1. Inleiding
Naast het toezicht op de onderwijsinstellingen is de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) in de sector mbo eveneens belast met het toezicht op de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB, artikel 1.5.1) en in samenhang daarmee de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO, artikel 10b4). Eerder hield de inspectie toezicht op de Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb's).
De Inspectie van het onderwijs beoordeelt en bevordert (onder andere) de kwaliteit van het stelsel voor middelbaar beroepsonderwijs. Onderwijsinstellingen en de SBB hebben beide hier hun eigen wettelijke verantwoordelijkheden. Daarnaast is het bedrijfsleven zowel inhoudelijk betrokken bij het onderwijs als afnemer van opgeleid beroepspersoneel. Er is sprake van onderlinge afhankelijkheid met name met betrekking tot de kwaliteit van de kwalificatiestructuur en kwalificatiedossiers en de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Daarom richt ons toezicht zich op de uitvoering van de wettelijke taken van de SBB in samenhang met de ontwikkelingen in de mbo-sector.
Eerder toezicht
In de periode 2009–2015 heeft de inspectie op basis van verschillende toezichtkaders een bestandsopname, enkele pilots en reguliere onderzoeken uitgevoerd bij de kbb's.
Het meest recente Toezichtkader kbb's 2013–2015 voorzag in een jaarlijkse risico-monitoring op basis van het geïntegreerd jaardocument van de kbb’s en een driejaarlijks kwaliteitsonderzoek aan de hand van een waarderingskader met zowel operationele resultaten als beoordelingsaspecten ten aanzien van kwaliteitsborging.
In het regeerakkoord (Rutte II, 2012) zijn afspraken gemaakt over de samenvoeging van de kenniscentra. Als gevolg hiervan is besloten het reguliere toezicht op de kenniscentra tijdens de transitiefase in 2014 en 2015 niet uit te voeren, met uitzondering van toezicht naar aanleiding van ernstige risico's of signalen. Sinds 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de kbb's overgedragen aan de SBB.
Wettelijk kader
Het toezicht op de SBB vindt zijn basis in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT, artikel 3). Dat betekent dat wij toezichthouden op de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken en de naleving van onderwijswetten.
Verder schrijft de WOT (artikel 13) voor dat de inspectie haar werkwijze vastlegt in een toezichtkader (hierna: onderzoekskader). Na overleg met vertegenwoordigers van het onderwijsveld en andere betrokkenen stelt de inspectie het onderzoekskader vast, waarna het de goedkeuring van de minister van OCW behoeft. Het onderzoekskader wordt in de Staatscourant gepubliceerd.
Totstandkoming onderzoekskader
In 2015 hebben we de opzet en werking van het Toezichtkader kbb's 2013–2015 geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie hebben we in dit onderzoekskader verwerkt. Volgens voorschrift in de WOT hebben we daarnaast met belanghebbende partijen overleg gevoerd over (conceptversies van) dit onderzoekskader. Wij hebben gesproken met de directie SBB, onderwijsinstellingen, praktijkopleiders, JOB, VNO/NCW/MKB-Nederland en OCW. De opbrengsten uit de raadplegingen en overleggen zijn gedocumenteerd en op basis daarvan zijn bijstellingen doorgevoerd die tot dit onderzoekskader hebben geleid.
2. Hoofdlijn van het toezicht
2.1. Uitgangspunten van het toezicht
Als hoofdlijn richt het toezicht zich primair op de resultaten van de wettelijke taken van de SBB; het toezicht geeft een oordeel over de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken en de borging ervan. Het toezicht is daarbij risicogericht ingericht op basis van actief en passief verkregen informatie vanuit de mbo-sector enerzijds en verantwoording door de SBB anderzijds.
In aanvulling hierop en als gevolg van de onderlinge afhankelijkheid zal – in relatie tot ontwikkelingen en vraagstellingen in de mbo-sector en/of naar aanleiding van toezicht op onderwijsinstellingen – themaonderzoek mogelijk zijn.
Hieronder lichten we de uitgangspunten voor het toezicht op de SBB toe.
1. Wettelijke taken
Voor het toezicht staan de wettelijke taken van de SBB (zie kader) centraal.
Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)
|
|
Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (WEB, artikel 1.5.1, lid 1)
1. Bij ministeriële regeling wordt een rechtspersoon aangewezen die is belast met de volgende taken:
a. het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid,
b. het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen,
c. het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming,
d. het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria,
e. het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen,
f. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, en
g. het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.
|
|
Wet op het voortgezet onderwijs (WVO)
|
|
Beoordeling kwaliteit en erkenning leerbedrijven (WVO, artikel 10b4, lid 2)
2. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen in artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.
|
Wettelijke taken SBB
In de wet zijn nadere bepalingen op genomen in relatie tot de uitvoering van deze wettelijke taken. In voorkomend geval kan onderzoek worden gedaan naar de naleving van deze wettelijke bepalingen. Deze wettelijke bepalingen zijn opgenomen in Bijlage II Wettelijke bepalingen SBB.
2. Focus op resultaat
De SBB is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering en het resultaat van haar wettelijke taken en de borging daarvan. Het inspectietoezicht neemt dat als uitgangspunt. De inspectie richt zich bij haar toezicht op de resultaten van de genoemde wettelijke taken. Wij kiezen voor het perspectief van de onderwijsinstelling en het beroepenveld en waar relevant van de student, omdat daar de resultaten van de wettelijke taken van de SBB zich manifesteren. Bij het toezicht spelen deze perspectieven een belangrijke rol.
Behaalde resultaten en – in voorkomend geval – de verantwoording daarover, zijn daarmee bepalend voor inspectieonderzoek. Indien deze passend zijn, is geen inspectieonderzoek nodig.
3. Risicogericht en proportioneel
Onderzoek kan maar hoeft niet op alle wettelijke taken in gelijke mate plaats te vinden. De inspectie maakt hierin keuzes op basis van een afweging van risico’s, in relatie tot de uitvoering van de wettelijke taken en de resultaten daarvan. In onze werkwijze hanteren we de lijn: minder toezicht waar het kan, meer waar het moet.
Daarnaast belasten we de SBB niet meer dan voor het toezicht noodzakelijk is. We maken daartoe waar mogelijk gebruik van reeds beschikbare en betrouwbare informatie. In alle gevallen waarbij de inspectie onderzoek doet, zal dit proportioneel zijn. Er wordt rekening gehouden met informatie die de SBB zelf reeds ter beschikking heeft, steeds onder de voorwaarde van voldoende relevantie, actualiteit en validiteit.
4. Thematisch
Met ons toezicht willen we de kwaliteit van het mbo waarborgen en stimuleren. Door ons toezicht kunnen we vraagstukken in het mbo signaleren en agenderen en bijdragen aan de oplossing daarvan. Met ons optreden stimuleren we de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken van de SBB.
Met thematisch onderzoek kunnen we beter zicht krijgen op ontwikkelingen en risico’s binnen de mbo-sector, maar ook over oorzaken en achtergronden ervan. Dit kunnen onderzoeken zijn die zich specifiek richten op een sector of een branche, maar ook onderzoeken over onderwerpen waar verschillende stakeholders bij betrokken zijn.
2.2. Scope van het toezicht
2.2.1. Doel van toezicht
Het toezicht heeft tot doel het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van de uitvoering van wettelijke taken van de SBB. Dit toezicht staat daarmee uitdrukkelijk ten dienste van het goed functioneren van onderwijs in de mbo-sector met het oog op behoud en versterking van het maatschappelijk vertrouwen in het mbo-stelsel. Daarmee draagt het bij aan de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs.
2.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden
Het waarderingskader is het geheel van onderwerpen die de inspectie bij haar beoordeling betrekt. Centraal in het toezicht staan de wettelijke taken zoals opgenomen in de WEB en WVO.
Het waarderingskader SBB is ingedeeld in drie kwaliteitsgebieden:
Het waarderingskader beschrijft per gebied een aantal standaarden, in totaal acht standaarden. Deze standaarden komen overeen met de in de wet genoemde taken (zoals hiervoor gespecificeerd). De standaarden zijn neutraal geformuleerd, dus niet in termen van voldoende of goed.
Hierna volgt een kort overzicht van de gebieden en standaarden.
Kwaliteitsgebied
|
Standaard
|
1. Kwalificatiestructuur
|
1.1 Ontwikkelen en onderhoud
Het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid.
|
1.2 Doelmatige bekostiging
Het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen.
|
2. Beroepspraktijkvorming
|
2.1 Zorgplicht toereikendheid beroepspraktijkvormingsplaatsen
Het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen.
|
2.2 Erkennen leerbedrijven (mbo)
Het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria.
|
2.3 Erkennen leerbedrijven (vmbo)
De SBB zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen in WVO, artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.
|
2.4 Kwaliteit beroepspraktijkvorming
Het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming.
|
3. Ondersteuning
|
3.1 Ondersteunend onderzoek
Het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in WEB, artikel 1.5.1.
|
3.2 Aanvullende activiteiten arbeidsmarktperspectief
Het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.
|
Standaarden Waarderingskader SBB
Bij iedere standaard geven we een resultaatbeschrijving; de referentie om tot een risico-inschatting en oordeel te komen. De resultaatbeschrijvingen geven geen voorkeur aan voor de inrichting van een werkwijze door de inspectie noch voor de SBB.
De uitwerking van de standaarden tot het waarderingskader is in bijlage III Waarderingskader SBB opgenomen.
2.4. Toezichtmodel
Het toezicht op de SBB kent drie fases:
• Inventarisatie en analyse
• Onderzoek en rapportage
• Agenderen en vervolgtoezicht
De fase Inventarisatie en analyse heeft een jaarlijkse cyclus. De overige twee fases worden uitgevoerd als de voorgaande fase daartoe aanleiding geeft.
De fases van het toezicht op de SBB zijn weergegeven in het volgende modelmatige overzicht met aansluitend een korte toelichting. In hoofdstuk 3 wordt de werkwijze per fase beschreven.
Toezichtmodel toezicht SBB
Fase: Inventarisatie en analyseren
De mbo-sector bestaat naast de SBB uit onderwijsinstellingen (roc's, aoc's, vakinstellingen en nbi's). Daarnaast is ook het bedrijfsleven een belangrijke stakeholder voor het mbo-onderwijs en zijn er nog overige organisaties die belangen en verantwoordelijkheden hebben in de totstandkoming en uitvoering van onderwijs, met name het bedrijfsleven, de mbo-raad en OCW.
De inspectie verzamelt informatie over resultaten, trends en ontwikkelingen in de mbo-sector in relatie tot de wettelijke taken van de SBB. Zij steunt hierbij voornamelijk op eigen bevindingen onder andere naar aanleiding van het toezicht op onderwijsinstellingen. Maar ook de verantwoording van de SBB maakt deel uit van de informatievergaring.
De analyse van deze informatie leidt tot een jaarlijks – bijgesteld – beeld van risico's. Dit beeld beschrijft welke risico’s de inspectie ziet voor de taakuitvoering van de SBB en hoe zij deze risico’s weegt. We bespreken het risicobeeld met de SBB.
Het risicobeeld en de bespreking met de SBB leidt aansluitend tot een onderzoeksplan waarin het toezicht op risico's wordt vastgelegd. De aard en intensiteit van het onderzoek is afhankelijk van de mate waarin resultaten of het risico op onvoldoende resultaten daartoe aanleiding geven. Afhankelijk van de omvang en reikwijdte/impact van de risico's wordt bekeken hoe duidelijkheid en zekerheid over de achtergronden en oorzaken van risico's kan worden verkregen. De wettelijke taken en het waarderingskader vormen daarvoor het uitgangspunt.
Fase: Onderzoek en rapportage
In deze fase wordt het onderzoeksplan uitgevoerd. Hierbij wordt gericht gekeken naar de inhoudelijke uitvoering van de wettelijke taken, waarbij zicht wordt verkregen omtrent welke tekortkomingen in de kwaliteit van de uitvoering de resultaten beïnvloeden (kwaliteitsonderzoek).
Daarnaast en/of aanvullend kan de inspectie ook naar aanleiding van eerdere bevindingen van het toezicht en/of ontwikkelingen binnen de mbo-sector gericht onderzoek doen op bepaalde onderwerpen (themaonderzoek).
Tot slot kan een signaal (klacht) aanleiding zijn om – los van het onderzoeksplan – een onderzoek te starten (signaalonderzoek).
Over de uitgevoerde onderzoeken wordt gerapporteerd, deze kunnen tevens leiden tot vervolgtoezicht.
Fase: Agenderen en vervolgtoezicht
Indien de kwaliteit van de uitvoering in relatie tot de behaalde resultaten tekortkomingen laat zien, is sprake van het oordeel ‘onvoldoende’. Op basis hiervan wordt vervolgtoezicht uitgevoerd. De SBB krijgt de gelegenheid de tekortkomingen te herstellen en de resultaten te verbeteren. De aard en intensiteit van het vervolgtoezicht is afhankelijk van de tekortkoming.
Indien het vervolgtoezicht niet leidt tot verbeteringen in de kwaliteit van de taakuitvoering door de SBB, zal het toezicht worden geïntensiveerd en kan sprake zijn van sancties teneinde het belang van het uitvoeren van de wettelijke taken te benadrukken. Ultimo volgt escalatie naar de Minister.
Binnen de mbo-sector hebben verschillende stakeholders hun eigen verantwoordelijkheden. Hierdoor is het mogelijk dat constateringen en conclusies naar aanleiding van onderzoek mogelijk breder liggen dan alleen bij de SBB. In dat geval zullen verbeteringen door samenwerking van de stakeholders moeten worden gerealiseerd of zijn andere stakeholders aan zet. In dat geval kunnen wij de betreffende issues waar mogelijk agenderen.
Bijlage II. Wettelijke bepalingen SBB
Artikel 1.5.1. Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven
1. Bij ministeriële regeling wordt een rechtspersoon aangewezen die is belast met de volgende taken:
a. het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid,
b. het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen,
c. het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming,
d. het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria,
e. het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen,
f. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, en
g. het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.
2. De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangeduid als Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.
3. Onze Minister verstrekt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen subsidie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met f.
4. Onze Minister kan de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs op aanvraag subsidie verstrekken voor de uitvoering van taken als bedoeld in het eerste lid, onder g.
5. Het is de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven niet toegestaan andere activiteiten uit te voeren dan de aan haar door de wet opgedragen taken.
Artikel 4.3.1. Formatie
Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven. Zoveel mogelijk tegelijk met deze vaststelling bepaalt het bestuur functies en taken van het personeel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.
Artikel 4.3.2. Rechtspositie personeel Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven
Artikel 4.1.2, met uitzondering van het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de rechtspositie van het personeel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, met dien verstande dat het gaat om de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en het bestuur daarvan in plaats van om instellingen en de bevoegde gezagsorganen daarvan.
Artikel 7.2.4. Landelijke kwalificatiestructuur beroepsonderwijs
1. Met het oog op het functioneren van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van het beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden, draagt Onze Minister zorg voor het vaststellen en onderhouden van een samenhangend en gedifferentieerd geheel van opleidingsdomeinen, kwalificatiedossiers en bijbehorende kwalificaties die voor de desbetreffende bedrijfstakken of beroepencategorieën van belang zijn.
2. Daartoe worden op voorstel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, behoudens het achtste lid, bij ministeriële regeling vastgesteld:
a. de kwalificatiedossiers,
b. van elk kwalificatiedossier:
1° het opleidingsdomein waartoe het kwalificatiedossier behoort, tenzij het een kwalificatiedossier betreft dat uitsluitend is gericht op de kwalificatie voor de entree op de arbeidsmarkt,
2° de kwalificatie of kwalificaties die het kwalificatiedossier bevat, en
3° de kwalificatie of kwalificaties op grond waarvan een beroepsopleiding kan worden ingericht die voor bekostiging in aanmerking komt,
c. van elke kwalificatie:
1° de soort beroepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, waarop de kwalificatie is gericht,
2° de leerweg of leerwegen, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, waarin die beroepsopleiding kan worden verzorgd,
3° het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van die beroepsopleiding,
4° of toepassing is gegeven aan artikel 7.2.6, eerste lid en
5° in voorkomend geval, door welke soorten instellingen als bedoeld in de artikelen 1.3.2a en 1.3.3, een beroepsopleiding mag worden verzorgd die is gericht op de kwalificatie.
3. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven neemt bij het voorstel voor een kwalificatiedossier het bepaalde in het tweede, vierde, vijfde en zesde lid in acht. Uit het voorstel blijkt dat voldoende acht is geslagen op de aansluiting tussen de opleidingen voorbereidend beroepsonderwijs, de opleidingen middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, de beroepsopleidingen en de opleidingen hoger beroepsonderwijs, in elk geval door raadpleging van vertegenwoordigers van die onderwijsvelden. Indien ook andere instanties nauw bij het voorstel voor het kwalificatiedossier zijn betrokken, maakt de Samenwerkingsorganisatie in haar voorstel melding van de wijze waarop het oordeel van die instanties is betrokken in het voorstel.
4. Bij de vaststelling van een kwalificatiedossier worden de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentieniveaus rekenen in acht genomen die op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen zijn vastgesteld voor de soorten opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a tot en met e.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de inhoud van een kwalificatiedossier.
6. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de termijnen bij de totstandkoming, vaststelling en geldigheidsduur van kwalificatiedossiers. Tevens worden bij ministeriële regeling een model en een toetsingskader voor kwalificatiedossiers vastgesteld.
7. Deelnemers worden behoudens de tweede volzin opgeleid overeenkomstig het kwalificatiedossier dat voor de desbetreffende beroepsopleiding is vastgesteld voor de aanvang van het studiejaar waarin zij met het eerste jaar van die opleiding starten. Nadat de geldigheidsduur van een kwalificatiedossier is verstreken, kan een diploma op basis van dat kwalificatiedossier nog worden uitgereikt gedurende een periode die overeenkomt met de studieduur van de desbetreffende beroepsopleiding, vermeerderd met 2 jaren.
8. Onze Minister kan in bijzondere gevallen een kwalificatiedossier vaststellen zonder voorstel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven. Onze Minister gaat hiertoe niet over dan nadat de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn een voorstel voor een kwalificatiedossier te doen dat aansluit bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en is afgestemd met het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.
Artikel 7.2.5a. Vaststelling opleidingsdomeinen
Bij ministeriële regeling worden op voorstel van de instellingen in overleg met de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven de opleidingsdomeinen vastgesteld.
Artikel 7.2.6. Beroepsvereisten
1. Indien voor een beroep bij of krachtens een wet, verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, vereisten zijn vastgesteld over de kwaliteiten onder meer op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden of beroepshoudingen waarover degenen die een opleiding gericht op dat beroep voltooien, moeten beschikken, of over de examinering bij de desbetreffende beroepsopleiding:
a. draagt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven ervoor zorg dat deze vereisten verwerkt zijn bij het doen van het voorstel, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede en derde lid,
b. voegt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven een verklaring van Onze Minister die het aangaat dat deze vereisten correct zijn verwerkt in het voorstel, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede en derde lid, en
c. neemt Onze Minister deze vereisten in acht bij de vaststelling van de standaarden, bedoeld in artikel 7.4.4.
2. De instelling draagt er bij het aanbieden van een beroepsopleiding zorg voor dat degenen die deze opleiding volgen, ten minste in de gelegenheid zijn aan de in het eerste lid bedoelde vereisten te voldoen en dat bij de examinering, zo nodig in afwijking van titel 4 van dit hoofdstuk, aan die vereisten wordt voldaan.
Artikel 7.2.9. Beschikbaarheid praktijkplaats en totstandkoming praktijkovereenkomst
1. Het bevoegd gezag van de instelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats en de totstandkoming van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst. De overeenkomst wordt gesloten door de instelling, de deelnemer en het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt.
2. Indien het bevoegd gezag en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven na het sluiten van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst vaststellen dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, het bedrijf of de organisatie niet langer beschikt over een gunstige beoordeling als bedoeld in artikel 7.2.10, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, bevordert het bevoegd gezag, na overleg met het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.
Artikel 7.2.10. Beoordeling kwaliteit en erkenning leerbedrijven voor de beroepspraktijkvorming
1. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van door de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven vast te stellen criteria. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.
2. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent een bedrijf of organisatie als leerbedrijf voor de beroepspraktijkvorming of handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het eerste lid. Het bestuur weigert de erkenning of trekt de erkenning in, indien de in de eerste volzin bedoelde beoordeling ongunstig is.
3. Het bestuur vraagt geen vergoeding voor de kosten van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, en de beschikkingen, bedoeld in het tweede lid.
4. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een aaneengesloten periode van vier jaar geen beroepspraktijkvorming heeft verzorgd.
5. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven maakt de in het eerste lid bedoelde criteria bekend. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
6. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het tweede lid, eerste volzin.
7. Tot het verzorgen van beroepspraktijkvorming voor een opleiding of groep van opleidingen zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het tweede lid, eerste volzin.
Artikel 8.2.2. Nadere vooropleidingseisen
1. Op voorstel van organisaties in het voortgezet onderwijs, vertegenwoordigers van de instellingen de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven worden bij ministeriële regeling aangewezen de sectoren, bedoeld in de artikelen 10, 10b en 10d van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarop het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het diploma voorbereidend beroepsonderwijs, het diploma mavo-vbo en de diploma's voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs betrekking moeten hebben, alsmede vakken en andere programma-onderdelen die deel moeten hebben uitgemaakt van het examen ter verkrijging van een van deze diploma's, om te kunnen worden toegelaten tot een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de diploma’s van beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, ingeval van doorstroom van een lager naar een hoger niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, met dien verstande dat er geen sprake is van een voorstel van organisaties in het voortgezet onderwijs.
2. In de ministeriële regeling kan onderscheid worden gemaakt naar groepen van deelnemers, dan wel kan worden bepaald dat de regeling niet van toepassing is op groepen van deelnemers.
Artikel 9.2.1. Samenstelling en statuten rechtspersoon
1. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. In het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en de organen, ingesteld ter uitwerking van het vierde lid, eerste volzin, participeren vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.
3. De voorzitter van het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en diens plaatsvervanger worden op voordracht van vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en van het bedrijfsleven benoemd door Onze Minister, voor een periode van ten hoogste vier jaar. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.
4. De statuten van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven bevatten een regeling voor de betrokkenheid van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven bij de totstandkoming van voorstellen voor kwalificatiedossiers en de criteria, bedoeld in artikel 7.2.10, eerste lid, en bij de uitvoering van de overige taken van de organisatie. De regeling kan nader worden uitgewerkt in een bestuursreglement.
5. De statuten en het bestuursreglement alsmede wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister.