Artikel 1. Ontheffing voor vluchten met RPA’s van niet meer dan 4 kg (minidrones)
Op aanvraag wordt ontheffing verleend voor vluchten met een RPA als bedoeld in artikel
10a, eerste lid, van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen (Roabl), onder
de in dat lid bedoelde beperkingen, van:
-
a. het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart om een luchtvaartuig te bedienen zonder het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid
of geldige bewijs van gelijkstelling, mits de aanvrager:
-
1° de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, en
-
2° kan aantonen te beschikken over voldoende bekwaamheid als bedoeld in de bijlage bij deze beleidsregel, om op een veilige manier deel te nemen aan het luchtverkeer
met het op afstand bestuurde luchtvaartuig bedoeld onder b;
-
b. het verbod, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet luchtvaart om een vlucht uit te voeren met een luchtvaartuig dat niet is voorzien van een bewijs
van luchtwaardigheid, mits met een bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet luchtvaart wordt aangetoond dat de maximum toegelaten totaalmassa niet meer is dan 4 kg;
-
c. het verbod, bedoeld in artikel 3.19a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet luchtvaart om een vlucht uit te voeren met een burgerluchtvaartuig dat niet is voorzien van
een geldig voor dat luchtvaartuig afgegeven geluidscertificaat of van een passende
verklaring in een ander document dat door de staat van registratie is goedgekeurd
voor zover dit voor dat luchtvaartuig vereist is.
Artikel 2. Ontheffing voor vluchten met een RPA van niet meer dan 1 kg (microdrones)
Op aanvraag wordt ontheffing verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart voor vluchten met een RPA waarvan de totale massa niet meer dan 1 kg bedraagt, die
worden uitgevoerd onder de operationele beperkingen, bedoeld in artikel 10a, eerste
lid, van de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen, waarbij artikel 1, onderdeel a, subonderdeel 2° niet van toepassing is.
Artikel 3. Voorschriften en beperkingen ontheffing
Aan de ontheffingen, bedoeld in de artikelen 1 en 2, worden de volgende voorschriften en beperkingen verbonden:
-
a. de vlucht wordt uitgevoerd tot een afstand van maximaal 100 meter van de bestuurder;
-
b. de vlucht wordt uitgevoerd tot een hoogte van maximaal 50 meter (165 ft) boven de
grond of het water;
-
c. de vlucht wordt uitgevoerd tot een afstand van minimaal 50 meter horizontaal van mensenmenigten,
aaneengesloten bebouwing, waaronder industrie- en havengebieden, in gebruik zijnde
autosnelwegen, in gebruik zijnde autowegen en in gebruik zijnde wegen waar een maximale
snelheid van 80 kilometer per uur geldt;
-
d. de vlucht wordt uitgevoerd in luchtruim met de klasse G tijdens de daglichtperiode
onder de geldende luchtverkeersregels;
-
e. de vlucht wordt niet uitgevoerd binnen een afstand van 3 km van een ongecontroleerde
luchthaven of een terrein dat geschikt is om tijdelijk en uitzonderlijk te worden
gebruikt, waarvoor krachtens artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart ontheffing is verleend, tenzij geen bezwaar bestaat bij de exploitant van de luchthaven
respectievelijk de houder van de ontheffing;
-
f. de vlucht wordt niet uitgevoerd door de bestuurder:
-
1°. indien deze in verband met zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid de veiligheid
van het luchtverkeer in gevaar brengt of in gevaar kan brengen;
-
2°. indien hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijze
moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van
een andere stof – de vaardigheid voor het verrichten van die werkzaamheden kan verminderen;
-
3°. indien hij binnen de tien daaraan voorafgaande uren alcoholhoudende drank heeft gebruikt;
-
4°. na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
-
i. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 90 µg
(negentig microgram) alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
-
ii. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 mg
(een vijfde milligram) alcohol per milliliter bloed.
-
5°. gedurende de tijd, waarvoor een rijverbod als bedoeld in artikel 162, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 geldt;
-
g. de houder van de ontheffing meldt:
-
1°. voorvallen en ernstige incidenten binnen 72 uur aan het Analyse Bureau Luchtvaartvoorvallen
van de Inspectie Leefomgeving en Transport ingevolge de Regeling melding voorvallen in de burgerluchtvaart;
-
2°. ongevallen (=met gewonde(n) of dode(n)) na de hulpverleningsoproep direct aan: de
OVV.
Artikel 4. Aanvraagformulier
De ontheffingen, bedoeld in de artikelen 1 en 2, worden aangevraagd door indiening bij de Minister van een ondertekend formulier
waarvan exemplaren kosteloos zijn te verkrijgen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Artikel 5. Inwerkingtreding
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.