Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 5 augustus
2014, registratienummer 547112, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 1.3, vierde lid, 2.14, 3.4, zesde lid, 4.1.5, eerste lid, 4.1.9, tweede lid, 6.2.1, tweede lid, 6.5.1, tweede lid, 7.1.1.2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, 7.1.2.2, vierde lid, 7.1.4.2, vierde lid, 7.2.8, eerste en vijfde lid, 7.4.5, eerste en tweede lid, 8.2.1, vierde lid, en 8.3.2 van de Jeugdwet, 4.1.1, vijfde lid, 4.2.3, eerste lid, 4.2.6, tweede lid, 4.2.12, derde en vierde lid en 5.3.1, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, 2:1, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, 3.6, tweede lid, en 3.22, vierde lid, van de Wet basisregistratie personen, 3, tweede lid, 3b, tweede lid, 5a, 20, tweede lid, 29, derde lid, en 63, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, 24 van de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg, 24, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens, 7, vijfde lid, 239, vijfde lid, en 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, 43 en 44, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg, 40, tweede lid, en 42, vijfde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, 48g van de Wet Justitie-subsidies, 11, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting, 13, vierde lid, van de Wet politiegegevens, 47, eerste lid, van de Politiewet 2012, 77z en 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, 493, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering, 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000, 11, eerste lid, van de Tabakswet, 9, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, 1.50, tweede lid, 1.56b, tweede lid en 2.6, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, artikel 11, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, alsmede 2, tweede lid, en 5, achtste lid, van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 september 2014,
RvS, no. W13.14.0281/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 november 2014, kenmerk 681853-128589-WJZ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen en reikwijdte
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
–
beroepsregister: register waarin beoefenaren van beroepen in het jeugddomein worden ingeschreven en
dat tot doel heeft de kwaliteit van de beroepsbeoefening te bevorderen en te handhaven;
-
–
geregistreerde jeugdprofessional: beroepsbeoefenaar die is ingeschreven in het kwaliteitsregister jeugd;
-
–
geregistreerde professional: geregistreerde jeugdprofessional of beroepsbeoefenaar die als arts, verpleegkundige,
gezondheidszorgpsycholoog of psychotherapeut is ingeschreven in een register als bedoeld
in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
-
–
gezinsvoogdijwerker: medewerker van een gecertificeerde instelling, belast met het uitvoeren van de ondertoezichtstelling,
bedoeld in artikel 255 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel van 257 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
-
–
jeugddomein: terrein waarop aanbieders van jeugdhulp, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering, advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling,
colleges voor zover het betreft de toeleiding naar, advisering over en de bepaling
van de aangewezen voorziening, justitiële jeugdinrichtingen, Halt-bureaus en de raad
voor de kinderbescherming, werkzaam zijn;
-
–
jeugdreclasseringswerker: medewerker van een gecertificeerde instelling, belast met het uitvoeren van jeugdreclassering;
-
–
klacht: klacht als bedoeld in artikel 6.5.1, eerste lid, van de wet;
-
–
klachtencommissie: klachtencommissie, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, van de wet, voor zover deze klachten behandelt over een beslissing als bedoeld in artikel 6.5.1, eerste lid, van de wet;
-
–
klager: degene die een klacht als bedoeld in artikel 6.5.1, eerste lid, van de wet indient;
-
–
kwaliteitsregister jeugd: door Onze Ministers op grond van artikel 5.2.1, eerste lid, erkend register;
-
–
registerstichting: stichting, bedoeld in artikel 5.2.1, tweede lid;
-
–
SBV-Z: sectorale berichtenvoorziening in de zorg als bedoeld in artikel 11 van het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg;
-
–
voogdijwerker: medewerker van een gecertificeerde instelling, belast met het uitvoeren van de voogdij
en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
-
–
vreemdeling: vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;
-
–
wet:
Jeugdwet.
-
1 De verantwoordelijkheid van het college, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van de wet geldt tevens ten aanzien van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland
hebben en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.
-
2 Indien ten aanzien van een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid een voorziening
inhoudende jeugdhulp met verblijf aangewezen is, treft het college slechts een voorziening
inhoudende verblijf bij een pleegouder, indien dit noodzakelijk is in het belang van
de ontwikkeling van die vreemdeling. Indien het college voor een vreemdeling verblijf
bij een pleegouder geboden acht, geeft hij aan waarom hij verblijf in een accommodatie
van een jeugdhulpaanbieder niet aangewezen acht.
Ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de wet, draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met
betrekking tot:
-
a. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen,
-
b. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd,
-
c. taal- en leerproblemen,
-
d. somatische aandoeningen,
-
e. lichamelijke of verstandelijke beperkingen, en
-
f. kindermishandeling en huiselijk geweld.
Hoofdstuk 3. De certificering
§ 3.1. De certificerende instelling
Onze Minister van Veiligheid en Justitie ziet toe op de rechtmatige, doeltreffende
en doelmatige uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de wet door de certificerende instelling.
-
2 De certificerende instelling zendt Onze Minister van Veiligheid en Justitie jaarlijks
een verslag van de uitgevoerde werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid
van die werkzaamheden en de werkwijze in het afgelopen jaar. Bij regeling van Onze
Minister van Veiligheid en Justitie kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking
tot dit verslag.
-
1 Indien naar het oordeel van Onze Minister van Veiligheid en Justitie de certificerende
instelling haar taak niet naar behoren vervult, kan Onze Minister van Veiligheid en
Justitie de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.1.1 intrekken.
Gedurende de looptijd van de aanwijzing als certificerende instelling stelt Onze Minister
van Veiligheid en Justitie vast of de instelling nog steeds voldoet aan de bij of
krachtens de wet gestelde voorschriften.
Een certificaat of een voorlopig certificaat wordt geschorst of ingetrokken door de
certificerende instelling:
-
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de certificerende instelling bij de
afgifte van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond
waarvan de certificerende instelling het certificaat niet zou hebben afgegeven;
-
b. op grond van door de gecertificeerde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over
feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de gecertificeerde instelling
bekend was of kon zijn;
-
c. indien de gecertificeerde instelling niet meer voldoet aan het normenkader, bedoeld
in artikel 3.4, vierde lid, van de wet, of
-
d. indien de gecertificeerde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar
behoren nakomt of de taken waarvoor zij is gecertificeerd niet meer naar behoren uitvoert.
-
1 Gedurende de looptijd van het certificaat stelt de certificerende instelling jaarlijks
vast of de gecertificeerde instelling nog voldoet aan het normenkader, bedoeld in
artikel 3.4, vierde lid, van de wet.
Hoofdstuk 4. Verplichtingen voor jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen
en het college
§ 4.1. De vertrouwenspersoon
De ondersteuning door de vertrouwenspersoon in aangelegenheden die samenhangen met
de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder
en de gecertificeerde instelling, is met name gericht op de uitoefening door jeugdigen,
ouders en pleegouders van hun rechten.
De vertrouwenspersoon die een jeugdige, ouder of pleegouder ondersteunt, onthoudt
zich van ondersteuning van anderen indien dat een onafhankelijke taakuitoefening jegens
die jeugdige, ouder of pleegouder in gevaar kan brengen.
Het college, voor zover het betreft de toeleiding naar, advisering over, de bepaling
en het inzetten van de aangewezen voorziening, de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde
instelling, informeren jeugdigen, ouders en pleegouders tijdig over de vertrouwenspersoon
die aan hen op hun verzoek ondersteuning kan verlenen, over wat deze taak inhoudt,
en op welke plaats en tijdstippen de vertrouwenspersoon voor hen bereikbaar en beschikbaar
is.
De vertrouwenspersoon heeft vrije toegang tot de gebouwen van de gemeente voor zover
deze gebruikt worden voor de toeleiding naar, advisering over, de bepaling en het
inzetten van de aangewezen voorziening, en tot de gebouwen, terreinen en ruimten van
jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen waar jeugdigen kunnen verblijven,
een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is. De
vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met een jeugdige te spreken.
Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde verschaffen het college, de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling
aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen en tonen zij alle bescheiden die deze
voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.
Het college, de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling, verschaffen aan
de vertrouwenspersoon de faciliteiten die deze voor een juiste uitoefening van zijn
taak nodig heeft.
§ 4.2. Uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering door de gecertificeerde
instellingen
-
1 Binnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering
van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde
instelling een gezinsvoogdijwerker aan en vindt het eerste contact plaats tussen de
gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder of voogd.
-
3 De gecertificeerde instelling kan, al dan niet op verzoek van de minderjarige, de
met het gezag belaste ouder of voogd, een andere medewerker als gezinsvoogdijwerker
aanwijzen.
-
1 Binnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering
van de jeugdreclassering en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde
instelling een jeugdreclasseringswerker aan en vindt het eerste contact plaats tussen
de jeugdreclasseringswerker en de jeugdige en zijn ouders of zijn voogd.
De gecertificeerde instelling beziet zo vaak als noodzakelijk, doch ten minste eenmaal
per jaar, in hoeverre het plan van aanpak, bedoeld in artikel 4.1.3 van de wet, bijstelling behoeft.
-
1 Onverminderd de aan de raad voor de kinderbescherming toekomende taken en bevoegdheden,
voldoet de gecertificeerde instelling aan verzoeken van de rechter, het openbaar ministerie
of de directeur van de justitiële jeugdinrichting om advies omtrent een jeugdige die
wordt verdacht van een strafbaar feit of die op grond daarvan is veroordeeld.
-
2 De gecertificeerde instelling brengt geregeld, doch ten minste eenmaal per zes maanden,
verslag uit aan het openbaar ministerie dat is belast met het toezicht op de naleving
van de voorwaarden in het kader van de uitvoering van jeugdreclassering, over de wijze
waarop de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden die de rechter of het openbaar ministerie
heeft opgelegd.
-
3 Indien de jeugdige een opgelegde voorwaarde in het kader van de uitvoering van jeugdreclassering
niet of niet geheel nakomt, meldt de gecertificeerde instelling dit onverwijld aan
het openbaar ministerie of aan de directeur van de justitiële jeugdinrichting in het
kader van een scholings- en trainingprogramma.
-
4 De gecertificeerde instelling zendt de raad voor de kinderbescherming een afschrift
van het verslag, bedoeld in het tweede lid, en van de melding, bedoeld in het derde
lid, voortvloeiend uit de toezichthoudende taak van de raad voor de kinderbescherming,
bedoeld in artikel 77hh van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 5. Professionalisering
§ 5.1. Geregistreerde professionals
-
1 Indien toepassing is gegeven aan artikel 5.2.1, eerste lid, dragen de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het college, voor
zover het betreft de toeleiding naar, advisering over, de bepaling en het inzetten
van de aangewezen voorziening, er zorg voor dat de taken worden uitgevoerd door of
onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional. De jeugdhulpaanbieder,
de gecertificeerde instelling en het college delen de taken toe met inachtneming van
de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional.
-
2 In afwijking van het eerste lid kan de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling
of het college anderen dan geregistreerde professionals met de uitvoering van taken
belasten indien hij of zij aannemelijk kan maken dat de kwaliteit van de uit te voeren
taak daardoor niet nadelig wordt beïnvloed. In afwijking van het eerste lid belast
de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het college anderen met die
taken, indien dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van uit te voeren taak.
Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd wordt uitgebreid
naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, blijft artikel 5.1.1 gedurende een termijn van een jaar buiten toepassing op werktoedelingen waarvan het
college voor zover het betreft de toeleiding naar, de advisering over, de bepaling
en het inzetten van de aangewezen voorziening, de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde
instelling aannemelijk kan maken dat die toedeling plaatsvindt aan een niet tot die
categorie behorende beroepsbeoefenaar, indien die beroepsbeoefenaar reeds bij de aanvang
van die periode binnen de betreffende organisatie werkzaam was.
Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd wordt uitgebreid
naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, kan gedurende
een termijn van vijf jaar en drie maanden vanaf het tijdstip van aanvang van die termijn
in afwijking van artikel 5.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, een tot die categorie behorende beroepsbeoefenaar in het kwaliteitsregister jeugd
zijn ingeschreven indien:
-
a. die beroepsbeoefenaar op het tijdstip waarop de termijn aanvangt werkzaam is voor
het college voor zover het betreft de toeleiding naar, de advisering over, de bepaling
en het inzetten van de aangewezen voorziening, voor de jeugdhulpaanbieder of voor
de gecertificeerde instelling in een functie waarvoor scholing is vereist op het niveau
van een hogere beroepsopleiding;
-
b. de aan de registratie van de beroepsbeoefenaar ten grondslag liggende aanvraag is
ingediend binnen drie maanden na het tijdstip waarop de termijn is aangevangen;
-
c. de beroepsbeoefenaar deelneemt aan een scholingstraject dat erop gericht is uiterlijk
bij de eerste herregistratie de scholing op het niveau van hoger beroepsonderwijs
te voltooien, en
-
d. de registerstichting bij de uitvoering van artikel 5.4.4 ervoor zorg draagt dat voor een ieder kenbaar is dat de registratie van de beroepsbeoefenaar
valt onder de werking van dit artikel.
-
2 De termijnen, bedoeld in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3, kunnen bij besluit van Onze Ministers worden gewijzigd, indien het in het belang
van de continuïteit van de werktoedeling noodzakelijk is.
§ 5.2. Erkenning als kwaliteitsregister jeugd
§ 5.3. Het bestuur en de organen van de registerstichting
De statuten van de registerstichting regelen op afdoende wijze dat de leden van het
bestuur, dan wel leden van andere organen van de registerstichting geen functies vervullen
die onverenigbaar, strijdig zijn of strijdig kunnen zijn met de belangen of doelstellingen
van de registerstichting.
§ 5.4. Het beroepsregister
-
1 De registerstichting:
-
a. regelt dat het kwaliteitsregister jeugd slechts opengesteld wordt voor registratie
voor beroepsbeoefenaren die behoren tot bij een van de voordragende beroepsverenigingen
aangesloten categorieën van beroepsbeoefenaren;
-
b. hanteert niet het vereiste van lidmaatschap van een beroepsvereniging voor opname
in het kwaliteitsregister jeugd;
-
c. stelt het register open voor de registratie van beroepsbeoefenaren die minimaal op
het niveau van een hogere beroepsopleiding scholing hebben afgerond, die is gericht
op het vervullen van een beroep in het jeugddomein.
De registerstichting regelt dat het beroepsregister voor een ieder kosteloos raadpleegbaar
is. Zij regelt voorts dat de maatregelen bedoeld in artikel 5.4.3, tweede lid, gedurende een door haar vast te stellen periode voor het publiek kenbaar zijn. Zij
houdt daarbij rekening met de aard van de maatregelen, de verwijtbaarheid van het
handelen en het belang van degenen die daarvan kennis kunnen nemen.
§ 5.5. Overige bepalingen
Na de beëindiging van de erkenning verleent de registerstichting alle medewerking
die noodzakelijk is voor de overdracht van taken aan een andere, door Onze Ministers
aan te wijzen organisatie.
-
1 De registerstichting verstrekt aan Onze Ministers kosteloos op verzoek alle in haar
bezit zijnde, op het functioneren van de registerstichting of het kwaliteitsregister
jeugd betrekking hebbende informatie die redelijkerwijs noodzakelijk is om te beoordelen
of de registerstichting of het kwaliteitsregister jeugd op enig moment voldoet aan
de bij dit besluit gestelde eisen, dan wel de informatie die redelijkerwijs noodzakelijk
is om ten minste inzicht te krijgen in de aantallen registraties, de aard van de registraties
en de ontwikkelingen rond het systeem van normhandhaving, bedoeld in artikel 5.4.3, tweede lid.
-
3 Het jaarverslag geeft tevens cijfermatig inzicht in de gegevens, bedoeld in het tweede
lid, onder a, c en d.
-
4 De registerstichting zendt het jaarverslag voor 1 mei, volgend op het verslagjaar,
aan Onze Ministers en de beroepsverenigingen, bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid.
-
5 Het jaarverslag gaat vergezeld van een verklaring van een accountant die is ingeschreven
in het register, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties. De verklaring:
-
a. doet mededeling omtrent de getrouwheid van het jaarverslag; en
-
b. geeft er blijk van dat de accountant heeft onderzocht of de registerstichting, onderscheidenlijk
het kwaliteitsregister, heeft voldaan aan de bij dit besluit gestelde verplichtingen
en wat daarvan de bevindingen zijn.
Hoofdstuk 6. Gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen
§ 6.1. Eisen aan gesloten accommodaties
§ 6.2. Klachtrecht bij vrijheidsbeperkende maatregelen
Indien de klager daarom verzoekt, wordt de klacht ter kennis gebracht van één lid
van de klachtencommissie teneinde te bemiddelen.
Van de klachtencommissie maken in ieder geval deel uit:
Hoofdstuk 7. Verwijsindex en beleidsinformatie
§ 7.1. Categorieën van instanties en functionarissen
Als categorieën van instanties als bedoeld in artikel 7.1.1.2, eerste lid, onder a, van de wet in het domein jeugdhulp worden aangewezen:
-
a. gemeenten voor zover het betreft de toeleiding naar, advisering over, de bepaling
en het inzetten van de aangewezen voorziening;
-
b. advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling;
-
c. jeugdhulpaanbieders;
-
d. gecertificeerde instellingen.
-
1 Als categorieën van instanties als bedoeld in artikel 7.1.1.2, eerste lid, onder a, van de wet in het domein onderwijs worden aangewezen:
-
a. scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
-
b. scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
-
c. scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
-
d. instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
-
e. instellingen voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onder a of b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
-
f. contactgemeenten als bedoeld in artikel 162b, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 118h, derde lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs en artikel 8.3.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs te behoeve van de regionale meld- en coördinatiefunctie.
§ 7.2. Inrichting en beheer van de verwijsindex
-
3 Een aansluiting als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt vermoed voldoende zorgvuldig
en veilig te zijn als het voldoet aan de eisen zoals deze zijn uitgegeven door het
Nederlands Normalisatie-instituut in de NTA 8023, Maatschappelijke zorg – Informatiearchitectuur
in de jeugdsector – Deel 1 : Landelijke verwijsindex risicojongeren.
§ 7.3. Verwijsindexservicenummer
-
2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden in de verwijsindex omgezet in een verwijsindexservicenummer,
dat vervolgens gebruikt wordt voor de melding in de verwijsindex.
§ 7.4. Gebruik burgerservicenummer
Subparagraaf 7.4.1. De autorisatielijst
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt, voor zover mogelijk aan
de hand van bij of krachtens de wet gestelde vereisten voor de hoedanigheid van de jeugdhulpaanbieder, vast of de aanvraag,
bedoeld in artikel 7.4.1.1, is gedaan door een jeugdhulpaanbieder.
De geautoriseerde stelt Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onmiddellijk
op de hoogte van een wijziging van de in de autorisatielijst opgenomen gegevens en
van andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het schorsen of doorhalen
van de opname.
Verwijdering van de autorisatielijst vindt slechts plaats:
Subparagraaf 7.4.2. Toegangsmiddelen SBV-Z
De jeugdhulpaanbieder die is aangesloten op de SBV-Z draagt zorg dat de verbinding
van zijn geautomatiseerde systeem met de SBV-Z en de uitwisseling van gegevens tussen
zijn geautomatiseerde systeem en de SBV-Z functioneren op een wijze die overeenstemt
met hetgeen daarover in de systeembeschrijving is vastgelegd.
-
1 Bij regeling van Onze Ministers wordt voor het structureel verstrekken van de gegevens,
genoemd in artikel 7.5.1, door de instanties genoemd in de artikelen 7.5.2 en 7.5.3, bepaald:
-
a. welke gegevens genoemd in artikel 7.5.3, eerste lid, worden verstrekt alsmede, voor zover nodig, een nadere omschrijving van deze gegevens;
-
b. de wijze waarop de gegevens worden verstrekt;
-
c. de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben;
-
d. de termijnen waarbinnen of de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt.
Hoofdstuk 8. Financiën en verantwoording
§ 8.1. Ouderbijdrage
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.1
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.2
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.3
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.4
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.5
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.6
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.7
[Vervallen per 28-02-2017]
Artikel 8.1.8
[Vervallen per 28-02-2017]
§ 8.2. Financiële verantwoording
Deze paragraaf wordt verstaan onder «gegevens»: de in artikel 8.3.2 van de wet bedoelde gegevens betreffende de exploitatie van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen.
-
1 Onze Ministers geven per categorie van jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen
en per categorie van personen die bij de exploitatie van een jeugdhulpaanbieder of
gecertificeerde instelling betrokken zijn, aan, welke gegevens jaarlijks dienen te
worden verstrekt.
-
2 Onze Ministers kunnen voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen gelegen
binnen een door hen aan te wijzen gebied en voor personen die bij de exploitatie van
die jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen betrokken zijn, aangeven welke
gegevens op hun desbetreffend verzoek dienen te worden verstrekt.
-
1 De gegevens, bedoeld in artikel 8.2.2, eerste lid, worden jaarlijks uiterlijk vijf maanden na het verstrijken van het jaar waarop zij
betrekking hebben verstrekt.
-
2 De gegevens, bedoeld in artikel 8.2.2, tweede lid, worden verstrekt telkens uiterlijk zes maanden na een desbetreffend verzoek van
elk van Onze Ministers.
§ 8.3. Overige bepalingen
Hoofdstuk 9. Wijziging in andere algemene maatregelen van bestuur
[Red: Wijzigt het Algemeen Rijksambtenarenreglement.]
[Red: Wijzigt het Ambtenarenreglement Staten-Generaal.]
[Red: Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit.]
[Red: Wijzigt het Besluit algemene rechtspositie politie.]
[Red: Wijzigt het Besluit basisregistratie personen.]
[Red: Wijzigt het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten.]
[Red: Wijzigt het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming.]
[Red: Wijzigt het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg.]
[Red: Wijzigt het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp.]
[Red: Wijzigt het Besluit geslachtsnaamswijziging.]
[Red: Wijzigt het Besluit gezagsregisters.]
[Red: Wijzigt het Besluit gezondheidszorgpsycholoog.]
[Red: Wijzigt het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.]
[Red: Wijzigt het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.]
[Red: Wijzigt het Besluit politiegegevens.]
[Red: Wijzigt het Besluit studiefinanciering 2000.]
[Red: Wijzigt het Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.]
[Red: Wijzigt het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994.]
[Red: Wijzigt het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.]
[Red: Wijzigt het Besluit zorgaanspraken AWBZ.]
[Red: Wijzigt de Reclasseringsregeling 1995.]
[Red: Wijzigt het Reglement justitiële jeugdinrichtingen.]
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.]
-
2 Het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg blijft van toepassing op de financiële verantwoording, vaststelling, inning of uitbetaling
van op grond van dat besluit verleende subsidies en uitkeringen en bijdragen in de
kosten voor jeugdzorg.
-
3 In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen,
blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels van toepassing,
die golden voor de intrekking van dat besluit.
[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.]
Hoofdstuk 10. Slotbepalingen
-
2 Voor zover op een organisatie artikel 77a van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg tot de intrekking van dat artikel van toepassing was, geldt voor die organisatie
als aanvangsdatum voor de in het eerste lid genoemde periode van een jaar, het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 77a van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
-
1 Gedurende een periode van vijf jaar en drie maanden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel 5.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, kan in afwijking van dat artikel een beroepsbeoefenaar in het kwaliteitsregister
jeugd zijn ingeschreven indien:
-
a. die beroepsbeoefenaar op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, werkzaam is voor een college, voor zover het betreft de toeleiding naar, advisering
over, de bepaling en het inzetten van de aangewezen voorziening, een jeugdhulpaanbieder,
een gecertificeerde instelling of een AMHK, in een functie waarvoor scholing is vereist
op het niveau van een hogere beroepsopleiding;
-
b. de aan de registratie van de beroepsbeoefenaar ten grondslag liggende aanvraag is
ingediend binnen drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5.4.2, eerste lid, aanhef en onder c;
-
c. de beroepsbeoefenaar deelneemt aan een scholingstraject, dat erop gericht is uiterlijk
bij de eerste herregistratie de scholing op het niveau van hoger beroepsonderwijs
te voltooien, en
-
d. de registerstichting bij de uitvoering van in artikel 5.4.4 ervoor zorg draagt dat voor een ieder kenbaar is dat de registratie van de beroepsbeoefenaar
valt onder de werking van dit artikel.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Jeugdwet.