Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 maart 2015, nr. 2015-0000176563,
Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op de artikelen 1, eerste lid, 18a, vierde lid, 19, zesde lid, 20, vijfde lid,
21, tweede lid, onderdelen d en e, en vierde en vijfde lid, 21a, tweede en derde lid,
21c, eerste en tweede lid, 21f, 25, tweede lid, 26, eerste lid, aanhef en onderdeel
i, en tweede lid, 27, eerste en vijfde lid, 30, derde lid, 31, vierde lid, 35, eerste
en tweede lid, 36, eerste lid, 36a, vijfde lid, 38, vierde lid, 41a, tweede lid, 41b,
derde lid, 41c, tweede en derde lid, 41d, 42, tweede lid, tweede volzin, 43, derde
lid, 44, zesde lid, 44a, tweede lid, 44c, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c, f
en g, en vierde lid, 45, eerste lid, tweede lid, onderdeel f, onder 2°, en zesde lid,
46, tweede lid, eerste volzin, 47, eerste lid, onderdeel f, en tweede, vierde en vijfde
lid, 48, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 49, zesde en zevende
lid, 50, derde lid, 50a, eerste en tweede lid, 50b, derde lid, 50c, tweede lid, 53,
vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, 54, eerste lid, 55a, tweede lid, 55b, derde
lid, 56, 57, eerste lid, 58, tweede lid, 61, vierde lid, 61c, 61lb en 104a, tweede
lid, van de Woningwet, artikel II, twaalfde lid, van de Herzieningswet toegelaten
instellingen volkshuisvesting, alsmede de artikelen 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet,
45 van de Comptabiliteitswet 2001, 21, derde lid, van de Drinkwaterwet, 6.6, eerste
lid, van de Waterwet, 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur, 63 van de Wet inrichting landelijk gebied, 8.1a, derde
lid, en 10.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart, 5.16a, eerste en tweede lid, en
10.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, 1.3, tweede lid, van de Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, 31a, vijfde lid, van de Wet op
de ondernemingsraden, 3.37, 4.1, vierde lid, 4.3, eerste lid, en 6.12 van de Wet ruimtelijke
ordening, 1, tweede lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, 37h van de Wet
waardering onroerende zaken en 162 van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juni 2015, nr. W04.15.0089/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 16 juni 2015,
nr. 2015-000335173, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan: