Het navolgende betreft een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beleidsregel heeft betrekking op de aankoop door het Rijk van:
-
1. woningen die op 1 april 2015 geheel of gedeeltelijk binnen een risicozone van een
basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen liggen;
-
2. woningen die na 1 april 2015 binnen een risicozone van een basisnetroute voor het
vervoer van gevaarlijke stoffen komen te liggen als gevolg van ontwikkelingen op het
gebied van infrastructuur of vervoer die van invloed zijn op de omvang of ligging
van de risicozone.
Deze beleidsregel hangt samen met de bevoegdheden van de Minister van Infrastructuur
en Milieu, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van Wet vervoer gevaarlijke stoffen onderscheidenlijk artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet en met de op het laatstgenoemde artikel gebaseerde Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten.
Op 25 juli 2013 is de Wet basisnet in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2013, 307). Deze wet is op 1 april 2015 in werking
getreden, samen met het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt) (Stb. 2013, 465) en de op de wet en het besluit gebaseerde Regeling basisnet (Stcrt. 2014, 8242). Deze wet- en regelgeving heeft tot doel een duurzaam evenwicht
te scheppen tussen vervoers-, ruimtelijke en veiligheidsbelangen, die bij een ongebreidelde
groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen en toenemende bebouwing in de nabijheid
van transportassen met elkaar in botsing zouden komen. Het basisnet voorziet in een
systeem waarbij het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen de grote chemieclusters
in Nederland alsmede het transitovervoer door Nederland ook in de toekomst mogelijk
blijft. Daarnaast kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang blijven vinden, zij het
dat zowel bij een toename van het vervoer als bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
voor kwetsbare functies, zoals woningen en scholen, het risico niet hoger mag zijn
dan een maatschappelijk afgesproken maximum niveau. In het Nederlandse externe veiligheidsbeleid
wordt dat maximum risiconiveau bij vervoer uitgedrukt in de overlijdenskans van ten
hoogste 1 op de miljoen per jaar. Deze waarde wordt eveneens gehanteerd voor externe
veiligheidsrisico’s vanwege inrichtingen en buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
Bij de keuze voor deze waarde hebben zowel veiligheidsoverwegingen als pragmatische
en financiële overwegingen (haalbaarheid en betaalbaarheid) een rol gespeeld.
In bijlage I, II en III bij de bovengenoemde Regeling basisnet zijn plafonds opgenomen voor het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen
over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren die voor dat vervoer van belang worden
geacht. Deze wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren worden aangeduid met het begrip
basisnetroutes. In de genoemde bijlagen zijn de afstanden aangegeven waarop het plaatsgebonden
risico, dat wil zeggen de kans om door een ongeval vanwege het vervoer van gevaarlijke
stoffen op een plaats in de omgeving van de transportroute te overlijden, ten hoogste
1 op de miljoen (10-6) per jaar mag bedragen (de zogeheten maximale PR 10-6 contour). Deze afstanden moeten worden gemeten vanaf de referentiepunten die in paragraaf 2 van de Regeling basisnet zijn aangegeven voor wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren. Met het wettelijk vastleggen van deze afstanden wordt de groei van het risico vanwege
het vervoer van gevaarlijke stoffen naar tijd en plaats begrensd. Het plaatsgebonden
risico vanwege het vervoer mag op de plaatsen die bij de desbetreffende (gedeelten
van) wegen en hoofdspoorwegen zijn aangegeven niet hoger worden dan 10-6 per jaar. Waar in de genoemde bijlagen een afstand tot de maximale 10-6 contour is vermeld die buiten de weg of hoofdspoorweg ligt, is sprake van een risicozone.
In het Bevt wordt de afstand van de desbetreffende basisnetroute tot de grens van de risicozone
aangeduid met ‘basisnetafstand’. Binnen de risicozone/basisnetafstand bij een basisnetroute
mogen geen nieuwe woningen en andere kwetsbare objecten worden gerealiseerd (en bij
voorkeur evenmin nieuwe beperkt kwetsbare objecten). Met dit systeem wordt een basisbeschermingsniveau
gewaarborgd voor burgers die wonen, werken of recreëren in de nabijheid van een basisnetroute.
In 2011 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu onderzoek laten doen naar de
aanwezigheid van woningen en andere kwetsbare objecten in de nabijheid van wegen en
spoorwegen die deel uitmaken van het basisnet. Naast woningen worden onder meer ook scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen
en kantoren voor meer dan 50 personen als kwetsbare objecten aangemerkt. Uit het genoemde
onderzoek is naar voren gekomen dat bij de invoering van het basisnet in totaal 43
woningen in zeven gemeenten binnen de beoogde risicozones liggen. Door het aankopen
van woningen die in 2011 en 2012 op de markt voor verkoop werden aangeboden en door
het toepassen van verkeersmaatregelen is het aantal nog te verwerven woningen binnen
een risicozone teruggebracht tot thans 28.
Deze situatie – de aanwezigheid van woningen binnen een risicozone bij het basisnet
– acht ik niet wenselijk gezien het belang dat iedere burger heeft bij bescherming
tegen de risico’s van activiteiten met gevaarlijke stoffen van derden (externe veiligheid).
Daar staat tegenover dat rechtmatig uitgeoefende woonrechten uit een oogpunt van rechtszekerheid
eveneens bescherming verdienen. De hierna te noemen motie Hofstra heeft hier enkele
jaren geleden reeds aandacht voor gevraagd.
In deze beleidsregel zet ik uiteen op welke wijze ik aan beide uitgangspunten – bescherming
versus eerbiediging van bestaande rechten – tegemoet wil komen.
Voor kwetsbare objecten waarvan de bouw, vestiging of aanleg op grond van het geldende
bestemmingsplan binnen een risicozone is toegelaten, maar deze nog niet gerealiseerd
is (in de terminologie van het Bevt: geprojecteerde kwetsbare objecten), wordt de oplossing gezocht in aanpassing van
het bestemmingsplan en eventuele aanvullende afspraken met de belanghebbende. Door
het aanpassen van de bestemmingsregeling wordt voorkomen dat in de toekomst alsnog
een saneringssituatie ontstaat. Artikel 5 van het Bevt bevat een verplichting voor gemeenten om het bestemmingsplan aan te passen voor zover
er binnen een risicozone kwetsbare objecten zijn geprojecteerd. Het aanpassen van
het bestemmingsplan kan tot planschade leiden. Op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen burgemeester en wethouders op aanvraag een tegemoetkoming voor planschade
toekennen, nadat zij hiertoe het advies hebben gekregen van een onafhankelijke deskundige.
Deze beleidsregel heeft geen betrekking op het opheffen van ongewenste situaties bij
geprojecteerde kwetsbare objecten.