Regeling lokaal spoor

Geraadpleegd op 03-12-2024.
Geldend van 01-12-2015 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 18 mei 2015, nr. IENM/BSK2015/74417, houdende vaststelling van regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Regeling lokaal spoor)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit: Besluit lokaal spoor;

  • kinematisch omgrenzingsprofiel: profiel waarbinnen de spoorvoertuigen met alle daaraan bevestigde losse delen, bij een gelijkmatig verdeelde, volle belasting, in bogen met een straal gelijk aan of groter dan een vastgestelde referentieboog blijven;

  • profiel van vrije ruimte: de vrij te houden ruimte boven en naast een spoor waarbinnen zich geen vaste voorwerpen mogen bevinden, om een ongehinderde doorgang van de spoorvoertuigen te waarborgen;

  • referentieboog: boog met een vastgestelde straal aan de hand waarvan het kinematisch omgrenzingsprofiel en het profiel van vrije ruimte worden vastgesteld;

  • werkmaterieel: spoorvoertuigen, niet bestemd voor het vervoer van personen, die gebruikt kunnen worden voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van aanleg en beheer van een lokale spoorweg.

Hoofdstuk 2. Tunnelveiligheid

Artikel 2

  • 1 Een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, bestaat uit een kwantitatieve risicoanalyse en een scenarioanalyse. Door gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur wordt aan de toezichthouder meegedeeld welke methodieken voor de kwantitatieve analyse en de scenarioanalyse toegepast worden.

  • 2 De aspecten die in ieder geval bij de risicoanalyse betrokken worden, zijn:

    • a. het ontwerp van de tunnel, inclusief de daarin gelegen stations en nooduitgangen;

    • b. de aan te leggen lokale spoorweginfrastructuur in de tunnel;

    • c. de aan te leggen energievoorziening in de tunnel;

    • d. de wijze waarop het gebruik van de lokale spoorweg in de tunnel zal worden beheerst en beveiligd;

    • e. of er sprake zal zijn van uitsluitend personenvervoer of personenvervoer samen met goederenvervoer;

    • f. het ontwerp van de spoorvoertuigen die gebruik zullen maken van de lokale spoorweginfrastructuur in de tunnel;

    • g. het maximaal aantal spoorvoertuigen dat zich gelijktijdig in de tunnel kan bevinden;

    • h. indien er sprake is van goederenvervoer, de aard van de te vervoeren goederen;

    • i. het aantal reizigers dat zich maximaal in een spoorvoertuig zal bevinden;

    • j. het aantal reizigerskilometers en, indien er sprake is van goederenvervoer, het aantal tonkilometers dat jaarlijks in de tunnel zal worden afgelegd;

    • k. de gebruiksvoorschriften, inclusief calamiteitenplannen van de aan te leggen tunnel;

    • l. de onderhoudsvoorschriften van de tunnel, van de lokale spoorweginfrastructuur in de tunnel en van de spoorvoertuigen die gebruik zullen maken van de lokale spoorweginfrastructuur in de tunnel; en

    • m. de opleidingen en vaardigheden van het personeel dat dienst zal doen in de tunnel.

  • 3 De risiconorm, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de wet, is voor het groepsrisico gelijk aan de kans van optreden van 0,03/N2 per kilometer traject gelegen in tunnels per jaar, waarbij N de groepsgrootte in personen is.

Hoofdstuk 3. Indienststelling lokale spoorweginfrastructuur

Artikel 3

Een informatiedossier als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de wet

bevat in ieder geval:

  • a. een kaart met daarop aangegeven de tracés en de ligging van de lokale spoorwegen, kunstwerken, tunnels, overwegen en overpaden, en de stations en haltes;

  • b. overzichten van:

    • 1°. de toegelaten maximumsnelheid per baanvak;

    • 2°. de beweegbare bruggen, de overwegen en overpaden en de beveiliging daarvan;

    • 3°. de eindpunten, rangeerterreinen en opstelsporen, met uitzondering van sporen op de terreinen van werkplaatsen en remises;

    • 4°. de situering van de lichtseinen;

  • c. informatie over de technische specificaties van de lokale spoorweginfrastructuur, waaronder:

    • 1°. de spoorwijdte met gehanteerde marges;

    • 2°. de railprofielen;

    • 3°. de maximaal toelaatbare asdruk per baanvak;

    • 4°. de systemen die gebruikt worden bij het bedienen van wissels;

    • 5°. de vereiste afmetingen van de wielen;

    • 6°. de vereiste wielprofielen, zowel nieuw als toelaatbaar gebruikt;

    • 7°. de horizontale en verticale geometrie, inclusief horizontale en verticale boogstralen en het maximaal toelaatbare verkantingsverschil;

    • 8°. het kinematisch omgrenzingsprofiel;

    • 9°. het profiel van vrije ruimte;

    • 10°. de werking van seinen en op welke baanvakken deze geplaatst zijn;

    • 11°. het type treinbeïnvloedingssysteem en de daartoe vereiste voorzieningen in de spoorvoertuigen;

    • 12°. de energievoorziening voor de spoorvoertuigen, waaronder de gebruikte spanning en stroomsoort;

    • 13°. het type en de wijze van bevestiging van een stroomgeleider alsmede een ruimtelijke tekening van het rijvlak van de geleider ten opzichte van het kinematisch omgrenzingsprofiel;

    • 14°. de afmetingen van de perrons, waaronder de lengte, de breedte en de hoogte gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf, alsmede de afstand van de perronrand tot het hart van het meest nabijgelegen spoor; en

  • d. tekeningen van de aanwezige tunnels, waarop de locaties en afmetingen van de vluchtwegen zijn aangegeven, alsmede de uitgangen naar de openbare ruimte.

Hoofdstuk 4. Indienststelling spoorvoertuig

Artikel 4

  • 1 Om te voldoen aan artikel 32, tweede lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, van de wet, beschikt een spoorvoertuig bestemd voor het vervoer van personen in ieder geval over de volgende eigenschappen:

    • a. de maatvoering is zodanig dat aan de eisen van het kinematisch omgrenzingsprofiel wordt voldaan;

    • b. de wielen, assen, veren en dempers zijn zo op elkaar en op het spoor afgestemd dat een veilig en ongestoord gebruik van de lokale spoorweg gewaarborgd is;

    • c. het is wat betreft de brandveiligheid ontworpen volgens de stand van de techniek die geldt ten tijde van het verlenen van de opdracht tot bouw van het spoorvoertuig;

    • d. het is zo uitgevoerd dat personen:

      • 1°. tijdens het rijden niet uit het spoorvoertuig kunnen leunen of vallen;

      • 2°. kunnen voorkomen dat zij in het spoorvoertuig ten val komen;

      • 3°. indien met het spoorvoertuig gebruik wordt gemaakt van een lokale spoorweg die samenloopt met een voor het openbaar verkeer openstaande weg, niet meer dan een minimale kans hebben om onder het spoorvoertuig en onder de wielen te komen;

    • e. het is voorzien van:

      • 1°. een noodremvoorziening die door de reizigers te bedienen is en die door de bestuurder buiten werking gesteld kan worden;

      • 2°. aan de voorzijde, achterzijde en iedere zijkant het wagennummer;

      • 3°. een voorziening om het spoorvoertuig automatisch tot stilstand te brengen als er geen activiteit van de bestuurder meer wordt waargenomen;

      • 4°. ten minste twee onafhankelijk van elkaar werkende remsystemen, waarvan er ten minste een ook bij het wegvallen van de tractie of externe energievoorziening het spoorvoertuig tot stilstand kan brengen;

      • 5°. een toestel voor het afgeven van geluidssignalen;

      • 6°. ten minste twee wit stralende lichten aan de voorzijde;

      • 7°. ten minste twee rood stralende lichten aan de achterzijde;

      • 8°. indien met het spoorvoertuig gebruik gaat worden gemaakt van een lokale spoorweg die samenloopt met een voor het openbaar verkeer openstaande weg, twee rode of ambergele remlichten aan de achterzijde, twee witte of ambergele richtingaanwijzers aan de voorzijde, twee rode of ambergele richtingaanwijzers aan de achterzijde en ten minste een ambergele of rode richtingaanwijzer aan iedere zijkant.

  • 2 Spoorvoertuigen zonder eigen tractie die worden getrokken hoeven niet te voldoen aan het eerste lid, onderdeel e, aanhef en onder 3˚, 5˚ en 6˚.

Artikel 5

  • 1 Om te voldoen aan artikel 32, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de wet, beschikt een historisch spoorvoertuig waarmee incidenteel vervoer wordt verricht in ieder geval over de volgende eigenschappen:

    • a. de maatvoering is zodanig dat aan de eisen van het kinematisch omgrenzingsprofiel wordt voldaan;

    • b. de wielen, assen, veren en dempers zijn zo op elkaar en op het spoor afgestemd dat een veilig en ongestoord gebruik van de lokale spoorweg gewaarborgd is;

    • c. het is voorzien van:

      • 1°. aan de voorzijde, achterzijde en iedere zijkant het wagennummer;

      • 2°. ten minste één remsysteem, dat ook bij het wegvallen van de tractie of externe energievoorziening het spoorvoertuig tot stilstand kan brengen;

      • 3°. een toestel voor het afgeven van geluidssignalen;

      • 4°. ten minste één wit stralend licht aan de voorzijde; 5˚. ten minste één rood stralend licht aan de achterzijde.

  • 2 Historische spoorvoertuigen zonder eigen tractie die worden getrokken hoeven niet te voldoen aan het eerste lid, onderdeel c, aanhef en onder 2°, 3°, en 4°.

Artikel 6

  • 1 Om te voldoen aan artikel 32, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de wet, beschikt een spoorvoertuig niet bestemd voor het vervoer van personen, in ieder geval over de volgende eigenschappen:

    • a. de maatvoering is zodanig dat aan de eisen van het kinematisch omgrenzingsprofiel wordt voldaan;

    • b. de wielen, assen, veren en dempers zijn zo op elkaar en op het spoor afgestemd dat een veilig en ongestoord gebruik van de lokale spoorweg gewaarborgd is;

    • c. het is voorzien van:

      • 1°. ten minste één remsysteem, dat ook bij het wegvallen van de tractie of externe energievoorziening het spoorvoertuig tot stilstand kan brengen;

      • 2°. een toestel voor het afgeven van geluidssignalen;

      • 3°. ten minste twee wit stralende lichten aan de voorzijde en twee rood stralende lichten aan de achterzijde;

      • 4°. indien met het spoorvoertuig gebruik gaat worden gemaakt van een lokale spoorweg die samenloopt met een voor het openbaar verkeer openstaande weg, twee rode of ambergele remlichten aan de achterzijde, twee witte of ambergele richtingaanwijzers aan de voorzijde, twee rode of ambergele richtingaangevers aan de achterzijde en ten minste een ambergele of rode richtingaanwijzer aan iedere zijkant.

  • 2 Spoorvoertuigen niet bestemd voor het vervoer van personen zonder eigen tractiehoeven niet te voldoen aan het eerste lid, onderdeel c.

Artikel 7

Een informatiedossier als bedoeld in artikel 32, vierde lid, van de wet bevat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in artikelen 4, 5 of 6;

  • b. gegevens over het totale gewicht bij volle belading, het ledig gewicht, het maximum laadvermogen, de asdruk, en de aslastverdeling van het spoorvoertuig;

  • c. gegevens over het remvermogen inclusief te verwachten remvertragingen van het spoorvoertuig bij normale bedrijfsremming en bij noodremming;

  • d. gegevens over de maximumsnelheid die het spoorvoertuig kan bereiken;

  • e. indien het een spoorvoertuig betreft bestemd voor het vervoer van personen, de aantallen zit- en staanplaatsen;

  • f. indien het een spoorvoertuig betreft bestemd voor het vervoer van goederen, het draagvermogen;

  • g. tekeningen van elk aanzicht van het spoorvoertuig en relevante doorsneden;

  • h. een plattegrond, ten minste op schaal 1:50, met daarop weergegeven:

    • 1°. indien het een spoorvoertuig betreft bestemd voor het vervoer van personen, de positionering van zitplaatsen in elke afdeling en op elk balkon; en

    • 2°. indien het een spoorvoertuig betreft bestemd voor het vervoer van goederen, de uitvoering van de laadruimte.

Hoofdstuk 5. Veiligheidsbeheersysteem

Artikel 9

In het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in artikel 19 van de wet, zijn in ieder geval opgenomen:

  • a. het kinematisch omgrenzingprofiel;

  • b. het profiel van vrije ruimte;

  • c. de aanleg-, interventie- en afkeurnormen van de lokale spoorweginfrastructuur;

  • d. de technische specificaties waarover een spoorvoertuig moet beschikken om veilig en betrouwbaar gebruik te kunnen maken de lokale spoorweg; en

  • e. een beschrijving van de seinen, verkeersregels en verkeerstekens die gelden voor het spoorverkeer op de lokale spoorweg.

Artikel 10

In het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in artikel 28 van de wet, zijn in ieder geval opgenomen:

  • a. een beschrijving van het veilig gebruik van een spoorvoertuig;

  • b. de interventie- en afkeurnormen van spoorvoertuigen; en

  • c. een beschrijving van de verkeersregels die een bestuurder van een spoorvoertuig in acht neemt.

Hoofdstuk 6. Personeel

Artikel 11

  • 2 Het onderzoek resulteert in een verklaring van medische respectievelijk psychologische geschiktheid, als blijkt dat de keurling voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het onderzoek vindt plaats volgens een door gedeputeerde staten onderscheidenlijk dagelijks bestuur goedgekeurd keuringsprotocol.

Artikel 12

Een bedrijfspas als bedoeld in artikel 38 van de wet is in ieder geval voorzien van:

  • a. de naam, geboortedatum, veiligheidsfunctie en een goedgelijkende pasfoto van de houder;

  • b. de naam of het logo van de werkgever;

  • c. de lokale spoorwegen waarop de veiligheidsfunctie mag worden uitgeoefend;

  • d. indien het een bestuurder betreft, het type spoorvoertuigen waarop de veiligheidsfunctie mag worden uitgeoefend;

  • e. de datum van afgifte; en

  • f. de datum waarop de pas zijn geldigheid verliest.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Infrastructuur en Milieu,

W.J. Mansveld