Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 oktober
2015, houdende de toepassing van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten
vanaf 10 oktober 2015
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van
5 oktober 2015 (kenmerk 2015-0000516706);
Overwegingen
Overwegende dat:
-
– Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten is bepaald dat de raad van ministers van het Koninkrijk vijf jaar na de inwerkingtreding
van deze wet besluit of en, zo ja, met ingang van welk tijdstip een van de landen
of beide een of meer verplichtingen op grond van deze wet blijvend niet meer behoeft
na te komen;
-
– Een dergelijk besluit wordt genomen nadat aan de raad van ministers van het Koninkrijk
een advies is uitgebracht door een evaluatiecommissie;
-
– Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties conform artikel 33, zevende lid, op 10 april besloten heeft tot het instellen van de evaluatiecommissie Rijkswet
financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten;
-
– Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 23 juli 2015 het advies
van de evaluatiecommissie heeft ontvangen;
-
– De evaluatiecommissie oordeelt dat Curaçao en Sint Maarten niet in de drie achtereenvolgende
jaren 2012, 2013 en 2014, zoals door de Rijkswet financieel toezicht Curacao en Sint Maarten en de memorie van toelichting daarbij vereist, geheel en zelfstandig hebben voldaan
aan de normen in artikel 15 van deze wet.
-
– De evaluatiecommissie oordeelt dat er geen niet aan Curaçao en Sint Maarten te wijten
omstandigheden waren die het voldoen aan de normen in de weg hebben gestaan.
-
– De evaluatiecommissie oordeelt dat de toepassing van de normen genoemd in artikel 15 Rijkswet financieel toezicht Curacao en Sint Maarten niet zodanig is dat een of meer verplichtingen van deze wet blijvend niet meer behoeven
te worden nagekomen.
-
– De evaluatiecommissie daarom van oordeel is dat het te nemen besluit door de raad
van ministers van het Koninkrijk niet zou kunnen inhouden dat de verplichtingen op
grond van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten blijvend niet meer behoeven te worden nagekomen door een van beide landen;
-
– De raad van ministers van het Koninkrijk slechts gemotiveerd kan afwijken van het
advies van de evaluatiecommissie;
Besluit
Gelet op artikel 33, eerste en zesde lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint
Maarten;
Hebben goedgevonden en verstaan: