In het plangebied komen veel verschillende vogelsoorten voor. Voor effectbepaling
zijn de vogels conform het MER onder te verdelen in drie categorieën:
-
• Vogels tijdens het trekseizoen;
-
• Lokaal verblijvende niet-broedvogels;
-
• Broedende kolonievogels vanuit beschermde Natura 2000-gebieden die het plangebied
kunnen bereiken.
De laatste categorie is in de Passende Beoordeling onderzocht.
Trekvogels – effecten op vogels windpark kavel II
De energetische gevolgen door barrièrewerking zijn voor alle trekvogelsoorten verwaarloosbaar
klein. Voor aanvaringen met windturbines wordt onder de groep van zangvogels het grootste
aantal slachtoffers verwacht. De additionele jaarlijkse sterfte als gevolg van aanvaringen
blijft echter voor alle soorten ruim beneden de 1% mortaliteitsnorm (ORNIS-criterium)
welke gehanteerd wordt om te bepalen of er sprake is van negatieve effecten op populatieniveau.
Aantasting van de gunstige staat van instandhouding ten gevolge van aanvaringen kan
daarom worden uitgesloten.
Trekvogels – cumulatieve effecten
In het KEC zijn de cumulatieve effecten ten gevolge van aanvaringen onderzocht. Het
maximale effect wordt berekend voor de kleine zwaan, waar het cumulatieve effect 44%
van de PBR bedraagt. Aantasting van de gunstige staat van instandhouding ten gevolge
van aanvaringen kan daarom worden uitgesloten.
Verblijvende vogels – effecten op vogels windpark kavel II
Als gevolg van een windpark in kavel II kunnen vogels het gebied vermijden of in aanvaring
komen met de windturbines. Met name jan-van-genten, zeekoeten en alken kunnen mogelijk
het gebied vermijden, waarbij het vermeden gebied zo groot is als kavel II. Het gaat
daarbij maximaal om een gebied van 47,7 km2. In relatie tot het totale beschikbare areaal aan leefgebied is het leefgebiedsverlies
als gevolg van kavel II dusdanig klein dat dit verwaarloosbaar is.
Onder kleine mantelmeeuwen worden de hoogste aantallen aanvaringsslachtoffers verwacht.
Afgezet tegen het maximaal toelaatbare effect op populatieniveau (PBR), treedt bij
deze soort ook het grootste effect op. Voor deze soort is het effect ten gevolge van
aanvaringsslachtoffers door een windpark in kavel II maximaal 5,6% van de PBR. Aantasting
van de gunstige staat van instandhouding ten gevolge van aanvaringen kan daarom voor
alle verblijvende vogelsoorten worden uitgesloten.
Verblijvende vogels – cumulatieve effecten op vogels
Voor verblijvende vogels zijn de cumulatieve gevolgen in het KEC onderzocht via leefgebiedsverlies
(vermijding) en aanvaringsslachtoffers. De vermijdingseffecten onder zeevogels zijn
het grootst voor zeekoet en alk. Hoewel de effecten van vermijding voor een enkel
windpark verwaarloosbaar zijn, is dit niet het geval wanneer bestaande en geplande
windparken samen worden beschouwd. Worst case wordt aangenomen dat ten gevolge van het verlies aan leefgebied 10% van de dieren
die vermijding vertonen sterven. Voor de zeekoet, de meest gevoelige soort voor dit
type effect, wordt berekend dat het aantal slachtoffers dat sterft als gevolg van
verlies aan leefgebied in cumulatie neerkomt op ongeveer 13% van de PBR. De gunstige
staat van instandhouding komt hiermee niet in het geding.
Als gevolg van aanvaringen zijn de hoogste aantallen slachtoffers te verwachten onder
de kleine mantelmeeuw, grote mantelmeeuw en zilvermeeuw. Het aantal slachtoffers voor
de kleine mantelmeeuw overschrijdt in het onderzochte internationale worst case scenario de PBR van de zuidelijke Noordzee.
Er zijn ook analyses uitgevoerd waarin het aantal door Nederlandse parken veroorzaakte
slachtoffers wordt vergeleken met een op Nederlandse populaties gebaseerde PBR. Reden
hiervoor is dat voor het NCP meer betrouwbare en gedetailleerde verspreidingsdata
van vogels beschikbaar zijn dan voor de gehele zuidelijke Noordzee. Bovendien is voor
het NCP ook meer zekerheid over de tot en met 2023 op te richten windparken. De onzekerheidsmarge
in resultaten is bij deze analyse daarom kleiner. Bij deze analyses zijn tevens de
effecten van het gebruik van de 10–12 mijlszone bij windenergiegebied Hollandse Kust
meegenomen. Uit deze analyses blijkt dat de Nederlandse PBR niet wordt overschreden wanneer
het Energieakkoord gerealiseerd wordt met gemiddeld 63 turbines per park.
Voor kavel II van windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) wordt daarom de bovengrens
voor het aantal turbines vastgesteld op 63, minimaal 6 MW per turbine. Er is gekozen
om in de kavels I en II van windenergiegebied Borssele een bovengrens van 95 turbines
te hanteren (minimaal 4 MW per turbine). Daarom zullen in de kavels gelegen in het
windenergiegebied Hollandse Kust (noord) van het Energieakkoord maximaal 47 turbines
per kavel moeten worden voorgeschreven (minimaal 8 MW per turbine) om gemiddeld uit
te komen op maximaal 63 turbines per park(gemiddeld 6 MW per turbine). Hiermee blijft
het gezamenlijke effect van de Nederlandse windparken op zee kleiner dan de PBR van
de ‘Nederlandse’ populatie van die soorten en worden significant negatieve effecten
voorkomen.
Passende Beoordeling – vogels
Negatieve effecten op soorten met een instandhoudingsdoel in Natura 2000-gebieden
kunnen enkel optreden via zogenaamde externe werking. Vanwege de afstand tot Natura
2000-gebieden kunnen visuele effecten worden uitgesloten en gaat het enkel om aanvaringslachtoffers
uit de beschermde Natura 2000-gebieden. Er zijn geen vogelsoorten die het windpark
in kavel II kunnen bereiken vanuit beschermde broedkolonies in Natura 2000-gebieden.
Voor de kolonies kleine mantelmeeuwen van het Natura 2000-gebied Veerse Meer, wordt
maximaal 0,6% van de jaarlijkse sterfte verwacht als gevolg van aanvaringen met windturbines
in kavel II. Dit is minder dan 1% van de jaarlijkse sterfte als gevolg van aanvaringen
met windturbines. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat significant negatieve
effecten door aanvaringen op broedende kleine mantelmeeuwen in het Natura 2000-gebied
Veerse Meer zijn uit te sluiten.
Passende Beoordeling – vogels cumulatief
Met het aanpassen van de ondergrens voor de turbinegrootte wordt het duurzame voortbestaan
van de populatie van vogels niet aangetast als gevolg van de exploitatie van een windpark
in kavel II. Omdat de gunstige staat van instandhouding van vogelpopulaties in de
EEZ niet in gevaar wordt gebracht, zijn significant negatieve effecten op doelaantallen
in Natura 2000-gebieden uit te sluiten.