Vennootschapsbelasting en Dividendbelasting, inkoop van eigen aandelen

Geraadpleegd op 09-12-2024.
Geldend van 18-06-2016 t/m heden

Vennootschapsbelasting en Dividendbelasting, inkoop van eigen aandelen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 18 oktober 2005, nr. CPP2005/1689M. Gewijzigd zijn enkele verouderde verwijzingen, ook is op sommige punten de redactie ter verduidelijking iets gewijzigd. Inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

1. Inleiding

De inkoop van eigen aandelen ter afdekking van werknemersopties is wettelijk geregeld in artikel 10c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet Vpb) en artikel 3, derde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna Wet DivBel).

Bij de toepassing van dit wettelijke regime hanteer ik het volgende beleid:

  • Artikel 10c van de Wet Vpb wordt door mij niet toegepast op voor 21 februari 2001 ter dekking van werknemersopties ingekochte eigen aandelen. Een eventueel verlies op dergelijke inkopen laat ik onder voorwaarden in aftrek toe.

  • Artikel 10c geldt ook voor inkoop van opties op eigen aandelen die niet plaatsvindt ter afdekking van werknemersopties.

  • Artikel 3, derde lid, van de Wet DivBel wordt door mij ook toegepast op inkoop van eigen aandelen ter dekking van zogenoemde aandelenplannen.

Ik licht dit beleid hieronder nader toe in de onderdelen 2. en 3.

2. Beleid met betrekking tot artikel 10c van de Wet Vpb 1969

2.A. Inkoop van eigen aandelen ter dekking van werknemersopties voor 21 februari 2001

2.A.1. Goedkeuring

Voor de inwerkingtreding van artikel 10c van de Wet Vpb 1969 op 29 augustus 2002 golden er geen bijzondere wettelijke regels voor de inkoop van eigen aandelen. Over wat toen de fiscale gevolgen waren van inkoop ter afdekking van werknemersopties heb ik uitlatingen gedaan die tot de conclusie konden leiden dat het verschil tussen de inkoopprijs van de aandelen en de uitoefenprijs van de optie ook als verlies ten laste van het resultaat gebracht kon worden, voor zover dit verschil uitgaat boven het bedrag dat volgt uit het toen geldende artikel 9, derde lid, van de Wet Vpb (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 721, nr. 5, blz. 15).

Uit de arresten van de Hoge Raad van 21 februari 2001 (nrs. 35 074 en 35 639) blijkt dat dit een onjuiste opvatting was: Terzake van het toekennen van een optie en de afwikkeling ervan kon (ook voor de inwerkingtreding van artikel 10c) geen andere last genomen worden dan die genoemd in het toen geldende artikel 9, derde lid, van de Wet Vpb.

Om aan het mogelijk door de hiervoor genoemde uitlatingen opgewekte vertrouwen tegemoet te komen heb ik besloten tot de volgende goedkeuring voor eigen aandelen die vóór 21 februari 2001 zijn ingekocht ter dekking van toegekende werknemersoptierechten.

Ik keur goed dat een op deze inkoop van eigen aandelen geleden verlies in aanmerking mag worden genomen, onder de volgende voorwaarden.

  • 1. Het verlies dat in aanmerking mag worden genomen is het verlies dat wordt geleden door verkoop beneden de kostprijs (afwaarderingverliezen vallen niet onder de goedkeuring).

  • 2. Bij de berekening van dit verlies wordt geen lagere verkoopprijs in aanmerking genomen dan de uitoefenprijs van het optierecht ter dekking waarvan de aandelen zijn ingekocht.

  • 3. Het verlies wordt verminderd met het bedrag dat terzake van de toekenning van het optierecht in aftrek is gekomen op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel h, Wet Vpb (zoals dat gold tot 1 januari 2007).

  • 4. Het verlies wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de aandelen door belastingplichtige worden geleverd.

  • 5. Bij verkoop aan een ander dan de optiegerechtigde geldt deze goedkeuring slechts indien de verkoop niet later plaats vindt dan drie maanden na het verstrijken van de uitoefentermijn van de optieverplichting met het oog waarop de aandelen zijn ingekocht.

  • 6. Indien de aandelen binnen drie maanden na het verstrijken van de uitoefentermijn van de optieverplichting met het oog waarop de aandelen zijn ingekocht, gaan dienen ter dekking van volgende pakketten werknemersopties (doorschuiving), vangt de in de vorige volzin bedoelde termijn aan op het tijdstip waarop de uitoefentermijn verstrijkt van de optieverplichting waarnaar de aandelen zijn doorgeschoven.

  • 7. Indien een doorschuiving heeft plaatsgevonden als bedoeld in de vorige volzin wordt het in aanmerking te nemen verlies (ook) verminderd met het bedrag dat ter zake van de toekenning van het optierecht waarnaar de aandelen zijn doorgeschoven in aftrek is gekomen op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel h, Wet Vpb (zoals dat gold tot 1 januari 2007).

  • 8. Bij verkoop aan anderen dan de optiegerechtigde worden, tot de omvang van die verkoop, latere inkopen van eigen aandelen voor de heffing van vennootschapsbelasting en dividendbelasting niet beschouwd als te zijn gedaan ter dekking van optieverplichtingen die al bestonden of voorzienbaar waren ten tijde van de verkoop. Met de omvang van de verkoop wordt gedoeld op het aantal aandelen en niet op het bedrag van de verkoop.

  • 9. Dividend genoten op de ingekochte aandelen maakt deel uit van de belastbare winst tot maximaal het bedrag van de op grond van de goedkeuring in aanmerking genomen additionele last.

  • 10. Ter zake van het toekennen van de optierechten en het waardeverloop van de eruit volgende verplichting is en wordt geen groter bedrag ten laste van het resultaat gebracht dan het bedrag genoemd in artikel 9, derde lid, van de Wet Vpb (zoals dat gold tot 1 januari 2007).

  • 11. Indien op verschillende momenten optierechten zijn toegekend en op verschillende momenten aandelen zijn ingekocht ter dekking van de optieverplichtingen wordt een fifo-benadering gevolgd voor de bepaling welke ingekochte aandelen bij welke optieverplichting behoort.

  • 12. Belastingplichtige verklaart uitdrukkelijk in te stemmen met boven genoemde voorwaarden door een daartoe strekkende schriftelijke verklaring te zenden aan de inspecteur.

2.B. Inkoop van opties op eigen aandelen anders dan ter afdekking van werknemersopties

Artikel 10c, eerste lid, van de Wet Vpb bepaalt dat het resultaat op ter tijdelijke belegging ingekochte eigen aandelen geen deel uit maakt van de fiscale winst. Op grond van het vierde lid geldt voor opties op eigen aandelen hetzelfde. Bij de totstandkoming van dit vierde lid is alleen gesproken over inkoop van opties ter dekking van optieverplichtingen.

Dit brengt echter niet mee dat deze bepaling ook alleen van toepassing is op dergelijke inkopen en niet geldt voor andere gevallen van inkoop van opties op eigen aandelen. De tekst van het vierde lid omvat wel degelijk elke inkoop van opties. En ook doel en strekking dwingt niet tot een beperkte werking. Ook de regeling van de inkoop van eigen aandelen geldt immers onbetwist voor elke inkoop van eigen aandelen. Niet valt in te zien waarom dan bij de inkoop van opties op eigen aandelen een dergelijke ruime werking wel in strijd is met doel en strekking van de wet.

3. Aandelenplannen en artikel 3, derde lid, Wet DivBel

Inkoop van aandelen met het oog op de nakoming van een optieverplichting jegens werknemers wordt door artikel 3, derde lid van de Wet DivBel aangemerkt als een tijdelijke belegging. Deze bepaling is – in ieder geval naar de letter – niet van toepassing als eigen aandelen worden ingekocht in het kader van zogenoemde aandelenplannen. Bij deze aandelenplannen bestaat er – anders dan bij optieplannen – voor de werkgever namelijk geen (optie)verplichting tot levering van de aandelen.

Op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad moeten met het oog op dergelijke aandelenplannen ingekochte aandelen dan ook worden geacht te zijn ingetrokken.

Gelet op de bestemming van de ingekochte aandelen, levering aan werknemers, keur ik goed dat ook inkoop van aandelen met het oog op aandelenplannen wordt aangemerkt als een tijdelijke belegging.

Aan deze goedkeuring verbind ik de volgende voorwaarden:

  • a. Belanghebbende doet blijken dat de inkoop van aandelen plaatsvindt met het oog op levering aan werknemers.

  • b. Indien de ingekochte eigen aandelen bij het einde van een kalenderjaar nog tot de bezittingen van de vennootschap behoren en niet blijkt dat deze aandelen worden aangehouden met het oog op de in de vorige voorwaarde bedoelde levering, worden de aandelen drie maanden na het einde van dat kalenderjaar geacht te zijn ingekocht tegen de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van deze inkoop.

  • c. Belastingplichtige verklaart uitdrukkelijk in te stemmen met de onder b genoemde voorwaarde door een daartoe strekkende schriftelijke verklaring te zenden aan de inspecteur.

Met betrekking tot aandelenplannen geldt verder nog de volgende aanvullende goedkeuring:

Voor aandelen die zijn ingekocht ter nakoming van optieverplichtingen jegens werknemers geldt dat dividendbelasting is verschuldigd indien de aandelen drie maanden na het tenietgaan van de optieverplichting nog tot het bezit van de vennootschap horen. In die drie maanden kunnen de aandelen op de markt vervreemd worden. Ik heb tijdens de parlementaire behandeling aangegeven dat wanneer de ingekochte aandelen in die drie maanden gaan fungeren als dekking voor nieuwe optierechten, het karakter van tijdelijke belegging behouden blijft1.

Aanvullend op deze toezegging keur ik goed dat het karakter van tijdelijke belegging ook behouden blijft wanneer de ingekochte aandelen in die drie maanden gaan fungeren als dekking voor aandelenplannen (onder de hierboven voor gelijkstelling met optieverplichtingen vermelde voorwaarden).

Ter voorkoming van misverstanden merk ik op dat op aandelen ingekocht ter dekking van dit soort aandelenplannen artikel 10c van de Wet Vpb ook van toepassing is.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 9 juni 2016

De

Staatssecretaris

van Financiën,
namens deze,

J. de Blieck

Lid van het managementteam Belastingdienst

  1. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 896, nr. 5, blz. 14 ^ [1]