedbuizen te minimaliseren.

  • In geval van een tegenonderzoek op alcohol wordt het buisje bloed gekoeld getransporteerd. In geval van een tegenonderzoek op andere stoffen, al dan niet in combinatie met tegenonderzoek op alcohol, wordt het buisje bloed op droogijs getransporteerd.

  • Het gehalte van alcohol of een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen wordt minimaal in tweevoud (duplo) bepaald.

  • Het valideren van de methode gebeurt volgens de laatste versie van de Guideline on bioanalytical method validation (European Medicines Agency) of een vergelijkbare richtlijn.2

  • Het laboratorium controleert ten minste vier keer per jaar de juistheid van de methode, bij voorkeur door deelname aan ringonderzoeken of door het analyseren van een geschikt (gecertificeerd) controlemonster waarvan minimaal 75% met voldoende resultaat. Bij deelname aan een ringonderzoek betekent een voldoende resultaat een absolute waarde van de z-score lager dan 2,0. Bij analyse van een (gecertificeerd) controlemonster betekent een voldoende resultaat dat het resultaat binnen de door de bereider/leverancier aangegeven acceptatiegrenzen valt.

  • Ter bevestiging van het gebruik van cannabis en ter verificatie van het resultaat van het onderzoek naar het gehalte van THC, wordt ook de aanwezigheid van THC-COOH bepaald. THC wordt alleen gerapporteerd als THC-COOH aanwezig is. De aanwezigheid van THC-COOH wordt niet in de eindrapportage opgenomen.

  • Ter bevestiging van het gebruik van cocaïne en ter verificatie van het resultaat van het onderzoek naar het gehalte van cocaïne, wordt ook de aanwezigheid van benzoylecgonine bepaald. Cocaïne wordt alleen gerapporteerd als benzoylecgonine aanwezig is. De aanwezigheid van benzoylecgonine wordt niet in de eindrapportage opgenomen.

  • Van THC-COOH en benzoylecgonine wordt minimaal de LOI vastgesteld bij validatie.

  • De ‘limit of identification’ (LOI) is gedefinieerd als 2x de ‘limit of detection’3 en mag niet boven de ondergrens van de kwantitatieve bepaling (‘lower limit of quantification’, LLOQ) liggen.

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen, is maximaal 30% en wordt berekend uit de afwijking van de juiste waarde (‘bias’), de spreiding in de juistheidsmetingen en de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (‘intermediate precision’).

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor alcohol is maximaal 6% en wordt berekend uit de afwijking van de juiste waarde (‘bias’), de spreiding in de juistheidsmetingen en de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (‘intermediate precision’).

  • De LLOQ is gedefinieerd als de laagste concentratie van de component in het analysemonster, waarvan de meetwaarde nog met een bepaalde juistheid en precisie, conform de vigerende richtlijnen, kan worden vastgesteld.

  • De LLOQ is ten hoogste de helft van de voorgestelde grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt voor amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA, MDA. De LLOQ is ten hoogste de voorgestelde grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt voor THC, cocaïne, morfine, GHB en ethanol.

  • Voor amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA en MDA is de grenswaarde van 50 microgram per liter van toepassing op de som van de concentraties in geval van aanwezigheid van uitsluitend deze stoffen. De LLOQ vanaf welke de concentraties amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA en MDA worden meegeteld is 12 μg/l.

  • Het resultaat van de meting wordt bij een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen uitgedrukt in microgram per liter; bij GHB in milligram per liter en bij alcohol in milligram per milliliter.

  • Resultaten en tussenberekeningen van het onderzoek worden niet afgerond. Het resultaat van de metingen van het gehalte van alcohol of een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen wordt gemiddeld. Op dat gemiddelde vindt een correctie-aftrek plaats van 30% bij de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen, en van 6% bij alcohol.

  • Het eindresultaat wordt afgerond op twee significante cijfers bij de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen. Bij alcohol wordt het eindresultaat gerapporteerd met 2 decimalen.4

  • De bloedgehaltes worden in tabelvorm in het rapport opgenomen zoals in het hierna getoonde voorbeeld.

    Het eindresultaat van de analyse bedraagt, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie:

    Aangewezen stof

    Meetbare stof

    Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt

    Grenswaarde indien in combinatie gebruikt

    Eindresultaat in bloed [Sporen Identificatie Nummer]

    Rapportage eenheid

    alcohol

    ethanol#

    0,50 of 0,20 @

    0,20

     

    milligram per milliliter

    amfetamine

    amfetamine

    50*

    25

     

    microgram per liter

    methamfetamine

    methamfetamine

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDMA

    MDMA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDEA

    MDEA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDA

    MDA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    Groep amfetamine-achtigen

    *

    50*

     

    microgram per liter

    cannabis

    THC

    3,0

    1,0

     

    microgram per liter

    cocaïne

    cocaïne

    50

    10

     

    microgram per liter

    heroïne/morfine

    morfine

    20

    10

     

    microgram per liter

    GHB, gamma butyrolacton of 1,4-butaandiol

    GHB

    10

    5

     

    milligram per liter

    # Het resultaat van het ademonderzoek naar alcohol, indien door politie uitgevoerd, is niet in deze tabel opgenomen. Volgens de ons bekende informatie is er [wel/geen] ademonderzoek naar alcohol verricht. Het resultaat bedroeg [resultaat] microgram per liter uitgeademde lucht volgens vermelding op het aanvraagformulier.

    @ Wegenverkeerswet 1994, art 8, tweede en derde lid.

    * De aanwezigheid van een combinatie van amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA wordt aangemerkt als enkelvoudig gebruik (voor de groep van deze amfetamine-achtige stoffen) wanneer de concentratie van elk van deze stoffen kleiner is dan 50 microgram per liter, maar de som van de stoffen groter is dan 50 microgram per liter. Wanneer amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA zijn aangetoond in combinatie met andere stoffen dan amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA, geldt de grenswaarden van 25 microgram per liter voor de afzonderlijke stoffen.

  • Het rapport bevat het eindresultaat van het onderzoek. Dit is het resultaat van het onderzoek met aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie.

  • Er wordt bij het rapporteren van het eindresultaat geen rekening gehouden met medicinaal gebruik van de aangewezen stoffen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit.

  • Het rapport van het tegenonderzoek licht toe in hoeverre de conclusie van dat onderzoek overeenkomt met de conclusie van het initiële onderzoek.

Bijlage 2. behorende bij artikel 7, tweede lid

De eisen aan de methode met behulp waarvan een aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit wordt verricht:

  • Het laboratorium dat het aanvullend onderzoek verricht geeft in een bijlage bij het rapport aan welke rijgevaarlijke stoffen zijn onderzocht met de gebruikte methode en vanaf welke concentraties de aanwezigheid van stoffen wordt gerapporteerd.

  • Het aanvullend onderzoek is gericht op onderzoek naar stoffen die ingedeeld zijn in categorie II en III conform de ICADTS classificatie of vergelijkbare bronnen.

  • De mate waarin een geneesmiddel de rijvaardigheid beïnvloedt, wordt weergegeven conform de classificatie van The International Council on Alcohol, Drugs & Traffic Safety (ICADTS): Categorie I: geen tot weinig invloed op de rijvaardigheid; Categorie II: licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid; Categorie III: ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid.

  • Als dit aanvullend onderzoek een bredere toepassing kent dan de Wegenverkeerswet 1994 en daarmee meer stoffen dan rijgevaarlijke stoffen kunnen worden gedetecteerd, wordt met een algemene zin in het rapport vermeld dat de eindresultaten van het onderzoek alleen betrekking hebben op de onderzochte rijgevaarlijke stoffen.

  • Andere stoffen dan de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen die zijn gedetecteerd, worden in het rapport geduid door deskundige op het gebied van de forensische toxicologie of de farmacologie, aangezien voor deze stoffen geen specifieke grenswaarden in het Besluit zijn opgenomen.

  • Het rapport van het tegenonderzoek bevat ook een interpretatie van de resultaten en licht toe in hoeverre de conclusie van dat onderzoek overeenkomt met de conclusie van het initiële onderzoek.

Bijlage 3. behorende bij artikel bij artikel 8, tweede lid

 

Tegenonderzoek naar gehalte van alcohol in bloed

Tegenonderzoek naar gehalte van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Transportkosten binnen Nederland

€ 0,85 per km (koeltransport)

€ 0,53 per km

Temperatuur en daarbij horende kosten van transport

Geen extra kosten

Vervoer op droogijs: € 184

Verpakkingsmateriaal ten behoeve van verzending

€ 17

€ 17

Verzending naar een laboratorium buiten Nederland

Indien de verdachte een laboratorium buiten Nederland aanwijst voor tegenonderzoek zullen de verzendkosten hoger liggen. Naast de kilometerprijs dient in dat geval rekening gehouden te worden met eventuele reis- en verblijfkosten van de transporteur. Aan het transportbedrijf wordt in deze situatie door de instantie die het bloed verstuurt, gevraagd een offerte op te maken en krijgt de verdachte binnen twee werkdagen een terugkoppeling van de verzendkosten.

  1. Een bewaartemperatuur bij ongeveer –20°C heeft de voorkeur. ^ [1]
  2. Scientific Working Group for Forensic Toxicology (SWGTOX). Standard Practices for Method Validation in Forensic Toxicology. SWGTOX Doc 003 Revision 1. Published May 20, 2013. ^ [2]
  3. http://depa.fquim.unam.mx/amyd/archivero/Limite_deteccion_4836.pdf ^ [3]
  4. Uit praktische overwegingen is gekozen om het eindresultaat van het alcoholonderzoek met 2 decimalen te rapporteren zoals gebruikelijk in de periode voorafgaand aan de Wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994. ^ [4]
Naar boven