Protocol opvang niet-aangewezen diersoorten, van nature in Nederland in het wild voorkomende
diersoorten en niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten
Artikel 1. Definities
In dit protocol wordt verstaan onder:
-
−
aangewezen diersoort: diersoort of diercategorie die op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren is aangewezen;
-
−
beheerder: als beheerder van een opvanginrichting benoemde natuurlijke persoon, bedoeld in artikel
7;
-
−
beleidsregel: Beleidsregel kwaliteit opvang diersoorten;
-
−
bestuur: bestuur van het opvangcentrum;
-
−
dieren: dieren van niet-aangewezen diersoorten, van nature in Nederland in het wild voorkomende
diersoorten en niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten;
-
−
niet van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort: diersoort als genoemd in bijlage IIa bij het Besluit houders van dieren, niet zijnde een diersoort als bedoeld in de artikelen 11.37, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 11.46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 11.54, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
-
−
opvangcentrum: stichting of vereniging waartoe één of meer opvanginrichtingen behoren;
-
−
opvanginrichting: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes, bestemd voor het ten behoeve van opvang
houden van gewonde, zieke, gevonden of afgestane dieren, behorende tot van nature
in Nederland in het wild voorkomende diersoorten of niet van nature in Nederland in
het wild voorkomende diersoorten of tot een zoogdiersoort die niet is aangewezen op
grond van artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren;
-
−
van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoort: diersoort als bedoeld in de artikelen 11.37, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 11.46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 11.54, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
-
−
uitwenverblijf: verblijf dat binnen of buiten de opvanginrichting of opvanginrichtingen ligt, tot
de inrichting behoort en gebruikt wordt voorafgaand aan de vrijlating van een dier;
-
−
uitzetten: uitzetten van een dier als bedoeld in artikel 11.61, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 2. Doel
Het opvangcentrum heeft in ieder geval als doel:
-
a. het opvangen, verzorgen en revalideren van dieren die door ziekte, verwonding, verwezing,
of door direct of indirect menselijk handelen of nalaten daarvan, tijdelijk niet zelfstandig
kunnen overleven en het bieden van een passende structurele oplossing voor deze dieren;
of
-
b. het opvangen van dieren van een niet van nature in Nederland in het wild voorkomende
diersoort of niet-aangewezen diersoort, die door direct of indirect menselijk handelen
of nalaten in Nederland terecht zijn gekomen en het bieden van een passende structurele
oplossing voor deze dieren.
Artikel 3. Beperking activiteiten
-
1. Met de opgevangen dieren vinden in het opvangcentrum geen commerciële activiteiten
plaats, waaronder zijn begrepen het tentoonstellen van dieren, verkopen, verhuren,
verhandelen en uitlenen van opgevangen dieren, of het gebruiken van opgevangen dieren
bij evenementen.
-
2. In afwijking van het eerste lid is het tentoonstellen van dieren toegestaan voor zover
dat in lijn is met het doel, bedoeld in artikel 2.
Artikel 4. Vastleggen handelwijze
-
1. Het bestuur legt schriftelijk met inachtneming van de artikelen 5 tot en met 9, 11
tot en met 15, 19, 22, 25 en 26, het beleid ten aanzien van de volgende onderwerpen
vast:
-
a) diersoorten en/of diercategorieën, en algemene werkwijze;
-
b) wettelijke vereisten opvang;
-
c) beheerder;
-
d) medewerkers;
-
e) verblijven;
-
f) het voorkomen van en het handelen na ontsnapping van dieren;
-
g) voeding;
-
h) hygiëne;
-
i) voorkomen van voortplanting;
-
j) dierverzorging;
-
k) structurele oplossingen voor dieren;
-
l) doden van opgevangen dieren;
-
m) bezoekers;
-
n) register.
-
2. Het bestuur, de beheerder en de medewerkers van het opvangcentrum handelen conform
het schriftelijk vastgestelde beleid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 5. Diersoorten en/of diercategorieën, en algemene werkwijze
Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel
a, stelt het bestuur van het opvangcentrum het volgende vast:
-
a. van welke diersoorten of diercategorieën dieren opgevangen worden;
-
b. de werkwijze van opvang, opname en acceptatie van aangeboden dieren; en
-
c. de werkwijze met betrekking tot dieren die permanent worden opgevangen.
Artikel 6. Wettelijke vereisten opvang
Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel
b, stelt het bestuur van het opvangcentrum vast op welke wijze wordt gewaarborgd dat:
-
a. voldaan wordt aan de wettelijke vereisten omtrent opvang, met name de artikelen 3.12, 3.13 en 3.14 van het Besluit houders van dieren die in voorkomend geval van overeenkomstige toepassing zijn; en
-
b. bij de opvang rekening wordt gehouden met de aantoonbare bekwaamheid van de vaste
vakbekwame dierverzorger(s) en de mogelijkheden die de middelen en de locatie van
het opvangcentrum met zich meebrengen.
Artikel 7. Beheerder
-
1. Het bestuur van het opvangcentrum benoemt een of meer natuurlijke personen tot beheerder
of beheerders van een opvanginrichting.
-
2. De beheerder, bedoeld in het eerste lid, is belast met de dagelijkse leiding van de
opvanginrichting.
-
3. Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel
c, stelt het bestuur van het opvangcentrum de taken en bevoegdheden van de beheerder
vast.
Artikel 8. Medewerkers
-
1. Het opvangcentrum beschikt ten minste over één vaste vakbekwame dierverzorger.
-
2. De dierverzorger, bedoeld in het eerste lid, is:
-
a. ingeval in de opvanginrichting gezelschapsdieren worden opgevangen vakbekwaam als
deze voldoet aan de in artikel 3.11 van het Besluit houders van dieren gestelde vakbekwaamheidseisen;
-
b. ingeval in de opvanginrichting niet als gezelschapsdier gehouden dieren worden opgevangen,
vakbekwaam als deze beschikt over:
-
1°. een diploma ter afsluiting van een geaccrediteerde of erkende opleiding in het middelbaar
beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs die
is geregistreerd in de Registratie instellingen en opleidingen (RIO) op grond van
artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waarin kennis is opgedaan met betrekking tot het zorgdragen voor dieren en het zorgen
voor informatieoverdracht, en minimaal 192 uur relevante ervaring, opgedaan in maximaal
zes maanden; of
-
2°. tenminste gedurende drie jaar, minimaal 160 uur per jaar opgedane ervaring, in een
opvanginrichting waar de specifieke categorie van dieren werd gehouden waarvoor het
opvangcentrum ontheffing aanvraagt.
-
3. De dierverzorger, bedoeld in het eerste lid, kan tevens de beheerder zijn.
-
4. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, bevat een beschrijving
van het aantal vakbekwame dierverzorgers in relatie tot het aantal te verzorgen dieren.
-
5. Het tweede lid, onderdeel b, is eerst van toepassing vijf jaar na inwerkingtreding
van dit protocol op vakbekwame dierverzorgers die op het moment van inwerkingtreding
van dit protocol reeds voldeden aan de in artikel 3.11 van het Besluit houders van dieren gestelde eisen, met dien verstande dat indien geen deelkwalificatie beschikbaar was
voor de betreffende soort, volstaan kan worden met de deelkwalificaties die wel van
toepassing kunnen zijn op de op te vangen soort.
Artikel 9. Verblijven
-
1. Het beleid omtrent het verblijf, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel
e, bevat een op de diersoort of diercategorie op basis van fysiologische en ethologische
overeenkomsten toegespitste omschrijving van hetgeen als een geschikt verblijf wordt
gezien. Daarbij wordt in ieder geval, overeenkomstig artikel 3.12, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, rekening gehouden met:
-
a. het soorteigen gedrag van de diersoorten;
-
b. de (sociale) levenswijze van de dieren, rekening houdend met de mogelijkheden van
het individuele dier; en
-
c. de behoefte van het individuele dier in de verschillende fasen van het proces tot
herstel wanneer het gaat om een verweesd, lichamelijk, psychisch ziek of gewond dier.
-
2. In aanvulling op het eerste lid bevat het beleid ingeval het dieren betreft van van
nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten, rekening houdend met de behoefte
van de specifieke diersoort, de criteria:
-
a. voor de locatie van het uitwenverblijf;
-
b. voor de constructie en inrichting voor het gebruik van het uitwenverblijf; en
-
c. op basis waarvan bepaald wordt of een dier in een uitwenverblijf geplaatst wordt en
door wie het wordt verzorgd.
-
3. De periode dat een dier in een gesloten uitwenverblijf is gehuisvest, valt binnen
de maximale duur van de opvang, genoemd in artikel 18, tweede lid.
-
4. In het register, bedoeld in artikel 26, wordt bijgehouden welke dieren in welk uitwenverblijf
gehuisvest zijn.
Artikel 10. Huisvesting
-
1. De artikelen 3.12, eerste lid, en 3.13, van het Besluit houders van dieren zijn van overeenkomstige toepassing op de opvang van dieren waar de beleidsregel
op van toepassing is.
-
2. De huisvesting is zodanig dat dieren die een roofdier-prooi relatie hebben, elkaar
niet kunnen waarnemen.
-
3. In afwijking van het tweede lid is het uitsluiten van audiovisueel contact bij vogels
die een roofdier-prooi relatie hebben voldoende.
-
4. De huisvesting van dieren van van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten
wordt strikt gescheiden van de huisvesting van de andere dieren in de faciliteiten
van het opvangcentrum.
Artikel 11. Voorkomen van en handelen na ontsnapping van dieren
Het beleid omtrent het voorkomen van en het handelen na ontsnapping, bedoeld in artikel
4, eerste lid, aanhef en onderdeel f, bevat een beschrijving van maatregelen en handelingen
over hoe ontsnapping van dieren kan worden voorkomen en een beschrijving van de te
treffen maatregelen en uit te voeren handelingen na ontsnapping van dieren van niet
van nature in Nederland in het wild voorkomende diersoorten en dieren waarbij sprake
is van een dierziekte, zoönose, ziekteverwekker of ziekteverschijnsel die gemeld dient
te worden op grond van de artikelen 1.29, 1.30 of 1.31 van het Besluit houders van dieren.
Artikel 12. Voeding
-
1. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel g, bevat een op
de diersoort of diercategorie toegespitste omschrijving van hetgeen als passende voeding
wordt gezien. Daarbij wordt rekening gehouden met:
-
a. de natuurlijke voedingsbehoefte van de diersoorten of -categorieën en hoe deze zich
verhoudt tot de aangeboden voedingsstoffen;
-
b. een voor de diersoort of -categorie toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort
en leeftijd geschikt voer, dat wordt aangeboden op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium
van een dier van die soort of categorie; en
-
c. afstemming van de wijze van het aanbieden van water aan het natuurlijke gedrag van
de diersoort of -categorie.
-
2. Opgevangen dieren worden niet als voer voor andere dieren gebruikt.
-
3. De voedingsmiddelen die nodig zijn voor de bereiding van het dieet van de opgevangen
dieren, zijn kwalitatief goed en worden onder hygiënische omstandigheden opgeslagen.
Artikel 13. Hygiëne
-
1. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel h, bevat instructies
over het reinigen en desinfecteren met een toegelaten middel van de verblijven van
de dieren.
-
2. In aanvulling op het eerste lid bevat het beleid een beschrijving van hoe:
-
a. gehandeld wordt als een verblijf leeg komt te staan;
-
b. omgegaan wordt met de preventie van verspreiding van smetstoffen tussen de afzonderlijke
ruimten;
-
c. omgegaan wordt met de bestrijding van ongedierte; en
-
d. de medewerkers en bezoekers van een opvangcentrum zich aan de hygiënevoorschriften
kunnen houden.
Artikel 14. Voorkomen van voortplanting
Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel i, bevat:
-
a. de maatregelen die per diersoort, of diercategorie mogelijk zijn om dracht en voortplanting
te voorkomen; en
-
b. een beschrijving van welke maatregelen als bedoeld in onderdeel a in welke situatie
kunnen worden toegepast.
Artikel 15. Dierverzorging
-
1. Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel
j:
-
a. tot 1 juli 2025: legt het opvangcentrum het beleid of de handelwijze vast ten aanzien
van de wijze waarop de toegang tot veterinaire zorg is verzekerd, hoe het onderzoek
van binnengebrachte dieren plaatsvindt, en welke vakbekwame medewerker de eerste beoordeling
uitvoert van het op te vangen dier;
-
b. vanaf 1 juli 2025:
-
1°. legt het opvangcentrum vast met welke dierenartsenpraktijk(en) het opvangcentrum een
vaste samenwerking heeft;
-
2°. stelt het opvangcentrum samen met de dierenartsenpraktijk(en), bedoeld in onderdeel
1°, de volgende zaken in een werkprotocol vast:
-
– de wijze waarop de toegang tot veterinaire zorg is verzekerd;
-
– welke vakbekwame dierverzorger de eerste beoordeling uitvoert van het op te vangen
dier;
-
– een beschrijving van de algemene punten waarmee de lichamelijke en psychische gezondheidsstatus
van een binnengebracht dier wordt beoordeeld en vastgesteld;
-
– wanneer een dierenarts moet worden ingeschakeld; en
-
– welke aandoeningen op welke wijze door een vakbekwame dierverzorger kunnen en mogen
worden behandeld, en
-
3°. spreekt het opvangcentrum met de dierenartsenpraktijk(en), bedoeld in onderdeel 1°,
af dat een dierenarts van de praktijk minimaal eenmaal per jaar het opvangcentrum
bezoekt, waarbij het werkprotocol wordt geëvalueerd en inzicht wordt verschaft in
het register, bedoeld in artikel 26, en het logboek, bedoeld in artikel 27.
-
2. Diergeneesmiddelen worden in overeenstemming met de bijsluiter bewaard op een afsluitbare
plek.
Artikel 16. Controle
-
1. De gezondheid, algehele conditie, voedselopname en ontlasting van alle dieren worden
dagelijks gecontroleerd en geconstateerde afwijkingen worden bijgehouden door een
medewerker van het opvangcentrum.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing ingeval dagelijkse controle vanwege het jaarritme,
behorende bij de fysiologie van het dier niet mogelijk is.
-
3. De geconstateerde afwijkingen worden door de medewerker, binnen 48 uur na constatering,
vastgelegd in het logboek, bedoeld in artikel 27, en, ingeval een medische behandeling
wordt gestart, ook in het register, bedoeld in artikel 26.
-
4. Dieren waarbij tijdens de dagelijkse inspectie, bedoeld in het eerste lid, afwijkingen
worden geconstateerd, worden door een medewerker van het opvangcentrum gemeld bij
een vakbekwame dierverzorger.
-
5. Wanneer noodzakelijk wordt door een vakbekwame dierverzorger contact opgenomen met
een dierenarts.
Artikel 17. Verdenking dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen
Artikel 18. Duur verblijf per soort
-
1. Het opvangcentrum rondt het opvangproces af van de aan zijn zorgen toevertrouwde dieren
met inachtneming van de maximale duur van opvang in het opvangcentrum, bedoeld in
het tweede lid.
-
2. De in het eerste lid bedoelde maximale duur bedraagt voor:
-
a. vogels en zoogdieren, niet zijnde de onder b en c genoemde zoogdieren: twaalf maanden;
-
b. marterachtigen en vossen: negen maanden;
-
c. zeezoogdieren, hoefdieren, wilde zwijnen en herpetofauna: zes maanden.
-
3. Als wordt voorzien dat een dier langer dan de maximale duur in het opvangcentrum verblijft,
wordt in overleg met de dierenarts:
-
a. de structurele oplossing, bedoeld in artikel 19, voor dat specifieke dier heroverwogen;
en
-
b. een onderbouwd plan opgesteld, waarmee toegewerkt wordt naar een structurele oplossing,
dat wordt opgenomen in het register, bedoeld in artikel 26.
Artikel 19. Structurele oplossingen
-
1. Het opvangcentrum vindt zo spoedig mogelijk een structurele oplossing voor het opgevangen
dier, waarbij het welzijn van het desbetreffende dier van doorslaggevend belang is.
-
2. Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel
k, stelt het bestuur van het opvangcentrum in samenwerking met de dierenarts een afwegingskader
vast met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing.
-
3. Onder een structurele oplossing worden de volgende oplossingen verstaan:
-
a. het dier middels uitzetten in vrijheid stellen:
-
1°. in het land van oorsprong, wanneer sprake is van een niet van nature in Nederland
in het wild voorkomende diersoort; of
-
2°. in Nederland, wanneer sprake is van een van nature in Nederland in het wild voorkomende
diersoort;
-
b. het dier herplaatsen naar een hiervoor geschikte opvanglocatie in binnen- of buitenland;
-
c. het dier inzetten voor het herstel van opgevangen soortgenoten;
-
d. het dier levenslang onder de juiste omstandigheden in opvang houden;
-
e. het dier onderbrengen bij particulieren;
-
f. het doden van het dier, overeenkomstig paragraaf 1.3 van het Besluit houders van dieren.
-
4. Wanneer de structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, niet kan
worden toegepast, wordt gekozen voor de structurele oplossingen, bedoeld in het derde
lid, onderdelen b of c. Wanneer de structurele oplossingen, bedoeld in het derde lid,
onderdelen b en c, niet kunnen worden toegepast, wordt gekozen voor de structurele
oplossingen, bedoeld in het derde lid, onderdelen d, e, of f.
-
5. De structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°,
wordt uitgevoerd met inachtneming van artikel 20.
-
6. De structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel c, wordt uitgevoerd
met inachtneming van artikel 21.
-
7. De structurele oplossing, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel e, wordt uitgevoerd
met inachtneming van artikel 22.
Artikel 20. Uitzetten van dieren van niet van nature in Nederland in het wild voorkomende
diersoorten
Als het oorspronkelijke biotoop van een dier van een niet van nature in Nederland
in het wild voorkomende diersoort is te achterhalen, wordt bij de afweging voor de
keuze om het dier middels uitzetten in vrijheid uit te zetten als bedoeld in artikel
19, derde lid, aanhef en onderdeel a, in ieder geval rekening gehouden met:
-
a. de bereidheid van het land van oorsprong om het dier op te nemen;
-
b. de invloed van het dier op de bestaande populatie;
-
c. de kosten voor het opvangcentrum;
-
d. de toepasselijke internationale afspraken; en
-
e. de richtlijnen voor herintroducties van de International Union for the Conservation
of Nature (IUCN).
Artikel 21. Inzetten dier voor herstel van soortgenoten
-
1. Het inzetten van een opgevangen dier voor herstel van opgevangen soortgenoten, bedoeld
in artikel 19, derde lid, aanhef en onderdeel c, is toegestaan als dit dier een belangrijke
rol vervult in een of meer concrete gevallen van herstel van opgevangen soortgenoten,
die anders geen redelijke kans op succesvol herstel hebben.
-
2. De in het eerste lid genoemde opvang voor het herstel van soortgenoten kan alleen
worden uitgevoerd zolang in redelijkheid mag worden aangenomen dat het dier in gevangenschap
niet lijdt.
-
3. Nadat het inzetten van het opgevangen dier voor herstel van opgevangen soortgenoten
is afgerond, wordt opnieuw met inachtneming van artikel 19 beoordeeld welke structurele
oplossing voor het dier wordt toegepast.
Artikel 22. Onderbrengen bij particulieren
-
1. Een dier mag door een opvangcentrum bij een particulier worden ondergebracht, als:
-
a. de particulier beschikt over de noodzakelijke ontheffingen, vergunningen of maatwerkvoorschriften;
-
b. het welzijn van het dier dit toelaat;
-
c. de particuliere houder een geschikt verblijf en expertise heeft om dit dier te houden;
-
d. het dier in beginsel gedurende zijn hele leven bij de particuliere houder kan blijven,
en
-
e. het verblijf waar het dier wordt ondergebracht voldoet aan de in artikel 9, eerste
lid, gestelde voorwaarden.
-
2. Het opvangcentrum blijft eigenaar van het dier.
-
3. Als de particulier niet meer voor het dier kan zorgen, wordt het dier teruggebracht
naar het opvangcentrum.
-
4. Het dier mag niet door de particulier worden verkocht, verhuurd, weggegeven, tentoongesteld,
uitgeleend, gebruikt voor de fok of gebruikt bij evenementen.
-
5. Het opvangcentrum sluit met de particulier een overeenkomst waarin wordt opgenomen
dat:
-
a. de particulier zich verplicht tot naleving van de eisen genoemd in het eerste, tweede,
derde en vierde lid;
-
b. het opvangcentrum eigenaar blijft van het dier; en
-
c. bij overlijden van het dier de particulier dit direct meldt aan het opvangcentrum
en in overleg treedt met het opvangcentrum over de afhandeling van het kadaver conform
wet- en regelgeving.
-
6. Het onderbrengen van een dier bij particulieren is niet toegestaan, wanneer het een
dier afkomstig uit de vrije natuur betreft dat behoort tot:
Artikel 23. Doden van opgevangen dieren
De beheerder en de dierenarts stellen per opgevangen diersoort of diercategorie de
werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel l, vast voor het
doden van opgevangen dieren in overeenstemming met hoofdstuk 1, paragraaf 3 van het Besluit houders van dieren.
Artikel 24. Overleden dier
-
1. Als een dier overlijdt en er sprake is van een verdenking van een dierziekte als bedoeld
in de artikelen 1.29, 1.30 of 1.31 van het Besluit houders van dieren, wordt de ambtenaar die ingevolge artikel 5.9 van de Wet dieren is aangewezen op de hoogte gesteld.
-
2. Een overleden dier als bedoeld in het eerste lid, waar de doodsoorzaak niet van bekend
of onnatuurlijk is, en waar de bepaling van de oorzaak van belang kan zijn voor het
opsporen van vergiftiging, wordt uitsluitend aangeboden aan (opsporings)ambtenaren
van de politie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit of een andere hiervoor
bevoegde instantie.
Artikel 25. Bereikbaarheid van de opvanginrichting en informatieverstrekking
-
1. Het opvangcentrum streeft naar zo ruim mogelijke telefonische bereikbaarheid.
-
2. Het opvangcentrum streeft naar permanente telefonisch bereikbaarheid op werkdagen
tussen 09.00 – 17.00 uur voor andere opvangcentra, dierenambulances, politie, brandweer,
de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming,
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en andere bevoegde opsporingsinstanties.
Artikel 26. Bezoekers
-
1. Het opvangcentrum kan bezoekers toelaten, mits de bezoekers het herstel van zieke
en gewonde dieren en de structurele oplossingen voor de opgevangen dieren niet belemmeren
of vertragen en het bezoek het doel, bedoeld in artikel 2, niet belemmert.
-
2. Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel m, bevat een beschrijving
van maatregelen die het gestelde in het eerste lid waarborgen, waarbij ten minste
wordt ingegaan op de volgende onderdelen:
-
a. de ruimte waar bezoekers niet mogen komen;
-
b. fysiek contact tussen bezoekers en opgevangen dieren;
-
c. de mogelijkheid van afzondering van dieren buiten het zicht van bezoekers; en
-
d. de veiligheid van bezoekers.
Artikel 27. Register
-
1.
Artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren is van overeenkomstige toepassing op een opvangcentrum.
-
2. Wanneer dieren als één groep van dezelfde soort en van vergelijkbare leeftijd aangeboden
worden, kunnen deze als groep onder vermelding van het aantal dieren worden opgenomen
in het register.
-
3. In het register worden, voor zover van toepassing, in aanvulling op het eerste lid,
voor elk opgevangen dier de volgende gegevens opgenomen:
-
a. wanneer bekend, de vindplaats van het dier;
-
b. datum van binnenkomst;
-
c. reden van aanbieden;
-
d. eerste beoordeling als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdelen b en c;
-
e. veterinaire verslaglegging van de dierenarts, inclusief data van behandelingen en
behandelingsduur;
-
f. wanneer de verwachte behandelingsduur wordt overschreden, de reden van overschrijding;
en
-
g. de gekozen structurele oplossing voor het dier.
-
4. In de veterinaire verslaglegging, bedoeld in het derde lid, onderdeel e, worden de
volgende gegevens genoteerd:
-
a. de behandelend dierenarts;
-
b. gegevens van het lichamelijk onderzoek en de (waarschijnlijkheids)diagnose;
-
c. toegediende medicatie met behandelingsfrequentie en dosering;
-
d. datum en beschrijving van vaccinaties en andere handelingen die uitgevoerd zijn ter
vaststelling, behandeling of preventie van bepaalde ziekten met een (eventuele) datum
waarop de handeling herhaald moet worden; en
-
e. datum, uitvoerder en resultaten van een post mortem onderzoek.
-
5. Het register en de wijze waarop dit ingevuld en gebruikt wordt, is beschreven in het
beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel n.
-
6. Het register is altijd door alle aanwezige medewerkers in te zien.
-
7. Als een opvangcentrum over meerdere opvanginrichtingen beschikt, wordt per opvanginrichting
een apart register bijgehouden.
Artikel 28. Logboek
-
1. Het opvangcentrum houdt een logboek bij van de geconstateerde afwijkingen bij een
dier en eventuele andere bevindingen.
-
2. Het logboek, bedoeld in het eerste lid, kan als aanvulling worden opgenomen in het
register, bedoeld in artikel 26.
Artikel 29. Afwijkingsmogelijkheid
Wanneer het opvangcentrum te maken krijgt met een onvoorziene situatie waardoor het
zich gedwongen ziet van de voorschriften van dit protocol af te wijken, stelt het
onverwijld het bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning of ontheffing heeft verleend
of het maatwerkvoorschrift heeft gesteld, daarvan op de hoogte.