1.31. Activiteitentoets voor een beleggingsentiteit
[Vervallen per 03-07-2020]
Gelet op artikel 4, zevende lid, van de NL IGA en artikel 2a, derde lid, van het UB WIB staat het een FI vrij om te kiezen voor de definitie van ‘investment entity’ uit de Final Regulations. Dit in plaats van de definitie in artikel 1.j van de NL IGA. Als een FI dat doet, kiest zij voor integrale toepassing van de definitie van ‘investment entity’ zoals omschreven in §1.1471-5(e)(4) zodat conform §1.1471-5(e)(4)(i)(B) van de definitie, zij eerder dan op grond van de definitie in de NL IGA een beleggingsentiteit is als haar activiteiten gemanaged worden door een andere beleggingsentiteit, een instelling die deposito’s neemt, een bewaarinstelling zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de NL IGA, of een verzekeringsmaatschappij of holdingmaatschappij zoals omschreven in §1.1471-5(e)(1)(iv) van de Final Regulations. De gemanagede beleggingsentiteit dient dan wel te voldoen aan de inkomenstoets van §1.1471-5(e)(4)(iv)(A).
De definitie van beleggingsentiteit zoals opgenomen in Sectie VIII.A.6 van de CRS is gelijk aan de hierboven beschreven integrale FATCA-definitie, dus met inbegrip van de aanvulling in de Final Regulations.
Een beleggingsentiteit mag voor toepassing van FATCA vasthouden aan de definitie van de NL IGA. Het gevolg kan zijn dat een entiteit geen FI is voor toepassing van de NL IGA, maar voor de CRS wel. Daarom wordt aangeraden gebruik te maken van de CRS definitie/integrale FATCA-definitie. De hierna volgende tekst gaat uit van de CRS en de integrale FATCA-definitie.
Een entiteit die in het kader van de bedrijfsuitoefening voor of namens een cliënt een of meer van de in Sectie VIII.A.6.a.i-iii van de CRS dan wel artikel 1.1.j. 1-3 van de NL IGA vermelde activiteiten uitvoert, wordt beschouwd als een beleggingsentiteit. Een entiteit die voor eigen rekening en risico zich ten doel heeft gesteld de beurshandel in opties of andere financiële instrumenten te onderhouden, wordt doorgaans niet geacht voor of namens een cliënt te handelen.
Als een beleggings-BV met een directeur-grootaandeelhouder als enige aandeelhouder in aandelen belegt, dan is geen sprake van een cliëntrelatie tussen de besloten vennootschap en de directeur-grootaandeelhouder, zodat de vennootschap geen beleggingsentiteit is. Indien echter de beleggingswerkzaamheden worden uitgevoerd door een professionele derde partij, dan is wel sprake van een cliëntrelatie tussen die derde partij en de vennootschap of de directeur-grootaandeelhouder. In dat geval is die professionele derde partij een beleggingsentiteit; in de systematiek van de CRS en de NL IGA is de beleggings-BV zelf daardoor ook een beleggingsentiteit. Zie ook 1.33 (aandeelhouders uit één familie).
Met betrekking tot de term ‘uitvoeren in het kader van de bedrijfsuitoefening’ is in §1.1471-5(e)(4)(i)(A) van de Final Regulations (en in Sectie VIII.A.6.b van de CRS) aangegeven dat sprake is van een beleggingsentiteit indien de bedrijfsuitoefening overwegend (‘primarily’) bestaat uit de beleggingsactiviteiten zoals die ook staan vermeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA. Dit betekent volgens §1.1471-5(e)(4)(iii)(A) van de Final Regulations dat pas van een beleggingsentiteit kan worden gesproken als voldaan wordt aan een inkomenstoets die inhoudt dat het bruto-inkomen uit beleggingsactiviteiten ten minste 50% van het totale bruto-inkomen moet bedragen gedurende:
− een periode van drie jaren eindigend op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt; of
− de periode van bestaan van de entiteit indien deze korter is dan die drie jaren.
De definitie van beleggingsentiteit in de Final Regulations ziet ook op het begrip ‘financial assets’ dat in de NL IGA niet voorkomt maar wel is gedefinieerd in §1.1471-5(e)(4)(ii) (en in Sectie VIII.A.7 van de CRS) en waartoe onroerende zaken niet behoren. Entiteiten die rechtstreeks onroerende zaken houden, zijn daarom alleen een beleggingsentiteit volgens de Final Regulations als is voldaan aan de inkomenstoets van §1.1471-5(e)(4)(iii) voor een self-managing entiteit of §1.1471-5(e)(4)(iv)(A) voor een gemanagede entiteit. Dit betekent dat het bruto-inkomen uit beleggingsactiviteiten (exclusief bruto-inkomsten uit (her)investering en handel in onroerende zaken) ten minste 50% van het totale bruto-inkomen van de entiteit moet bedragen gedurende:
− een periode van drie jaren eindigend op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt; of
− de periode van bestaan van de entiteit indien deze korter is dan die drie jaren.
(Sectie VIII.A.6 en 7 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA)