Meetcode elektriciteit

Geraadpleegd op 06-12-2024.
Geldend van 13-02-2021 t/m 18-03-2022

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 21 april 2016, kenmerk ACM/DE/2016/202150, houdende de vaststelling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 (Meetcode elektriciteit)

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

1. Algemene bepalingen

1.1. Werkingssfeer en definities

1.1.3.

Meetinrichtingen voldoen ten minste aan de daaraan in of krachtens de wet gestelde eisen. Ingeval van strijdigheid tussen een dwingende wettelijke eis en een eis uit deze code, geldt de dwingende wettelijke eis.

1.1.4.

Voor de toepassing van deze code gelden de begrippen en bijbehorende begripsbepalingen uit de Begrippencode elektriciteit.

1.1.5.

In zoverre een meetinrichting onder de Metrologiewet valt, is deze code niet van toepassing ten aanzien van een onderwerp dat voor die meetinrichting in de Metrologiewet wordt geregeld.

1.2. Voorwaarden met betrekking tot meterbeheerders, meterplaatsers en meetverantwoordelijken

1.2.1. Meterbeheerder

1.2.1.1.

De meterbeheerder participeert in het door de toezichthouder op de Metrologiewet goedgekeurde systeem van systematische (steekproefsgewijze) periodieke controle van in gebruik zijnde meters zoals uitgevoerd in opdracht van de deelnemende meterbeheerders gezamenlijk of toont aan op andere, ter beoordeling van de toezichthouder op de Metrologiewet, aanvaardbare gelijkwaardige wijze te voorzien in een dergelijke controle.

1.2.2. Meterplaatser

1.2.2.1.

Het deel van de op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting dat geplaatst moet worden bij de aansluiting, wordt geplaatst door een meterplaatser die is erkend conform bijlage 4, of door de netbeheerder.

1.2.2.2.

De netbeheerder verstrekt aan de meterplaatser op diens verzoek:

  • de bedrijfsspecifieke informatie die nodig is voor het uitvoeren van werkzaamheden, aan of in de onmiddellijke nabijheid van de aansluiting, die verband houden met de plaatsing van meetinrichtingen;

  • het recht om verzegelingen die door of vanwege de netbeheerder zijn aangebracht te schenden of verbreken indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van werkzaamheden aan of in de onmiddellijke nabijheid van de aansluiting, die verband houden met de plaatsing van meetinrichtingen.

  • het recht om namens de netbeheerder verzegelingen aan te brengen conform de in 4.1.2 genoemde voorwaarden.

1.2.3. Het overdragen van meetverantwoordelijkheid

1.2.3.1.

Tot het uitoefenen van meetverantwoordelijkheid voor een grootverbruikaansluiting zijn slechts personen toegelaten die hiervoor conform bijlage 4 zijn erkend.

1.2.3.2.

Per grootverbruikaansluiting is er één meetverantwoordelijke voor alle uit de hoofdstukken 4, 5 en 6 voortvloeiende werkzaamheden.

1.2.3.3.

Indien de meetinrichting, bedoeld in 2.1.1 sub c tevens gebruikt wordt ten behoeve van de uitvoering van de Regeling kooldioxide-index warmtekrachtkoppeling, kan, in afwijking van 1.2.3.2, voor deze meetinrichting een andere meetverantwoordelijke, hierna te noemen het MEP-meetbedrijf, worden aangewezen dan de meetverantwoordelijke die op grond van 1.2.3.2 als meetverantwoordelijke voor de grootverbruikaansluiting van de desbetreffende aangeslotene in het aansluitingenregister van de netbeheerder staat geregistreerd, onder voorwaarde dat:

  • a. het MEP-meetbedrijf hetzelfde is als het meetbedrijf dat verantwoordelijk is voor de niet-elektrische metingen ten behoeve van de kooldioxideindexbepaling;

  • b. er achter een grootverbruikaansluiting slechts één MEP-meetbedrijf actief is;

  • c. het MEP-meetbedrijf de verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle werkzaamheden die op grond van de hoofdstukken 4, 5 en 6 ten aanzien van de in 2.1.1 sub c bedoelde meetinrichting nodig zijn, met dien verstande dat hij de technische gegevens van de desbetreffende meetinrichting alsmede de meetgegevens van de desbetreffende meetinrichting ter beschikking stelt aan de op de desbetreffende grootverbruikaansluiting acterende meetverantwoordelijke in plaats van aan de netbeheerder;

  • d. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting verantwoordelijk blijft voor de alle werkzaamheden die op grond van de hoofdstukken 4, 5 en 6 ten aanzien van de in 2.1.1 sub b bedoelde meetinrichting nodig zijn, met dien verstande dat hij daarnaast de in het voorgaande lid bedoelde technische gegevens vastlegt in zijn meterregister en de meetgegevens afkomstig van de meetinrichting, bedoeld in 2.1.1 sub c van het MEP-meetbedrijf accepteert en ongewijzigd doorgeeft aan de netbeheerder;

  • e. de meetverantwoordelijke geeft de meetgegevens, bedoeld in artikel 3, lid 1 van de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling door aan de netbeheerder;

  • f. het MEP-meetbedrijf verricht de in artikel 2a, lid 2, onderdeel c van de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling bedoelde verificatie van het meetrapport.

1.2.3.4.

In afwijking van 1.2.3.2 is er voor grootverbruikaansluitingen waarbij op grond van artikel 2.30, eerste lid van de Netcode elektriciteit geen comptabele meetinrichting aanwezig is, geen meetverantwoordelijke voor alle uit de hoofdstukken 4, 5 en 6 voortvloeiende werkzaamheden. In dat geval is de netbeheerder op grond van artikel 2.30, eerste lid van de Netcode elektriciteit in combinatie met artikel 6.3.5.2 van de Informatiecode elektriciteit en gas verantwoordelijk voor de vaststelling van de hoeveelheid getransporteerde energie op het overdrachtspunt van de desbetreffende grootverbruikaansluiting.

1.2.3.5.

Een aangeslotene die de meetverantwoordelijkheid voor zijn grootverbruikaansluiting(en) niet zelf uitoefent, draagt die meetverantwoordelijkheid over aan een in 1.2.3.1 bedoelde persoon.

1.2.3.6.

Indien de aangeslotene bij ingebruikname van de grootverbruikaansluiting geen meetverantwoordelijke aanwijst, of indien de aangeslotene de netbeheerder hierom verzoekt, wijst de netbeheerder voor de aangeslotene een meetverantwoordelijke aan.

1.2.3.7.

Een aangeslotene die de meetverantwoordelijkheid voor zijn grootverbruikaansluiting(en) niet zelf uitoefent, machtigt een meetverantwoordelijke voor het opvragen van informatie uit het aansluitingenregister van de netbeheerder, betrekking hebbend op de grootverbruikaansluiting van de aangeslotene alsmede voor het afwikkelen van het proces van overdracht van meetverantwoordelijkheid.

1.2.3.8.

In aanvulling op artikel 1.2.3.5 wijzen de aangeslotenen op een offshore-platform met een aansluiting op het net op zee, en de beheerder van het desbetreffende offshore-platform, gezamenlijk één meetverantwoordelijke aan voor alle aansluitingen op het desbetreffende offshore-platform.

1.2.4. Beëindiging van de beheerovereenkomst tussen de meetverantwoordelijke en de aangeslotene

1.2.4.1.

De eigenaar van de meetinrichting is gerechtigd vanaf tien werkdagen na de datum waarop de beheerovereenkomst afloopt (delen van) de meetinrichting te (laten) verwijderen. Hierbij dient de meetverantwoordelijke ervoor te zorgen dat het overdrachtspunt in goede en veilige toestand achter blijft.

1.2.4.2.

Ingeval tussen de aangeslotene en een andere meetverantwoordelijke binnen tien werkdagen na beëindiging van de oude beheerovereenkomst alsnog een beheerovereenkomst in werking treedt, wordt voor zover van toepassing vanaf dat moment de werkwijze volgens 4.6 van de Informatiecode elektriciteit en gas gevolgd.

1.2.4.3.

Indien niet voldaan wordt aan het gestelde in 1.2.4.2 wordt de grootverbruikaansluiting door de netbeheerder gedeactiveerd.

1.2.5. Vangnetregeling meetverantwoordelijkheid

1.2.5.1.

De vangnetregeling is van toepassing vanaf het moment dat de erkenning van de meetverantwoordelijke is ingetrokken tot het moment dat er voor de desbetreffende grootverbruikaansluiting een nieuwe meetverantwoordelijke is aangewezen.

1.2.5.2.

Aangeslotenen met een gecontracteerd transportvermogen groter dan 1 MW hebben tien werkdagen de tijd om een nieuwe meetverantwoordelijke aan te wijzen. De overige aangesloten hebben 40 werkdagen de tijd om een nieuwe meetverantwoordelijke aan te wijzen.

1.2.5.3.

Indien de aangeslotene niet zelf binnen de in 1.2.5.2 genoemde termijn een nieuwe meetverantwoordelijke aanwijst, wijst de netbeheerder voor de aangeslotene een nieuwe meetverantwoordelijke aan.

1.2.5.4.

Onverwijld nadat hij bericht heeft ontvangen van de intrekking van de erkenning meldt de netbeheerder de desbetreffende aangeslotene of diens gemachtigde schriftelijk of, indien het een aangeslotene betreft met een gecontracteerd transportvermogen groter dan 1 MW, bij aangetekende brief, dat:

  • a. de erkenning van de door of namens hem aangewezen meetverantwoordelijke is ingetrokken;

  • b. in verband met het intrekken van de erkenning van de door of namens de aangeslotene aangewezen meetverantwoordelijke de vangnetregeling in werking treedt;

  • c. de aangeslotene verplicht is er alles aan te doen om te voorkomen dat zolang de vangnetregeling van toepassing is, de meetinrichting en de eventueel daarbij behorende communicatiemiddelen worden verwijderd of gewijzigd of niet meer functioneren of kunnen functioneren;

  • d. de aangeslotene de gelegenheid heeft om binnen de in 1.2.5.2 genoemde termijn een nieuwe meetverantwoordelijke aan te wijzen;

  • e. indien de aangeslotene niet zelf binnen de in 1.2.5.2 genoemde termijn een nieuwe meetverantwoordelijke aanwijst, de netbeheerder voor de aangeslotene een nieuwe meetverantwoordelijke aanwijst, waarbij de netbeheerder ten behoeve van de aangeslotene aangeeft wat de tarieven en voorwaarden zijn die door de door hem aan te wijzen meetverantwoordelijke worden gehanteerd, dan wel aangeeft op welke wijze deze tarieven en voorwaarden voor de aangeslotene toegankelijk zijn.

1.2.5.5.

Zolang de vangnetregeling van toepassing is, worden de meetgegevens ten behoeve van de balanceringsverantwoordelijkheid voor grootverbruikaansluitingen met een telemetriegrootverbruikmeetinrichting, vastgesteld op basis van het jaarverbruik van de voorafgaande periode en een profiel.

1.2.5.6.

Voor aangeslotenen met een gecontracteerd transportvermogen groter dan 1 MW wordt het in 1.2.5.5 bedoelde profiel na overleg met de aangeslotene door de netbeheerder vastgesteld op basis van historische meetgegevens.

1.2.5.7.

Voor aangeslotenen met een gecontracteerd transportvermogen kleiner dan of gelijk aan 1 MW en een grootverbruikaansluiting met een telemetriegrootverbruikmeetinrichting, wordt voor het in 1.2.5.5 bedoelde profiel gebruik gemaakt van een door de gezamenlijke netbeheerders en de BRP’s vooraf vastgesteld noodprofiel.

1.2.5.8.

In afwijking van 1.2.5.6 en 1.2.5.7 treft de netbeheerder bij aangeslotenen met een telemetriegrootverbruikmeetinrichting, waarbij de verzameling van meetgegevens, zoals bedoeld in 5.3, en de overdracht van meetgegevens, zoals bedoeld in 6.2.2 van de Informatiecode elektriciteit en gas, ondanks de intrekking van de erkenning van de meetverantwoordelijke correct blijven functioneren, een regeling met de desbetreffende BRP om de desbetreffende meetgegevens te gebruiken zolang de vangnetregeling van toepassing is.

1.2.5.9.

Zolang de vangnetregeling van toepassing is, is de meetverantwoordelijke wiens erkenning is ingetrokken, alsmede een eventuele beoogde nieuwe meetverantwoordelijke verplicht er alles aan te doen om te voorkomen dat de meetinrichting en de eventueel daarbij behorende communicatiemiddelen worden verwijderd of gewijzigd of niet meer functioneren of kunnen functioneren.

1.2.5.10.

In het geval de meetverantwoordelijke in faillissement verkeert of surseance van betaling is verleend, wijst de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de curator respectievelijk bewindvoerder op de verplichting zoals genoemd in 1.2.5.9. Zo nodig stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zich garant voor eventuele kosten hiervan, maximaal gedurende de periode dat de vangnetregeling van toepassing is.

1.2.5.11.

Indien er, nadat de nieuwe meetverantwoordelijke is aangewezen, nog geen overdracht van meetgegevens kan plaats vinden zoals bedoeld in 6.2.2 van de Informatiecode elektriciteit en gas, kan voor een periode van maximaal tien werkdagen de procedure als bedoeld in artikel 10.17, elfde lid, van de Netcode elektriciteit worden toegepast.

1.2.5.12.

Indien er sprake is van een telemetriegrootverbruikmeetinrichting, stelt de nieuwe meetverantwoordelijke onverwijld vast wat de meterstanden zijn aan het begin en het einde van de periode waarop de vangnetregeling van toepassing is geweest, alsmede het verbruik gedurende die periode, en geeft deze door aan de netbeheerder.

1.2.5.13.

Indien er sprake is van een kleinverbruikmeetinrichting of een profielgrootverbruikmeetinrichting en indien de verzameling van meetgegevens als bedoeld in 5.2.1 of 5.1.1 plaats zou moeten vinden in de periode waarin de vangnetregeling van toepassing is, wordt deze verzameling van meetgegevens opgeschort en vindt deze plaats binnen een maand nadat de nieuwe meetverantwoordelijke is aangewezen.

2. Keuze van meetinrichting en aanwijzing meetbeheerder

2.1. Algemeen

2.1.1.

De bepalingen in hoofdstuk 2 zijn van toepassing op comptabele meetinrichtingen:

  • a. in het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting tussen twee elektriciteitsnetten;

  • b. in het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting van een aangeslotene niet zijnde een netbeheerder;

  • c. ten behoeve van een productie-installatie achter een aansluiting groter dan 3x80 A.

2.2. Comptabele meetinrichting in het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting tussen twee netten

2.2.1.

In het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting tussen twee netten is een telemetriegrootverbruikmeetinrichting aanwezig.

2.2.2.

Aan een telemetriegrootverbruikmeetinrichting op een overdrachtspunt van een aansluiting tussen een net en het landelijk hoogspanningsnet, zoals bedoeld in artikel 2.2.1, wordt voor een overdrachtspunt van een dergelijke aansluiting, zoals bedoeld in artikel 15.3, eerste lid, van de Netcode elektriciteit, gelijk gesteld een comptabele meetinrichting die gebruik maakt van niet voor comptabele doeleinden geïnstalleerde meettransformatoren aan de hoogspanningszijde waarbij de nauwkeurigheid met inachtneming van artikel 4.3.2.2 wordt verbeterd door toepassing van digitale foutcorrectie en digitale plaatscorrectie.

2.3. Meetinrichting in het (de) overdrachtspunt(en) van een kleinverbruikaansluiting

2.3.1.

In het (de) overdrachtspunt(en) van een kleinverbruikaansluiting is een niet op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting of een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting aanwezig.

2.4. Meetinrichting in het (de) overdrachtspunt(en) van een grootverbruikaansluiting

2.4.1.

In het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting groter dan 3x80A is een telemetriegrootverbruikmeetinrichting aanwezig.

2.4.2.

  • a. In afwijking van 2.4.1 kan in het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting groter dan 3x80A met een gecontracteerd vermogen minder dan 0,1 MW, een profielgrootverbruikmeetinrichting aanwezig zijn tot uiterlijk 31 december 2025.

  • b. In afwijking van 2.4.1 kan in het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting, zoals bedoeld in artikel 1, tweede of derde lid van de Elektriciteitswet 1998, kleiner dan of gelijk aan 3x80A een profielgrootverbruikmeetinrichting aanwezig zijn.

2.4.3.

Blindenergie wordt niet gemeten bij aansluitingen waarvan het gecontracteerde vermogen minder dan 0,1 MW bedraagt en de aansluiting alleen wordt gebruikt voor het afnemen van elektrische energie uit het net.

2.4.4.

Bij aansluitingen met een gecontracteerd vermogen van meer dan 0,1 MW en bij aansluitingen die worden gebruikt voor het leveren van energie aan het net wordt blindenergie gemeten als vanwege de aard van de aangesloten belasting kan worden verwacht dat de arbeidsfactor op de aansluiting lager kan worden dan de op grond van de artikelen 2.27 en 3.15, eerste lid van de Netcode elektriciteit van toepassing zijnde waarde. De meetinrichting is in dat geval uitgerust met één of meer kvarh- meters, waarmee per aansluiting het aantal kvarh per maand wordt bepaald.

2.4.5.

kWmax wordt gemeten op alle overdrachtspunten van grootverbruikaansluitingen waar op grond van 3.7 van de Tarievencode elektriciteit de kWmax één van de tariefdragers is.

2.5. Meetinrichting ten behoeve van een productie-installatie

2.5.1.

Een productiemeetinrichting wordt, indien vereist, geplaatst op de plaats waar de productie-installatie met de rest van de elektrische installatie is verbonden.

2.6. Aanwijzing meterbeheerder

2.6.1.

De meterbeheerder van een meetinrichting in het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting tussen twee netten is een door de beide netbeheerders aangewezen meetverantwoordelijke, tenzij één van beide netten een gesloten distributiesysteem is. In dat geval is het een door de beheerder van het gesloten distributiesysteem aangewezen meetverantwoordelijke.

2.6.2.

De meterbeheerder van een meetinrichting van een kleinverbruikaansluiting is de netbeheerder.

2.6.3.

De meterbeheerder van een meetinrichting van een grootverbruikaansluiting is de meetverantwoordelijke.

2.6.4.

De netbeheerder beheert het eventueel aanwezige primaire deel van de meetinrichting tenzij de netbeheerder en de aangeslotene anders zijn overeengekomen. Dit is ook van toepassing op de meetinrichting bij een “MS- aansluiting met meting op LS”, zoals bedoeld in bijlage A5 van de Tarievencode elektriciteit.

2.6.5.

Indien aan een aansluiting secundaire allocatiepunten zijn toegekend op grond van artikel 2.9 van de Netcode elektriciteit, wijst in afwijking van artikel 2.6.4 de aangeslotene een beheerder aan voor het eventueel aanwezige primaire deel van de meetinrichting, als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel g, van de Netcode elektriciteit. De aangeslotene draagt er zorg voor dat deze aangewezen beheerder jegens de meetverantwoordelijke voldoet aan de in paragraaf 4.3.2 van de Meetcode elektriciteit genoemde verplichtingen.

3. Uitrol van op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichtingen ten behoeve van kleinverbruikaansluitingen

3.1. Algemeen

3.1.1.

Er is sprake van een prioriteitsplaatsing indien de aangeslotene op zijn verzoek of op verzoek van een derde ten behoeve van zijn kleinverbruikaansluiting – voorafgaande aan de collectieve uitrol van op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichtingen in de desbetreffende wijk – de beschikking krijgt over een door of namens de netbeheerder geplaatste op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting.

3.1.2.

Indien de aangeslotene dit verzoekt, komt hij in aanmerking voor een prioriteitsplaatsing. Voor de aanvraag van een prioriteitsplaatsing is paragraaf 3.2 van toepassing.

3.1.3.

Er is sprake van een plaatsing door derden van een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting indien een aangeslotene ten behoeve van zijn kleinverbruikaansluiting de beschikking krijgt over een door een meterplaatser geplaatste op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting.

3.1.4.

Voor het op verzoek van de aangeslotene door een ander dan de netbeheerder ter beschikking stellen van een door de netbeheerder te leveren op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting, is paragraaf 3.3 van toepassing.

3.1.5.

Voor het op verzoek van de aangeslotene door een ander dan de netbeheerder ter beschikking stellen van een niet door de netbeheerder te leveren op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting, is paragraaf 3.4 van toepassing.

3.2. Procedure prioriteitsplaatsing

3.2.1.

Indien de aangeslotene of een derde een prioriteitsplaatsing wenst, geeft de aangeslotene of diens gemachtigde de netbeheerder opdracht voor een prioriteitsplaatsing en verstrekt daarbij de volgende gegevens:

  • a. de EAN-code van de aansluiting;

  • b. de naam van de aangeslotene met wie de aansluit- en transportovereenkomst is gesloten, alsmede de adresgegevens, zijnde straatnaam, huisnummer met eventuele toevoegingen, postcode en plaatsnaam of eventuele alternatieve locatieaanduidingen, behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting;

  • c. correspondentieadres en gegevens voor facturering van de kosten voor de prioriteitsplaatsing.

3.2.2.

De netbeheerder controleert of:

  • a. de melding aan de juiste netbeheerder is gedaan;

  • b. het een aansluiting betreft die in aanmerking komt voor plaatsing van een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting;

  • c. er op de desbetreffende aansluiting nog geen op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting is geplaatst;

  • d. plaatsing van de meter op het adres niet binnen drie maanden is ingepland door de netbeheerder;

  • e. voor zover dit op afstand is te bepalen: of plaatsing van de meter technisch mogelijk is;

  • f. voor zover dit op afstand is te bepalen: of plaatsing van de meter financieel redelijk is en of dit in verhouding staat tot potentiële energiebesparingen.

3.2.3.

Het resultaat van de in 3.2.2 genoemde vaststelling wordt binnen 5 werkdagen na de in 3.2.1 bedoelde aanvraag meegedeeld aan de aangeslotene. Indien niet aan alle in 3.2.2 genoemde criteria wordt voldaan, wordt de procedure prioriteitsplaatsing gestopt.

3.2.4.

De netbeheerder neemt binnen 3 maanden na de in 3.2.1 bedoelde aanvraag de oude meetinrichting weg en plaatst de nieuwe op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting.

3.2.5.

De in 3.2.4 genoemde verplichting van de netbeheerder vervalt indien het niet lukt om in de in 3.2.4 genoemde periode een afspraak over de plaatsing te maken met de aangeslotene of indien de aangeslotene zich niet houdt aan de gemaakte afspraak.

3.2.6.

Nadat geconstateerd is dat de nieuwe meetinrichting gedurende 5 aaneengesloten dagen op afstand uitleesbaar is, wordt de aanwezigheid van de op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting door de netbeheerder verwerkt in zijn aansluitingenregister.

3.3. Procedure plaatsing door derden van een door de netbeheerder geleverde meetinrichting

3.3.1.

Een ander dan de netbeheerder die op verzoek van de aangeslotene, conform artikel 26ad, zesde lid, of artikel 26ae, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998, er zorg voor draagt dat de aangeslotene beschikt over een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting meldt de voorgenomen plaatsing van een door de netbeheerder te leveren op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting aan de netbeheerder en verstrekt daarbij de volgende gegevens:

  • a. de EAN-code van de aansluiting;

  • b. de naam van de aangeslotene met wie de aansluit- en transportovereenkomst is gesloten, alsmede de adresgegevens, zijnde straatnaam, huisnummer met eventuele toevoegingen, postcode en plaatsnaam of eventuele alternatieve locatieaanduidingen, behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting;

  • c. naam en contactgegevens van de meterplaatser;

  • d. naam en contactgegevens van de aanvrager.

3.3.2.

De netbeheerder controleert of:

  • a. de melding aan de juiste netbeheerder is gedaan;

  • b. het een aansluiting betreft die in aanmerking komt voor plaatsing van een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting;

  • c. er op de desbetreffende aansluiting nog geen op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting is geplaatst;

  • d. plaatsing van de meter op het adres niet binnen drie maanden is ingepland door de netbeheerder;

  • e. de meterplaatser is erkend.

3.3.3.

Het resultaat van de in artikel 3.3.2 genoemde vaststelling wordt binnen vijf werkdagen na de in artikel 3.3.1 bedoelde melding door de netbeheerder meegedeeld aan de ander dan de netbeheerder die op verzoek van de aangeslotene conform artikel 26ad, zesde lid, of artikel 26ae, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998, er zorg voor draagt dat de aangeslotene beschikt over een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting. Indien niet aan alle in artikel 3.3.2 genoemde criteria wordt voldaan, wordt de procedure plaatsing door derden van een door de netbeheerder geleverde meetinrichting gestopt door de netbeheerder.

3.3.4.

De meterplaatser neemt binnen vijftien werkdagen na de in 3.3.3 bedoelde melding contact op met de netbeheerder voor het maken van afspraken over de datum en het tijdstip van de verwijdering van de oude meetinrichting en plaatsing van de nieuwe meetinrichting.

3.3.5.

De netbeheerder verstrekt uiterlijk vijf werkdagen voor de conform 3.3.4 geplande plaatsing:

  • a. de te plaatsen op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting met de daarbij behorende gebruiks-, montage- en transportinstructies

  • b. de meterwisselgegevens:

    • het meternummer van de huidige meetinrichting;

    • de marge waarbinnen de tellerstand(en) van de huidige meetinrichting moeten liggen ten tijde van de plaatsing.

3.3.6.

De meterplaatser controleert of de vastgelegde tellerstanden van de oude meetinrichting zich binnen de in 3.3.5 bedoelde marge bevinden en of het meternummer van de oude meetinrichting klopt. Indien dat niet het geval is, neemt de meterplaatser contact op met de netbeheerder.

3.3.7.

De meterplaatser neemt de oude meetinrichting weg en plaatst de door de netbeheerder verstrekte op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting.

3.3.8.

De meterplaatser legt ter plekke vast:

  • a. de naam van de aangeslotene met wie de aansluit- en transportovereenkomst is gesloten, alsmede de adresgegevens, zijnde straatnaam, huisnummer met eventuele toevoegingen, postcode en plaatsnaam of eventuele alternatieve locatieaanduidingen, behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting

  • b. de datum van de meterwisseling

  • c. het meternummer en de tellerstand(en) van de oude meetinrichting

  • d. het meternummer en de tellerstand(en) van de nieuwe meetinrichting en laat de aangeslotene met het plaatsen van zijn/haar handtekening verklaren dat hij/zij akkoord gaat met bovengenoemde gegevens.

3.3.9.

Indien de aangeslotene niet verklaart dat de tellerstand(en) van de oude meetinrichting juist zijn, zorgt de meterplaatser voor een foto met tellerstanden en meternummer.

3.3.10.

De meterplaatser verzendt de in 3.3.8 genoemde gegevens binnen één werkdag na de dag van plaatsing in een door de gezamenlijke netbeheerders opgesteld format voor elektronische gegevensuitwisseling aan de netbeheerder.

3.3.11.

De meterplaatser levert de oude meetinrichting conform de in 3.3.4 genoemde afspraken af bij de netbeheerder.

3.3.12.

De netbeheerder controleert of de nieuwe meetinrichting gedurende vijf aaneengesloten dagen op afstand uitleesbaar is. Indien dit niet het geval is wordt de meterplaatser in de gelegenheid gesteld om het probleem uiterlijk binnen tien werkdagen op te lossen.

3.3.13.

Nadat geconstateerd is dat de nieuwe meetinrichting gedurende vijf aaneengesloten dagen op afstand uitleesbaar is, wordt de plaatsing geaccepteerd door de netbeheerder en wordt de aanwezigheid van de op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting door de netbeheerder verwerkt in zijn aansluitingenregister.

3.3.14.

De netbeheerder neemt, na acceptatie, de nieuw geplaatste op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting in beheer en betaalt de bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 daartoe vastgestelde vergoeding.

3.3.15.

De netbeheerder bewaart de op grond van 3.3.10 ontvangen gegevens tenminste twee jaar.

3.4. Procedure plaatsing door derden van een niet door de netbeheerder geleverde meetinrichting

3.4.1.

Een ander dan de netbeheerder die op verzoek van de aangeslotene conform artikel 26ad, zesde lid, of artikel 26ae, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998, er zorg voor draagt dat de aangeslotene beschikt over een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting meldt de voorgenomen plaatsing van een niet door de netbeheerder geleverde op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting aan de netbeheerder en verstrekt daarbij de volgende gegevens:

  • a. de EAN-code van de aansluiting;

  • b. de naam van de aangeslotene met wie de aansluit- en transportovereenkomst is gesloten, alsmede de adresgegevens, zijnde straatnaam, huisnummer met eventuele toevoegingen, postcode en plaatsnaam of eventuele alternatieve locatieaanduidingen, behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting;

  • c. naam en contactgegevens van de meterplaatser;

  • d. merk en type-aanduiding van de te plaatsen op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting;

  • e. naam en contactgegevens van de aanvrager.

3.4.2.

De netbeheerder controleert of:

  • a. de melding aan de juiste netbeheerder is gedaan;

  • b. het een aansluiting betreft die in aanmerking komt voor plaatsing van een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting;

  • c. er op de desbetreffende aansluiting nog geen op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting is geplaatst;

  • d. plaatsing van de meter op het adres niet binnen drie maanden is ingepland door de netbeheerder;

  • e. de meterplaatser erkend is;

  • f. de te plaatsen op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting voldoet aan de bij of krachtens de in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen gestelde eisen en of deze meetinrichting informatie kan uitwisselen met (het informatiesysteem van) de netbeheerder zonder dat dit specifieke aanpassingen aan het informatie- c.q. uitleessysteem van de betreffende netbeheerder behoeft.

3.4.3.

Het resultaat van de in artikel 3.4.2 genoemde vaststelling wordt binnen vijf werkdagen na de in artikel 3.4.1 bedoelde melding meegedeeld aan de ander dan de netbeheerder die op verzoek van de aangeslotene conform artikel 26ad, zesde lid, of artikel 26ae, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998, er zorg voor draagt dat de aangeslotene beschikt over een op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting.

Indien niet aan alle in artikel 3.4.2 genoemde criteria wordt voldaan, wordt de procedure plaatsing door derden van een niet door de netbeheerder geleverde meetinrichting gestopt.

3.4.4.

De meterplaatser neemt binnen 15 werkdagen na de in 3.4.3 bedoelde melding contact op met de netbeheerder voor het maken van afspraken over de datum en het tijdstip van de verwijdering van de oude meetinrichting en plaatsing van de nieuwe meetinrichting en over de toegankelijkheid van de communicatievoorziening.

3.4.5.

De netbeheerder verstrekt uiterlijk 5 werkdagen voor de conform 3.4.4 geplande plaatsing de meterwisselgegevens:

  • het meternummer van de huidige meetinrichting;

  • de marge waarbinnen de tellerstand(en) van de huidige meetinrichting moeten liggen ten tijde van de plaatsing.

3.4.6.

De meterplaatser controleert of de vastgelegde tellerstanden van de oude meetinrichting zich binnen de in 3.4.5 bedoelde marge bevinden en of het meternummer van de oude meetinrichting klopt.

3.4.7.

De meterplaatser neemt de oude meetinrichting weg en plaatst de op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting.

3.4.8.

De meterplaatser legt ter plekke vast:

  • a. de naam van de aangeslotene met wie de aansluit- en transportovereenkomst is gesloten, alsmede de adresgegevens, zijnde straatnaam, huisnummer met eventuele toevoegingen, postcode en plaatsnaam of eventuele alternatieve locatieaanduidingen, behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting;

  • b. de datum en de tijd van de meterwisseling;

  • c. het meternummer en de tellerstand(en) van de oude meetinrichting;

  • d. serienummer, metercode en bouwjaar van de nieuwe meetinrichting;

  • e. de tellerstand(en) van de nieuwe meetinrichting;

en laat de aangeslotene met het plaatsen van zijn/haar handtekening verklaren dat hij/zij akkoord gaat met bovengenoemde gegevens.

3.4.9.

Indien de aangeslotene niet verklaart dat de tellerstand(en) van de oude meetinrichting juist zijn, zorgt de meterplaatser voor een foto met tellerstanden en meternummer.

3.4.10.

De meterplaatser verzamelt de additionele gegevens die de netbeheerder nodig heeft voor het in 7.3.2.4 bedoelde bericht, te weten: voor elk telwerk van de geplaatste of gewijzigde meetinrichting, indien van toepassing, de volgende gegevens:

  • de telwerkindicatie;

  • de tariefzone;

  • de energierichting;

  • de meeteenheid;

  • het aantal posities voor de komma;

  • de vermenigvuldigingsfactor.

3.4.11.

De meterplaatser verzamelt de gegevens omtrent het type meetinrichting en de wijze van communicatie die nodig zijn voor het functioneren van de meetinrichting met inbegrip van het tot stand komen van de communicatie.

3.4.12.

De meterplaatser verzendt de in 3.4.8, 3.4.10 en 3.4.11 genoemde gegevens binnen één werkdag na de dag van plaatsing in een door de gezamenlijke netbeheerders opgesteld format voor elektronische gegevensuitwisseling aan de netbeheerder.

3.4.13.

De meterplaatser levert de oude meetinrichting conform de in 3.4.4 genoemde afspraken af bij de netbeheerder.

3.4.14.

De netbeheerder controleert of de nieuwe meetinrichting gedurende vijf aaneengesloten dagen op afstand uitleesbaar is. Indien dit niet het geval is wordt de meterplaatser in de gelegenheid gesteld om het probleem uiterlijk binnen tien werkdagen op te lossen.

3.4.15.

Nadat geconstateerd is dat de nieuwe meetinrichting gedurende vijf aaneengesloten dagen op afstand uitleesbaar is, wordt de plaatsing geaccepteerd door de netbeheerder en wordt de aanwezigheid van de op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting door de netbeheerder verwerkt in zijn aansluitingenregister.

3.4.16.

De netbeheerder neemt, na acceptatie, de nieuw geplaatste op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting in beheer en betaalt de bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 daartoe vastgestelde vergoeding.

3.4.17.

De netbeheerder bewaart de op grond van 3.4.11 ontvangen gegevens tenminste twee jaar.

4. Eisen aan meetinrichtingen

4.1. Algemeen

4.1.1. Ontwerp, plaatsing en onderhoud

4.1.1.1.

De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichting, met inbegrip van het primaire deel van de meetinrichting, zijn in overeenstemming met de op de desbetreffende aansluiting gecontracteerde transportcapaciteit, dan wel met de doorlaatwaarden van de aansluiting.

4.1.1.2.

De meetinrichting wordt zodanig onderhouden, dat zij voortdurend aan de in deze code opgenomen eisen voldoet.

4.1.2. Verzegelingen

4.1.2.1.

Onverminderd de verzegelingen op grond van de Metrologiewet wordt de meetinrichting door de meterbeheerder zodanig verzegeld dat niet in de meetinrichting kan worden ingegrepen zonder de verzegeling te verbreken.

4.1.2.2.

De verzegeling bestaat uit een hardwarematige en/of een daaraan gelijkwaardige softwarematige verzegeling. Softwarematige verzegelingen worden tenminste eenmaal per twee jaar gewijzigd.

4.1.2.3.

De hardwarematige zegels dragen een kenmerk van de meterbeheerder en de functionaris die het zegel heeft aangebracht.

4.1.2.4.

De meterbeheerder heeft een zegeladministratie en een schriftelijke instructie voor het gebruik van zegels. Indien het gebruikte type zegels vereist dat de meterbeheerder een zegeltang gebruikt, heeft de meterbeheerder tevens een zegeltangadministratie en een schriftelijke instructie voor het gebruik van zegeltangen.

4.1.2.5.

Verzegelingen die door of vanwege de meterbeheerder zijn aangebracht op de meetinrichting worden niet geschonden of verbroken tenzij de meterbeheerder uitdrukkelijk toestemming geeft tot het verbreken van de verzegeling.

4.2. Eisen aan kleinverbruikmeetinrichtingen

4.2.1. Eisen aan niet op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichtingen

4.2.1.1.

De niet op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting geeft de tellerstanden weer voor één of twee telwerken (enkeltelwerk respectievelijk normaaltelwerk en laagtelwerk) per energierichting met bijbehorende vermenigvuldigingsfactoren.

4.2.1.2.

Indien bij een aansluiting kleiner dan of gelijk aan 3x80A op laagspanningsniveau op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling een Ferrarismeter met of zonder terugloopblokkering dan wel een elektronische éénrichtingmeter aanwezig is, en er op de desbetreffende aansluiting op enig moment sprake is van zowel levering als teruglevering van elektriciteit, is het, in afwijking van 4.2.1.1, toegestaan deze Ferrarismeter met of zonder terugloopblokkering dan wel een elektronische meetinrichting geschikt voor één richting toe te passen tot het moment dat de desbetreffende meetinrichting vervangen wordt.

4.2.2. Eisen aan op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichtingen

4.2.2.1.

De op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting voldoet aan de op het moment van plaatsing geldende versie van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen.

4.2.3. Storingen in de kleinverbruikmeetinrichting

4.2.3.1.

Een storing in de gegevensoverdracht vanuit de op afstand uitleesbare meetinrichting wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee maanden nadat de storing door de netbeheerder is gesignaleerd, verholpen.

4.2.3.2.

Een storing in het meetgedeelte van de meetinrichting wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien werkdagen, nadat de storing is gesignaleerd door de netbeheerder, verholpen.

4.3. Eisen aan grootverbruikmeetinrichtingen

4.3.1. Algemeen

4.3.1.1.

De netbeheerder verleent een namens de meetverantwoordelijke opererende medewerker toegang tot het primaire deel en het secundaire deel van de meetinrichting in een aan de netbeheerder ter beschikking staande ruimte. De netbeheerder verleent deze toegang door:

  • a. het verstrekken van een op naam gestelde aanwijzing en een sleutel aan de medewerker van de meetverantwoordelijke, of

  • b. het op kosten van de meetverantwoordelijke, in onderling overleg binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek om toegang, begeleiden van de medewerker van de meetverantwoordelijke door een bevoegde medewerker van de netbeheerder, of

  • c. het (laten) plaatsen van alle essentiële onderdelen van de meetinrichting in een voor de meetverantwoordelijke vrij toegankelijke ruimte.

4.3.1.2.

Bij nieuw aan te leggen aansluitingen worden alle essentiële onderdelen van de meetinrichting in een voor de meetverantwoordelijke vrij toegankelijke ruimte geplaatst, tenzij de netbeheerder en de aangeslotene gezamenlijk anders zijn overeengekomen.

4.3.1.3.

Indien de meetinrichting zich niet op het overdrachtspunt van de aansluiting bevindt, informeert de netbeheerder de meetverantwoordelijke over de afspraken die gemaakt zijn tussen de netbeheerder en de aangeslotene over de vermenigvuldigingsfactor voor het energieverlies tussen de meetinrichting en het overdrachtspunt.

4.3.1.4.

Indien aan een aansluiting secundaire allocatiepunten zijn toegekend op grond van artikel 2.9 van de Netcode elektriciteit zorgt de op grond van artikel 2.6.5 aangewezen beheerder ervoor dat de capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichting ten behoeve van het secundaire allocatiepunt, met inbegrip van het primaire deel van de meetinrichting, in overeenstemming zijn met de doorlaatwaarde van het betreffende allocatiepunt.

4.3.2. Eisen aan het primaire deel van de meetinrichting

4.3.2.1.

Bij nieuw aan te leggen aansluitingen voldoet het primaire deel van de meetinrichting aan de eisen gesteld in bijlage 3.

4.3.2.2.

Bij bestaande aansluitingen voldoet het primaire deel van de meetinrichting aan de eisen gesteld in bijlage 3, tenzij tussen de netbeheerder en de aangeslotene en/of de meetverantwoordelijke anders is overeengekomen.

4.3.2.3.

Bij meting aan laagspanningszijde van de MS/LS-transformator zorgt de beheerder van het primaire deel van de meetinrichting voor aansluitklemmen in de spannings- en stroomcircuits waarop het secundaire deel van de meetinrichting kan worden aangesloten. De smeltveiligheden (inclusief de zekeringhouder) in de spanningsmeetcircuits maken onderdeel uit van het primaire deel van de meetinrichting.

4.3.2.4.

De beheerder van het primaire deel van de meetinrichting informeert de meetverantwoordelijke en desgewenst de aangeslotene omtrent het primaire deel van de meetinrichting. Dit betreft voor zover van toepassing de volgende gegevens:

  • a. de EAN-code van de aansluiting waar de meetinrichting bij hoort;

  • b. de actuele waarde van het op de aansluiting gecontracteerde transportvermogen dan wel het vermogen dat overeenkomt met de actuele doorlaatwaarde van de aansluiting (uitgedrukt in kW);

  • c. de overzetverhouding, de nauwkeurigheidsklasse, het nominaal vermogen en voorzover bekend fabrikaat, type en apparaatnummer van de spanningstransformatoren;

  • d. de overzetverhouding, de nauwkeurigheidsklasse, het nominaal vermogen, de instrumentsveiligheidsfactor (Fs) en voorzover bekend fabrikaat, type en apparaatnummer van de stroomtransformatoren;

  • e. plaats, soort en waarde van de smeltveiligheden in het primaire circuit van de spanningstransformatoren;

  • f. de schakeling van de meettransformatoren (drieleider, vierleider, open V-schakeling, geaard of zwevend sterpunt, enz.).

4.3.2.5.

De beheerder van het primaire deel van de meetinrichting verhelpt storingen in het primaire deel van de meetinrichting zo spoedig mogelijk, doch in principe uiterlijk binnen twee werkdagen nadat de storing aan hem is gemeld door de meetverantwoordelijke of op andere wijze is opgemerkt.

4.3.2.6.

Indien een oplossing binnen twee werkdagen niet mogelijk is, ontvangen de aangeslotene en de meetverantwoordelijke binnen twee werkdagen bericht binnen welke termijn de storing zal zijn verholpen.

4.3.2.7.

Het primaire deel van de meetinrichting wordt zodanig onderhouden, dat het voortdurend aan de in deze code opgenomen eisen voldoet.

4.3.2.8.

De beheerder van het primaire deel van de meetinrichting meldt de aangeslotene en de meetverantwoordelijke de voorgenomen verwisseling of wijziging van het primaire deel van de meetinrichting. De beheerder van het primaire deel van de meetinrichting verstrekt de meetverantwoordelijke de volgende gegevens:

  • a. de EAN-code van de aansluiting waar de meetinrichting bij hoort,

  • b. de naam van de aangeslotene met wie de aansluit- en transportovereenkomst is gesloten, alsmede de adresgegevens, zijnde straatnaam, huisnummer met eventuele toevoegingen, postcode en plaatsnaam of eventuele alternatieve locatieaanduidingen, behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting,

  • c. het meetveld,

  • d. de datum van verwisseling of wijziging,

  • e. de reden van verwisseling of wijziging,

  • f. de technische gegevens van de huidige meettransformatoren,

  • g. de technische gegevens van de nieuwe meettransformatoren,

  • h. voor zover bekend de apparaatnummers van de huidige en van de nieuwe meettransformatoren,

  • i. het gecontracteerde transportvermogen.

4.3.2.9.

Tussen de in 4.3.2.8 bedoelde melding en de daadwerkelijke verwisseling verstrijkt ten minste een periode van tien werkdagen. De meetverantwoordelijke gaat na of de voorgenomen verwisseling een aanpassing van de meetinrichting noodzakelijk maakt. Mocht dit het geval zijn, dan spreekt de meetverantwoordelijke, uiterlijk de vijfde werkdag na de in 4.3.2.8 bedoelde melding, zo nodig een latere datum af waarop de meettransformatoren worden verwisseld en tegelijkertijd de meetinrichting wordt aangepast.

4.3.2.10.

Voor aanvang van de werkzaamheden meldt de beheerder van het primaire deel van de meetinrichting aan de aangeslotene en de meetverantwoordelijke het tijdstip waarop de meetinrichting uit bedrijf gaat. Indien de meetverantwoordelijke hierom verzoekt, geeft de beheerder van het primaire deel van de meetinrichting tevens de momentane tellerstanden door.

4.3.2.11.

Na voltooiing van de werkzaamheden meldt de beheerder van het primaire deel van de meetinrichting dit aan de meetverantwoordelijke. Ingeval het een telemetriegrootverbruikmeetinrichting betreft, test de meetverantwoordelijke de communicatie op goede werking; na akkoordbevinding daarvan kan de beheerder van het primaire deel van de meetinrichting de werkzaamheden beëindigen.

4.3.3. Administratie met betrekking tot de grootverbruikmeetinrichting

4.3.3.1.

De meetverantwoordelijke legt, voor zover van toepassing, de volgende gegevens van elke door hem beheerde meetinrichting vast in een meterregister en houdt deze gegevens actueel:

  • a. de EAN-code van de aansluiting waar de meetinrichting bij hoort;

  • b. van elk in gebruik zijnd telwerk:

    • het nummer van de meter waarvan het telwerk deel uitmaakt,

    • de omschrijving van de te meten grootheid,

    • de vermenigvuldigingsfactor,

    • het aantal posities voor de komma,

    • de stand op het moment van ingebruikname en

    • de datum en het tijdstip van ingebruikname;

  • c. van elk gedurende de afgelopen drie jaar buiten gebruik gesteld telwerk:

    • het nummer van de meter waarvan het telwerk deel uit maakte,

    • de omschrijving van de te meten grootheid,

    • de vermenigvuldigingsfactor,

    • het aantal posities voor de komma,

    • de stand op het moment van ingebruikname,

    • de datum en het tijdstip van ingebruikname,

    • de stand op het moment van buitengebruikstelling,

    • de datum en het tijdstip van buitengebruikstelling en

    • een schatting van de hoeveelheid niet gemeten energie tussen de buitengebruikstelling van het telwerk en de ingebruikname van het nieuwe vervangende telwerk;

  • d. de actuele waarde van het op de aansluiting gecontracteerde transportvermogen dan wel het vermogen dat overeenkomt met de actuele doorlaatwaarde van de aansluiting (uitgedrukt in kW);

  • e. de gebruikte overzetverhouding, de nauwkeurigheidsklasse, het nominaal vermogen en voorzover bekend fabrikaat, type en apparaatnummer van de spanningstransformatoren;

  • f. de gebruikte overzetverhouding, de nauwkeurigheidsklasse, het nominaal vermogen, de instrumentsveiligheidsfactor (Fs) en voorzover bekend fabrikaat, type en apparaatnummer van de stroomtransformatoren;

  • g. plaats, soort en waarde van de smeltveiligheden in het primaire circuit van de spanningstransformatoren;

  • h. de schakeling van de meettransformatoren (drieleider, vierleider, open V-schakeling, geaard of zwevend sterpunt, enz.);

  • i. de vermenigvuldigingsfactor voor elk telwerk en voor de gegevens opgeslagen in de databuffers;

  • j. andere gegevens die voor de meetverantwoordelijke van belang zijn, zoals de vermenigvuldigingsfactor voor het energieverlies tussen de plaats van de meetinrichting en het overdrachtspunt indien de meetinrichting zich niet op het overdrachtspunt van de aansluiting bevindt;

  • k. fabrikaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde apparatuur;

  • l. kalibratiecertificaten van de verschillende meetmiddelen van de meetinrichting;

  • m. het jaar waarin de meters voor het laatst zijn gereviseerd;

  • n. de impulswaarde van het zendcontact of van de impulsuitgang;

  • o. het soort zegel waarmee de meter is verzegeld;

  • p. het jaar waarin de meter voor het laatst is gecontroleerd;

  • q. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles;

  • r. de gegevens met betrekking tot het ontwerp en de structuur van de meetinrichting;

  • s. de wijze waarop de systematische (steekproefsgewijze) periodieke controle van in gebruik zijnde meters conform 1.2.1.1 wordt uitgevoerd;

  • t. de naam van de aangeslotene met wie de aansluit- en transportovereenkomst is gesloten, alsmede de adresgegevens, zijnde straatnaam, huisnummer met eventuele toevoegingen, postcode en plaatsnaam of eventuele alternatieve locatieaanduidingen, behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting.

4.3.3.2.

De meetverantwoordelijke verstrekt de netbeheerder van wiens net de desbetreffende aansluiting deel uitmaakt op diens verzoek de onder 4.3.3.1 sub a tot en met c genoemde gegevens uit het meterregister, voor zover deze gegevens nodig zijn voor de door de netbeheerder in rekening te brengen tarieven.

4.3.3.3.

De in 4.3.3.1 genoemde gegevens in het meterregister kunnen desgevraagd worden ingezien door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

4.3.3.4.

Bij beëindiging van de beheerovereenkomst met de meetverantwoordelijke, bewaart de meetverantwoordelijke de gegevens zoals bedoeld in 4.3.3.1 nog ten minste drie jaar.

4.3.4. Eisen aan profielgrootverbruikmeetinrichtingen en productiemeetinrichtingen

4.3.4.1.

De profielgrootverbruikmeetinrichting registreert:

  • a. de tellerstanden voor één of twee telwerken (normaaltelwerk en laagtelwerk of in geval van een meetinrichting met één telwerk: enkeltelwerk) per energierichting met bijbehorende vermenigvuldigingsfactoren;

  • b. indien dit volgens 2.4.5 van toepassing is, de kWmax binnen de gespecificeerde periode (kW).

4.3.4.2.

De productiemeetinrichting registreert de tellerstanden voor één of twee telwerken (normaaltelwerk en laagtelwerk of in geval van een meetinrichting met één telwerk: enkeltelwerk) met bijbehorende vermenigvuldigingsfactoren.

4.3.4.3.

Op een profielgrootverbruikmeetinrichting geplaatst in het (de) overdrachtspunt(en) van een aansluiting, zoals bedoeld in artikel 1, tweede of derde lid van de Elektriciteitswet 1998, kleiner dan of gelijk aan 3x80A is paragraaf 4.2 met uitzondering van 4.2.2 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van netbeheerder meetverantwoordelijke dient te worden gelezen.

4.3.5. Eisen aan telemetriegrootverbruikmeetinrichtingen

4.3.5.1.

Een telemetriegrootverbruikmeetinrichting registreert:

  • a. per meetperiode van 15 minuten de op het overdrachtspunt van de aansluiting uitgewisselde energie;

  • b. de totale hoeveelheid met het net uitgewisselde energie op één of twee telwerk(en) (enkeltarief respectievelijk normaaltarief en laagtarief) met bijbehorende vermenigvuldigingsfactoren;

  • c. indien dit volgens 2.4.3 en 2.4.4 van toepassing is, het aantal kvarh per maand.

  • d. indien dit volgens 2.4.5 van toepassing is, de kWmax.

4.3.5.2.

Bij de registratie van de in 4.3.5.1 genoemde uitgewisselde energie wordt onderscheid gemaakt naar de energie die de aangeslotene ontvangt en naar de energie die de aangeslotene levert.

4.3.5.3.

Een meetperiode is gerelateerd aan het tijdstip 00:00:00 volgens de nationale standaardtijd. De interne klok van de meetinrichting wijkt maximaal tien seconden af van de nationale standaardtijd.

4.3.5.4.

De afwijking van de starttijden en stoptijden van de meetperiode is niet groter dan tien seconden in de reguliere tijd tussen twee uitlezingen van de databuffers van de meetinrichting.

4.3.5.5.

In afwijking van 4.3.5.4 is bij uitval van het synchronisatiesysteem de afwijking van de start- en stoptijden van de meetperiode minder dan tien seconden gedurende een periode van maximaal een week.

4.3.5.6.

De energie, de blindenergie, het vermogen en het blindvermogen van de meetinrichting worden vastgesteld overeenkomstig de formules genoemd in bijlage 2.

4.3.5.7.

Bij de registratie van de in 2.4.4 genoemde blindenergie wordt uitsluitend onderscheid gemaakt tussen het in de zin van bijlage 2 leveren en ontvangen van blindenergie.

4.3.5.8.

Het volume dat gebruikt wordt in artikel 3.9.3 van de Tarievencode elektriciteit als tariefdrager voor blindenergie wordt bepaald met inachtneming van de in bijlage 2 gedefinieerde voorwaarden.

4.3.6. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen die niet onder de Metrologiewet vallen

4.3.6.1.

Ingeval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting, de in B1.1 en B1.2 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijden. Dit geldt ook indien de primaire delen van de meetinrichting niet in het overdrachtspunt van de aansluiting zijn geplaatst.

4.3.6.2.

Ingeval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting ten behoeve van een productie-installatie niet de in B1.3 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking overschrijden.

4.3.6.3.

Ingeval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting aangesloten via stroomstransformatoren de in B1.4 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijden.

4.3.6.4.

Ingeval van een aansluiting op laagspanningsniveau met een direct aan te sluiten kWh-meter mag de maximaal toelaatbare afwijking van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting niet de in B1.5 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking overschrijden.

4.3.6.5.

Ingeval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting ten behoeve van een productie-installatie niet de in B1.6 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking overschrijden.

4.3.6.6.

Ingeval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een in gebruik zijnde meetinrichting, de in B1.7 en B1.8 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijden. Dit geldt ook indien de primaire delen van de meetinrichting niet in het overdrachtspunt van de aansluiting zijn geplaatst.

4.3.6.7.

Ingeval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een in gebruik zijnde meetinrichting ten behoeve van een productie-installatie de in B1.9 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijden.

4.3.6.8.

Ingeval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een in gebruik zijnde meetinrichting die is aangesloten via stroomstransformatoren de in B1.10 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijden.

4.3.6.9.

Ingeval van een aansluiting op laagspanningsniveau met een direct aan te sluiten kWh-meter mag de maximaal toelaatbare afwijking van een in gebruik zijnde meetinrichting de in B1.11 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijden.

4.3.6.10.

Ingeval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de maximaal toelaatbare afwijking van een in gebruik zijnde meetinrichting ten behoeve van een productie-installatie de in B1.12 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijden.

4.3.6.11.

De in 4.3.6.1 tot en met 4.3.6.10 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking gelden onder de volgende omstandigheden:

  • a. de temperatuur in de ruimte waarin de kWh-meter(s) en eventuele kvarh-meter(s) zich bevinden is niet lager dan -10 °C en niet hoger dan 45 °C;

  • b. de afwijking van de netfrequentie van de nominale waarde bedraagt ten hoogste 1%;

  • c. de afwijking van de netspanning van de nominale waarde bedraagt ten hoogste 10%.

4.3.6.12.

Bij aansluitingen op laagspanningsniveau is de in onderdeel c van artikel 4.3.6.11 genoemde nominale waarde van de netspanning 230 V.

4.3.6.13.

Bij aansluitingen op hoogspanningsniveau is de in onderdeel c van artikel 4.3.6.11 genoemde nominale waarde van de netspanning de door de netbeheerder toegekende spanning Uc.

4.3.6.14.

Op verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet toont de meetverantwoordelijke aan dat de maximaal toelaatbare afwijking van de meetinrichting de in 4.3.6.1 tot en met 4.3.6.10 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijdt met dien verstande dat:

4.3.6.15.

In andere dan de in 4.3.6.14, onderdelen a en b, genoemde gevallen, toont de meetverantwoordelijke op andere wijze aan dat de maximaal toelaatbare afwijking van de meetinrichting de in 4.3.6.1 tot en met 4.3.6.10 genoemde waarden voor de maximaal toelaatbare afwijking niet overschrijdt.

4.3.7. Storingen in de grootverbruikmeetinrichting

4.3.7.1.

Een storing in de meetinrichting bij de meting of bij de in hoofdstuk 5 bedoelde gegevensoverdracht dient zo spoedig mogelijk, doch binnen twee werkdagen nadat de storing is opgemerkt, verholpen te zijn.

4.3.7.2.

Een storing als bedoeld in 4.3.7.1 bij uitval van hetzij de hoofdmeting hetzij de controlemeting in een meetinrichting die geheel of gedeeltelijk dubbel is uitgevoerd dient zo spoedig mogelijk, doch binnen drie werkdagen nadat zij is opgemerkt, verholpen te zijn.

4.3.7.3.

Indien, in afwijking van 4.3.7.1 en 4.3.7.2, een oplossing binnen de in 4.3.7.1 respectievelijk 4.3.7.2 genoemde termijn niet mogelijk is, ontvangen de aangeslotene en de netbeheerder binnen twee werkdagen bericht binnen welke termijn de storing zal zijn verholpen.

4.3.7.4.

Indien in het geval van een dubbel uitgevoerde meetinrichting de hoofdmeting uitvalt, doch de controlemeting blijft functioneren, wordt verrekend op basis van de controlemeting.

4.3.7.5.

Storingen in het primaire deel van de meetinrichting worden door de meetverantwoordelijke onverwijld gemeld aan de beheerder van het primaire deel van de meetinrichting en voor zover relevant aan de aangeslotene.

4.3.7.6.

Indien het voor het verhelpen van een storing nodig is dat een medewerker van de meetverantwoordelijke wordt begeleid door een bevoegde medewerker van de netbeheerder, geldt hiervoor in aanvulling tot hetgeen is bepaald in 4.3.1.1, dat het verzoek om begeleiding binnen één werkdag wordt gehonoreerd.

5. Meetgegevensverzameling

5.1. Meetgegevensverzameling bij kleinverbruikmeetinrichtingen

5.1.1.

Ten minste eenmaal in de 36 maanden bepaalt de netbeheerder bij niet op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichtingen alsmede bij op afstand uitleesbare meetinrichtingen die administratief uitstaan de in 4.2.1.1 bedoelde meetgegevens door middel van aflezing op de meetinrichting bij de aangeslotene.

5.2. Meetgegevensverzameling bij profielgrootverbruikmeetinrichtingen en bij productiemeetinrichtingen

5.2.1.

Tenminste eenmaal per maand, tussen de vijfde werkdag voor en de vijfde werkdag na de maandwisseling bepaalt de meetverantwoordelijke bij profielgrootverbruikmeetinrichtingen op aansluitingen met een doorlaatwaarde groter dan 3x80A en bij productiemeetinrichtingen de in 4.3.4.1 bedoelde meetgegevens en slaat deze op in niet-vluchtige databuffers.

5.2.2.

Ten minste eenmaal per jaar, in de zes weken voorafgaande aan de maand die op grond van 2.1.5 onderdeel b, van de Informatiecode elektriciteit en gas is opgenomen in het aansluitingenregister, bepaalt de meetverantwoordelijke bij profielgrootverbruikmeetinrichtingen op aansluitingen met een doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk aan 3x80A de in 4.3.4.1 bedoelde meetgegevens en slaat deze op in niet-vluchtige databuffers.

5.2.3.

Indien een aangeslotene met een aansluiting groter dan 3x80A en met een productie-installatie voor duurzame of wkk-elektriciteit in aanmerking wenst te komen voor garanties van oorsprong respectievelijk wkk-certificaten voor niet-netlevering, geschiedt uitlezing van de meetinrichtingen zoals bedoeld in 2.1.1 sub b en c van deze code, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 van de Regeling garanties van oorsprong respectievelijk van de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling uiterlijk de eerste werkdag van de maand, waarbij de tijd tussen het uitlezen van de eerste en van de laatste van toepassing zijnde meetinrichting maximaal drie uur bedraagt.

5.2.4.

Indien een aangeslotene met een aansluiting kleiner dan of gelijk aan 3x80A en met een productie-installatie voor duurzame of wkk-elektriciteit in aanmerking wenst te komen voor garanties van oorsprong respectievelijk wkk-certificaten voor niet-netlevering, geschiedt uitlezing van de meetinrichting(en) bedoeld in 2.1.1 sub b en c van deze code zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 van de Regeling garanties van oorsprong respectievelijk de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling voor zover van toepassing tegelijk met de jaarlijkse bepaling van de meterstand zoals bedoeld in 5.2.2, waarbij de tijd tussen het uitlezen van de eerste en van de laatste van toepassing zijnde meetinrichting maximaal drie uur bedraagt.

5.2.5.

De in 5.2.1 tot en met 5.2.4 bedoelde bepaling van de meetgegevens vindt in de regel plaats door uit- of aflezing van de meetinrichting door de meetverantwoordelijke. De meetverantwoordelijke kan van de aangeslotene verlangen dat de aangeslotene zelf de tellerstand opneemt en deze tellerstand op een door de meetverantwoordelijke te bepalen wijze en binnen een door de meetverantwoordelijke aangegeven termijn ter kennis van de meetverantwoordelijke brengt.

5.2.6.

Indien de meetverantwoordelijke redelijkerwijs niet in staat is de tellerstand van de meetinrichting uit of af te lezen of de aangeslotene niet heeft voldaan aan het verlangen van de meetverantwoordelijke, zoals beschreven in 5.2.5, maakt de meetverantwoordelijke een schatting van de tellerstand(en).

5.2.7.

Ten minste eenmaal in de 36 maanden bepaalt de meetverantwoordelijke de meetgegevens genoemd in 5.2.1 tot en met 5.2.4 door aflezing op de meetinrichting bij de aangeslotene en slaat deze op in niet-vluchtige databuffers.

5.2.8.

Kennisneming van de in 5.2.1 tot en met 5.2.4 en 5.2.7 bedoelde meetgegevens is voorbehouden aan die partijen die daartoe op grond van deze code, wetgeving en/of rechtsgeldig gesloten overeenkomsten zijn gerechtigd.

5.2.10.

De meetverantwoordelijke bewaart de meetgegevens bedoeld in 5.2.1 tot en met 5.2.4 en 5.2.7 gedurende een periode van drie jaar.

5.3. Meetgegevensverzameling bij telemetriegrootverbruikmeetinrichtingen

5.3.1.

De meetverantwoordelijke verzamelt de in 4.3.5.1 genoemde meetgegevens op elektronische wijze op een zodanige wijze dat de resolutie van de meetgegevens daardoor niet wordt beïnvloed en slaat deze op in niet-vluchtige databuffers.

5.3.2.

In geval van een aansluiting met een aansluitcapaciteit groter dan 1 MVA, neemt de aangeslotene, samen met zijn meetverantwoordelijke, maatregelen om de verzameling van meetgegevens over een bepaald etmaal op de eerstvolgende werkdag te laten plaatsvinden.

5.3.3.

In afwijking van 5.3.1 worden, indien sprake is van overdracht van meetgegevens met behulp van pulsen, de maandelijkse tellerstanden door de meetverantwoordelijke berekend op basis van deze pulsen.

5.3.4.

Indien 5.3.3 van toepassing is, worden tenminste eenmaal per zes maanden de tellerstanden bepaald door het ter plaatse uit- of aflezen van de meetinrichting door de meetverantwoordelijke en worden de berekende tellerstanden gecorrigeerd op basis van de uit- of afgelezen tellerstanden.

5.3.5.

Kennisneming van de in 5.3.1, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde meetgegevens is voorbehouden aan die partijen die daartoe op grond van deze code, wetgeving en/of rechtsgeldig gesloten overeenkomsten zijn gerechtigd.

5.3.7.

De meetverantwoordelijke bewaart de meetgegevens bedoeld in 5.3.1, 5.3.3 en 5.3.4 gedurende een periode van drie jaar.