Dit besluit bevat het beleid over de samenloop van de heffing van overdrachtsbelasting
en omzetbelasting. Het besluit bevat goedkeuringen voor een aantal situaties waarin
sprake is van een ongewenste heffing van overdrachtsbelasting. Verder bevat dit besluit
richtlijnen voor de interpretatie van bepaalde relevante begrippen. Dit besluit werd
gewijzigd bij besluit van 13 december 2022, nr. 2022-26122 (Stcrt. 2022, 32371), waarbij
onderdeel 5 is aangevuld, en daarna bij besluit van 5 december 2024, nr. 2024-23490 (Stcrt. 2024,
35268), waarbij de onderdelen 2.1, 2.2.7, 2.2.8 en 5 zijn gewijzigd. Tevens zijn verwijzingen naar artikelen in de Wet OB en beleidsbesluiten geactualiseerd.
In onderdeel 2.1 is, met verwijzing naar onderdeel 2.2.7 van dit besluit, aangegeven dat de samenloopvrijstelling onder omstandigheden ook
van toepassing kan zijn bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, WBR.
Onderdeel 2.1.1 gaat in op het begrip ‘zelfstandigheid’. Voor de uitleg wordt verwezen naar het besluit
van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting).
Onderdeel 2.1.2 gaat in op het begrip ‘gebruik als bedrijfsmiddel’, waarvoor wordt aangesloten bij
de ’eerste ingebruikneming’. Voor de uitleg van dat laatste begrip wordt verwezen
naar het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting).
Onderdeel 2.1.3 behandelt het begrip ‘Aftrek van btw’. Dit onderdeel is aangepast aan het btw-regime
voor onroerende zaken die een ondernemer zowel gebruikt voor bedrijfsdoeleinden als
voor privédoeleinden (vermogensetikettering). In de onderdelen a en b zijn redactionele
wijzingen aangebracht zonder inhoudelijke gevolgen. Onderdeel c is aangepast. Als
een onroerende zaak bestaat uit verschillende zelfstandige zaken voor de btw, kan
de samenloopvrijstelling worden toegepast per zelfstandige btw-zaak. Als één zelfstandige
onroerende zaak voor de btw gedeeltelijk tot het bedrijfsvermogen en gedeeltelijk
tot het privévermogen wordt gerekend en er voor deze onroerende zaak (enig) recht
op vooraftrek bestaat, is de samenloopvrijstelling niet van toepassing.
Onderdeel 2.1.4 is nieuw. Dit onderdeel behandelt de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van
22 maart 2013, nr. 12/02180, voor de toepassing van de samenloopvrijstelling bij koop-/aannemingsovereenkomsten.
In de onderdelen 2.2.1 en 2.2.2 zijn de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring aangepast. Als sprake is van
een dienst in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, van de Wet OB moet de verkrijger aannemelijk maken dat sprake zou zijn van belaste verhuur. Verder
is opgenomen dat de vrijstelling ook geldt als artikel 15, zesde of zevende lid, van de WBR van toepassing zou zijn.
In onderdeel 2.2.4 is de overgangsregeling niet meer opgenomen, omdat deze gold voor juridische vestigingen
van erfpacht vóór 1 januari 2013. Verder is aan de goedkeuring de voorwaarde toegevoegd
dat partijen voor de btw-heffing handelen alsof bij de feitelijke terbeschikkingstelling
sprake was van een btw-levering. Voorts is opgenomen dat de goedkeuring ook geldt
bij de vestiging van een opstalrecht.
Onderdeel 2.2.5 is aangepast. De goedkeuring was beperkt tot beleggingsfondsen waarbij de scheiding
van de juridische en economische eigendom voortvloeit uit de Wet op het financieel toezicht. De eis van een verplichte scheiding wordt voor de goedkeuring niet meer gesteld
en ook andere rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid kunnen bij de verkrijging
van de onroerende zaak voortaan gebruik maken van de goedkeuring. In dit onderdeel
wordt ook ingegaan op de situatie dat de beherend vennoot of beheerder/bewaarder het
onroerend goed voor rekening van de deelnemers overdraagt aan de koper. De verkrijging
van de volle eigendom van de onroerende zaak vormt één belastbaar feit bij de koper.
In onderdeel 2.2.7 is het beleid opgenomen over de toepassing van de samenloopvrijstelling bij de verkrijging
van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, WBR. Dit onderdeel is aangepast en aangevuld naar aanleiding van de wijziging van de
WBR (artikel 15, elfde lid, WBR) per 1 januari 2025 en het overgangsrecht dat daarbij is geregeld.
Onderdeel 2.2.8 bevat een goedkeuring bij de overdracht van een deelgerechtigdheid in een samenwerkingsverband.
Deze overdracht vormt voor de heffing van btw geen belastbaar feit. Dit onderdeel
is aangepast en in lijn gebracht met de aanpassingen in de WBR per 1 januari 2025 met betrekking tot aandelentransacties, zodat transacties tussen
deelgerechtigden in een samenwerkingsverband voor de toepassing van de samenloopvrijstelling
op dezelfde wijze worden behandeld als aandelentransacties (zoals aangekondigd bij
het wetsvoorstel: Kamerstukken II, 2023-2024, 36 418, nr. 3, blz. 35).
Onderdeel 2.2.9 bevat de goedkeuring bij de verkrijging van de juridische eigendom na een eerdere
btw-levering, door dezelfde verkrijger van dezelfde vervreemder, en onderdeel 2.2.10 bevat de goedkeuring bij A-B-C-leveringen, waarbij de btw-levering in een andere
schakel plaatsvindt dan de juridische verkrijging. Deze goedkeuringen waren opgenomen
in het bij dit besluit ingetrokken besluit van 17 januari 2012, nr. BLKB2011/1338M.
In onderdeel 5 zijn de gevallen waarin heffing van overdrachtsbelasting door toepassing van artikel 15, vierde lid, WBR (de zogenoemde strafheffing) achterwege kan blijven uitgebreid met de situatie dat
een uitkering in de zin van de Regeling specifieke uitkering startbouwimpuls of het Besluit Woningbouwimpuls 2020 wordt verkregen.
Onderdeel 6 over een voorbehoud voor de toepassing van goedkeuringen is vervallen. Dit voorbehoud
is nu hierna opgenomen in de inleiding van dit besluit.
Ter verduidelijking zijn redactionele wijzigingen aangebracht zonder inhoudelijke
gevolgen.
De goedkeuringen in dit besluit zijn verleend met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule).
Voor de in dit besluit opgenomen goedkeuringen geldt het volgende. Door toepassing
van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR kan het bedrag aan verschuldigde overdrachtsbelasting worden verminderd. Deze wettelijke
vermindering geldt ook als bij een voorgaande verkrijging een tegemoetkoming op grond
van een goedkeuring uit dit beleidsbesluit is verleend. Het is uiteraard ongewenst
dat een beroep wordt gedaan op vermindering van overdrachtsbelasting op grond van
artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR als bij een voorgaande verkrijging
de heffing op grond van een goedkeuring geheel of gedeeltelijk achterwege is gebleven.
Daarom geldt voor elke in dit besluit opgenomen goedkeuring de voorwaarde dat de goedkeuring
vervalt en dat de door de goedkeuring niet geheven belasting alsnog verschuldigd is,
voor zover bij een toekomstige verkrijging een beroep wordt gedaan op artikel 9, vierde
lid, of artikel 13 van de WBR ter zake van de ingevolge de goedkeuring niet geheven
belasting.