De officier van justitie zal steeds een afweging maken tussen de aard en ernst van
het delict, recidive en omstandigheden van de jeugdige. In het jeugdstrafrecht wordt
een persoonsgerichte aanpak toegepast, waarbij het streven is om het risico op recidive
te verminderen door criminogene factoren te beperken en beschermende factoren te versterken
met de inzet van passende interventies.
De reactie op strafbaar gedrag dient te voldoen aan de volgende uitgangspunten:
-
– De aanpak is persoonsgericht, dat wil zeggen risicogestuurd en afgestemd op de jeugdige
met zijn lerend vermogen. Daarbij wordt rekening gehouden met de zwaarte van het delict
en de ernst van de berokkende schade.
-
– De aanpak is contextgericht, met medeneming van het primaire opvoedingsmilieu, de
ouders en het gezin, en andere milieus waarin de jeugdige verkeert, zoals school,
werk, vrije tijd en leeftijdgenoten.
-
– De aanpak biedt perspectief, levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de jeugdige
tot een invoegende, autonome en participatieve volwassene.
Het is wenselijk om de jeugdige verdachte te laten inzien wat de gevolgen zijn geweest
van zijn strafbaar handelen. Vergoeding van de door de benadeelde geleden schade is
daarom een belangrijk onderdeel van de afdoening.
Ook excuses maken aan het slachtoffer kan bijdragen aan het herstel van de gevolgen
van het strafbare feit.
Bij de afhandeling van jeugdstrafzaken wordt de volgende indeling gehanteerd:
Eerste of tweede maal een licht delict
|
Meerpleger of zwaarder delict
|
Ernstige delicten of veelpleger
|
– Halt
– Voorwaardelijk sepot (schade)
– OM-afdoening
|
– Dagvaarden
|
–Voorgeleiden
– Dagvaarden
|
Lichte delicten
Bij jeugdige verdachten, die de eerste of tweede maal een licht delict begaan en waarbij
er geen signalen zijn van achterliggende problematiek, wordt volstaan met een reactie
gericht op normbevestiging. Dit betekent in ieder geval het vergoeden van de geleden
schade bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijk sepot, een reprimande en eventueel
een boete of een taakstraf.
Reprimande (registratie/ waarschuwing)
Strafbare feiten van een eenvoudig en licht karakter worden door middel van de reprimande
buiten het justitiële circuit gehouden. De ouders worden in kennis gesteld en eventuele
schade wordt vergoed. Daarnaast wordt geen inhoudelijke sanctie toegepast.
Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beslissing om te volstaan met een
reprimande zijn bijvoorbeeld: zeer jeugdige leeftijd, geringe gevolgen van het feit,
optreden van ouders of anderen, zoals school, of het reeds vergoed zijn van toegebrachte
schade.
Halt (procedure zie hiervoor 4.2).
De Halt-afdoening is een afdoening van een feit van geringe aard om de jeugdige de
mogelijkheid te bieden strafrechtelijke vervolging te voorkomen. De Halt-feiten waarvoor
de politie rechtstreeks naar Halt kan verwijzen worden opgesomd in het Besluit Halt-feiten. De officier van justitie heeft de bevoegdheid om ook voor andere strafbare feiten
van geringe ernst de jeugdige naar Halt te verwijzen. Daarbij zal een belangrijk onderdeel
van de afdoening gericht zijn op excuses maken en vergoeding van de schade. De strafmaat
Halt-afdoening is opgenomen in bijlage I.
Boete of taakstraf
Voor veel voorkomende delicten is een richtlijn met uniforme strafmaten opgenomen
in de strafmaattabel, bijlage I. In de tabel wordt voor deze delicten een aantal uren taakstraf aangegeven; dit kan
een werkstraf of een door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde leerstraf
zijn. Een leerstraf wordt opgelegd als bij de jeugdige een of meer veranderbare criminogene
risicofactoren, zoals tekort aan sociale vaardigheden of agressieregulatie zijn geconstateerd,
waar met een leerstraf op ingespeeld kan worden. Als er sprake is van achterliggende
problematiek kan toezicht en begeleiding, uitgevoerd door de Jeugdreclassering, ingezet
worden.
De officier van justitie legt in beginsel een strafbeschikking op of biedt een transactie aan als het een eerste of tweede delict betreft, verdachte bekent en de op te leggen
taakstraf beperkt is tot 40 uur.
Na implementatie van de Wet OM-afdoening is de op te leggen taakstraf bij een strafbeschikking maximaal 60 uur.
Een geldboete wordt eveneens als een passende sanctie gezien voor bepaalde delicten voor jongeren,
die een bron van inkomsten hebben of in staat moeten worden geacht zelf het geld voor
de boete te verdienen. Dit betreft vooral jongeren vanaf 15 jaar. Er is verder geen
sprake van signaalgedrag of (vermoede) achterliggende problematiek. Deze afdoening
is geschikt voor feiten, die onder het officiersmodel kunnen worden afgedaan (geen
ernstig geweld tegen personen, geen zedendelict, geen brandstichting). Vergoeding
van geleden schade heeft voorrang op de boete.
De bedragen voor de geldboete staan aangegeven in de strafmaattabel. Bij het bepalen
van de geldboete wordt rekening gehouden met draagkracht.
Als het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, wordt zo mogelijk
een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als onderdeel van de straf.
Zwaardere en ernstige delicten, meer- en veelplegers.
Onder een meerpleger wordt verstaan: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie in de laatste drie
jaar tenminste twee processen-verbaal zijn opgemaakt waarop een inhoudelijke justitiële
afdoening is gevolgd en die opnieuw een misdrijf pleegt.
Een jeugdige veelpleger is: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie meer dan vijf processen-verbaal
zijn opgemaakt waarvan het laatste in de afgelopen 12 maanden.
In geval van een zwaarder delict of een meerpleger volgt een dagvaarding voor de kinderrechter,
tenzij de officier van justitie van oordeel is dat gezien de relatief geringe ernst
van het feit en de omstandigheden van de jeugdige opnieuw kan worden volstaan met
een (zwaardere) transactie of strafbeschikking.
Indien opnieuw een taakstraf wordt overwogen dan leidt dit tot een verhoging van maximaal
50%. De taakstraf wordt dan als uitgangspunt gevorderd in combinatie met een andere
straf of maatregel.
Een afdoening met enkel een taakstraf wordt uitgesloten voor verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten, waarop
een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld en die een ernstige aantasting vormen
van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Evenmin kan enkel een taakstraf
worden opgelegd bij een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 248a, 248b, 248c en 250 Sr.
Bij ernstige delicten
of meermalen recidive geldt als uitgangspunt dat voorlopige hechtenis wordt gevorderd en in beginsel een
(voorwaardelijke) jeugddetentie of een maatregel (gedragsmaatregel of Pij) wordt geëist.
Bij deze strafzaken is nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming of een
gedragsdeskundige geboden om een gerichte effectieve interventie te kunnen inzetten.
Trajecten, passend voor deze jongeren zijn onder meer Intensieve Traject Begeleiding
(ITB) in het kader van toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering, de Gedragsbeïnvloedende
maatregel voor jeugdigen (GBM) of de maatregel Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen
(Pij).
Toezicht en begeleiding door de (jeugd)reclassering kan eventueel gecombineerd worden
met elektronische controle.
Ter bescherming van het slachtoffer kan als maatregel een afzonderlijk contactverbod
worden ingezet. Bij hardnekkig overlastgevend gedrag kan een afzonderlijk gebiedsverbod
aan de orde zijn.
Bij de toepassing van voorlopige hechtenis geldt het bepaalde in artikel 493 Sv als uitgangspunt: de kinderrechter dient ambtshalve te toetsen of de voorlopige hechtenis
geschorst kan worden. Als lijn moet worden gehanteerd dat de voorlopige hechtenis
wordt geschorst, tenzij de ernst van het feit, en/of de stand van zaken in het onderzoek
dit niet toelaten. Voorts wordt ervan uitgegaan dat een plan van aanpak voor begeleiding
door jeugdreclassering gereed is en behandeling in een ambulant of civiel kader tot
de mogelijkheden behoort.
De Gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen (GBM) is vooral aan de orde bij een doelgroep waarbij sprake is van ernstig delictgedrag
in combinatie met zwaardere gedragsproblemen. Het programma in het kader van de GBM
kan bestaan uit een gedragsinterventie gericht op het terugdringen van recidive, zoals
intensieve systeemgerichte behandeling of, indien nodig, een therapeutische behandeling
of verslavingszorg.
Bij de keuze of een interventie wordt ingezet in het kader van bijzondere voorwaarden
bij een voorwaardelijke jeugddetentie of in het kader van de GBM, vormen de intensiteit
en duur van de in te zetten interventies, uitgangspunten. De beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit brengen met zich mee dat het stellen van voorwaarden die langer
duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn, bij voorkeur worden toegepast
in het kader van deze maatregel in plaats van in het kader van de voorwaardelijke
taakstraf of jeugddetentie. Indien bij het mislukken van een ambulant traject langdurige intramurale behandeling
noodzakelijk is, zal een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de orde zijn. Bij een voorwaardelijke
PIJ-maatregel kan bij onvoldoende medewerking aan het behandeltraject een ‘time-out’
worden ingezet om de jeugdige te bewegen de begeleiding of behandeling te hervatten.
Als de jongere niet naar behoren meewerkt aan de uitvoering van de GBM wordt een ‘time-out’
overwogen of de omzetting in de nog resterende vervangende jeugddetentie gelast, indien
de verwachting is dat de jongere zal blijven weigeren mee te werken. Bij omzetting
wordt de vervangende jeugddetentie direct ten uitvoer gelegd. Een stevige ‘stok achter
de deur’ is daarom van belang. Bij de vordering tot het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende
maatregel wordt voor elke maand dat de maatregel duurt een maand vervangende jeugddetentie
gevorderd.
Als een jeugdige tijdens de uitvoering van de maatregel een nieuw strafbaar feit pleegt,
dient overleg plaats te vinden met de officier van justitie over de vraag of de maatregel
kan worden voortgezet. Indien de jongere voor het strafbare feit in voorlopige hechtenis
zit, dan schort dit ingevolge art. 77w, achtste lid Sr. de termijn van de maatregel op. Als deze opschorting van zodanige duur is dat het
programma niet direct kan worden hervat wordt de maatregel omgezet in vervangende
jeugddetentie.
Verplichte nazorg
Als kortdurende onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt gevorderd wordt bij de eis voorzien
in nazorg in een gedwongen kader door tevens een voorwaardelijke straf met als bijzondere
voorwaarde begeleiding door jeugdreclassering te vorderen. Dit geldt in het bijzonder
in de gevallen waarin het strafrestant korter dan drie maanden zal zijn.
Expliciteren bijzondere voorwaarden, toezicht en begeleiding en jeugdhulp.
De instantie die wordt belast met toezicht en begeleiding bij het naleven van bijzondere
voorwaarden wordt zoveel mogelijk expliciet in de vordering opgenomen.
Ook de overige bijzondere voorwaarden worden expliciet vermeld in de vordering, zodat
duidelijkheid wordt verkregen over de reikwijdte van het toezicht in het vonnis en
in de fase van de tenuitvoerlegging.
Richting de veroordeelde wordt op die manier maximale duidelijkheid gecreëerd over
aan welke voorwaarden hij moet voldoen. Ook voor de uitvoerder van de (jeugd)reclassering
vormt dit een leidraad.
Uitgangspunt is dat bij toepassing van het jeugdstrafrecht het toezicht wordt opgedragen
aan de jeugdreclassering of, in geval van een ondertoezichtstelling, aan de gezinsvoogd.
Vanaf 16 jaar kan, gelet op de persoonlijke ontwikkeling en omstandigheden van de
adolescent, ook gekozen worden voor toezicht en begeleiding door de volwassenenreclassering.
Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet komt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van jeugdreclassering en jeugdhulp
bij de gemeenten te liggen. Jeugdreclassering mag dan enkel worden uitgevoerd door
daarvoor gecertificeerde instellingen. In de vordering wordt expliciet opgenomen aan
welke instelling het (jeugd)reclasseringstoezicht wordt opgedragen. Ook indien een
aanvullende vorm van jeugdhulp noodzakelijk is wordt dit zoveel mogelijk expliciet
gevorderd, zodat dit duidelijk kan worden opgenomen in het vonnis.
Algemene uitgangspunten strafmaten.
De leeftijd en ontwikkeling van de jeugdige speelt bij het bepalen van de strafmaat in het jeugdstrafrecht een belangrijke rol.
Zie hiervoor de hierboven onder 1 beschreven uitgangspunten per leeftijdsgroep. Bij
het bepalen van de strafmaat wordt rekening gehouden met de leeftijd: voor 12 en 13-jarigen
wordt een matiging toegepast van het aantal uren werkstraf.
Strafverhoging bij recidive of strafverzwarende omstandigheden bestaat niet enkel
uit meer uren taakstraf, maar zo mogelijk uit gedragsbeïnvloeding door andere strafmodaliteiten.
Zie hiervoor de paragraaf zwaardere en ernstige delicten, meer- en veelplegers.
In het jeugdstrafrecht wordt wat betreft strafmaat geen onderscheid gemaakt naar de
aard van het daderschap noch naar de mate van uitvoering van het delict. Art 77 gg Sr schrijft voor dat de straffen voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid
dezelfde zijn als die voor het voltooide misdrijf.
Met bepaalde factoren wordt rekening gehouden als strafverzwarende omstandigheid, dit betreft:
-
– Agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak (of hun familie) of personen
met een functie of rol met enige vorm van gezag omkleed;
-
– Kwetsbare slachtoffers, diegenen die door leeftijd, lichamelijk of verstandelijke
beperkingen dan wel door sociaal- culturele omstandigheden in een positie van afhankelijkheid
verkeren t.o.v. hun directe omgeving of slachtoffers die ‘burgermoed’ tonen, bijvoorbeeld
door te proberen geweld te verhinderen;
-
– Discriminatoire motieven bij ingrijpende delicten of discriminatoire aspecten bij
uitlatingen;
-
– Delictgedrag bij evenementen (waaronder voetbal, andere sportevenementen of de jaarwisseling
waardoor verstoring van het evenement en extra veiligheidsrisico’s kunnen optreden;
-
– Alcohol, drugs en uitgaansgeweld.
-
– Recidive
Letsel
Als mogelijk gevolg van een geweldsdelict speelt letsel een belangrijke rol. Het slachtoffer
en/of de benadeelde ervaart het delict als ernstiger naarmate de aard van het letsel
ernstiger is, hieraan wordt een strafverzwarende invloed toegekend. Als toelichting
geldt het volgende:
-
–
Licht letsel, zoals blauw oog, bloedneus, tand door de lip, lichte kneuzingen of lichte ontvellingen;
maar ook letsel voor de behandeling waarvan doorgaans de hulp van een eerstelijns
arts wordt ingeroepen, zoals wonden waarvoor, uit cosmetisch oogpunt minder ernstige,
hechtingen nodig zijn, een lichte hersenschudding, zwaardere kneuzingen of ontvellingen.
Wapengebruik
Indien bij mishandeling, openlijke geweldpleging of bedreiging een wapen wordt gehanteerd
om dit delict een grotere impact te geven wordt dit strafverzwarend meegewogen. Naarmate
de globale gevaarzetting van het wapen groter is, is de dreigende werking voor het
slachtoffer groter. Bij geweldsdelicten vergroot het de kans op groter letsel. Een
zwaardere sanctie is daardoor geïndiceerd.
Indien gebruik wordt gemaakt van een verboden wapen dient het bezit daarvan tevens
te worden vervolgd met het oog op onttrekking aan het verkeer van het wapen.
(Nep)vuurwapens behoeven geen nadere beschrijving.
Als vooraf een geldboete is aangeboden door middel van een transactie of strafbeschikking
en niet betaald, wordt de eis ter zitting verhoogd met maximaal 20% indien er geen
inhoudelijke redenen zijn aangevoerd om de zaak aan de rechter voor te leggen.
Voor elke € 50 van de te betalen geldboete wordt 1 dag vervangende jeugddetentie gevorderd.
Voor elke 2 uur taakstraf wordt 1 dag vervangende jeugddetentie gevorderd. Bij een
negatieve terugmelding van de taakstraf wordt direct de omzetting in vervangende jeugddetentie
gelast.
In de strafmaattabel wordt als omrekenfactor voor iedere 2 uur taakstraf € 10 euro
geldboete gehanteerd.