Beleidsregel kwaliteit opvang diersoorten

Geraadpleegd op 27-04-2025.
Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 november 2015, nr. DGAN-PDJNG 15151244, houdende vaststelling van beleidsregels over de kwaliteit van de opvang van beschermde inheemse diersoorten, beschermde uitheemse diersoorten en diersoorten die niet zijn opgenomen (beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten)

Artikel 1

Artikel 2

Een omgevingsvergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 1 wordt slechts aan een opvangcentrum verleend en een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 1 wordt slechts ten aanzien van een opvangcentrum gesteld, als:

  • a. het opvangcentrum van een vereniging of stichting is;

  • b. het doel in de statuten van die stichting of vereniging overeenkomt met het doel, opgenomen in artikel 2 van de bijlage bij dit besluit;

  • c. het opvangcentrum beschikt over een vakbekwaam dierverzorger; en

  • d. het opvangcentrum een register voert overeenkomstig artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren.

Artikel 3

Het handelen overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit wordt:

  • a. als voorschrift verbonden aan een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit en aan een ontheffing als bedoeld in artikel 1; en

  • b. gesteld met een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 1.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel kwaliteit opvang diersoorten.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 16 november 2015

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

M.H.P. van Dam

Bijlage behorend bij de artikelen 2, aanhef en onderdeel b, en 3 van de Beleidsregel kwaliteit opvang diersoorten

Protocol opvang niet-aangewezen diersoorten, van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten en niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten

Artikel 1. Definities

In dit protocol wordt verstaan onder:

Artikel 2. Doel

Het opvangcentrum heeft in ieder geval als doel:

  • a. het opvangen, verzorgen en revalideren van dieren die door ziekte, verwonding, verwezing, of door direct of indirect menselijk handelen of nalaten daarvan, tijdelijk niet zelfstandig kunnen overleven en het bieden van een passende structurele oplossing voor deze dieren; of

  • b. het opvangen van dieren van een niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort of niet-aangewezen diersoort, die door direct of indirect menselijk handelen of nalaten in Nederland terecht zijn gekomen en het bieden van een passende structurele oplossing voor deze dieren.

Artikel 3. Beperking activiteiten

  • 1. Met de opgevangen dieren vinden in het opvangcentrum geen commerciële activiteiten plaats, waaronder zijn begrepen het tentoonstellen van dieren, verkopen, verhuren, verhandelen en uitlenen van opgevangen dieren, of het gebruiken van opgevangen dieren bij evenementen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het tentoonstellen van dieren toegestaan voor zover dat in lijn is met het doel, bedoeld in artikel 2.

Artikel 4. Vastleggen handelwijze

  • 1. Het bestuur legt schriftelijk met inachtneming van de artikelen 5 tot en met 9, 11 tot en met 15, 19, 22, 25 en 26, het beleid ten aanzien van de volgende onderwerpen vast:

    • a) diersoorten en/of diercategorieën, en algemene werkwijze;

    • b) wettelijke vereisten opvang;

    • c) beheerder;

    • d) medewerkers;

    • e) verblijven;

    • f) het voorkomen van en het handelen na ontsnapping van dieren;

    • g) voeding;

    • h) hygiëne;

    • i) voorkomen van voortplanting;

    • j) dierverzorging;

    • k) structurele oplossingen voor dieren;

    • l) doden van opgevangen dieren;

    • m) bezoekers;

    • n) register.

  • 2. Het bestuur, de beheerder en de medewerkers van het opvangcentrum handelen conform het schriftelijk vastgestelde beleid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5. Diersoorten en/of diercategorieën, en algemene werkwijze

Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, stelt het bestuur van het opvangcentrum het volgende vast:

  • a. van welke diersoorten of diercategorieën dieren opgevangen worden;

  • b. de werkwijze van opvang, opname en acceptatie van aangeboden dieren; en

  • c. de werkwijze met betrekking tot dieren die permanent worden opgevangen.

Artikel 6. Wettelijke vereisten opvang

Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, stelt het bestuur van het opvangcentrum vast op welke wijze wordt gewaarborgd dat:

  • a. voldaan wordt aan de wettelijke vereisten omtrent opvang, met name de artikelen 3.12, 3.13 en 3.14 van het Besluit houders van dieren die in voorkomend geval van overeenkomstige toepassing zijn; en

  • b. bij de opvang rekening wordt gehouden met de aantoonbare bekwaamheid van de vaste vakbekwame dierverzorger(s) en de mogelijkheden die de middelen en de locatie van het opvangcentrum met zich meebrengen.

Artikel 7. Beheerder

  • 1. Het bestuur van het opvangcentrum benoemt een of meer natuurlijke personen tot beheerder of beheerders van een opvanginrichting.

  • 2. De beheerder, bedoeld in het eerste lid, is belast met de dagelijkse leiding van de opvanginrichting.

  • 3. Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel c, stelt het bestuur van het opvangcentrum de taken en bevoegdheden van de beheerder vast.

Artikel 8. Medewerkers

  • 1. Het opvangcentrum beschikt ten minste over één vaste vakbekwame dierverzorger.

  • 2. De dierverzorger, bedoeld in het eerste lid, is:

    • a. ingeval in de opvanginrichting gezelschapsdieren worden opgevangen vakbekwaam als deze voldoet aan de in artikel 3.11 van het Besluit houders van dieren gestelde vakbekwaamheidseisen;

    • b. ingeval in de opvanginrichting niet als gezelschapsdier gehouden dieren worden opgevangen, vakbekwaam als deze beschikt over:

      • 1°. een diploma ter afsluiting van een geaccrediteerde of erkende opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs die is geregistreerd in de Registratie instellingen en opleidingen (RIO) op grond van artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waarin kennis is opgedaan met betrekking tot het zorgdragen voor dieren en het zorgen voor informatieoverdracht, en minimaal 192 uur relevante ervaring, opgedaan in maximaal zes maanden; of

      • 2°. tenminste gedurende drie jaar, minimaal 160 uur per jaar opgedane ervaring, in een opvanginrichting waar de specifieke categorie van dieren werd gehouden waarvoor het opvangcentrum ontheffing aanvraagt.

  • 3. De dierverzorger, bedoeld in het eerste lid, kan tevens de beheerder zijn.

  • 4. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, bevat een beschrijving van het aantal vakbekwame dierverzorgers in relatie tot het aantal te verzorgen dieren.

  • 5. Het tweede lid, onderdeel b, is eerst van toepassing vijf jaar na inwerkingtreding van dit protocol op vakbekwame dierverzorgers die op het moment van inwerkingtreding van dit protocol reeds voldeden aan de in artikel 3.11 van het Besluit houders van dieren gestelde eisen, met dien verstande dat indien geen deelkwalificatie beschikbaar was voor de betreffende soort, volstaan kan worden met de deelkwalificaties die wel van toepassing kunnen zijn op de op te vangen soort.

Artikel 9. Verblijven

  • 1. Het beleid omtrent het verblijf, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, bevat een op de diersoort of diercategorie op basis van fysiologische en ethologische overeenkomsten toegespitste omschrijving van hetgeen als een geschikt verblijf wordt gezien. Daarbij wordt in ieder geval, overeenkomstig artikel 3.12, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, rekening gehouden met:

    • a. het soorteigen gedrag van de diersoorten;

    • b. de (sociale) levenswijze van de dieren, rekening houdend met de mogelijkheden van het individuele dier; en

    • c. de behoefte van het individuele dier in de verschillende fasen van het proces tot herstel wanneer het gaat om een verweesd, lichamelijk, psychisch ziek of gewond dier.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bevat het beleid ingeval het dieren betreft van van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten, rekening houdend met de behoefte van de specifieke diersoort, de criteria:

    • a. voor de locatie van het uitwenverblijf;

    • b. voor de constructie en inrichting voor het gebruik van het uitwenverblijf; en

    • c. op basis waarvan bepaald wordt of een dier in een uitwenverblijf geplaatst wordt en door wie het wordt verzorgd.

  • 3. De periode dat een dier in een gesloten uitwenverblijf is gehuisvest, valt binnen de maximale duur van de opvang, genoemd in artikel 18, tweede lid.

  • 4. In het register, bedoeld in artikel 26, wordt bijgehouden welke dieren in welk uitwenverblijf gehuisvest zijn.

Artikel 10. Huisvesting

  • 1. De artikelen 3.12, eerste lid, en 3.13, van het Besluit houders van dieren zijn van overeenkomstige toepassing op de opvang van dieren waar de beleidsregel op van toepassing is.

  • 2. De huisvesting is zodanig dat dieren die een roofdier-prooi relatie hebben, elkaar niet kunnen waarnemen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is het uitsluiten van audiovisueel contact bij vogels die een roofdier-prooi relatie hebben voldoende.

  • 4. De huisvesting van dieren van van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten wordt strikt gescheiden van de huisvesting van de andere dieren in de faciliteiten van het opvangcentrum.

Artikel 11. Voorkomen van en handelen na ontsnapping van dieren

Het beleid omtrent het voorkomen van en het handelen na ontsnapping, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel f, bevat een beschrijving van maatregelen en handelingen over hoe ontsnapping van dieren kan worden voorkomen en een beschrijving van de te treffen maatregelen en uit te voeren handelingen na ontsnapping van dieren van niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten en dieren waarbij sprake is van een dierziekte, zoönose, ziekteverwekker of ziekteverschijnsel die gemeld dient te worden op grond van de artikelen 1.29, 1.30 of 1.31 van het Besluit houders van dieren.

Artikel 12. Voeding

  • 1. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel g, bevat een op de diersoort of diercategorie toegespitste omschrijving van hetgeen als passende voeding wordt gezien. Daarbij wordt rekening gehouden met:

    • a. de natuurlijke voedingsbehoefte van de diersoorten of -categorieën en hoe deze zich verhoudt tot de aangeboden voedingsstoffen;

    • b. een voor de diersoort of -categorie toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer, dat wordt aangeboden op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van een dier van die soort of categorie; en

    • c. afstemming van de wijze van het aanbieden van water aan het natuurlijke gedrag van de diersoort of -categorie.

  • 2. Opgevangen dieren worden niet als voer voor andere dieren gebruikt.

  • 3. De voedingsmiddelen die nodig zijn voor de bereiding van het dieet van de opgevangen dieren, zijn kwalitatief goed en worden onder hygiënische omstandigheden opgeslagen.

Artikel 13. Hygiëne

  • 1. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel h, bevat instructies over het reinigen en desinfecteren met een toegelaten middel van de verblijven van de dieren.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bevat het beleid een beschrijving van hoe:

    • a. gehandeld wordt als een verblijf leeg komt te staan;

    • b. omgegaan wordt met de preventie van verspreiding van smetstoffen tussen de afzonderlijke ruimten;

    • c. omgegaan wordt met de bestrijding van ongedierte; en

    • d. de medewerkers en bezoekers van een opvangcentrum zich aan de hygiënevoorschriften kunnen houden.

Artikel 14. Voorkomen van voortplanting

Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel i, bevat:

  • a. de maatregelen die per diersoort, of diercategorie mogelijk zijn om dracht en voortplanting te voorkomen; en

  • b. een beschrijving van welke maatregelen als bedoeld in onderdeel a in welke situatie kunnen worden toegepast.

Artikel 15. Dierverzorging

  • 1. Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel j:

    • a. tot 1 juli 2025: legt het opvangcentrum het beleid of de handelwijze vast ten aanzien van de wijze waarop de toegang tot veterinaire zorg is verzekerd, hoe het onderzoek van binnengebrachte dieren plaatsvindt, en welke vakbekwame medewerker de eerste beoordeling uitvoert van het op te vangen dier;

    • b. vanaf 1 juli 2025:

      • 1°. legt het opvangcentrum vast met welke dierenartsenpraktijk(en) het opvangcentrum een vaste samenwerking heeft;

      • 2°. stelt het opvangcentrum samen met de dierenartsenpraktijk(en), bedoeld in onderdeel 1°, de volgende zaken in een werkprotocol vast:

        • de wijze waarop de toegang tot veterinaire zorg is verzekerd;

        • welke vakbekwame dierverzorger de eerste beoordeling uitvoert van het op te vangen dier;

        • een beschrijving van de algemene punten waarmee de lichamelijke en psychische gezondheidsstatus van een binnengebracht dier wordt beoordeeld en vastgesteld;

        • wanneer een dierenarts moet worden ingeschakeld; en

        • welke aandoeningen op welke wijze door een vakbekwame dierverzorger kunnen en mogen worden behandeld, en

      • 3°. spreekt het opvangcentrum met de dierenartsenpraktijk(en), bedoeld in onderdeel 1°, af dat een dierenarts van de praktijk minimaal eenmaal per jaar het opvangcentrum bezoekt, waarbij het werkprotocol wordt geëvalueerd en inzicht wordt verschaft in het register, bedoeld in artikel 26, en het logboek, bedoeld in artikel 27.

  • 2. Diergeneesmiddelen worden in overeenstemming met de bijsluiter bewaard op een afsluitbare plek.

Artikel 16. Controle

  • 1. De gezondheid, algehele conditie, voedselopname en ontlasting van alle dieren worden dagelijks gecontroleerd en geconstateerde afwijkingen worden bijgehouden door een medewerker van het opvangcentrum.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ingeval dagelijkse controle vanwege het jaarritme, behorende bij de fysiologie van het dier niet mogelijk is.

  • 3. De geconstateerde afwijkingen worden door de medewerker, binnen 48 uur na constatering, vastgelegd in het logboek, bedoeld in artikel 27, en, ingeval een medische behandeling wordt gestart, ook in het register, bedoeld in artikel 26.

  • 4. Dieren waarbij tijdens de dagelijkse inspectie, bedoeld in het eerste lid, afwijkingen worden geconstateerd, worden door een medewerker van het opvangcentrum gemeld bij een vakbekwame dierverzorger.

  • 5. Wanneer noodzakelijk wordt door een vakbekwame dierverzorger contact opgenomen met een dierenarts.

Artikel 17. Verdenking dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen

  • 1. Het opvangcentrum let op verschijnselen bij dieren die kunnen wijzen op een besmettelijke dierziekte, zoönose of overige ziekteverwekkers, dan wel op andere ziekteverschijnselen als bedoeld in de artikelen 1.29, 1.30 en 1.31 van het Besluit houders van dieren.

  • 2. Het opvangcentrum geeft bij de verschijnselen, bedoeld in het eerste lid, terstond kennis aan een op grond van artikel 5.9 van de Wet dieren aangewezen ambtenaar.

Artikel 18. Duur verblijf per soort

  • 1. Het opvangcentrum rondt het opvangproces af van de aan zijn zorgen toevertrouwde dieren met inachtneming van de maximale duur van opvang in het opvangcentrum, bedoeld in het tweede lid.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde maximale duur bedraagt voor:

    • a. vogels en zoogdieren, niet zijnde de onder b en c genoemde zoogdieren: twaalf maanden;

    • b. marterachtigen en vossen: negen maanden;

    • c. zeezoogdieren, hoefdieren, wilde zwijnen en herpetofauna: zes maanden.

  • 3. Als wordt voorzien dat een dier langer dan de maximale duur in het opvangcentrum verblijft, wordt in overleg met de dierenarts:

    • a. de structurele oplossing, bedoeld in artikel 19, voor dat specifieke dier heroverwogen; en

    • b. een onderbouwd plan opgesteld, waarmee toegewerkt wordt naar een structurele oplossing, dat wordt opgenomen in het register, bedoeld in artikel 26.

Artikel 19. Structurele oplossingen

  • 1. Het opvangcentrum vindt zo spoedig mogelijk een structurele oplossing voor het opgevangen dier, waarbij het welzijn van het desbetreffende dier van doorslaggevend belang is.

  • 2. Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel k, stelt het bestuur van het opvangcentrum in samenwerking met de dierenarts een afwegingskader vast met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing.

  • 3. Onder een structurele oplossing worden de volgende oplossingen verstaan:

    • a. het dier middels uitzetten in vrijheid stellen:

      • 1°. in het land van oorsprong, wanneer sprake is van een niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort; of

      • 2°. in Nederland, wanneer sprake is van een van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort;

    • b. het dier herplaatsen naar een hiervoor geschikte opvanglocatie in binnen- of buitenland;

    • c. het dier inzetten voor het herstel van opgevangen soortgenoten;

    • d. het dier levenslang onder de juiste omstandigheden in opvang houden;

    • e. het dier onderbrengen bij particulieren;

    • f. het doden van het dier, overeenkomstig paragraaf 1.3 van het Besluit houders van dieren.

  • 4. Wanneer de structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, niet kan worden toegepast, wordt gekozen voor de structurele oplossingen, bedoeld in het derde lid, onderdelen b of c. Wanneer de structurele oplossingen, bedoeld in het derde lid, onderdelen b en c, niet kunnen worden toegepast, wordt gekozen voor de structurele oplossingen, bedoeld in het derde lid, onderdelen d, e, of f.

  • 5. De structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, wordt uitgevoerd met inachtneming van artikel 20.

  • 6. De structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel c, wordt uitgevoerd met inachtneming van artikel 21.

  • 7. De structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel e, wordt uitgevoerd met inachtneming van artikel 22.

Artikel 20. Uitzetten van dieren van niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten

Als het oorspronkelijke biotoop van een dier van een niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort is te achterhalen, wordt bij de afweging voor de keuze om het dier middels uitzetten in vrijheid uit te zetten als bedoeld in artikel 19, derde lid, aanhef en onderdeel a, in ieder geval rekening gehouden met:

  • a. de bereidheid van het land van oorsprong om het dier op te nemen;

  • b. de invloed van het dier op de bestaande populatie;

  • c. de kosten voor het opvangcentrum;

  • d. de toepasselijke internationale afspraken; en

  • e. de richtlijnen voor herintroducties van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN).

Artikel 21. Inzetten dier voor herstel van soortgenoten

  • 1. Het inzetten van een opgevangen dier voor herstel van opgevangen soortgenoten, bedoeld in artikel 19, derde lid, aanhef en onderdeel c, is toegestaan als dit dier een belangrijke rol vervult in een of meer concrete gevallen van herstel van opgevangen soortgenoten, die anders geen redelijke kans op succesvol herstel hebben.

  • 2. De in het eerste lid genoemde opvang voor het herstel van soortgenoten kan alleen worden uitgevoerd zolang in redelijkheid mag worden aangenomen dat het dier in gevangenschap niet lijdt.

  • 3. Nadat het inzetten van het opgevangen dier voor herstel van opgevangen soortgenoten is afgerond, wordt opnieuw met inachtneming van artikel 19 beoordeeld welke structurele oplossing voor het dier wordt toegepast.

Artikel 22. Onderbrengen bij particulieren

  • 1. Een dier mag door een opvangcentrum bij een particulier worden ondergebracht, als:

    • a. de particulier beschikt over de noodzakelijke ontheffingen, vergunningen of maatwerkvoorschriften;

    • b. het welzijn van het dier dit toelaat;

    • c. de particuliere houder een geschikt verblijf en expertise heeft om dit dier te houden;

    • d. het dier in beginsel gedurende zijn hele leven bij de particuliere houder kan blijven, en

    • e. het verblijf waar het dier wordt ondergebracht voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, gestelde voorwaarden.

  • 2. Het opvangcentrum blijft eigenaar van het dier.

  • 3. Als de particulier niet meer voor het dier kan zorgen, wordt het dier teruggebracht naar het opvangcentrum.

  • 4. Het dier mag niet door de particulier worden verkocht, verhuurd, weggegeven, tentoongesteld, uitgeleend, gebruikt voor de fok of gebruikt bij evenementen.

  • 5. Het opvangcentrum sluit met de particulier een overeenkomst waarin wordt opgenomen dat:

    • a. de particulier zich verplicht tot naleving van de eisen genoemd in het eerste, tweede, derde en vierde lid;

    • b. het opvangcentrum eigenaar blijft van het dier; en

    • c. bij overlijden van het dier de particulier dit direct meldt aan het opvangcentrum en in overleg treedt met het opvangcentrum over de afhandeling van het kadaver conform wet- en regelgeving.

  • 6. Het onderbrengen van een dier bij particulieren is niet toegestaan, wanneer het een dier afkomstig uit de vrije natuur betreft dat behoort tot:

    • a. een van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort; of

    • b. een niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort.

Artikel 23. Doden van opgevangen dieren

De beheerder en de dierenarts stellen per opgevangen diersoort of diercategorie de werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel l, vast voor het doden van opgevangen dieren in overeenstemming met hoofdstuk 1, paragraaf 3 van het Besluit houders van dieren.

Artikel 24. Overleden dier

  • 1. Als een dier overlijdt en er sprake is van een verdenking van een dierziekte als bedoeld in de artikelen 1.29, 1.30 of 1.31 van het Besluit houders van dieren, wordt de ambtenaar die ingevolge artikel 5.9 van de Wet dieren is aangewezen op de hoogte gesteld.

  • 2. Een overleden dier als bedoeld in het eerste lid, waar de doodsoorzaak niet van bekend of onnatuurlijk is, en waar de bepaling van de oorzaak van belang kan zijn voor het opsporen van vergiftiging, wordt uitsluitend aangeboden aan (opsporings)ambtenaren van de politie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit of een andere hiervoor bevoegde instantie.

Artikel 25. Bereikbaarheid van de opvanginrichting en informatieverstrekking

  • 1. Het opvangcentrum streeft naar zo ruim mogelijke telefonische bereikbaarheid.

  • 2. Het opvangcentrum streeft naar permanente telefonisch bereikbaarheid op werkdagen tussen 09.00 – 17.00 uur voor andere opvangcentra, dierenambulances, politie, brandweer, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en andere bevoegde opsporingsinstanties.

Artikel 26. Bezoekers

  • 1. Het opvangcentrum kan bezoekers toelaten, mits de bezoekers het herstel van zieke en gewonde dieren en de structurele oplossingen voor de opgevangen dieren niet belemmeren of vertragen en het bezoek het doel, bedoeld in artikel 2, niet belemmert.

  • 2. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel m, bevat een beschrijving van maatregelen die het gestelde in het eerste lid waarborgen, waarbij ten minste wordt ingegaan op de volgende onderdelen:

    • a. de ruimte waar bezoekers niet mogen komen;

    • b. fysiek contact tussen bezoekers en opgevangen dieren;

    • c. de mogelijkheid van afzondering van dieren buiten het zicht van bezoekers; en

    • d. de veiligheid van bezoekers.

Artikel 27. Register

  • 1. Artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren is van overeenkomstige toepassing op een opvangcentrum.

  • 2. Wanneer dieren als één groep van dezelfde soort en van vergelijkbare leeftijd aangeboden worden, kunnen deze als groep onder vermelding van het aantal dieren worden opgenomen in het register.

  • 3. In het register worden, voor zover van toepassing, in aanvulling op het eerste lid, voor elk opgevangen dier de volgende gegevens opgenomen:

    • a. wanneer bekend, de vindplaats van het dier;

    • b. datum van binnenkomst;

    • c. reden van aanbieden;

    • d. eerste beoordeling als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdelen b en c;

    • e. veterinaire verslaglegging van de dierenarts, inclusief data van behandelingen en behandelingsduur;

    • f. wanneer de verwachte behandelingsduur wordt overschreden, de reden van overschrijding; en

    • g. de gekozen structurele oplossing voor het dier.

  • 4. In de veterinaire verslaglegging, bedoeld in het derde lid, onderdeel e, worden de volgende gegevens genoteerd:

    • a. de behandelend dierenarts;

    • b. gegevens van het lichamelijk onderzoek en de (waarschijnlijkheids)diagnose;

    • c. toegediende medicatie met behandelingsfrequentie en dosering;

    • d. datum en beschrijving van vaccinaties en andere handelingen die uitgevoerd zijn ter vaststelling, behandeling of preventie van bepaalde ziekten met een (eventuele) datum waarop de handeling herhaald moet worden; en

    • e. datum, uitvoerder en resultaten van een post mortem onderzoek.

  • 5. Het register en de wijze waarop dit ingevuld en gebruikt wordt, is beschreven in het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel n.

  • 6. Het register is altijd door alle aanwezige medewerkers in te zien.

  • 7. Als een opvangcentrum over meerdere opvanginrichtingen beschikt, wordt per opvanginrichting een apart register bijgehouden.

Artikel 28. Logboek

  • 1. Het opvangcentrum houdt een logboek bij van de geconstateerde afwijkingen bij een dier en eventuele andere bevindingen.

  • 2. Het logboek, bedoeld in het eerste lid, kan als aanvulling worden opgenomen in het register, bedoeld in artikel 26.

Artikel 29. Afwijkingsmogelijkheid

Wanneer het opvangcentrum te maken krijgt met een onvoorziene situatie waardoor het zich gedwongen ziet van de voorschriften van dit protocol af te wijken, stelt het onverwijld het bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning of ontheffing heeft verleend of het maatwerkvoorschrift heeft gesteld, daarvan op de hoogte.