Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 31 augustus 2016, 796089, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 86, achtste lid, 145, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 7, derde lid, 9, tweede lid, 19a, 19b en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 september 2016, W03.16.0265/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 3 november 2016, nr. 2000713, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: