Op basis van tabel 1 bepaalt de netbeheerder, rekening houdend met het bepaalde in
2.2.1 alsmede met de aard en de omvang van de elektrische installatie, in welke vorm van
de in 3.1.2 genoemde vormen de transportcapaciteit op de aansluiting ter beschikking wordt gesteld.
Het is de netbeheerder toegestaan om voor zijn gebied afwijkende tabelwaarden voor
de aansluitcapaciteit vast te stellen. Deze afwijkende waarden liggen ter inzage bij
de netbeheerder en worden, ook bij wijzigingen ervan, schriftelijk gemeld bij de Autoriteit
Consument en Markt.
Tabel 1
Aansluitcapaciteit
|
Nominale aansluitspanning
|
Opmerkingen
|
< 5,5 kVA
|
0,23 kV
|
|
> 5,5 kVA en t/m 60 kVA
|
0,4 kV
|
|
> 60 kVA en t/m 0,3 MVA af secundaire zijde LS- transformator
|
0,4 kV
|
|
> 0,3 MVA en t/m 3,0 MVA
|
> 1 kV en < 25kV
|
|
> 3,0 MVA en t/m 100 MVA
|
25 kV tot en met 50 kV
|
In gebieden waar geen spanning van 25 kV tot en met 50 kV voorhanden is wordt op het
naast hogere of lagere spanningsniveau aangesloten. De netbeheerder dient daartoe
de waarden voor de aansluitcapaciteit aan te passen
|
>100 MVA
|
> 50 kV
|
|
Slechts indien de aangeslotene zich schriftelijk bij de netbeheerder akkoord heeft
verklaard, is het de netbeheerder toegestaan af te wijken van het spanningsniveau
in de tabel (bij afwijkingen vanaf het 25 kV spanningsniveau is het mogelijk dat de
aangeslotene daardoor voor het transporttarief in een andere klasse terechtkomt).
Bij aangeslotenen op laagspanningsnetten alsmede bij aangeslotenen op hoogspanningsnetten
met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen kleiner dan 2 MW, dan wel een
ander door de netbeheerder te bepalen vermogen, wordt ten behoeve van de netbeheerder
eenmalig bij aansluiting een belastingkarakteristiek vastgesteld, die kenmerkend is
voor de categorie waartoe de aangesloten installatie behoort en wordt voorts het gecontracteerde
en beschikbaar gesteld vermogen voor de desbetreffende aansluiting vastgelegd.
Wanneer de aard van de in 2.1.1.3 bedoelde installatie zodanig wijzigt, dat zij tot een andere categorie gaat behoren,
meldt de aangeslotene zulks aan de netbeheerder en stelt de netbeheerder een nieuwe
belastingkarakteristiek vast.
Het verbinden van de elektrische installatie met de aansluiting en met het primaire
gedeelte van de meetinrichting of de daartoe behorende stroomtransformatoren dan wel
de energietransformator(en) door middel waarvan de elektrische installatie op een
net van hoge spanning wordt aangesloten, geschiedt door of vanwege de netbeheerder.
Het verbinden van het primaire gedeelte van de meetinrichting met het secundaire gedeelte
van de meetinrichting geschiedt door de netbeheerder of een derde die conform de Meetcode elektriciteit een erkenning heeft als meetverantwoordelijke.
De netbeheerder en de aangeslotene komen voor elk van de verbindingen behorende tot
de aansluiting de locatie van het bijbehorende overdrachtspunt overeen.
Aan elke aansluiting kent de netbeheerder een primair allocatiepunt toe ongeacht het
aantal overdrachtspunten van een aansluiting, met uitzondering van aansluitingen tussen
netten waarvoor een netbeheerder is aangewezen zoals gedefinieerd in artikel 1 lid 1 onder k van de Elektriciteitswet 1998.
Indien een aansluiting waaraan een primair allocatiepunt is toegekend, bestaat uit
meer dan één verbinding en de installaties die zich achter die verbindingen bevinden
niet elektrisch gekoppeld zijn of kunnen worden anders dan via de netzijde van de
aansluiting, kent de netbeheerder op verzoek van de aangeslotene een of meer secundaire
allocatiepunten aan de aansluiting toe ten behoeve van het faciliteren van meerdere
overeenkomsten met leveranciers en programmaverantwoordelijken op die aansluiting
onder voorwaarde dat:
-
a. elk allocatiepunt bij een afzonderlijke installatie behoort, die niet elektrisch gekoppeld
is of kan worden met een andere installatie anders dan via de netzijde van de aansluiting;
-
b. de afzonderlijke installaties als bedoeld in onderdeel a, zich op dezelfde onroerende
zaak bevinden, met uitzondering van aansluitingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998;
-
c. de installatie die bij een secundair allocatiepunt hoort, niet wordt gebruikt ten
behoeve van bewoning van een ruimte;
-
d. op het overdrachtspunt van elke verbinding zich een meetinrichting bevindt conform
de artikelen 2.1.3.1 tot en met 2.1.3.4 en conform de voorwaarden voor meetinrichtingen die op grond van de Meetcode elektriciteit van toepassing zijn op de desbetreffende aansluiting;
-
e. de locatie van elk van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, aan de voorwaarden
in paragraaf 2.1.2 voldoet;
-
f. indien het een grootverbruikaansluiting betreft, voldaan wordt aan artikel 1.2.3.2 van de Meetcode elektriciteit;
-
g. er sprake is van één aansluit- en transportovereenkomst tussen de aangeslotene en
de netbeheerder voor de desbetreffende aansluiting, ongeacht het aantal aan die aansluiting
toegekende allocatiepunten en ongeacht het aantal leveringsovereenkomsten met verschillende
leveranciers.
Indien een aansluiting waaraan een primair allocatiepunt is toegekend, bestaat uit
één verbinding of uit meerdere elektrisch parallelle verbindingen, kent de netbeheerder
op verzoek van de aangeslotene een of meer secundaire allocatiepunten aan de aansluiting
toe ten behoeve van het faciliteren van meerdere overeenkomsten met leveranciers en
programmaverantwoordelijken op die aansluiting onder voorwaarde dat:
-
a. elk allocatiepunt bij een afzonderlijke installatie behoort, die niet elektrisch gekoppeld
is of kan worden met een andere installatie anders dan via de netzijde van de aansluiting;
-
b. de afzonderlijke installaties als bedoeld in onderdeel a, zich op dezelfde onroerende
zaak bevinden, met uitzondering van aansluitingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998;
-
c. de installatie die bij een secundair allocatiepunt hoort, niet wordt gebruikt ten
behoeve van bewoning van een ruimte;
-
d. op de grens tussen elke afzonderlijke installatie, als bedoeld in onderdeel a, en
de aansluiting waarachter deze zich bevindt, zich een meetinrichting bevindt conform
de artikelen 2.1.3.1 tot en met 2.1.3.4 en conform de voorwaarden voor meetinrichtingen die op grond van de Meetcode elektriciteit van toepassing zijn op de desbetreffende aansluiting;
-
e. de locatie van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, aan de voorwaarden
in paragraaf 2.1.2 voldoet;
-
f. de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, zich bevinden in elkaars onmiddellijke
nabijheid in dezelfde meterkast of meterruimte en zich zo dicht mogelijk bij het overdrachtspunt
van de aansluiting bevinden;
-
g. tussen de locatie van het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de
meetinrichtingen als bedoeld in onderdeel d geen energie-uitwisseling plaatsvindt
met een andere installatie;
-
h. indien het een grootverbruikaansluiting betreft, voldaan wordt aan artikel 1.2.3.2 van de Meetcode elektriciteit;
-
i. er sprake is van één aansluit- en transportovereenkomst tussen de aangeslotene en
de netbeheerder voor de desbetreffende aansluiting, ongeacht het aantal aan die aansluiting
toegekende allocatiepunten en ongeacht het aantal leveringsovereenkomsten met verschillende
leveranciers.
Indien, in afwijking van artikel 2.1.1.10, onderdeel f, in geval van een grootverbruikaansluiting, zich een transformator bevindt tussen
het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen, als
bedoeld in artikel 2.1.1.10, onderdeel d, geldt in aanvulling op artikel 2.1.1.10
dat:
-
a. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting zorg draagt voor een zodanige
correctie van de meetgegevens afkomstig uit de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.1.1.10, onderdeel d, dat de aan de allocatiepunten toegewezen energie-uitwisseling tezamen de totale
energie-uitwisseling op het overdrachtspunt representeren;
-
b. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting de energieverliezen tussen
het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen als bedoeld
in artikel 2.1.1.10, onderdeel d, toebedeelt aan het primaire allocatiepunt van die aansluiting, tenzij de meetverantwoordelijke
op de desbetreffende aansluiting een andere verdeling over de allocatiepunten overeenkomt
met de aangeslotene.
Indien, in afwijking van artikel 2.1.1.10, onderdeel f, in geval van een grootverbruikaansluiting zich een kabeltracé, en eventueel een
transformator, bevindt tussen het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie
van één of meer van de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.1.1.10, onderdeel
d, geldt in aanvulling op artikel 2.1.1.10 dat:
-
a. er naast de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.1.1.10, onderdeel d, zich ook op het overdrachtspunt van de aansluiting een meetinrichting bevindt conform
de Meetcode elektriciteit;
-
b. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting zorg draagt voor een zodanige
correctie van de meetgegevens afkomstig uit de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.1.1.10, onderdeel d, dat de aan de allocatiepunten toegewezen energie-uitwisseling tezamen de totale
energie-uitwisseling op het overdrachtspunt representeren;
-
c. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting de energieverliezen tussen
het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen als bedoeld
in artikel 2.1.1.10, onderdeel d, toebedeelt aan het primaire allocatiepunt van die aansluiting, tenzij de meetverantwoordelijke
op de desbetreffende aansluiting een andere verdeling over de allocatiepunten overeenkomt
met de aangeslotene.
Aan een grootverbruikaansluiting waaraan een primair allocatiepunt is toegekend, kent
de netbeheerder op verzoek van de aangeslotene een of meer secundaire allocatiepunten
toe, ongeacht het aantal verbindingen waaruit de aansluiting bestaat, ten behoeve
van het faciliteren van meerdere overeenkomsten met leveranciers en programmaverantwoordelijken
op die aansluiting onder voorwaarde dat:
-
a. elk allocatiepunt bij een afzonderlijke installatie behoort, die niet elektrisch gekoppeld
is of kan worden met een andere installatie anders dan via de in onderdeel d bedoelde
grens;
-
b. de afzonderlijke installaties als bedoeld in onderdeel a zich op dezelfde onroerende
zaak bevinden, met uitzondering van aansluitingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Elektriciteitswet 1998;
-
c. de installatie die bij een secundair allocatiepunt hoort, niet wordt gebruikt ten
behoeve van bewoning van een ruimte;
-
d. op het overdrachtspunt van de aansluiting en op elke grens tussen de afzonderlijke
installaties, als bedoeld in onderdeel a, en de andere installatie(s) achter de desbetreffende
aansluiting, zich een meetinrichting bevindt conform de artikelen 2.1.3.1 tot en met 2.1.3.4 en conform de voorwaarden voor meetinrichtingen die op grond van de Meetcode elektriciteit van toepassing zijn op de desbetreffende aansluiting;
-
e. tussen een afzonderlijke installatie als bedoeld in onderdeel a en het overdrachtspunt
van de aansluiting op het net zich maximaal één andere installatie bevindt;
-
f. de locatie van elk van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, aan de voorwaarden
in paragraaf 2.1.2 voldoet;
-
g. het primaire deel van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, die zich niet
op het overdrachtspunt van de aansluiting bevinden, aan artikel 2.6.5 van de Meetcode elektriciteit voldoet;
-
h. voldaan wordt aan artikel 1.2.3.2 van de Meetcode elektriciteit;
-
i. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting zorg draagt voor een zodanige
bewerking van de meetgegevens afkomstig uit de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel
d, dat de meetgegevens per allocatiepunt de energie-uitwisseling met het net representeren;
-
j. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting de energieverliezen tussen
het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen als bedoeld
in onderdeel d, toebedeelt aan het primaire allocatiepunt van die aansluiting, tenzij
de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting een andere verdeling over
de allocatiepunten overeenkomt met de aangeslotene;
-
k. er sprake is van één aansluit- en transportovereenkomst tussen de aangeslotene en
de netbeheerder voor de desbetreffende aansluiting, ongeacht het aantal aan die aansluiting
toegekende allocatiepunten en ongeacht het aantal leveringsovereenkomsten met verschillende
leveranciers.
2.1.2. De omgeving van de aansluiting
De aangeslotene heeft de plicht ervoor te zorgen dat de aansluiting goed bereikbaar
blijft.
De toegang tot de ruimte waarin zich de meetinrichting en de tot de aansluiting behorende
apparatuur bevinden, wordt niet op een naar het oordeel van de netbeheerder ontoelaatbare
wijze belemmerd.
Verzegelingen die door of vanwege de netbeheerder zijn aangebracht op de meetinrichting
of op delen van de aansluiting worden niet geschonden of verbroken tenzij de netbeheerder
uitdrukkelijk toestemming geeft tot het verbreken van de verzegeling.
De aangeslotene is gehouden alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem verwacht
kunnen worden om schade aan het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting
te voorkomen.
De meetinrichting en de tot de aansluiting behorende apparatuur worden niet opgesteld
in vochtige ruimten, ruimten met bijtende gassen, dampen of stoffen, ruimten met ontploffingsgevaar
en ruimten met brandgevaar.
Boven of in de onmiddellijke nabijheid van de meetinrichting komen geen water-, stoom-
of soortgelijke leidingen voor, tenzij, ter beoordeling van de netbeheerder, passende
voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de meetinrichting.
2.1.3. De comptabele meting
Tenzij op grond van deze code anders is bepaald, heeft de aangeslotene de plicht te
zorgen voor comptabele meting bij het overdrachtspunt van de aansluiting met inachtneming
van de Meetcode elektriciteit.
De plaats van de comptabele meetinrichting wordt bepaald door de netbeheerder in overleg
met de aangeslotene en, indien de aangeslotene een grootverbruiker is en hij zijn
meetverantwoordelijkheid heeft overgedragen, met de door hem op grond van de Meetcode elektriciteit aangewezen meetverantwoordelijke.
De comptabel te meten grootheden worden vastgelegd in het aansluitcontract.
De comptabele meetinrichting registreert de grootheden in het overdachtspunt van de
aansluiting. In geval van aansluitingen met een of meer secundaire allocatiepunten
gebeurt dat voor elk allocatiepunt afzonderlijk.
In afwijking van het bepaalde in 2.1.3.1, hoeft een aangeslotene met een aansluiting met doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk
aan 3x25A niet te zorgen voor comptabele meting indien:
Ingeval van een aansluiting als bedoeld in 2.1.3.5 is de aangeslotene verplicht ervoor te zorgen dat de netbeheerder altijd over de
meest actuele informatie beschikt ten aanzien van:
-
a. het geïnstalleerde vermogen van de installatie;
-
b. de in- en uitschakeltijden van de installatie;
-
c. de tijden dat niet het volledige vermogen van de installatie wordt benut en de omvang
van het dan ingeschakelde vermogen en
-
d. voor zover van toepassing, de overige gegevens als bedoeld in bijlage 2 bij de Informatiecode elektriciteit en gas.
Indien er wijzigingen worden aangebracht in de installatie of apparatuur achter een
overdrachtspunt van een aansluiting, zoals bedoeld in artikel 2.1.3.5, meldt de aangeslotene dit aan de netbeheerder teneinde te kunnen beoordelen of continuering
van de onbemeten situatie verantwoord is.
Indien de netbeheerder twijfelt aan de juistheid of de volledigheid van de hem conform
2.1.3.6 verstrekte gegevens of niet in staat blijkt te zijn de hoeveelheid te transporteren
elektriciteit conform 2.1.3.5 sub b goed te berekenen, kan hij de aangeslotene opdragen tijdelijk te zorgen voor comptabele
meting conform 2.1.3.1. Onverminderd hetgeen bepaald is in de aansluit- en transportovereenkomst is de netbeheerder
gerechtigd tijdelijk een meetinrichting te plaatsen en metingen te (laten) verrichten
indien de aangeslotene aan een verzoek als bedoeld in de eerste volzin geen gehoor
geeft.
In afwijking van artikel 2.1.3.1 hoeft een aangeslotene met een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 3x25A
niet te zorgen voor comptabele meting, indien:
-
a. het een in artikel 2.1.3.5 sub a bedoelde installatie betreft en
-
b. de netbeheerder de in een jaar te transporteren hoeveelheid elektriciteit goed kan
berekenen en de aangeslotene er mee instemt dat op basis van het aldus berekende verbruik
de door hem verschuldigde transportkosten berekend worden en
-
c. voor deze installatie kan worden volstaan met een aansluiting met een doorlaatwaarde
kleiner dan of gelijk aan 3x25A, gelet op het geïnstalleerde vermogen van de installatie
en
-
d. de aangeslotene bij de netbeheerder een verzoek heeft ingediend tot verlaging van
de doorlaatwaarde van de aansluiting tot een waarde kleiner dan of gelijk aan 3x25A.
De beveiliging van elektrische installaties en onderdelen daarvan is selectief ten
opzichte van de beveiliging die de netbeheerder in de aansluiting van de elektrische
installatie of in het voedende net toepast.
Bij de dimensionering van de elektrische installatie wordt rekening gehouden met de
door de netbeheerder toe te passen beveiliging.
De netbeheerder informeert de aangeslotene en overlegt met hem voor zover van toepassing
bij eerste aansluiting en bij latere wijzigingen van het net omtrent:
-
a. de beveiligingsfilosofie;
-
b. de minimum en maximum waarde van het kortsluitvermogen tijdens de normale bedrijfstoestand;
-
c. de wijze van sterpuntsbehandeling;
-
d. de isolatiecoördinatie;
-
e. de netconfiguratie;
-
f. de bedrijfsvoering.
Voor zover de bovengenoemde gegevens nodig zijn voor de bedrijfsvoering van de aangeslotene
worden deze in het aansluitcontract vastgelegd. Zowel de aangeslotene als de netbeheerder
kunnen het vastgelegde maximale kortsluitvermogen slechts in overleg met elkaar aanpassen.
2.1.5. De elektrische installatie
De elektrische installaties bevatten geen bedrijfsmiddelen die tot invoeding in het
net van de netbeheerder kunnen leiden, tenzij aan de aanvullende voorwaarden voor
productie-eenheden zoals opgenomen in 2.4 of 2.5 wordt voldaan. De aangeslotene stelt de netbeheerder tijdig op de hoogte van zijn
voornemen tot invoeding, opdat de netbeheerder eventueel noodzakelijke wijzigingen
in het net kan doorvoeren.
Alle productie-eenheden van de aangeslotene, die niet direct op het net van de netbeheerder
zijn aangesloten, maar die wel parallel met dat net draaien, voldoen aan de aanvullende
voorwaarden voor productie-eenheden, genoemd in 2.4 of 2.5.
Onverminderd het in of krachtens deze code bepaalde voldoen alle bedrijfsmiddelen
en toestellen in of aangesloten op de elektrische installaties aan de op deze bedrijfsmiddelen
en toestellen van toepassing zijnde normen.
De elektrische installatie is bestand tegen het door de netbeheerder ter plaatse verwachte
kortsluitvermogen.
Elektrische installaties en de daarop aangesloten toestellen veroorzaken via het net
van de netbeheerder geen ontoelaatbare hinder. In afwijking van het in 2.1.5.7, 2.1.5.8, 2.2.4.16 en 2.2.4.17 bepaalde kan de netbeheerder de aangeslotene aanschrijven tot het treffen van zodanige
voorzieningen dat de ontoelaatbare hinder ophoudt, dan wel voor een door hem te bepalen
aantal uren de aangeslotene verbieden om door hem aan te wijzen toestellen en motoren
te gebruiken.
Indien de aangeslotene geen nadere contractuele afspraken heeft gemaakt met de netbeheerder
daaromtrent, varieert de arbeidsfactor in het overdrachtspunt tussen 0,85 (inductief)
en 1,0, tenzij sprake is van kortstondige afwijkingen en van perioden met zeer lage
belasting.
In afwijking van het bepaalde in 2.1.5.6 mag de arbeidsfactor van een productie-eenheid die is aangesloten op een net met
een spanningsniveau van meer dan 1 kV, maar minder dan 110 kV, eventueel in combinatie
met de vermogenselektronische netkoppeling, in het overdrachtspunt liggen tussen 0,98
(capacitief) of 0,98 (inductief).
De in een elektrische installatie opgenomen machines, toestellen, materialen en onderdelen
voldoen aan de voor de handel daarin of het gebruik daarvan vastgestelde wettelijke
voorschriften.
De aangeslotene toont aan dat bij machines, toestellen, materialen en onderdelen in
elektrische installaties of aangesloten op elektrische installaties waarvan de elektromagnetische
comptabiliteit niet is vastgelegd in een wettelijke regeling, op het netaansluitpunt
wordt voldaan aan de voorschriften ter zake van elektromagnetische compatibiliteit
die door de netbeheerder zijn vastgesteld.
-
a. Voor apparatuur met een vermogen groter dan 11 kVA zijn de "Richtlijnen voor toelaatbare
harmonische stromen geproduceerd door apparatuur met een vermogen groter dan 11 kVA"
d.d. januari 1996 uitgegeven door EnergieNed van toepassing.
-
b. Voor de aansluiting van éénfasige tractievoedingen op hoogspanningsnetten is de “Richtlijn
voor harmonische stromen en netspanningsasymmetrie bij éénfasige 25 kV-voedingen”
d.d. maart 1999, uitgegeven door EnergieNed van toepassing.