-
a. additionele blindstroominjectie wordt geactiveerd indien op de aansluitklemmen van
de afzonderlijke opwekkingseenheden van de power park module één van de volgende verschijnselen
plaatsvindt:
-
1°. een afwijking van meer dan 10% van de effectieve waarde van de nominale spanning;
of
-
2°. een sprongsgewijze verandering van de momentane sinusvormige spanning vóór het optreden
van de fout ter grootte van tenminste 5% van de piekwaarde van de nominale spanning;
-
b. de spanningsregeling zorgt ervoor dat de aanvoer van additionele blindstroom, afkomstig
van de aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheden van de power park module,
met minimaal 2% en maximaal 6% van de nominale stroom per procent spanningsafwijking
verzekerd is;
-
c. de stijgtijd (de tijd vanaf de storingsaanvang die ervoor nodig is dat de te injecteren
additionele blindstroom voor het eerst een waarde van 90% van de stabiele eindwaarde
bereikt) is maximaal 30 ms; de inslingertijd (de tijd vanaf de storingsaanvang die
ervoor nodig is dat de te injecteren additionele blindstroom blijvend tussen 90% en
110% van de stabiele eindwaarde is) is maximaal 60 ms;
-
d. additionele blindstroominjectie wordt geleverd met een spanningslimiet van ten minste
120% van de nominale spanning op de aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheden
van de power park module;
-
e. de te injecteren additionele blindstroom ΔIB (gedefinieerd als het verschil van de blindstroom tijdens de storing (IB) en de blindstroom voor de storing (IB0)) is evenredig aan de spanningsafwijking als volgt: ΔIB = ((U-U0) / UN) * IN * k
waarbij: ΔIB: additionele blindstroominjectie;
(U-U0) / UN: relatieve spanningsafwijking in pu;
U: spanning tijdens de storing;
U0: spanning vóór de storing;
UN: nominale spanning;
IN: nominale stroom;
k: helling voor de additionele blindstroominjectie;
-
f. het aanpassingsbereik van k is: 2 ≤ k ≤ 6;
-
g. de aanpassingsstap van k is kleiner dan of gelijk aan 0,5 pu;
-
h. de standaardwaarde van k is: 2 voor een power park module aangesloten op een net met
een nominale spanning lager dan 66 kV en de standaardwaarde van k is 5 voor een power
park module aangesloten op een net met een nominale spanning van 66 kV en hoger; indien
een andere waarde dan de standaardwaarde wordt overeengekomen, wordt deze vastgelegd
in de aansluit- en transportovereenkomst;
-
i. in geval van wijziging van het instelpunt geeft de netbeheerder twee weken van tevoren
een kennisgeving aan de aangeslotene;
-
j. de additionele blindstroominjectie mag worden beëindigd bij terugkeer van de spanningsafwijking
(van een waarde van meer dan 10%) naar een waarde van minder dan 10% van de effectieve
nominale waarde op de aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheden van
de power park module of na een tijdsbestek van vijf seconden na het begin van de fout;
een herhaald activeren van de additionele blindstroominjectie nadat deze vanwege het
bereiken van het einde van de fout is beëindigd, moet conceptueel worden vermeden;
-
k. de te injecteren blindstroom bedraagt minimaal IN bij maximale spanningsdaling; een hogere waarde van de blindstroom dan IN wordt niet geëist;
-
l. de tolerantie voor de grootte van de blindstroominjectie bij een spanningsverlaging
is bepaald door lijnen boven en onder de karakteristiek die de grootte van de additionele
blindstroominjectie als functie van de spanningsverandering beschrijft, met als parameters:
-
1°. de bovengrens voor de tolerantie is bepaald door een lijn met een hellingshoek van
constante k gelijk aan de ingestelde waarde en met een verhoging van 10% ten opzichte
van de lijn door de oorsprong met dezelfde hellingshoek;
-
2°. de ondergrens voor de tolerantie is bepaald door een lijn met een hellingshoek van
constante k gelijk aan de ingestelde waarde en met een verlaging van 20% ten opzichte
van de lijn door de oorsprong met dezelfde hellingshoek;
-
m. bij een spanning lager dan 15% Uc is het leveren van stroom niet verplicht.