Hoofdstuk 2. Activiteiten van openbaar belang
Artikel 2.1. Minimumvlieghoogtes
1 De minimumvlieghoogtes voor VFR-verkeer, bedoeld in paragraaf SERA.5005 van verordening (EU) nr. 923/2012, zijn niet van toepassing op een HEMS-vlucht, SAR-vlucht, politievlucht of kustwachtvlucht en de opleiding en training die nodig zijn voor de veilige uitvoering van een dergelijke vlucht:
a. boven gebieden met aaneengesloten bebouwing, industrie- en havengebieden, dan wel boven mensenverzamelingen 90 meter (300 voet) boven de grond of het water, doch ten minste 30 meter (100 voet) boven de hoogste hindernis, gelegen binnen een afstand van 100 meter van de helikopter of 600 meter van het vliegtuig;
b. elders dan in onderdeel a aangegeven: 60 meter (200 voet) boven de grond of het water, doch ten minste 30 meter (100 voet) boven de hoogste hindernis, gelegen binnen een afstand van 100 meter van de helikopter of 600 meter van het vliegtuig.
2 De minimumvlieghoogtes, genoemd in het eerste lid, zijn niet van toepassing, indien het noodzakelijk is voor een SAR-vlucht, politievlucht of kustwachtvlucht en de opleiding en training die nodig zijn voor de veilige uitvoering van een dergelijke vlucht, om lager te vliegen ten behoeve van het uitwerpen van voorwerpen, het afzetten van mensen en observaties.
Artikel 2.2. Zichtvliegvoorschriften
1 Het uitvoeren van HEMS-vlucht, SAR-vlucht, politievlucht of kustwachtvlucht en de opleiding en training die nodig zijn voor de veilige uitvoering van een dergelijke vlucht buiten de daglichtperiode, zijn toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
a. een SSR-transponder met de Mode S wordt gebruikt, ongeacht de classificatie van het luchtruim of de vlieghoogte;
b. voor het uitvoeren van de vlucht is een tweezijdige radioverbinding tot stand gebracht met de betrokken luchtverkeersdienst en wordt voortdurend op de aangewezen radiofrequentie geluisterd.
Artikel 2.3. Luchtvaartuiglichten
Ten aanzien van politievluchten en kustwachtvluchten gelden de volgende regels, indien door het doel van de vlucht niet kan worden voldaan aan het gestelde bij of krachtens paragraaf SERA.3215 van verordening (EU) nr. 923/2012:
a. de noodzaak van het uitvoeren van een vlucht met gedoofde lichten blijkt uit een dienstopdracht;
b. de vlucht wordt vooraf afgestemd met de betrokken luchtverkeersdienst of -diensten, die voorwaarden kan of kunnen stellen ten aanzien van te volgen procedures;
c. in het vliegplan wordt melding gemaakt van het voornemen om tijdens de vlucht of een deel daarvan de verplichte lichten niet te tonen;
d. het luchtvaartuig is uitgerust met een goed functionerend radar beantwoordingssysteem (SSR-transponder) met 4.096 codemogelijkheden in Mode A en automatische hoogterapportering in Mode C.
Artikel 2.4. Buitenlandse luchtvaartuigen
De artikelen 2.1 en 2.2 zijn van overeenkomstige toepassing op een politievlucht uitgevoerd door de bevoegde autoriteit van de Bondsrepubliek Duitsland met een luchtvaartuig als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van het op 2 maart 2005 tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden (Trb. 2005, 86).
Artikel 2.5. VFR-vlucht in luchtruimklasse A
Onverminderd paragraaf SERA.6001, onderdeel a, is het uitvoeren van een SAR-vlucht, politievlucht of kustwachtvlucht en de opleiding en training die nodig zijn voor de veilige uitvoering van een dergelijke vlucht, toegestaan in luchtruim met klasse A, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
a. de vlucht wordt uitgevoerd in overeenstemming met de eisen inzake vliegzicht in paragraaf SERA.5001 van verordening (EU) nr. 923/2012;
b. de vlucht wordt uitgevoerd als een gecontroleerde VFR-vlucht;
c. de gezagvoerder is te allen tijde in staat en bevoegd de vlucht onder instrumentvliegvoorschriften voort te zetten.
Artikel 2.6. Uitwerpen van voorwerpen en stoffen
Het uitwerpen van voorwerpen of stoffen uit het luchtvaartuig tijdens een SAR-vlucht, politievlucht of kustwachtvlucht en de opleiding en training die nodig zijn voor de veilige uitvoering van een dergelijke vlucht, is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
a. de vlieghoogte tijdens het uitwerpen van voorwerpen of stoffen bedraagt minimaal 30 meter (100 voet) en maximaal 90 meter (300 voet) boven het water of de grond, of zoveel lager, indien dit noodzakelijk is om voorwerpen of stoffen uit te werpen voor de uitvoering van de taken;
b. de gezagvoerder heeft tijdens het uitwerpen van voorwerpen of stoffen voortdurend zicht op het water of op de grond;
c. de gezagvoerder draagt ervoor zorg, dat overig luchtverkeer en personen geen hinder ondervinden van het uitwerpen van voorwerpen of stoffen, en zaken op het water of op de grond niet worden beschadigd.
Hoofdstuk 3. Zichtvliegvoorschriften
Artikel 3.1. Vrije ballonnen
Het uitvoeren van een vlucht met een vrije ballon buiten de daglichtperiode is toegestaan met inachtneming van de volgende voorschriften:
a. de gezagvoerder is in het bezit van een geldig bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder en heeft als gezagvoerder ten minste 100 uur aan ballonvaarten uitgevoerd;
b. de vlucht wordt uitgevoerd zonder passagiers, tenzij er binnen één uur voor het begin van de daglichtperiode wordt gestart;
c. de minimum vlieghoogte bedraagt 600 meter (2000 voet) boven gemiddeld zeeniveau;
d. de vlucht wordt niet uitgevoerd in de Amsterdam CTA's, de Schiphol CTR, de Schiphol TMA's, de Rotterdam CTR en de Rotterdam TMA 1, bedoeld in de Regeling luchtverkeersdienstverlening;
e. tijdens de vlucht zijn de volgende, naar behorende functionerende, instrumenten, luchtvaartradiocommunicatie- en identificatieapparatuur aan boord:
1°. een drukhoogtemeter,
2°. een stijgsnelheidsmeter,
3°. een magnetisch kompas,
4°. twee VHF-zendontvanginstallaties waarmee voortdurend een tweezijdige radioverbinding kan worden onderhouden met de betrokken luchtverkeersleidingsdiensten op de frequenties zoals gepubliceerd in de luchtvaartgids,
5°. een SSR-transponder met de Mode S wordt gebruikt, ongeacht de classificatie van het luchtruim of de vlieghoogte,
6°. noodverlichting in de vorm van zaklantaarns;
f. ten minste twee uren vóór de aanvang van de vlucht wordt een vliegplan voorgelegd aan de supervisor van AOCS Nieuw Milligen, bedoeld in artikel 1 van de Regeling luchtverkeersdienstverlening onder opgave van:
1°. het registratiekenmerk van de vrije ballon,
2°. de plaats van vertrek,
3°. de verwachte tijd van opstijging, en
4°. de maximum vlieghoogte;
g. ongeacht de plaats van opstijging wordt een vliegplan voor de vlucht met de vrije ballon ten minste twaalf uren voor de verwachte tijd van opstijging ingediend;
h. de voorbereiding van de vlucht met een vrije ballon is zodanig dat:
1°. gelet op de hoeveelheid brandstof tot minimaal één uur na aanvang van de daglichtperiode kan worden gevlogen,
2°. rekening houdend met een ruime wijziging van de windrichting en snelheid van de wind, er geen luchtverkeerleidingsgebieden zullen worden binnen gevlogen die niet zijn vermeld in het vliegplan,
i. het landen vindt uitsluitend plaats binnen de daglichtperiode;
Artikel 3.2. Vliegopleiding
Het uitvoeren van een vlucht met een vliegtuig, helikopter, luchtschip of luchtballon buiten de daglichtperiode is toegestaan, indien de vlucht in het kader van de vliegopleiding noodzakelijk is voor het verkrijgen van een aantekening nachtvliegen of het onderdeel nachtvliegen voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in verordening (EU) nr. 1178/2011.
Artikel 3.3. Spuit en sproeivluchten
Het uitvoeren van een vlucht waarbij stoffen ter bevordering of ter bescherming van het milieu dan wel de land-, tuin- of bosbouw, te bestemder plaatse worden uitgeworpen is toegestaan gedurende de vijftien minuten voor de aanvang en vijftien minuten na het einde van de daglichtperiode.
Hoofdstuk 4. Minimumvlieghoogte
1 De minimumvlieghoogtes voor VFR-verkeer, bedoeld in paragraaf SERA.5005 van verordening (EU) nr. 923/2012, zijn niet van toepassing op vluchten die niet plaatsvinden binnen een plaatselijk luchtverkeersleidinggebied of boven gebieden met aaneengesloten bebouwing, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, of boven mensenverzamelingen en die worden uitgevoerd met een vliegtuig of helikopter door een gezagvoerder die beschikt over een bewijs van bevoegdheid als beroepspiloot als bedoeld in verordening (EU) nr. 1178/2011 met als doel van de vlucht:
a. het controleren van pijpleidingen en het hoogspanningsnetwerk;
b. het inmeten van dijken, wegen, waterkeringen en andere infrastructurele werken;
c. het maken van audio of visuele opnamen ten behoeve van professionele nieuwsgaring en cartografie;
d. het loodsen door een loods als bedoeld in artikel 1 van de Loodsenwet;
e. het transport van mensen of goederen in de offshore;
f. het uitvoeren van milieucontroles;
g. surveillance door de Kustwacht.
Artikel 4.3. Spuit- en sproeivluchten
Bij het toepassen van de uitzondering op de minimum vlieghoogtes voor de in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit luchtverkeer 2014 genoemde vluchten worden de volgende regels in acht genomen:
a. vluchten zijn niet toegestaan boven wegen, tram-, spoor- en waterwegen, voor zover er verkeer is op deze wegen;
b. vluchten zijn niet toegestaan boven terreinen grenzend aan de onder a. genoemde wegen, voor zover er verkeer is op deze wegen en de koers van het luchtvaartuig de rijrichting van het verkeer kruist of wanneer door de heersende windrichting de in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit luchtverkeer 2014 bedoelde stoffen in de richting van het verkeer worden verplaatst;
c. vluchten zijn niet toegestaan boven en onder hoogspanningslijnen en binnen een gebied van vijftien meter ter weerszijden van deze hoogspanningslijnen.
Artikel 4.4. Oefennaderingen
1 De gebieden Deventer, Flevopolder, Gouda en Noord Groningen, vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en bekendgemaakt in de luchtvaartgids, hoofdstukken ENR 5.1 en ENR 5.2, zijn ten behoeve van oefennaderingen aangewezen als gebieden als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit luchtverkeer 2014, met dien verstande dat oefennaderingen slechts kunnen worden uitgevoerd:
a. met een eenmotorig vliegtuig;
b. met inachtneming van een minimum vlieghoogte van 30 meter (100 ft) boven grond of water, doch ten minste 30 meter (100 ft) boven de hoogste hindernis gelegen binnen een afstand van 600 meter van het vliegtuig;
c. gedurende de daglichtperiode.
Artikel 4.5. Schermzweeftoestellen, zeil- en zweefvliegtuigen
1 De strand- en duingebieden van de eilanden Ameland, Texel en Schouwen-Duiveland, alsmede de strand- en duingebieden van Callantsoog tot Noordwijk aan Zee, met uitzondering van die gebieden die vallen binnen het plaatselijke luchtverkeersleidinggebied 'De Kooy/Den Helder', zijn ten behoeve van vluchten met zweefvliegtuigen aangewezen als strand- en duingebieden als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit luchtverkeer 2014, met dien verstande dat deze vluchten slechts kunnen worden uitgevoerd:
a. gedurende het tijdvak van 15 oktober tot en met 14 mei van het daaropvolgend jaar;
b. indien de afstand tot personen en zaken minimaal dertig meter bedraagt;
c. indien de minimumhoogte tot het strand en de duinen ten minste vijf meter bedraagt.
2 De strand- en duingebieden van Maasvlakte, Slufterdam, Zoutelande, Westerschouwen, Noordwijk, Langevelderslag en Noordwijkerhout zijn ten behoeve van vluchten met schermzweeftoestellen en zeilvliegtuigen aangewezen als strand- en duingebieden, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit luchtverkeer 2014, met dien verstande dat deze vluchten slechts kunnen worden uitgevoerd:
a. overeenkomstig de voorwaarden in de onderdelen b en c van het eerste lid,
b. boven het strand- en duingebied van Zoutelande, gedurende het tijdvak van 15 juni tot en met 31 augustus van hetzelfde jaar en alleen voor 10:00 uur of na 18:00 uur lokale tijd, en
c. boven het strand- en duingebied van Noordwijk slechts van 15 oktober tot en met 14 mei van het daarop volgend jaar.