Bij opstelling van verscheidene invoedingsinstallaties op één locatie gelden de in
deze paragraaf genoemde voorwaarden voor elke invoedingsinstallatie afzonderlijk.
De voorwaarden gelden voor het technisch ontwerp en het gedrag tijdens bedrijf van
de invoedingsinstallatie in zijn totaliteit.
In geval van invoeding van andere gassen dan bedoeld in 2.5.1.3, kan de netbeheerder in overleg met de invoeder voor onderdelen van paragrafen 2.5 en 3.4 aanvullende of afwijkende voorwaarden overeenkomen op basis van maatwerk, voor die
gevallen waarin de in genoemde paragrafen opgenomen voorwaarden niet voorzien.
De regionale netbeheerder bepaalt de druk waarbij en de plaats in het net waarop het
gas wordt ingevoed.
De regionale netbeheerder maakt op verzoek van de invoeder binnen een maand een verkenning
naar invoedingsmogelijkheden op basis waarvan de invoeder kan beslissen om over te
gaan tot een offerteverzoek aan de netbeheerder voor een aansluiting van een invoedingsinstallatie.
De invoeder doet bij dit verzoek een opgave van de beoogde invoedingslocatie en de
gewenste invoedingscapaciteit. Aan de uitkomsten van deze verkenning kunnen geen rechten
worden ontleend.
De regionale netbeheerder brengt binnen twee maanden na een schriftelijk verzoek daartoe
een offerte uit voor de aansluiting van een invoedingsinstallatie, waarbij de maximaal
geoffreerde capaciteit is gebaseerd op de op grond van 2.5.1.6 uitgevoerde verkenning.
De regionale netbeheerder handelt offerteaanvragen, zoals bedoeld in 2.5.1.7, af in volgorde van binnenkomst.
De in 2.5.1.7 bedoelde offerte heeft een geldigheidstermijn van drie maanden.
Gedurende de periode vanaf het schriftelijk verzoek, zoals bedoeld in 2.5.1.7, tot het aflopen van de geldigheidstermijn van de offerte, zoals bedoeld in 2.5.1.9, reserveert de regionale netbeheerder een hoeveelheid transportcapaciteit conform
de offerteaanvraag van de invoeder, zoals bedoeld in 2.5.1.7, tot maximaal de hoeveelheid
zoals vastgesteld in de verkenning op grond van 2.5.1.6.
Indien geen verkenning, zoals bedoeld in 2.5.1.6, is uitgevoerd voorafgaand aan de offerteaanvraag, zoals bedoeld in 2.5.1.7, bepaalt de netbeheerder de hoeveelheid transportcapaciteit die ten behoeve van deze
offerteaanvraag gereserveerd wordt, tot een maximum van de transportcapaciteit zoals
verzocht in de offerteaanvraag.
Indien een invoeder niet binnen de in 2.5.1.9 bedoelde geldigheidstermijn van de offerte overgaat tot opdrachtverstrekking voor
aansluiting van de invoedingsinstallatie, vervalt de in 2.5.1.10 en 2.5.1.11 bedoelde reservering van transportcapaciteit.
Indien op grond van 2.5.1.12 een reservering van transportcapaciteit vervalt, beoordeelt de netbeheerder de consequenties
hiervan voor andere lopende offerteaanvragen voor aansluiting van een invoedingsinstallatie
en informeert de aanvragers hierover. Bij de herverdeling van beschikbare transportcapaciteit
handelt de netbeheerder in volgorde van aanvragen.
2.5.1a. De aansluiting van de invoedingsinstallatie
De aansluiting van de invoedingsinstallatie is voorzien van een monsterafnamepunt.
Indien tussen de regionale netbeheerder en de invoeder op grond van 2.5.2.5a wordt overeengekomen dat door de netbeheerder niet op afstand kan worden ingegrepen
via de voorziening voor automatische afschakeling in de invoedingsinstallatie, zoals
bedoeld in 2.5.2.5, is de aansluiting tevens voorzien van een door de regionale netbeheerder te bedienen
afsluitklep, om de invoeding op afstand te kunnen afschakelen.
De leidinglengte tussen het monsterafnamepunt en de plaats waar op grond van 2.5.2.4a injectie van odorant plaats vindt, bedraagt tenminste 100 maal de leidingdiameter.
Indien de injectie van het odorant, zoals bedoeld in 2.5.2.4a, plaats vindt aan de netzijde van de meetinrichting, bevindt het overdrachtspunt
van de aansluiting zich, in afwijking van 2.1.1.4 jo. 2.1.2.3, op de eerste koppeling van de inlaatafsluiter van de aansluiting van de invoedingsinstallatie,
zoals bedoeld in 2.5.1a.1, gezien vanuit de invoedingsinstallatie.
2.5.2. De invoedingsinstallatie
De invoedingsinstallatie is voorzien van een drukregeling en drukbeveiliging conform
NEN 1059:2010 “Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 – Gasvoorzieningssystemen
– Gasdrukregelstations voor transport en distributie” indien de werkdruk ten hoogste
0,5 bar is en conform NEN-EN 15001-1 “Gasinfrastructuur – Gasinstallatieleidingen”
indien de werkdruk hoger is dan 0,5 bar en ten hoogste 40 bar. De instelling van deze
drukregeling geschiedt in overleg tussen de invoeder en de regionale netbeheerder.
De beveiligingen van de invoedingsinstallatie zijn selectief ten opzichte van de beveiligingen
in het regionale gastransportnet. De invoeder draagt zorg voor en is verantwoordelijk
voor adequate beveiligingen van de invoedingsinstallatie tegen zowel storingen die
ontstaan in het regionale gastransportnet als extreme afwijkingen van de druk in het
regionale gastransportnet.
De invoedingsinstallatie is voorzien van twee in serie geschakelde gasgestuurde drukbeveiligingen,
ten behoeve van de automatische afschakeling van de invoedingsinstallatie ingeval
de invoedingsdruk boven een in overleg tussen regionale netbeheerder en invoeder vast
te stellen waarde komt. Beide drukbeveiligingen werken bij voorkeur volgens een onderling
verschillend principe.
De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening voor de meting van de temperatuur
van het in te voeden gas.
De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening voor injectie van odorant
zoals bedoeld in bijlage 2 van de Regeling gaskwaliteit. Deze voorziening bevat een bewaking van de volumevoorraad odorant en een controlemogelijkheid
voor de odorisatie.
De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening om partikels met een diameter
groter dan 0,3 micrometer te weerhouden met een doeltreffendheid van minimaal 99,95%.
Van deze voorwaarde wordt afgezien wanneer:
-
i) de invoeder een rapport overlegt aan de netbeheerder waaruit blijk dat er geen schadelijke
organismen kunnen voorkomen of zich kunnen vormen in het in te voeden gas;
-
ii) de netbeheerder de inhoud van het rapport heeft geverifieerd, en de juistheid daarvan
heeft kunnen vaststellen;
De netbeheerder informeert de invoeder over zijn bevindingen ten aanzien van de juistheid
van het overlegde rapport uiterlijk 4 weken na overleggen van dit rapport.
De invoedingsinstallatie is voorzien van een gaskwaliteitsmeetinrichting, die voldoet
aan de voorwaarden in hoofdstuk 5a van de Meetcode gas RNB, ten behoeve van registratie
en vaststelling van de fysische eigenschappen en hoedanigheden van het in te voeden
gas, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit.
De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening ten behoeve van automatische
afschakeling waarmee de invoedingsinstallatie wordt afgeschakeld, indien de kwaliteit
van het in te voeden gas buiten de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit bedoelde grenzen voor de gaskwaliteit komt, blijkend uit het signaal van één of meer
van de in 2.5.2.4 en 2.5.2.4a bedoelde bewakingsvoorzieningen of uit de doorlopende kwaliteitsbewaking, zoals bedoeld
in 5a.2.5 van de Meetcode gas RNB. De afschakeling duurt zo lang de gaskwaliteit zich
buiten de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit bedoelde grenzen
bevindt.
Door de netbeheerder kan op afstand worden ingegrepen via de voorziening voor automatische
afschakeling, zoals bedoeld in 2.5.2.5, om de invoeding te kunnen onderbreken, tenzij de netbeheerder en de invoeder zijn
overeengekomen dat de aansluiting van de invoedingsinstallatie is voorzien van een
door de regionale netbeheerder te bedienen afsluitklep. Deze automatische afstandschakeling
vindt plaats conform het Modbus/IEC 60870-5 protocol.
De invoedingsinstallatie is voorzien van een voorziening voor monsterafname.
2.5.2.7.
[Vervallen per 09-07-2016]
2.5.2.8.
[Vervallen per 09-07-2016]
Indien niet aan de voorwaarden voor invoeders wordt voldaan zodat de gaskwaliteit,
de systeemintegriteit van het gasdistributienet of de veiligheid in het geding zijn,
heeft de regionale netbeheerder uit voorzorg het recht op het onmiddellijk afsluiten
van de invoedingsinstallatie. De regionale netbeheerder stelt de invoeder daarvan
onmiddellijk op de hoogte. Indien anderszins niet aan de voorwaarden voor invoeders
wordt voldaan, stelt de regionale netbeheerder de invoeder een redelijke termijn om
de invoedingsinstallatie aan de vereiste voorwaarden aan te passen.
De voorwaarden zoals genoemd in 2.5.2.1 tot en met 2.5.2.3 zijn niet van toepassing indien tussen de netbeheerder en de invoeder wordt overeengekomen
dat de in deze artikelen genoemde voorzieningen worden opgenomen in de aansluiting
van de invoedingsinstallatie en worden beheerd door de netbeheerder.