Dit besluit bevat het beleid over de samenloop van de heffing van overdrachtsbelasting
en omzetbelasting. Het besluit bevat goedkeuringen voor een aantal situaties waarin
sprake is van een ongewenste heffing van overdrachtsbelasting. Verder bevat dit besluit
richtlijnen voor de interpretatie van bepaalde relevante begrippen.
In onderdeel 2.1.1 van het besluit van 31 oktober 2012, nr. BLKB2012/1752M, was het begrip ‘zelfstandigheid’ uitgelegd. Nu wordt voor de
uitleg van dat begrip verwezen naar het besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M (Omzetbelasting. Levering en verhuur van onroerende zaken).
Onderdeel 2.1.2 gaat in op het begrip ‘Gebruik als bedrijfsmiddel’, waarvoor wordt aangesloten bij
de ‘eerste ingebruikneming’. Voor de uitleg van dat begrip wordt nu verwezen naar
het besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M (Omzetbelasting. Levering en verhuur van onroerende zaken).
Onderdeel 2.1.3 behandelt het begrip ‘Aftrek van btw’. Dit onderdeel is aangepast aan het btw-regime
voor onroerende zaken die een ondernemer zowel gebruikt voor bedrijfsdoeleinden als
voor privédoeleinden (vermogensetikettering). In de onderdelen a en b zijn redactionele
wijzingen aangebracht zonder inhoudelijke gevolgen. Onderdeel c is aangepast. Als
een onroerende zaak bestaat uit verschillende zelfstandige zaken voor de btw, kan
de samenloopvrijstelling worden toegepast per zelfstandige btw-zaak. Als één zelfstandige
onroerende zaak voor de btw gedeeltelijk tot het bedrijfsvermogen en gedeeltelijk
tot het privévermogen wordt gerekend en er voor deze onroerende zaak (enig) recht
op vooraftrek bestaat, is de samenloopvrijstelling niet van toepassing.
Onderdeel 2.1.4 is nieuw. Dit onderdeel behandelt de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van
22 maart 2013, nr. 12/02180, voor de toepassing van de samenloopvrijstelling bij koop-/aannemingsovereenkomsten.
In de onderdelen 2.2.1 en 2.2.2 zijn de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring aangepast. Als sprake is van
een dienst in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, van de Wet OB moet de verkrijger aannemelijk maken dat sprake zou zijn van belaste verhuur. Verder
is opgenomen dat de vrijstelling ook geldt als artikel 15, zesde of zevende lid, van de WBR van toepassing zou zijn.
In onderdeel 2.2.4 is de overgangsregeling niet meer opgenomen, omdat deze gold voor juridische vestigingen
van erfpacht vóór 1 januari 2013. Verder is aan de goedkeuring de voorwaarde toegevoegd
dat partijen voor de btw-heffing handelen alsof bij de feitelijke terbeschikkingstelling
sprake was van een btw-levering. Voorts is opgenomen dat de goedkeuring ook geldt
bij de vestiging van een opstalrecht.
Onderdeel 2.2.5 is aangepast. De goedkeuring was beperkt tot beleggingsfondsen waarbij de scheiding
van de juridische en economische eigendom voortvloeit uit de Wet op het financieel toezicht. De eis van een verplichte scheiding wordt voor de goedkeuring niet meer gesteld
en ook andere rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid kunnen bij de verkrijging
van de onroerende zaak voortaan gebruik maken van de goedkeuring. In dit onderdeel
wordt ook ingegaan op de situatie dat de beherend vennoot of beheerder/bewaarder het
onroerend goed voor rekening van de deelnemers overdraagt aan de koper. De verkrijging
van de volle eigendom van de onroerende zaak vormt één belastbaar feit bij de koper.
Onderdeel 2.2.7 is nieuw en bevat het beleid over de toepassing van de samenloopvrijstelling bij
de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon als bedoeld in artikel 4 van de WBR.
Onderdeel 2.2.8 is nieuw en bevat een goedkeuring bij de overdracht van een deelgerechtigdheid in
een samenwerkingsverband, die voor de heffing van btw geen belastbaar feit is.
Onderdeel 2.2.9 bevat de goedkeuring bij de verkrijging van de juridische eigendom na een eerdere
btw-levering, door dezelfde verkrijger van dezelfde vervreemder, en onderdeel 2.2.10 bevat de goedkeuring bij A-B-C-leveringen, waarbij de btw-levering in een andere
schakel plaatsvindt dan de juridische verkrijging. Deze goedkeuringen waren opgenomen
in het bij dit besluit ingetrokken besluit van 17 januari 2012, nr. BLKB2011/1338M.
Onderdeel 6 over een voorbehoud voor de toepassing van goedkeuringen is vervallen. Dit voorbehoud
is nu hierna opgenomen in de inleiding van dit besluit.
Ter verduidelijking zijn redactionele wijzigingen aangebracht zonder inhoudelijke
gevolgen.
De goedkeuringen in dit besluit zijn verleend met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule).
Voor de in dit besluit opgenomen goedkeuringen geldt het volgende. Door toepassing
van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR kan het bedrag aan verschuldigde overdrachtsbelasting worden verminderd. Deze wettelijke
vermindering geldt ook als bij een voorgaande verkrijging een tegemoetkoming op grond
van een goedkeuring uit dit beleidsbesluit is verleend. Het is uiteraard ongewenst
dat een beroep wordt gedaan op vermindering van overdrachtsbelasting op grond van
artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR als bij een voorgaande verkrijging
de heffing op grond van een goedkeuring geheel of gedeeltelijk achterwege is gebleven.
Daarom geldt voor elke in dit besluit opgenomen goedkeuring de voorwaarde dat de goedkeuring
vervalt en dat de door de goedkeuring niet geheven belasting alsnog verschuldigd is,
voor zover bij een toekomstige verkrijging een beroep wordt gedaan op artikel 9, vierde
lid, of artikel 13 van de WBR ter zake van de ingevolge de goedkeuring niet geheven
belasting.