Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies

Geraadpleegd op 24-12-2025.
Toekomstige tekst van 01-06-2030 t/m 30-06-2030.
Ga naar eerste onderdeel, gewijzigd per 01-06-2030.

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 11 juli 2014, nr. WJZ / 13125043, houdende vaststelling van nationale subsidie-instrumenten op het terrein van Economische Zaken (Regeling nationale EZ-subsidies)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 6, eerste lid, 7, 10, 12, vierde lid, 13, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 14, 14a, eerste en vierde lid, 15, 16, 17, 18, eerste en vijfde lid, 19, 21, eerste en derde lid, 23, eerste lid, onderdeel c, 23, tweede lid, 25, 30, derde, vierde en vijfde lid, 32, derde lid, 33, tweede lid, 34, 42, eerste en tweede lid, 44, 48, 50 en 53 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • afzet van landbouwproducten: afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 35, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 38, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening;

  • algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • besluit: Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder h, van het O&O&I-steunkader;

  • energie uit hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 109, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 35, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • energie-efficiëntie: energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 103, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 31, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder k, van het O&O&I-steunkader;

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder n, van het O&O&I-steunkader;

  • groepsvrijstellingsverordening landbouw: verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • groepsvrijstellingsverordening visserij: verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder l, van het O&O&I-steunkader;

  • hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energie als bedoeld in paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 69 van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • hooggekwalificeerd personeel: hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder p, van het O&O&I-steunkader;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder r, van het O&O&I-steunkader;

  • innovatieadviesdiensten: innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 94, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder s, van het O&O&I-steunkader;

  • IPCEI-steunkader: Mededeling van de Commissie betreffende criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, PBEU 2021 C 528/02;

  • kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • klimaat, milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 nr. 2022/C 80/01 (PbEU 2022, C 80);

  • landbouw de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352);

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwproduct: product als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van een visserijproduct of een aquacultuurproduct vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

  • middelgrote onderneming: middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • minister:

    • a. Minister van Economische Zaken, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, f en g, en tweede lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft;

    • b. Minister van Klimaat en Groene Groei, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en h, en tweede lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft; of

    • c. Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft;

  • MKB-ondernemer: ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

  • O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414);

  • organisatie-innovatie: organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 96, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • primaire landbouwproductie: primaire landbouwproductie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 44, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 46, van het landbouwsteunkader;

  • procesinnovatie: procesinnovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 97, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • tijdelijk crisiskader:Tijdelijk crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne (PbEU 2023, C 101);

  • Unienorm: Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 89, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

  • universiteit: onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;

  • verklaring de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;

  • verklaring landbouw de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening;

  • verwerking van landbouwproducten: verwerking van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 45, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, deel I, paragraaf 2.4, onderdeel 33, onder 47, van het landbouwsteunkader en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening;

  • visserijsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2023, C 107).

Artikel 1.2. Rapport van feitelijke bevindingen

  • 1 Het rapport van feitelijke bevindingen, bedoeld in artikel 12, derde lid, van het besluit, wordt opgesteld overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage 1.1.

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, derde lid, van het besluit, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.3. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-07-2016]

Artikel 1.4. Vaste opslag voor indirecte kosten

De vaste opslag voor indirecte kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, bedraagt 50 procent van de loonkosten.

Artikel 1.5. Controleprotocol

De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de controleverklaring vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3.

Artikel 1.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2016]

Artikel 1.7. In aanmerking komende kosten

  • 1 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk het landbouwsteunkader, respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening visserij, respectievelijk het visserijsteunkader:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdeel 87, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdeel 85, van het visserijsteunkader;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdelen 90 en 91, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdeel 88, van het visserijsteunkader;

    • c. indien de steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, de steuntranches gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 7, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2.3, onderdeel 92, van het landbouwsteunkader, respectievelijk artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, respectievelijk deel I, paragraaf 3.2, onderdeel 89, van het visserijsteunkader.

  • 2 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader, respectievelijk het klimaat, milieu- en energiesteunkader:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 2, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader;

    • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 2.4, onderdeel 19, onder 2, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader.

Artikel 1.8. Bekendmaking van gegevens inzake steunverlening

  • 1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000, of voor steun vervat in door het InvestEU-fonds krachtens deel 16 van de algemene groepsvrijstellingsverordening ondersteunde financiële producten, meer dan € 500.000, of voor niet onder deel 2 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallende begunstigden die in de primaire landbouwproductie of in de visserij en de aquacultuur actief zijn, meer dan € 10.000.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien het staatssteun betreft die gerechtvaardigd wordt door projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of door projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 19 ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de artikelen 16, 21 bis of 22 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht te zijn bekendgemaakt indien de individuele steunbedragen bekend zijn gemaakt volgens de tranches, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 100.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 5 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening visserij; en

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening visserij, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 10.000.

  • 6 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het O&O&I-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.4, onderdeel 100, van het O&O&I-steunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 7 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het landbouwsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het landbouwsteunkader, en

    • b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

      • 1°. € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of

      • 2°. € 100.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

  • 8 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het klimaat, milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.1.4, onderdeel 58, van het klimaat, milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 9 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die wordt gerechtvaardigd door de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I), maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 103, van die kaderregeling.

  • 10 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het IPCEI-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 4.3, onderdeel 48, van het IPCEI-steunkader bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 11 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatsteun bevat die wordt gerechtvaardigd door het tijdelijk crisiskader, maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 3, onderdeel 87, van het tijdelijk crisiskader.

  • 12 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door het visserijsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

    • a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 105, onder a en b, van het visserijsteunkader, en

    • b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 105, onder c, van het visserijsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 10.000.

  • 13 De gegevens, bedoeld in het eerste, en derde tot en met twaalfde lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 1.9. Onderzoeksorganisatie

  • 1 Indien een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie deelneemt aan een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, sluiten de deelnemers voorafgaand aan het project een overeenkomst over de wijze waarop wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten.

  • 2 Indien een project als bedoeld in het eerste lid gezamenlijk door ondernemingen en van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren wordt uitgevoerd, legt de penvoerder de afspraken voor aan de minister, tenzij:

    • a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van het project dragen;

    • b. de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele eigendomsrechten opleveren, breed kunnen worden verspreid en alle intellectuele eigendomsrechten die de activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, volledig worden toegekend aan die entiteiten;

    • c. uit het project ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten aan de verschillende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen, of

    • d. de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren een vergoeding ontvangen die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen.

  • 3 Op de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kan het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben opgeleverd, in mindering worden gebracht.

  • 4 Indien uit de aan de minister op basis van het tweede lid voorgelegde afspraken blijkt dat sprake is van staatssteun als gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven bedrag dat ten hoogste mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.

Artikel 1.10. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Hoofdstuk 2. Agro, natuur en visserij

Titel 2.1. Algemene bepaling

Artikel 2.1.1. Uurtarief

Voor de toepassing van dit hoofdstuk bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 60.

Artikel 2.1.2. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • glasopstand: kas en toebehorende installaties;

  • glastuinbouwonderneming: landbouwonderneming met glasopstanden;

  • vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd.

Artikel 2.1.3. Afwijzingsgronden groepsvrijstellingsverordening visserij

Onverminderd de artikelen 22 en 23 van het besluit beslist de minister afwijzend op een aanvraag om subsidie die staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd indien:

  • a. sprake is van verrichtingen of activiteiten als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening visserij; of

  • b. de aanvrager activiteiten heeft verricht als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel f, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

Artikel 2.1.4. Subsidieverplichtingen groepsvrijstellingsverordening visserij

  • 1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd, leeft de subsidieontvanger de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid na.

  • 2 Indien een subsidie voor een vissersvaartuig die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening visserij wordt gerechtvaardigd, wordt het vissersvaartuig niet binnen vijf jaar na de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie overgedragen of omgevlagd.

Artikel 2.1.5. Niet-naleving subsidieverplichting groepsvrijstellingsverordening visserij

  • 1 Indien de subsidieontvanger de in artikel 2.1.4, eerste lid, bedoelde regels niet naleeft, wordt de subsidieverlening of de subsidievaststelling ingetrokken of ten nadele van de ontvanger gewijzigd, in verhouding tot de ernst van de inbreuk.

  • 2 Indien de subsidieontvanger de in artikel 2.1.4, tweede lid, bedoelde verplichting niet naleeft, wordt de subsidieverlening of de subsidievaststelling ingetrokken of ten nadele van de ontvanger gewijzigd, naar rato van de periode waarin niet aan die verplichting is voldaan.

Titel 2.2. Brongerichte verduurzaming van stallen en managementmaatregelen

[Vervallen per 20-05-2025]

§ 2.2.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.1. Begripsomschrijving

[Vervallen per 20-05-2025]

§ 2.2.2. Investering in niet-bewezen innovaties

[Vervallen per 20-05-2025]

§ 2.2.2.1. Algemeen

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.3a. Uurtarief voor subsidiabele kosten voor arbeid

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.5. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.7. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.9. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 20-05-2025]

§ 2.2.2.2. Onderzoeks- en ontwikkelingsfase

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.10. Subsidiabele activiteiten

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.11. Hoogte subsidie

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.12. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.13. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.14. Staatssteun

[Vervallen per 20-05-2025]

§ 2.2.2.3. Emissiemetingenfase

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.15. Subsidiabele activiteiten

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.16. Hoogte subsidie

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.17. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.18. Afwijzingsgrond

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.19. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.20. Staatssteun

[Vervallen per 20-05-2025]

§ 2.2.2.4. De resterende productieve levensduurfase

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.21. Subsidiabele activiteiten

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.22. Hoogte subsidie

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.23. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.24. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.25. Verplichtingen

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.26. Staatssteun

[Vervallen per 20-05-2025]

§ 2.2.3. Investering in bewezen innovaties

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.27. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.27a. Bepaling stikstofvracht

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.28. Hoogte subsidie

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.29. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.30. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.31. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.32. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.33. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 03-09-2024]

Artikel 2.2.34. Subsidievoorwaarde

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.34a. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.35. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.36. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.36a. Gegevensverwerking

[Vervallen per 20-05-2025]

Artikel 2.2.37. Staatssteun

[Vervallen per 20-05-2025]

Titel 2.3. Energie-efficiëntie glastuinbouw

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.1. Begripsomschrijving

[Vervallen per 22-08-2016]

Artikel 2.3.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.3. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.3a. Eén aanvraag per glastuinbouwonderneming

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.4. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.6. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.3.9. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2027]

Titel 2.4. Agrarische bedrijfsadvisering en educatie

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.2. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.2. Verstrekking van advies- en cursusvoucher aan een landbouwonderneming

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.3. Aanvraag, verstrekking en besteding adviesvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.4. Aanvraag, verstrekking en besteding cursusvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.5. Verdeling subsidieplafonds

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.7. Besteding advies- en cursusvoucher

[Vervallen per 31-05-2021]

§ 2.4.3. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.8. Verzilvering advies- en cursusvouchers

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.9. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.10. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.11. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvouchers

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.12. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.13. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.4. Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.14. Verstrekking opleidingsvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.15. Aanvraag opleidingsvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.16. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.17. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.18. Besteding opleidingsvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.5. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.19. Verzilvering opleidingsvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.20. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.21. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.22. Aanvraag verzilvering opleidingsvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.23. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.6. Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.24. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.25. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.26. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.27. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.28. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.29. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.30. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.31. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.32. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.7. Demonstratiebedrijven duurzame landbouw

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.33. Subsidieverstrekking kennisoverdracht door demonstratiebedrijven duurzame landbouw

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.34. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.35. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.36. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.37. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.38. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.39. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.40. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.41. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.8. Verstrekken bedrijfsplanvoucher voor omschakeling

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.42. Aanvraag, verstrekking en besteding bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.43. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.44. Besteding bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2.4.9. Verstrekking subsidie aan een erkende bedrijfsadviseur

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.45. Verzilvering bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.46. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.47. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.48. Aanvraag verzilvering bedrijfsplanvoucher

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.49. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4.50. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

Titel 2.5. Borgstelling MKB-landbouw- en visserijkredieten

Artikel 2.5.1. Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • LV-borgstellingskrediet: krediet dat overeenkomstig artikel 8 van bijlage 2.5.1 is verleend;

    • LV-ondernemer: MKB-ondernemer die een LV-onderneming in stand houdt;

    • LV-onderneming: landbouwonderneming of onderneming die actief is in de visserij- of aquacultuursector met activiteiten voor de productie van producten als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

    • overnemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor het eerst voor eigen rekening en risico als MKB-ondernemer een LV-onderneming in stand gaat houden door van een bestaande LV-onderneming:

      • a. zijnde een eenmanszaak, een maatschap of vennootschap onder firma de meerderheidswaarde van de activa in eigendom, pacht of erfpacht te verwerven;

      • b. zijnde een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal:

        • 1°. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van die vennootschap direct of indirect te verwerven, en

        • 2°. de overwegende zeggenschap van die vennootschap te verkrijgen zonder op een eerder moment daarvan de enige of overwegende zeggenschap gehad te hebben;

    • starter: LV-ondernemer zijnde:

      • a. een natuurlijke persoon die niet langer dan drie jaar een LV-onderneming in stand houdt;

      • b. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, waarvan de bestuurder een natuurlijke persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;

    • verordening (EU) 2018/848: Verordening (EU) 2018/848 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150).

  • 2 Voor de toepassing van deze titel kan de minister een instelling aanwijzen als financier.

Artikel 2.5.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een financier voor het sluiten van kredietovereenkomsten met LV-ondernemers die betrekking hebben op LV-borgstellingskredieten.

  • 2 De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een borgstelling voor de terugbetaling van een krediet dat de financier op grond van een kredietovereenkomst aan een LV-ondernemer zal verstrekken voor de duur van de kredietovereenkomst.

Artikel 2.5.3. Afwijzingsgronden

  • 1 Voor subsidie komt niet in aanmerking een financier die een kredietovereenkomst sluit met een LV-ondernemer:

    • a. die over voldoende financiële middelen beschikt om zijn LV-onderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

    • b. die een substantieel deel van de activiteiten van de LV-onderneming niet in Nederland uitvoert; of

    • c. die een LV-onderneming in stand houdt waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de LV-onderneming nog geen heel jaar in stand is gehouden, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

      • 1°. de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

      • 2°. het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die direct verband houden met:

    • a. de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;

    • b. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer;

    • c. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van uitvoer, of

    • d. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving.

Artikel 2.5.4. Provisie

  • 1 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit bedraagt eenmalig 3 procent.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de provisie eenmalig 1 procent indien de overeenkomst van borgtocht een LV-borgstellingskrediet betreft voor een starter of overnemer.

Artikel 2.5.5. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond door vaststelling van een maximum subsidiebedrag per financier die zich bij de minister heeft aangemeld.

  • 2 De minister stelt uiterlijk op 1 februari van elk kalenderjaar ambtshalve het maximum subsidiebedrag per financier vast.

  • 3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de banken, bedoeld in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de verleningen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het model LV-borgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.6. Omvang borgstelling

  • 1 Er wordt borg gestaan voor 70 procent van het kredietbedrag.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt het krediet waarvoor wordt borg gestaan ten hoogste € 2.500.000.

Artikel 2.5.7. LV-borgstellingsovereenkomst

Het model voor de LV-borgstellingsovereenkomst is opgenomen in bijlage 2.5.1.

Artikel 2.5.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 ten minste:

    • a. gegevens over de financier, waaronder de statutaire naam, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de financier, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over de financier, waaronder de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer en het uitwinningsbeleid van krediet.

Artikel 2.5.9. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.5.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.5.10. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 2.5.1 vervallen met ingang van 31 december 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.6. Garantstelling landbouwondernemingen werkkapitaal

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.3. Omvang en voorwaarden garantstelling

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.4. Maximum garantstelling

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.5. Garantstellingsovereenkomst

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.6. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.10. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.6.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2016]

Titel 2.7. Groen en doen

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.3. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.4. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.6. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.7. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-10-2020]

Artikel 2.7.9. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-10-2020]

Titel 2.8. Genotypering TSE bij schapen

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.2. Verstrekking voucher genotypering TSE

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.3. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.4. Verdeling vouchers genotypering TSE

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.5. Verstrekking van subsidie aan erkende laboratoria

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.6. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 2.8.8. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2017]

Titel 2.9. Subsidie kosten vaccinatie pluimvee ter bestrijding van salmonella

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.3. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.4. Indiening aanvraag tot vaststelling

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.6. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.6a. Afwijzingsgrond

[Vervallen per 01-02-2021]

Artikel 2.9.8. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-02-2021]

Titel 2.10. Marktintroductie energie-innovaties

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.3. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.6. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.7. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.8. Verplichtingen

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.10. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.10.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2027]

Titel 2.11. Innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij

[Vervallen per 01-07-2027]

Titel 2.12*. Tijdelijke ondersteuning nationale parken

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.1*. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.2*. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.3*. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.4*. Niet-subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.5*. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.6*. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.7*. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.8*. Verplichtingen subsidieontvangers

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.10*. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.11*. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.12.12*. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2025]

Titel 2.12. Subsidie pluimveevaccinatie ter voorkoming van salmonella

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.13.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.12.2. Subsidiabele activiteit

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.13.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.12.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.12.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.12.6. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.12.7. Staatssteun

[Vervallen per 15-08-2025]

Artikel 2.12.8. Vervaltermijn

[Vervallen per 15-08-2025]

Titel 2.14. Zeldzame melkkoeien

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 2.14.1. Begripsomschrijving

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 2.14.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 2.14.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 2.14.4. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 2.14.5. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 2.14.6. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 2.14.7. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2023]

Titel 2.15. Versneld natuurherstel

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.7a. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.8. Adviescommissie

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.9a. Modelovereenkomst

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.10. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.15.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2026]

Titel 2.16. Innoveren in visserijtechnieken

Artikel 2.16.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • algemeen nut beogende instelling: instelling als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • innovatieproject: een project ter ondersteuning van de ontwikkeling of invoering van nieuwe of substantieel verbeterde producten en uitrusting, nieuwe of verbeterde processen en technieken en nieuwe of verbeterde beheer- en organisatiesystemen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij dat bijdraagt aan de verduurzaming van de visserijsector;

  • marktdeelnemer: marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • vispluis: een vorm van netbescherming in de demersale visserij, gemaakt van synthetisch touw dat bestaat uit ineengedraaide polyethyleendraadjes;

  • visserijactiviteit: het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten;

  • visserijonderneming: onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

  • visserijorganisatie: organisatie waarvan uit de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt.

Artikel 2.16.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een samenwerkingsverband voor de uitvoering van een innovatieproject en de verspreiding van de resultaten daarvan.

  • 2 Het innovatieproject richt zich op:

    • a. vangsttechnieken of vistuigen die:

      • 1°. de selectiviteit vergroten;

      • 2°. minder bodemberoering tot gevolg hebben; of

      • 3°. de kwaliteit van de vangst of het dierenwelzijn verbeteren; of

    • b. scheepstechnieken die bijdragen aan:

      • 1°. de flexibilisering van vismethoden;

      • 2°. de vermindering van brandstofverbruik; of

      • 3°. de vermindering van emissies van verontreinigende stoffen of broeikasgassen; of

    • c. het ontwikkelen van een alternatief voor vispluis.

  • 3 Een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid bestaat uit een onderzoeksorganisatie en ten minste een van onderstaande partijen:

    • a. een visserijonderneming;

    • b. een visserijorganisatie;

    • c. een algemeen nut beogende instelling; of

    • d. een marktdeelnemer.

Artikel 2.16.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. voor de activiteiten van de onderzoeksorganisatie 100% van de subsidiabele kosten;

    • b. voor de activiteiten van andere deelnemers in het samenwerkingsverband 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. € 124.999,99 per deelnemer per innovatieproject; en

    • b. € 150.000,– per innovatieproject.

Artikel 2.16.4. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

Artikel 2.16.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.16.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het innovatieproject wordt uiterlijk gestart binnen twaalf maanden na de subsidieverlening.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is minstens dertien maanden en hoogstens twee jaar en zes maanden na subsidieverlening. De subsidieontvanger voert de werkzaamheden binnen deze termijn uit.

Artikel 2.16.7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de subsidiabele kosten per deelnemer per innovatieproject minder dan € 5.000,– bedragen;

  • b. de subsidiabele kosten per innovatieproject minder dan € 25.000,– bedragen;

  • c. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is, gelet op de uitwerking van:

    • 1°. de planning;

    • 2°. de begroting;

    • 3°. de activiteiten;

    • 4°. het doel; of

    • 5°. de gehanteerde methodiek; of

  • d. uit het projectplan niet blijkt hoe het innovatieproject leidt tot een substantiële vermindering van milieubelastende effecten of verduurzaming, in vergelijking met wat kan worden bereikt door onderhoud of andere activiteiten in het kader van de gangbare bedrijfsvoering.

Artikel 2.16.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger verspreidt de resultaten van het innovatieproject via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software.

  • 2 De resultaten blijven op het internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar nadat de subsidiabele activiteiten zijn uitgevoerd.

Artikel 2.16.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.16.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.16.2 ten minste:

    • a. gegevens over de deelnemers aan het samenwerkingsverband, inclusief, voor zover van toepassing, per deelnemer het nummer waarmee de deelnemer is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, evenals de gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • b. een projectplan, inclusief planning en begroting, de activiteiten, het doel, de gehanteerde methodiek, de start- en einddatum, de bijdrage van het innovatieproject aan de vermindering van milieubelastende effecten of verduurzaming, de totale kosten en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • c. een ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers; en

    • d. een samenvatting van de projectomschrijving.

Artikel 2.16.10. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.16.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 15 van de groepsvrijstellingsverordening visserij.

Artikel 2.16.11. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 2.17. Programma jong leren eten 2022–2024

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.1. Begripsomschrijving

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.5. Verdeling per provincie

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.6. Starttermijn

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.7. Afwijzingsgrond

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.10. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.11. Staatssteun

[Vervallen per 28-01-2027]

Artikel 2.17.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 28-01-2027]

Titel 2.18. Hoogwaardige mestverwerking

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.6. Start en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.10. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.11. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.12. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2027]

Artikel 2.18.13. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2027]

Titel 2.19. Behoud graslandareaal

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.6. Subsidievoorwaarden/verplichtingen ontvanger

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.7. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.8. Bijzondere voorziening ingeval van bedrijfsoverdracht

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.9. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2026]

Artikel 2.19.10. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2026]

Titel 2.20. Overbrugging voor de visserij

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.5. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.6. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.7. Subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.8. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2025]

Artikel 2.20.9. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2025]

Titel 2.21. Verbetering energie-efficiëntie van vissersvaartuigen

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-07-2025]

Artikel 2.21.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.10. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2028]

Artikel 2.21.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2028]

Titel 2.22. Geïntegreerde gewasbescherming

[Vervallen per 31-12-2025]

§ 2.22.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.1. begripsbepalingen

[Vervallen per 31-12-2025]

§ 2.22.2. Innovatie

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.1. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.2. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.5. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.7. Voorschot

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.9. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.2.10. Staatssteun

[Vervallen per 31-12-2025]

§ 2.22.3. Investeringen

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.1. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.2. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.5. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.7. Voorschot

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.9. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.3.10. Staatssteun

[Vervallen per 31-12-2025]

§ 2.22.4. Slotbepalingen

[Vervallen per 31-12-2025]

Artikel 2.22.4.1. Vervaltermijn

[Vervallen per 31-12-2025]

Titel 2.23. Warmte-infrastructuur glastuinbouw

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.7. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.8. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.10. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.23.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2029]

Titel 2.24. Agenda natuurinclusief

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.7. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.8. Subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.9. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2029]

Artikel 2.24.10. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2029]

Titel 2.25. Experimenteerlocaties

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.1. Begripsomschrijving

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.2. Subsidieverlening

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.9. Adviescommissie

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.10. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.11. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.12. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.13. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.14. Staatssteun

[Vervallen per 02-12-2029]

Artikel 2.25.15. Vervaltermijn

[Vervallen per 02-12-2029]

Titel 2.26. Sanering garnalenvisserij

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.2. Subsidieverstrekking sanering garnalenvisserij

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.5. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.7. Informatieverplichtingen bij aanvraag

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.10. Vaststelling subsidie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 2.26.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Titel 2.27. Afzet van biologische landbouwproducten

Artikel 2.27.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • afzet van biologische landbouwproducten: afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw die van biologische productie afkomstig zijn zoals bedoeld in artikel 3, onderdeel 1, van Verordening (EU) 2018/848;

  • biologisch samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, niet zijnde een operationele groep als bedoeld in artikel 5.6.1. van de Regeling Europese EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2021, dat:

    • a. gericht is op het bevorderen van de biologische landbouw en van de afzet van biologische landbouwproducten;

    • b. bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 52, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • c. is opgericht ten behoeve van de samenwerking als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw; en

    • d. voldoet aan artikel 32, zevende lid van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisdeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • verordening (EU) 2018/848: verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 (PbEU 2018, L 150);

  • verordening (EU) 2021/2115: verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening (EU) 1308/2013: verordening (EU) 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

Artikel 2.27.2. Subsidieverlening

  • 1 De Minister verleent op aanvraag van een penvoerder subsidie aan een deelnemer in een biologisch samenwerkingsverband voor de uitvoering van een project, als bedoeld in artikel 32, zesde lid, onder a tot en met e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw dat gericht is op het vergroten van de afzet van biologische landbouwproducten.

  • 2 Een deelnemer in een biologisch samenwerkingsverband komt uitsluitend voor subsidie als bedoeld in het eerste lid in aanmerking, indien:

    • a. de deelnemer een kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 2, onderdeel 52, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • b. de deelnemer overeenkomstig artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister is ingeschreven;

    • c. de deelnemer gedurende de looptijd van de module aan ten hoogste twee projecten als bedoeld in het eerste lid deelneemt;

    • d. aan de deelnemer ten hoogste twee maal subsidie op grond van het eerste lid is verstrekt.

  • 3 De penvoerder is deelnemer van het biologisch samenwerkingsverband.

  • 4 Indien in een biologisch samenwerkingsverband een landbouwer deelneemt, dient deze biologisch gecertificeerd te zijn als bedoeld in hoofdstuk V van Verordening (EU) 2018/848 dan wel in omschakeling naar biologische productie als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2018/848.

  • 5 Het project, bedoeld in het eerste lid draagt bij aan ten minste één van de doelstellingen bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen a, b, e of i, en aan de doelstelling bedoeld in artikel 6, tweede lid, van Verordening (EU) 2021/2115.

Artikel 2.27.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten per project doch ten minste € 100.000 en ten hoogste € 500.000 per project.

  • 2 Een deelnemer van een biologisch samenwerkingsverband dat in aanmerking komt voor subsidie ontvangt van de Minister ten minste € 25.000 per project.

Artikel 2.27.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend kosten ten behoeve van het project, bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, in aanmerking voor zover deze zien op:

    • a. uitvoeringskosten, voor zover het de volgende activiteiten betreft:

      • 1°. coördinatie van het biologisch samenwerkingsverband;

      • 2°. operationele activiteiten die direct verbonden zijn aan de uitvoering van het project;

      • 3°. projectmanagement en projectadministratie;

    • b. kosten voor de organisatie van promotie- en voorlichtingsacties die direct verbonden zijn aan de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, inhoudende:

      • 1°. workshops, conferenties, of voorlichtingsacties gericht op vaardigheden van ondernemingen als bedoeld in de artikelen 1, eerste lid onderdeel a, en 21, derde lid, onderdelen a tot en met c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

      • 2°. het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen als bedoeld in artikel 24, vierde lid, onderdelen a tot en met e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw; of

      • 3°. publicaties om biologische landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 De kosten voor symbolische prijzen, als bedoeld in artikel 24, vierde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, komen voor subsidie slechts in aanmerking indien de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van die uitreiking.

  • 3 Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. voorbereidingskosten, betreffende de oprichting van een biologisch samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan;

    • b. certificeringskosten als bedoeld in artikel 34, zevende lid, van Verordening (EU) 2018/848.

Artikel 2.27.5. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.27.6. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverstrekking.

  • 2 Het project is uiterlijk 3 jaar na subsidieverlening afgerond.

Artikel 2.27.7. Subsidieaanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 2.27.8. Afwijzingsgronden

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een project bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, indien:

  • a. de subsidie minder bedraagt dan € 100.000 per project;

  • b. in de aanvraag onvoldoende is onderbouwd hoe het project bijdraagt aan het realiseren van verbetering van de afzet van biologische landbouwproducten;

  • c. op grond van:

  • d. voor het project op grond van titel 5.6 van de Regeling Europese EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2021 reeds subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan;

  • e. in het biologisch samenwerkingsverband een onderzoeksorganisatie deelneemt;

  • f. indien de subsidie aan een deelnemer van een biologisch samenwerkingsverband op grond van artikel 2.27.4 minder bedraagt dan € 25.000 per project;

  • g. met de uitvoering van het project is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • h. het project betrekking heeft op de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in artikel 32, zesde lid, onder d en e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw waarbij er tussen de landbouwer en de consument meer dan één intermediair is;

  • i. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

  • j. de verlening van subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 21, 24 of 32 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • k. de in artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, bedoelde publicatie verwijst naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • l. de subsidie gebruikt wordt om de prijs van biologische landbouwproducten te verlagen.

Artikel 2.27.9. Beoordelingscriteria

  • 1 De Minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een aantal punten toe en dat is hoger naarmate:

    • a. de impact op de afzet van biologische landbouwproducten door het project is onderbouwd;

    • b. met het projectplan is onderbouwd hoe verbetering van de afzet van biologische landbouwproducten wordt gerealiseerd;

    • c. aan het samenwerkingsverband deelnemers deelnemen met expertise, kennis of ervaring met biologische landbouwproducten;

    • d. is onderbouwd dat het project vernieuwend is.

  • 2 De Minister kent per criterium als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

Artikel 2.27.10. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de onderneming, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. gegevens van de ondernemingen die geen aanvrager zijn en deelnemen in het samenwerkingsverband;

    • d. een projectplan, inclusief beschrijving van het project, de beoogde activiteiten en activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de wijze van uitvoering daarvan, de rol en de taken van de bij de uitvoering van de betrokken partijen, een planning, de start- en einddatum, en een begroting;

    • e. de samenwerkingsovereenkomst;

    • f. een onderbouwing van hoe verbetering van de afzet van biologische producten met het project wordt beoogd en de te verwachten resultaten;

    • g. een beschrijving van de expertise, kennis en ervaring van de deelnemers aan het biologisch samenwerkingsverband en hoe dit bijdraagt aan de te verwachten resultaten als bedoeld in onderdeel f;

    • h. een beschrijving in hoeverre het project vernieuwend is ten opzichte van al bestaande initiatieven;

    • i. bewijsstukken waarmee wordt aangetoond dat de activiteit als bedoeld in artikel 2.27.4, onderdeel b, daadwerkelijk zal plaatsvinden.

  • 3 De projectbegroting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, bevat ten minste:

    • a. de omvang van de gevraagde subsidie per deelnemer in het biologisch samenwerkingsverband met, indien van toepassing, een overzicht van de uren die de deelnemer gaat besteden aan de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd:

    • b. de totale kosten van het project:

    • c. onderbouwde informatie over de wijze waarop de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren.

  • 4 De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, bevat ten minste een overzicht van de aan het biologisch samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het biologisch samenwerkingsverband te handelen.

  • 5 Bij een aanvraag om subsidie wordt mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt gefinancierd.

Artikel 2.27.11. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 2 Als de activiteit als bedoeld in artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, door producentengroeperingen en -organisaties wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelname zijn.

  • 3 Bijdragen van niet-leden in de administratiekosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie als bedoeld in het derde lid, zijn beperkt tot de kosten van de uitvoering van de betreffende activiteit als bedoeld in artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°.

Artikel 2.27.12. Staatssteun

De subsidie bedoeld in artikel 2.27.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 21, 24 of 32 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.27.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 2.28. Hygiënisatie- en drooginstallaties

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.10. Aanvraag subsidieverlening

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.11. Bevoorschotting

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.12. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.13. Vergoeding voor vermogensvorming

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.14. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 2.28.15. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Hoofdstuk 3. Innovatie en ondernemerschap

Titel 3.1. Algemene bepaling

Artikel 3.1.1. Uurtarief

Voor de toepassing van dit hoofdstuk bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 60.

Titel 3.2. PPS-innovatie

[Vervallen per 01-11-2027]

§ 3.2.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-11-2027]

§ 3.2.2. PPS-programmasubsidie

[Vervallen per 01-11-2027]

§ 3.2.3. Overige bepalingen PPS-programmasubsidie

[Vervallen per 01-11-2027]

Titel 3.3. TKI MKB-versterking

[Vervallen per 01-01-2025]

§ 3.3.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-01-2025]

§ 3.3.2. Netwerkactiviteiten

[Vervallen per 01-01-2025]

§ 3.3.3. Ondersteuning door innovatiemakelaars

[Vervallen per 01-01-2025]

Titel 3.4. MKB innovatiestimulering topsectoren

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.4.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.3. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.4.2. MIT-haalbaarheidsstudies

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.5. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.4.3. MIT-kennisvouchers

[Vervallen per 08-04-2025]

§ 3.4.3.1. Verstrekking van een MIT-kennisvoucher aan MKB-ondernemers

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.8. Subsidie MIT-kennisvoucher

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.10. Besteding MIT-kennisvoucher

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.11. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.12. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 08-04-2025]

§ 3.4.3.2. Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.13. Verzilvering MIT-kennisvoucher door kennisinstellingen

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.14. Steunintensiteit

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.15. Aanvraag verzilvering MIT-kennisvoucher

[Vervallen per 08-04-2025]

§ 3.4.4. Hooggekwalificeerd personeel

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.16. Subsidie hooggekwalificeerd personeel

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.17. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.18. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.19. Subsidieomvang

[Vervallen per 08-04-2025]

§ 3.4.5. MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.20. MIT-R&D-samenwerkingsverband

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.22. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.23. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.24. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.25. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.4.6. MIT-innovatieprestatiecontracten

[Vervallen per 08-04-2025]

Artikel 3.4.26. Overeenkomstige toepassing

[Vervallen per 08-04-2025]

§ 3.4.7. Slotbepalingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.28. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.29. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.4.30. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Titel 3.5. Connecting Europe Facility-projecten (CEF-projecten)

Artikel 3.5.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • CEF: Connecting Europe Facility;

  • CEF-verordening: Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PBEU 2021, L 249);

  • backbonenetwerk: backbonenetwerk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 137 ter, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • Europees goedkeuringsbesluit: besluit van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de CEF-verordening, waarin is bepaald dat een project in aanmerking kan komen voor een financiële bijdrage van de Europese Commissie;

  • Europees CEF-project: project dat is gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen op de deelgebieden, bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, en dat wordt uitgevoerd door een Europees samenwerkingsverband, dat partij is bij een Europese subsidieovereenkomst;

  • Europees samenwerkingsverband: samenwerkingsverband van juridische entiteiten;

  • Europese subsidieaanvraag: aanvraag voor een Europees goedkeuringsbesluit bij de Europese Commissie door de deelnemers in een Europees of Nederlands samenwerkingsverband;

  • Europese oproep: open competitieve oproep tot het indienen van Europese subsidieaanvragen betreffende voorstellen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de CEF-verordening;

  • Europese subsidieovereenkomst: subsidieovereenkomst als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de CEF-verordening, gesloten tussen de Europese Commissie en deelnemers uit een Europees of Nederlands samenwerkingsverband;

  • juridische entiteit: juridische entiteit die voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen op grond van artikel 11 van de CEF-verordening;

  • Nederlands samenwerkingsverband: samenwerkingsverband van in Nederland gevestigde juridische entiteiten;

  • onderzoeksinfrastructuur: onderzoeksinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 91, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel gg, van het O&O&I-steunkader;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel ff, van het O&O&I-steunkader;

  • werkprogramma: werkprogramma als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de CEF-verordening.

Artikel 3.5.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een in Nederland gevestigde juridische entiteit voor het uitvoeren van een Nederlands CEF-project dat gericht is op het verwezenlijken van één of meer van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de CEF-verordening op het deelgebied Quantum Communication Infrastructure uit het toepasselijke werkprogramma en de bijhorende Europese oproep betreffende CEF.

  • 2 Het Nederlandse CEF-project is een zelfstandig project dat is voorzien van een Europees goedkeuringsbesluit dan wel een deelproject of -projectonderdeel van een Europees CEF-project dat is voorzien van een Europees goedkeuringsbesluit en omvat een samenhangend geheel van één of meer van de volgende activiteiten, voor zover deze zijn opgenomen in de Europese subsidieovereenkomst:

    • a. economische activiteiten ten behoeve van de acties als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel d, van de CEF-verordening, die kunnen bestaan uit:

      • 1°. industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, eventueel aangevuld met de bouw of het upgraden van economische onderzoeksinfrastructuur ten behoeve hiervan, uitgevoerd door een subsidieontvanger die voor het uitvoeren van deze activiteiten als onderneming kwalificeert;

      • 2°. de bouw of het upgraden van economische onderzoeksinfrastructuur, voor zover deze bestaat uit de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een in Nederland uit te rollen deel van een grensoverschrijdend kabelnetwerk of optische verbinding, ten behoeve van andere economische onderzoeksactiviteiten dan bedoeld onder 1°, uitgevoerd door een subsidieontvanger die voor het uitvoeren van deze activiteiten als onderneming kwalificeert, waaronder mede begrepen het door een onderneming uitvoeren van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een haalbaarheidsstudie;

      • 3°. investeringsactiviteiten betreffende een investering of combinatie van investeringen die betrekking hebben op de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een in Nederland uit te rollen deel van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk ten behoeve van de verbinding van Cloudinfrastructuren van bepaalde sociaal economische actoren of een onderzees kabelnetwerk, verricht door een subsidieontvanger die voor het uitvoeren van deze activiteiten als onderneming kwalificeert;

    • b. niet-economische activiteiten ten behoeve van de acties als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel d, van de CEF-verordening, die kunnen bestaan uit:

      • 1°. industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, eventueel aangevuld met de bouw of het upgraden van niet-economische onderzoeksinfrastructuur ten behoeve hiervan, onafhankelijk uitgevoerd met het oog op meer kennis en een beter inzicht door een subsidieontvanger die als onderzoeksorganisatie kwalificeert;

      • 2°. de bouw of het upgraden van niet-economische onderzoeksinfrastructuur, voor zover deze bestaat uit de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een in Nederland uit te rollen deel van een grensoverschrijdend kabelnetwerk of optische verbinding ten behoeve van andere niet-economische onderzoeksactiviteiten dan bedoeld onder 1°, onafhankelijk uitgevoerd met het oog op meer kennis en een beter inzicht door een subsidieontvanger die als onderzoeksorganisatie kwalificeert, waaronder mede begrepen het onafhankelijk uitvoeren van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een haalbaarheidsstudie.

  • 3 De subsidieontvanger, bedoeld in het tweede lid, is, overeenkomstig de voorwaarden uit het toepasselijke werkprogramma of de bijhorende Europese oproep:

    • a. een in Nederland gevestigde juridische entiteit die de activiteiten van een Nederlands zelfstandig CEF-project, bedoeld in het tweede lid, uitvoert in een Nederlands samenwerkingsverband, dat partij is bij de Europese subsidieovereenkomst;

    • b. een in Nederland gevestigde juridische entiteit die de activiteiten van een Nederlands CEF-deelproject of -projectonderdeel, bedoeld in het tweede lid, uitvoert in:

      • 1°. een Europees samenwerkingsverband, dat partij is bij de Europese subsidieovereenkomst; of

      • 2°. een Europees samenwerkingsverband en onderliggend Nederlands samenwerkingsverband, die partij zijn bij de Europese subsidieovereenkomst.

  • 4 Het derde lid is, in afwijking van artikel 3, tweede lid, van het besluit, tevens van toepassing op een aanvraag van een provincie, gemeente, waterschap of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.5.3. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie voor een Nederlands CEF-project bedraagt:

    • a. voor economische activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid, onderdeel a:

      • 1°. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze subsidiabele kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek;

      • 2°. 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze subsidiabele kosten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

      • 3°. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze subsidiabele kosten betrekking hebben op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur;

      • 4°. het deel van de subsidiabele kosten dat niet gefinancierd wordt door de Europese Commissie op grond van de Europese subsidieovereenkomst of door andere derden, voor zover deze subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringsactiviteiten in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk of een onderzees kabelnetwerk;

    • b. voor niet-economische activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid, onderdeel b: 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 5.000.000 per Nederlands CEF-project.

  • 3 Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit worden bij het verlenen van subsidie op basis van deze titel de financiële bijdragen van de Europese Commissie of andere bestuursorganen aangemerkt als publieke cofinanciering en buiten beschouwing gelaten:

    • a. indien de totale som van de door de minister, de Europese Commissie of andere bestuursorganen verstrekte subsidie voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, niet hoger ligt dan 100% van de subsidiabele kosten of, voor zover van toepassing, het maximum percentage of het bedrag dat is opgenomen in het toepasselijke werkprogramma; en

    • b. indien het economische activiteiten bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, betreft, en het deel van de door de minister of andere bestuursorganen verstrekte subsidie niet meer bedraagt dan de toepasselijke drempelbedragen of percentages van de subsidiabele kosten en, voor zover van toepassing, voldaan wordt aan de aan de ophoging verbonden voorwaarden, die zijn opgenomen in de volgende bepalingen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening:

      • 1°. voor industrieel onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°: artikelen 4, eerste lid, onderdeel i, onder II, en 25, zesde lid, onderdelen a of b, onder i of ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 2°. voor experimentele ontwikkeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°: artikelen 4, eerste lid, onderdeel i, onder III, en 25, zesde lid, onderdelen a of b, onder i of ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 3°. voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 3°: artikelen 4, eerste lid, onderdeel j, en 26, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 4°. voor investeringsactiviteiten in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk of een onderzees kabelnetwerk, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 4°: artikelen 4, eerste lid, onderdeel y ter, en 52 ter, derde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.5.4. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, 26, vijfde lid, of 52 ter, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze zijn vermeld in de Europese subsidieovereenkomst en betrekking hebben op de economische activiteiten, bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid, onderdeel a; en

    • b. de redelijk gemaakte kosten die, onverminderd artikel 10, eerste lid, van het besluit, direct verbonden zijn met de uit te voeren activiteiten, voor zover deze zijn vermeld in de Europese subsidieovereenkomst en betrekking hebben op niet-economische activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid, onderdeel b.

  • 2 In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kunnen onder de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, mede worden begrepen de kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, voor zover de Europese Commissie hiermee heeft ingestemd in de subsidieovereenkomst.

  • 3 In afwijking van artikel 11, eerste lid, van het besluit berekent de aanvrager de subsidiabele kosten overeenkomstig de wijze die is gebruikt in de Europese subsidieaanvraag en wordt voldaan aan artikelen 16, 17, 18 en 19, van de CEF-verordening.

Artikel 3.5.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.5.6. Realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van een op grond van deze titel gesubsidieerd Nederlands CEF-project wordt niet eerder gestart dan het tijdstip waarop de Europese subsidieaanvraag is ingediend bij de Europese Commissie.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is 42 maanden na subsidieverlening.

Artikel 3.5.7. Rangschikkingscriterium

De minister rangschikt de aanvragen om subsidie betreffende een Nederlands CEF-project als bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, waarop niet afwijzend is beslist hoger naar mate de Europese subsidieaanvraag betreffende het bijhorende Europese of het betreffende zelfstandige Nederlandse CEF-project, na toepassing van de artikelen 8, vierde lid, en 14, eerste en zesde lid, van de CEF-verordening, hoger is gerangschikt door de Europese Commissie.

Artikel 3.5.8. Opschortende voorwaarde

  • 1 De subsidie voor een Nederlands CEF-project als bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, wordt uitsluitend verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen één jaar na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening een ondertekend exemplaar van de Europese subsidieovereenkomst verstrekt is aan de minister door de betrokken subsidieontvanger of subsidieontvangers, bedoeld in artikel 3.5.2, derde en vierde lid.

  • 2 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen tot een periode van maximaal twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 3.5.9. Verplichtingen betreffende economisch gebruik van onderzoeksinfrastructuur

  • 1 Indien in het Nederlandse CEF-project activiteiten betreffende de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur worden verricht ten behoeve van het uitvoeren van economische onderzoeksactiviteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat, overeenkomstig artikel 26, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening:

    • a. de toegang tot deze onderzoeksinfrastructuur openstaat voor meerdere gebruikers en dat deze op transparante en niet-discriminerende basis verleend wordt;

    • b. de vergoedingen die voor de exploitatie of het gebruik van de onderzoeksinfrastructuur worden berekend, overeenstemmen met de marktprijs.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kunnen ondernemingen die ten minste 10 procent van de investeringskosten van de onderzoeksinfrastructuur hebben gefinancierd preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden, indien deze toegang evenredig is aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en deze gunstigere voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.

Artikel 3.5.10. Verplichtingen betreffende economische investeringsactiviteiten

  • 1 Indien in het Nederlandse CEF-project economische investeringsactiviteiten betreffende een in Nederland uit te rollen deel van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk of een onderzees kabelnetwerk worden verricht als bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat:

    • a. het Nederlandse CEF-project en, voor zover van toepassing, het bijhorende Europese CEF-project betreffende deze investeringsactiviteiten connectiviteitscapaciteiten mogelijk maakt die, overeenkomstig artikel 52 ter, derde lid, onderdeel d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, verder gaan dan de vereisten ten gevolge van bestaande wettelijke verplichtingen;

    • b. het Nederlandse CEF-project en, voor zover van toepassing, het bijhorende Europese CEF-project betreffende deze investeringen, overeenkomstig artikel 52 ter, derde lid, onderdeel e, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, leidt tot open wholesaletoegang voor derden, inclusief ontbundeling, onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, die in overeenstemming zijn met de artikelen 52, zevende en achtste lid, of 52 bis, achtste en negende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. het Nederlandse CEF-project en, voor zover van toepassing, het bijhorende Europese CEF-project, voor zover dit investeringen in het in Nederland uit te rollen deel van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk betreft, overeenkomstig artikel 52 ter, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, betrekking heeft op:

      • 1°. de interconnectie van cloudinfrastructuren van sociaal-economische actoren die als overheidsdiensten of openbare of particuliere entiteiten belast zijn met de exploitatie van diensten van algemeen belang of van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

      • 2°. een grensoverschrijdend traject in de uitrol van nieuwe grensoverschrijdende backbonenetwerken of een aanzienlijke upgrade van bestaande netwerken, waarbij de grens tussen twee of meer lidstaten van de Europese Unie wordt overschreden, of de grens tussen ten minste één lidstaat en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden;

      • 3°. ten minste twee in aanmerking komende sociaal-economische actoren als bedoeld onder 1° die elk in een andere lidstaat van de Europese Unie of in één lidstaat en één land van de Europese Economische Ruimte actief zijn;

      • 4°. een aanzienlijke nieuwe investering in het backbonenetwerk die verder gaat dan marginale investeringen, waaronder mede begrepen marginale investeringen die louter verband houden met software upgrades of licenties;

      • 5°. het aanbieden van symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste veelvouden van 10 Gbps; en

      • 6°. het ondersteunen van de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur, uitsluitend indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;

    • d. het Nederlandse CEF-project en, voor zover van toepassing, het bijhorende Europese CEF-project, voor zover dit investeringen in het in Nederland uit te rollen deel van een onderzees kabelnetwerk betreft, overeenkomstig artikel 52 ter, vierde lid, onderdeel d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, betrekking heeft op:

      • 1°. een grensoverschrijdend traject van een onderzees kabelnetwerk waarbij de grens wordt overschreden tussen ten minste twee lidstaten van de Europese Unie dan wel tussen ten minste één lidstaat van de Europese Unie en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte;

      • 2°. routes die niet reeds worden bediend door ten minste twee bestaande of geloofwaardig geplande backbone-infrastructuren;

      • 3°. een aanzienlijke nieuwe investering in het onderzees kabelnetwerk door de aanleg van een nieuwe onderzeese kabel of een aansluiting op een bestaande onderzeese kabel, waarbij redundantiekwesties worden aangepakt en verder wordt gegaan dan marginale investeringen;

      • 4°. het op betrouwbare wijze aanbieden van symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste 1 Gbps; en

      • 5°. het ondersteunen van de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur, uitsluitend indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt; en

    • e. het Nederlandse CEF-project kwalificeert als deelproject of projectonderdeel van een bijhorend Europees CEF-project indien dit nodig is om te voldoen aan één of meer voorwaarden als bedoeld in onderdelen a, b, c of d.

  • 2 De subsidieontvanger is niet verplicht te voldoen aan de voorwaarde, bedoeld, in het eerste lid, onderdeel d, onder 1°, indien de investering in een onderzees kabelnetwerk, overeenkomstig artikel 52 ter, vierde lid, onderdeel d, onder I, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, betrekking heeft op het aanbieden van wholesalediensten en het verbeteren van ondersteunende infrastructuur ten behoeve van de connectiviteit van Europese ultraperifere gebieden, overzeese gebieden of insulaire regio’s binnen ten minste één lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 3.5.11. Verplichtingen betreffende samenwerking bij niet-economische onderzoeksactiviteiten door onderzoeksorganisaties

  • 1 Indien in het Nederlandse CEF-project niet-economische onderzoeksactiviteiten, bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur, bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid, onderdeel b, door een subsidieontvanger die kwalificeert als onderzoeksorganisatie worden uitgevoerd binnen een Europees of Nederlands samenwerkingsverband waaraan één of meer ondernemingen deelnemen:

    • a. worden de projectactiviteiten door de onderzoeksorganisatie uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking met deze ondernemingen;

    • b. wordt voorafgaand aan de start van het Europese of Nederlandse CEF-project, doch uiterlijk zes maanden na subsidieverlening, een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de deelnemers aan het desbetreffende Europese of Nederlandse samenwerkingsverband over de wijze waarop wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten;

    • c. draagt de onderzoeksorganisatie er zorg voor dat:

      • 1°. de resultaten van de activiteiten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim mogen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, volledig aan haar worden toegekend;

      • 2°. uit de activiteiten ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten, aan de verschillende samenwerkende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen; of

      • 3°. het van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit het samenwerkingsproject die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.

  • 2 Het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de onderzoeksorganisatie die de betrokken intellectuele eigendomsrechten hebben opgeleverd, kan op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, in mindering worden gebracht.

  • 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, stemt overeen met de marktprijs indien:

    • a. het bedrag van de vergoeding is vastgesteld via een publieke, open en transparante concurrerende verkoopprocedure;

    • b. een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat de prijs overeenstemt met de marktprijs;

    • c. de onderzoeksorganisatie als verkoper kan aantonen dat zij heeft onderhandeld over de vergoeding, om rekening houdende met haar algemene doelstellingen, maximaal economisch voordeel te behalen op het tijdstip dat de overeenkomst betreffende de vergoeding wordt afgesloten; of

    • d. in de gevallen waarin de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de onderneming een voorkeursrecht geeft ten aanzien van het door de onderzoeksorganisatie gegenereerde intellectuele eigendomsrecht, wanneer hieraan voor de onderzoeksorganisatie het recht is gekoppeld derden te verzoeken om economisch meer voordelige aanbiedingen, zodat de onderneming haar aanbod daaraan moet aanpassen.

  • 4 De voorwaarden van een overeenkomst, gesloten ingevolge het derde lid, onderdeel c, wijken niet af van voorwaarden die onafhankelijke ondernemingen overeen zouden komen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding.

Artikel 3.5.12. Verplichtingen betreffende niet-economisch gebruik van onderzoeksinfrastructuur

Indien in het Nederlandse CEF-project activiteiten betreffende de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur worden verricht ten behoeve van het uitvoeren van niet-economische onderzoeksactiviteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onderdeel b, door een subsidieontvanger die als onderzoeksorganisatie kwalificeert, zijn de verplichtingen uit artikel 3.5.9 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het geval waarin deze onderzoeksorganisatie er zorg voor draagt dat van het aantal uren dat deze onderzoeksinfrastructuur jaarlijks in werking is:

  • a. 100 procent wordt gebruikt voor het uitvoeren van niet-economische onderzoeksactiviteiten; of

  • b. voor meer dan 80 procent wordt gebruikt voor het uitvoeren van niet-economische onderzoeksactiviteiten en, aanvullend, voor ten hoogste 20 procent voor het uitvoeren van economische onderzoeksactiviteiten, met dien verstande dat deze economische onderzoeksactiviteiten zuiver ondersteunend zijn en blijven aan de niet-economische onderzoeksactiviteiten door hiervoor precies dezelfde input te gebruiken als voor de niet-economische onderzoeksactiviteiten.

Artikel 3.5.13. Verplichtingen betreffende administratie, rapportage en kennisverspreiding

  • 1 Onverminderd artikel 38 van het besluit wordt in de administratie van de subsidieontvanger een onderscheid gemaakt tussen economische en niet-economische activiteiten, die deze subsidieontvanger binnen het CEF-project uitvoert en de kosten en de financiering hiervan.

  • 2 In afwijking van artikel 39 van het besluit, brengt de subsidieontvanger aan de minister schriftelijk verslag uit over de voortgang of resultaten van het Europese CEF-project, overeenkomstig de wijze en frequentie waarop de subsidieontvanger daartoe jegens de Europese Commissie verplicht is op grond van artikel 21, derde lid, en 22, eerste lid, van de CEF-verordening.

  • 3 Gedurende de looptijd van het project tot en met vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling geven de subsidieontvangers, overeenkomstig artikel 27, eerste lid, van de CEF-verordening, zichtbaarheid aan de financiering door de Europese Commissie en de minister.

Artikel 3.5.14. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidieverlening bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidieverlening ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, indien van toepassing het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een verwijzing naar de passages uit de Europese subsidieovereenkomst of, voor zover deze onvoldoende informatie bevat, een aanvullende omschrijving, waarin zich informatie bevindt over de werkzaamheden die door de subsidieaanvrager binnen het Europese en Nederlandse CEF-project worden uitgevoerd.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een voor openbare publicatie geschikte Nederlandse samenvatting van de projectomschrijving, inclusief de doelstelling of doelstellingen en de werkzaamheden binnen het Nederlandse CEF-project;

    • b. een financieringsplan en begroting waarin een omschrijving wordt gegeven van:

      • 1°. de omvang van de gevraagde subsidie;

      • 2°. een beschrijving van de subsidiabele kosten die betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, tweede lid; en

      • 3°. informatie over de wijze waarop de subsidieaanvrager zijn eigen aandeel in de projectkosten van het Nederlandse CEF-project financiert; en

    • c. een kopie van het Europese goedkeuringsbesluit.

Artikel 3.5.15. Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, omvat:

    • a. een omschrijving van de projectresultaten van het Nederlandse CEF-project;

    • b. een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten.

  • 2 Met toepassing van artikel 50, zesde lid, van het besluit wordt de controleverklaring, bedoeld in artikel 50, tweede lid onderdeel c, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat vervangen door een kopie van een aan de Europese Commissie verstrekt exemplaar van een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant of accountant-administratieconsulent over de in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde voorschriften.

  • 3 Indien het rapport van feitelijke bevindingen, bedoeld in het tweede lid, niet aan de Europese Commissie verstrekt is voordat de aanvraag tot subsidievaststelling betreffende het Nederlandse CEF-project is ingediend of onvoldoende informatie bevat om de aanvraag tot subsidievaststelling betreffende het Nederlandse CEF-project te kunnen beoordelen, is het tweede lid niet van toepassing, met dien verstande dat in dat geval de aanvraag tot subsidievaststelling betreffende het Nederlandse CEF-project, overeenkomstig artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, vergezeld gaat van een controleverklaring als bedoeld in bijlage 1.3.

Artikel 3.5.16. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, bevat, met uitzondering van de subsidie die bestemd is voor niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.2, tweede lid, onderdeel b, staatssteun en wordt gerechtvaardigd door:

Artikel 3.5.17. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.6. Maritieme innovatieprojecten

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.9. Adviescommissie

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.10. Verplichtingen betreffende samenwerking bij economische activiteiten door maritieme ondernemingen of onderzoeksorganisaties

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.11. Verplichtingen betreffende samenwerking bij niet-economische activiteiten door onderzoeksorganisaties

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.12. Verplichtingen betreffende verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst, voortgangsrapportages en kennisverspreiding

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.13. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.14. Aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.15. Staatssteun

[Vervallen per 24-10-2029]

Artikel 3.6.16. Vervaltermijn

[Vervallen per 24-10-2029]

Titel 3.7. Eurostarsprojecten

Artikel 3.7.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • Eurostars High Level Group: door de lidstaten die deelnemen aan het Eurostars Programma opgerichte samenwerkingsorgaan dat de rangschikking van internationale samenwerkingsprojecten door het Internationaal Evaluatie Panel goedkeurt;

  • Eurostars Programma: gezamenlijke Eurostars Programma van EUREKA en de Europese Unie, inhoudend een internationaal Europees stimuleringsprogramma voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve ontwikkeling binnen het EUREKA-kader;

  • Eurostarsproject: internationaal samenwerkingsproject voor innovatieve ontwikkeling binnen het EUREKA-kader dat voldoet aan de criteria van het Eurostars Programma, waarvan de rangschikking door de Eurostars High Level Group is goedgekeurd, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan;

  • Internationaal Evaluatie Panel: panel van onafhankelijke deskundigen dat binnen het Eurostars Programma de ingediende voorstellen voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve ontwikkeling beoordeelt en rangschikt;

  • niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties: industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, onafhankelijk uitgevoerd door onderzoeksorganisaties en in de boekhouding van deze organisaties opgenomen als niet-economische activiteiten.

Artikel 3.7.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan:

    • a. een ondernemer die bijdraagt aan een Eurostarsproject;

    • b. een onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan een Eurostarsproject in een samenwerkingsverband; of

    • c. indien twee of meer binnen Nederland gevestigde partijen bijdragen aan hetzelfde Eurostarsproject, een deelnemer in het door deze partijen gevormde samenwerkingsverband, die bijdraagt aan een Eurostarsproject.

  • 2 Een samenwerkingsverband bevat ten minste een ondernemer die bijdraagt aan een Eurostarsproject.

  • 3 De penvoerder van een samenwerkingsverband is een ondernemer die bijdraagt aan het Eurostarproject.

Artikel 3.7.2a. Subsidiabele kosten

  • 1 Het gesubsidieerde deel van het Eurostarsproject, bedoeld in artikel 3.7.2, valt volledig binnen de categorie industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, bedoeld in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen a, b, d en e, van de in het eerste lid genoemde verordening.

  • 3 De voor subsidie in aanmerking komende kosten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid ingedeeld.

Artikel 3.7.3. Steunintensiteit

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, wordt verhoogd met tien procentpunten, indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Het percentage, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, wordt verhoogd met vijftien procentpunten, indien het project daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.7.4. Verdeling van subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.7.5. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is drie jaar.

Artikel 3.7.6. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beschikt afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. het Eurostarsproject een onvoldoende totaalscore heeft gekregen van het Internationaal Evaluatie Panel;

    • b. het Eurostarsproject een onvoldoende score voor een criterium heeft gekregen van het Internationaal Evaluatie Panel;

    • c. aannemelijk is dat het Eurostarsproject, voor zover het door een in Nederland gevestigde ondernemer of onderzoeksorganisatie wordt uitgevoerd, ook zonder de subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;

    • d. aannemelijk is dat het Eurostarsproject geen doorgang kan vinden om redenen die samenhangen met omstandigheden in de andere deelnemende landen van het Eurostarsproject of met financiële of technische problemen van een van de deelnemende parttijen in een ander deelnemend land.

  • 2 De minister beslist tevens afwijzend op een aanvraag voor zover het gevraagde subsidiebedrag hoger is als € 500.000.

  • 3 De afwijzingsgronden, genoemd in artikel 23, onderdelen c tot en met e en g, van het besluit zijn niet van toepassing.

Artikel 3.7.7. Rangschikking

De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist overeenkomstig de door de Eurostars High Level Group vastgestelde rangschikking.

Artikel 3.7.8. Schriftelijk verslag

In afwijking van artikel 39 van het besluit brengt de subsidieontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het Eurostarsproject.

Artikel 3.7.9. Subsidievoorwaarde

  • 1 De subsidieontvanger voert het Eurostarsproject in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 2 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 3.7.10. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, de grootte van de onderneming, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens over het project, waaronder de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de locatie van het project, de start- en einddatum, een overzicht van de totale kosten van het project en de omvang van de gevraagde subsidie.

  • 3 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie.

Artikel 3.7.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.7.2, met uitzondering van de subsidie voor zover deze betrekking heeft op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.7.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.8. Internationaal innoveren

Artikel 3.8.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • AI-innovatieproject: Artificial Intelligence (AI) innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd in een land dat deelneemt aan het EUREKA-netwerk;

  • EUREKA-netwerkproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • Global Stars-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en dat voorzien is van een EUREKA-label;

  • internationaal innovatiesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd in een land dat niet deelneemt aan het EUREKA-netwerk;

  • ITEA4-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een label van het EUREKA cluster ITEA4;

  • Quantum-innovatieproject: innovatieproject op het gebied van toegepaste quantum-technologieën dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • TechBridge-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een TechBridge-innovatiesamenwerkingsverband en ziet op een van de volgende technologieën:

    • a. optical systems and integrated photonics;

    • b. quantum technologies;

    • c. process technology, including process intensification;

    • d. biomolecular and cell technologies;

    • e. imaging technologies;

    • f. mechatronics and optomechatronics;

    • g. artificial intelligence and data;

    • h. energy materials;

    • i. semiconductor technologies; of

    • j. cybersecurity technologies;

  • TechBridge-innovatiesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd buiten Nederland;

  • waterstof-innovatieproject: innovatieproject dat zich richt op de infrastructuur voor het transport van waterstof dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • XECS-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een label van het EUREKA cluster XECS.

Artikel 3.8.2. Subsidieverstrekking

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer:

  • a. in een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een XECS-innovatieproject, een EUREKA-netwerkproject, een ITEA4-innovatieproject, AI-innovatieproject, Quantum-innovatieproject of een waterstof-innovatieproject;

  • b. in een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Global Stars-innovatieproject; of

  • c. in een Techbridge-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een TechBridge-innovatieproject.

Artikel 3.8.3. Penvoerder

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 3.8.4. Steunintensiteit

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 3 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een EUREKA-netwerkproject meer bedraagt dan € 750.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 4 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers in een EUREKA-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een XECS-innovatieproject, een ITEA4-innovatieproject of een AI-innovatieproject, meer bedraagt dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 5 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Global Stars-innovatieproject meer bedraagt dan € 350.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 6 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een waterstof-innovatieproject meer bedraagt dan € 500.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 7 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een internationaal innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van Quantum-innovatieproject meer bedraagt dan € 400.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 8 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een TechBridge-innovatiesamenwerkingsverband voor het uitvoeren van een TechBridge-innovatieproject meer bedraagt dan € 300.000 en het een TechBridge-innovatieproject betreft in het kader van de TechBridge-innovatiecall Verenigd Koninkrijk 2025, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.8.4a. In aanmerking komende kosten

Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.8.5. Afwijzingsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt indien de aanvrager vóór indiening van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, reeds gestart is met zijn deel van het XECS-innovatieproject, het EUREKA-netwerkproject, het Global Stars-innovatieproject, het ITEA4-innovatieproject, AI-innovatieproject, Quantum-innovatieproject, TechBridge-innovatieproject of een waterstof-innovatieproject.

Artikel 3.8.6. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.8.7. Adviescommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie Internationaal Innoveren die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de beoordeling van de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen d tot en met g, van het besluit en in artikel 3.8.9 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.8.10, voor aanvragen om subsidie voor AI-innovatieprojecten, ITEA4-innovatieprojecten en XECS-innovatieprojecten.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijftien leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 3.8.8. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit is drie jaar.

Artikel 3.8.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien van het innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. afkomstig van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • c. indien, in het geval van een Global Stars-innovatieproject, aannemelijk is dat het Global Stars-innovatieproject geen doorgang kan vinden om redenen die samenhangen met andere omstandigheden in de andere deelnemende landen van het Global Stars-innovatieproject of met financiële of technische problemen van een van de deelnemende partijen in een ander deelnemend land;

  • d. indien, in het geval van een waterstof-innovatieproject, aannemelijk is dat het waterstof-innovatieproject geen doorgang kan vinden om redenen die samenhangen met andere omstandigheden in de andere deelnemende landen van het waterstof-innovatieproject of met financiële of technische problemen van een van de deelnemende partijen in een ander deelnemend land;

  • e. indien, in het geval van een TechBridge-innovatieproject, aannemelijk is dat het TechBridge-innovatieproject geen doorgang kan vinden om redenen die samenhangen met andere omstandigheden in de andere deelnemende landen van het TechBridge-innovatieproject of met financiële of technische problemen van een van de deelnemende partijen in een ander deelnemend land.

Artikel 3.8.10. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. een innovatieproject meer bijdraagt aan technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de bijdrage aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van een innovatieproject, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van onderzoeksorganisaties groter zijn;

    • c. de projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland;

    • d. meer wordt aangesloten bij de doelstellingen van de deelnemende ondernemingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten uitgebreider zijn.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 3.8.11. Schriftelijk verslag

Voor EUREKA-netwerkprojecten brengen de subsidieontvangers, in afwijking van artikel 39 van het besluit gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van EUREKA-netwerkprojecten met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.8.12. Evaluatie

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatieonderzoek van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de dag waarop subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 3.8.13. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens over het plan, waaronder de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de start- en einddatum, de totale kosten en de omvang van de gevraagde subsidie.

  • 3 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie.

Artikel 3.8.14. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.8.15. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.9. Innovatiekredieten

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.4. Subsidiemaximum

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.4a. In aanmerking komende kosten

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.9. Rente en opslag

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.10. Versnelde aflossing

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.11. Verhoging subsidie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.12. Evaluatieverplichting

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.13. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.14. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.9.15. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Titel 3.10. Seed capital technostarters

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.10.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.10.2. Seed capital startersfondsen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.3. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.6. Adviescommissie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.9. Termijn voor sluiten overeenkomst

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.10. Vergoeding

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.11. Modelovereenkomst

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.10.3. Seed business angel fondsen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12a. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12b. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12c. Subsidievoorwaarden en zekerheidsstelling

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12d. Subsidievoorwaarde

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12e. Maximum subsidiebedrag

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12f. Adviescommissie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12g. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12h. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12ha. Termijn voor sluiten overeenkomst

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12i. Vergoeding

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12j. Modelovereenkomst

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.12k. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.10.4. Slotbepalingen

[Vervallen per 01-01-2030]

3.10.12l. Evaluatieverplichting

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.13a. Overgangsrecht

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.10.13b. Vervalbepaling deep tech technostarter

[Vervallen per 01-05-2025]

Artikel 3.10.14. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Titel 3.11. Borgstelling MKB-kredieten

[Vervallen per 01-07-2027]

Titel 3.12. Garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (groeifaciliteit)

[Vervallen per 31-12-2024]

Titel 3.13. Garantie ondernemingsfinanciering

[Vervallen per 01-07-2026]

Titel 3.13a. Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.3. Uitsluitingen

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.4. Omvang garantstelling

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.5. Maximum lening voor garantstelling

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.6. Adviescommissie

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.7. Garantstellingsovereenkomst

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.8. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.9. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.11. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.12. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.13a.13. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2020]

Titel 3.13b. Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.3. Uitsluitingen

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.4. Omvang garantstelling

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.5. Hoogte lening voor garantstelling

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.6. Adviescommissie

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.7. Garantstellingsovereenkomst

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.8. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.9. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.11. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.12. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.12a. Overgangsrecht

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 3.13b.13. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2022]

Titel 3.14. Garantstelling gericht op bankgaranties

[Vervallen per 01-07-2026]

Titel 3.15. Beter Aanbesteden

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.6. Starttermijn en realisatietermijn

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.8. Verplichting subsidieontvanger

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.10. Subsidievaststelling

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.11. Staatssteun

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 3.15.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 31-12-2024]

Titel 3.16. Vroegefasefinanciering en haalbaarheidsstudie

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.16.1. Algemene bepalingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1a. Adviescommissie vroegefasefinanciering MKB-ondernemers en innovatieve starters

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1b. Adviescommissie vroegefasefinanciering academische innovatieve starters, hbo-innovatieve starters en TO2-innovatieve starters

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.16.1a. Regionale financier

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1c. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1d. Subsidieomvang

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1e. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1f. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1g. Rente of vergoeding

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.1i. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.16.2. MKB-ondernemer

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.3. Subsidieomvang

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.3a. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.4. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.6. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.16.3. Innovatieve starter

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.7. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.8. Subsidieomvang

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.8a. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.9. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.10. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.11. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.16.3a. Haalbaarheidsstudie TO2-innovatieve starter

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.11a. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.11b. Subsidieomvang

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.11c. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.11d. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.11e. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.11f. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.16.4. Academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter en TO2-innovatieve starter

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.12. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.13. Subsidieomvang

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.14. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.15. Adviescommissie

[Vervallen per 15-06-2017]

Artikel 3.16.16. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.17. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.18. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 01-01-2030]

§ 3.16.5. Slotbepalingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.19. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.20. Uitvoeringsovereenkomst

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.21. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.16.21a. Overgangsrecht

De wijzigingen van artikel 3.16.1e en artikel 3 in bijlage 3.16.1a ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 8 december 2024, nr. WJZ/ 89466783 tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met het toevoegen van een tender gericht op deep tech technostarters en het doorvoeren van inflatiecorrecties in de subsidiemodule Seed capital technostarters alsmede het doorvoeren van inflatiecorrecties in de subsidiemodule Vroegefasefinanciering en haalbaarheidsstudie (Stcrt. 2024, 40486) zijn eveneens van toepassing op aanvragen die in de periode 1 september 2024 tot en met 1 december 2024 zijn ingediend op grond van artikel 3.16.1c.

Artikel 3.16.22. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Titel 3.17. Opschaling supportprogramma’s startups en scale-ups

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.3a. Subsidiabele kosten voor de exploitatie van een innovatiecluster

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.4. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.5. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.7. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.8. Adviescommissie

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.8a. Verplichtingen voor de beheerder van een innovatiecluster

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.10. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 3.17.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-09-2025]

Titel 3.18. Mijn digitale zaak

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.10. Subsidievaststelling

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.11. Staatssteun

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 3.18.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 31-12-2026]

Titel 3.18a. Mijn cyberweerbare zaak

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.9. Subsidievaststelling

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.10. Staatssteun

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.18a.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-09-2028]

Titel 3.19. Duurzame innovatieve scheepsbouw

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.4. Subsidiabele kosten en uurtarief

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.6. Subsidievoorwaarden, start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.7. Adviescommissie

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.8. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.9. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.10. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.11. Verplichting subsidieontvanger

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.12. Staatssteun

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 3.19.13. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-06-2030]

Titel 3.20. Omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.4. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.5. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.7. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.8. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2026]

Artikel 3.20.9. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2026]

Titel 3.21. Beleidsexperiment menselijk kapitaal

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.5. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.7. Adviescommissie

[Vervallen per 09-07-2020]

Artikel 3.21.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.10. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2023]

Artikel 3.21.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2023]

Titel 3.22. Thematische Technology Transfer

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.1. Algemene begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.2a. Thematisch technology transferplan pandemische paraatheid

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.2b. Thematisch Technology transferplan gericht op dual-use en defensiethema’s

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.3a. Hoogte subsidie Thematisch technology transferplan pandemische paraatheid

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.3b. Hoogte subsidie Thematisch technology transferplan gericht op dual-use en defensiethema’s

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.4. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.5. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.6. Rangschikking

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.7. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.8. Subsidieverplichtingen onderzoeksorganisaties

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.9. Subsidieverplichtingen thematisch technology transferfonds

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.10. Vergoeding

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.11. Modelovereenkomst

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.12. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.13. Voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen

[Vervallen per 01-01-2030]

Artikel 3.22.14. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2030]

Titel 3.23. Venture Challenge

[Vervallen per 01-01-2030]

Titel 3.24. Mkb-werkplaatsen

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.4. Niet-subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.9. Adviescommissie

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.10. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.11. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.12. Staatssteun

[Vervallen per 01-04-2025]

Artikel 3.24.13. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-04-2025]

Titel 3.25. High-performance computing-projecten (HPC-projecten)

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.7. Afwijzingsgrond

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.8. Rangschikkingscriterium

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.10. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 3.25.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-10-2028]

Titel 3.26. Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.9. Opschortende voorwaarde

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.10. Verplichtingen betreffende verstrekking samenwerkingsovereenkomst, voortgangsrapportages en kennisverspreiding

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.11. Verplichtingen betreffende de aflossing en rentebetaling bij een geldlening

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.12. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.13. Aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.14. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2029]

Artikel 3.26.15. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2029]

Titel 3.27. Important Projects of Common European Interest (IPCEI)

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.9. Verplichtingen voor onderzoeksorganisaties

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.10. Verplichtingen betreffende de subsidiabele activiteiten van ondernemingen

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.11. Verplichtingen betreffende voortgangsrapportages en kennisverspreiding

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.12. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.13. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.14. Staatssteun

[Vervallen per 23-12-2026]

Artikel 3.27.15. Vervaltermijn

[Vervallen per 23-12-2026]

Titel 3.28. Programma Digitaal Europa

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.7. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.10. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 3.28.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2027]

Titel 3.29. Opschaling verduurzaamde PPS in het beroepsonderwijs

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.2. Subsidieverstrekking en voorschot

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.3. Verduurzaamde PPS

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.6. Niet-subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.7. Informatieverplichting

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.8. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.9. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.10. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.11. Adviescommissie

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.13. Voortgangsrapportage

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.14. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.15. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.16. Staatssteun

[Vervallen per 01-09-2027]

Artikel 3.29.17. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-09-2027]

Titel 3.30. Circular Plastics NL

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.4. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.5. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.7. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.9. Staatssteun

[Vervallen per 01-09-2028]

Artikel 3.30.10. Horizonbepaling

[Vervallen per 01-09-2028]

Titel 3.31. Circular Batteries

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.9. Informatieverplichtingen subsidieaanvraag

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.10. Staatssteun

[Vervallen per 08-11-2029]

Artikel 3.31.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 08-11-2029]

Titel 3.32. Biobased circular: testen van circulaire biopolyesters

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.10. Subsidievaststelling

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.11. Staatssteun

[Vervallen per 15-02-2030]

Artikel 3.32.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 15-02-2030]

Hoofdstuk 4. Energie en klimaat

Titel 4.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • milieubescherming: milieubescherming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 101, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties: fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, onafhankelijk uitgevoerd door onderzoeksorganisaties en in de boekhouding van deze organisaties opgenomen als niet-economische activiteiten;

  • ondernemer in de landbouwsector: ondernemer die activiteiten verricht op het gebied van de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van ondernemers in de visserij- en aquacultuursector en in de bosbouwsector;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder ff, van het O&O&I-steunkader, bestaande uit:

    • a. onder a, b, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. andere dan onder subonderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk meerjarig door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder subonderdeel a; of

    • d. geheel of gedeeltelijk door een andere staat meerjarig gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder subonderdeel b.

Artikel 4.1.2. Berekening van de kosten

[Vervallen per 01-07-2016]

Artikel 4.1.3. Uurtarief

Voor de toepassing van dit hoofdstuk bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 60.

Titel 4.2. Topsector energieprojecten

§ 4.2.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.2.1. Cumulatie

  • 1 Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit worden bij het verlenen van subsidie op basis van deze titel buiten beschouwing gelaten:

    • a. subsidies op grond van:

      • 1°. het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

      • 2°. de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid of de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid;

      • 3°. de Subsidieregeling opschaling volledig hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse;

    • b. bijdragen van de Europese Commissie op grond van:

      • 1°. verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PbEU 2013, L 347);

      • 2°. verordening (EU) 2019/856 van de Europese commissie van 26 februari 2019 houdende aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de werking van het innovatiefonds (PbEU 2019, L 140/6);

      • 3°. verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013;

    • c. bijdragen van een managementautoriteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies die worden gefinancierd door de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 92 bis en 92 ter van verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347).

  • 2 Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximum bedrag dat krachtens deze titel per project kan worden verstrekt.

Artikel 4.2.1a. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie op grond van deze titel, indien de aanvrager voornemens is het eigen aandeel in de projectkosten te financieren uit het deel van de aangevraagde subsidie voor subsidiabele kosten, waarvoor het uurtarief, bedoeld in artikel 4.1.3, wordt gehanteerd.

Artikel 4.2.2. Starttermijn, evaluatie en transparantie

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen zes maanden na de verlening.

  • 2 Op verzoek van de minister verleent de subsidieontvanger medewerking aan het verspreiden van de resultaten en medewerking aan een evaluatie van de effecten van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten.

  • 3 De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

  • 4 Iedere publicatie door of met medewerking van de deelnemers in het project of hun medewerkers wordt voorzien van de vermelding dat het project wordt uitgevoerd met subsidie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, en voor zover van toepassing het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 4.2.3. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie op grond van deze titel ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het project;

    • d. informatie over de wijze waarop de aanvrager en indien van toepassing de deelnemers van een samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren.

  • 3 De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie die krachtens deze titel is verleend bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • c. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling;

    • d. indien de omvang van de vast te stellen subsidie € 25.000 tot € 125.000 bedraagt, een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, waarin de subsidieontvanger aangeeft:

      • 1°. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

      • 2°. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

      • 3°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

      • 4°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

Artikel 4.2.4. Investeringssubsidie

De artikelen 10, derde lid, en 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van het besluit zijn niet van toepassing op de subsidiabele kosten voor investeringen als bedoeld in de artikelen 26bis, 36, 38, 38bis, 41, 46, 47 en 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening waarvoor op grond van deze titel subsidie wordt verleend.

Artikel 4.2.5. Subsidie aan een samenwerkingsverband

  • 1 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan het in de relevante paragraaf van deze titel genoemde maximum subsidiebedrag per project, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat uit:

    • a. subsidieontvangers die activiteiten voor een project uitvoeren, of

    • b. een subsidieontvanger of subsidieontvangers, bedoeld in onderdeel a, en partijen:

      • 1°. niet-zijnde subsidieontvangers, die voor eigen rekening en risico activiteiten voor een project uitvoeren, of

      • 2°. niet-zijnde subsidieontvangers en niet-zijnde financiers, die voor eigen rekening en risico een bijdrage leveren aan de financiering van een project.

Artikel 4.2.7. Vervaltermijn

  • 2 Paragraaf 4.2.19 en bijlage 4.2.18 vervallen met ingang van 1 april 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die tijd zijn verleend.

§ 4.2.2. Energie & Klimaat Onderzoek en Ontwikkeling (EKOO)

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.8. Begripsbepaling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.9. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.10. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.11. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.12. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.13. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.14. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.14a. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 4.2.3. Hernieuwbare energietransitie (HER+)

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 4.2.15. Begripsomschrijving

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 4.2.16. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 4.2.17. Steunintensiteit

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 4.2.18. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 4.2.19. Realisatietermijn

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 4.2.20. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2024]

Artikel 4.2.21. Staatssteun

[Vervallen per 31-12-2024]

§ 4.2.4. Samenwerken Topsector Energie en Maatschappij

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.22. Begripsomschrijving

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.23. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.24. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.25. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.26. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.27. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.28. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.28a. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2022]

§ 4.2.5. Carbon capture, utilisation and storage (CCUS)

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.29. Begripsomschrijving

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.30. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.31. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.32. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.33. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.34. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.35. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.35a. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2022]

§ 4.2.6. Upstream Gas

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.36. Begripsomschrijving

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.37. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.38. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.39. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.40. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.41. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.42. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.42a. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2022]

§ 4.2.7. Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI)

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.43. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.44. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.45. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.46. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.47. Verdeling van de subsidieplafonds

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.48. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.49. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.49a. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.49b. Adviescommissie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.49c. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.49d. Kennisverspreiding

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.49e. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 4.2.8. Waterstof

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.50. Begripsomschrijving

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.51. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.52. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.53. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.54. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.55. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.56. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.56a. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2022]

§ 4.2.9. TSE Gebouwde omgeving

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.57. Begripsomschrijving

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.58. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.59. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.60. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.61. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.62. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.63. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.63a. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 21-02-2019]

Artikel 4.2.63b. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 4.2.10. Demonstratie energie- en klimaatinnovatie (DEI+)

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.64. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.65. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.66. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.67. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.68. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.69. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.70. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.70a. Informatieverplichtingen voor de aanvraag om subsidie voor projecten binnen het in paragraaf 4.9 van bijlage 4.2.9, onderdeel B, opgenomen thema ‘Waterstof en groene chemie’

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.70b. Informatieverplichtingen voor de aanvraag om subsidievaststelling en tot vijf jaar na subsidievaststelling voor projecten binnen het in paragraaf 4.9 van bijlage 4.2.9, onderdeel B, opgenomen thema ‘Waterstof en groene chemie’

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.70a. Kennisverspreiding

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.70b. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 4.2.11. Systeemintegratie

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.71. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.72. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.73. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.73a. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.74. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.75. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.76. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.77. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.77a. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.77b. Kennisverspreiding

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.77c. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 4.2.12. Energiebesparing industrie: joint industry projects

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.78. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.79. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.80. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.81. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.82. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.83. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.84. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.84a. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2022]

§ 4.2.13. Wind op zee: R&D-projecten

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.85. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.86. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.87. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.88. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.89. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.90. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.91. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.2.91a. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 4.2.14. EnerGO: compacte conversie en opslag

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.92. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.93. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.94. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.95. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.96. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.97. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.98. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.98a. Staatssteun

[Vervallen per 01-04-2015]

§ 4.2.15. Smart grids

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.99. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.100. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.101. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.102. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.103. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.104. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.105. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-04-2015]

Artikel 4.2.105a. Staatssteun

[Vervallen per 01-04-2015]

§ 4.2.16. Energiebesparing industrie: Early adopterprojecten

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.106. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.107. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.108. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.109. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.110. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.111. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.111a. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-07-2022]

Artikel 4.2.111b. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2022]

§ 4.2.17. TSE Industrie studies

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.112. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.113. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.114. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.114a. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.115. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.116. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.117. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.117a. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.118. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.119. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2028]

§ 4.2.18. Horizon Europe Partnership (HEP)

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.120. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.121. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.122. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.123. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.124. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.125. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.126. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.127. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.2.128. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2022]

§ 4.2.19. TSH Vliegtuigmaakindustrie

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.129. Begripsomschrijving

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.130. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.131. Steunintensiteit

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.132. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.133. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.134. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.135. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-04-2026]

Artikel 4.2.136. Staatssteun

[Vervallen per 01-04-2026]

Titel 4.3. Risico’s dekken voor aardwarmte

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.2. Subsidieverstrekking en verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.3. Realisatietermijn en afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.4. Subsidiemaximum

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.6. Subsidieomvang doublet

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.7. Subsidieomvang half-doublet

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.8. Berekening subsidie-omvang

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.9. Berekening subsidie-omvang

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.11. Aanvangstermijn

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.12. Verbeter- of alternatiefwerkzaamheden en alternatief gebruik

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.14. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.16. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.17. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.3.18. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2027]

Titel 4.4. Indirecte emissiekosten ETS

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.7. Subsidievoorwaarden

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.8. Co2-reductieplan

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.9. Monitoringsrapportage

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.10. Overgangsrecht

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.11. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.12. Subsidievaststelling

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.13. Staatssteun

[Vervallen per 31-12-2026]

Artikel 4.4.14. Vervaltermijn

[Vervallen per 31-12-2026]

Titel 4.5. Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)

Artikel 4.5.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

  • aansluiting op een warmtenet: individuele aansluiting op een warmtenet;

  • appartement:

    • a. deel van een gebouw waarop een appartementsrecht rust en waarvoor een vereniging van eigenaars is opgericht;

    • b. woning in een gebouw, waarvoor een wooncoöperatie is opgericht; of

    • c. woning in een gebouw van een woonvereniging;

  • biobased milieuvriendelijk isolatiemateriaal: isolatiemateriaal waarvan ten minste 70% van de massa bestaat uit biobased materiaal als bedoeld in de EN16575:2014, genoemd in de environmental product declaration van de fabrikant en met een maximale milieukostenindicator van 1,9 bepaald bij de norm EN 15804+A2, genoemd in de categorie 1-kaart als bedoeld in de Nationale Milieudatabase van het betreffende product, bij een Rd-waarde van 3,5 m2K/W;

  • blokaansluiting voor warmte:

    • a. voorziening voor de levering van warmte aan wooneenheden waarvan de bewoners niet individueel beschikken over een overeenkomst met een warmteleverancier of waarvan de bewoners beschikken over een overeenkomst met een warmteleverancier die de verhuurder is van wooneenheden die op de blokaansluiting zijn aangesloten, en tevens lid is van een vereniging van eigenaars, en warmte levert aan zijn eigen huurders en aan de andere leden van die vereniging; of

    • b. aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Gaswet die is geregistreerd in het centraal aansluitingenregister, die in bedrijf is, en bestemd is voor de levering van gas aan twee of meer zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden die niet individueel beschikken over een dergelijke aansluiting, ten behoeve van de productie van warmte met behulp van een individuele warmteproductie-installatie voor één wooneenheid waarvan de bewoner niet individueel beschikt over een overeenkomst met een warmteleverancier;

  • bouwbedrijf: bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwnijverheid of een vergelijkbare sectie;

  • bouwinstallatiebedrijf: bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie;

  • eigenaar-bewoner: natuurlijke persoon die:

    • a. een woning in de gemeente waar de hiervoor bedoelde persoon ingeschreven staat in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben, waarbij onder renovatie mede begrepen wordt de realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd; of

    • b. gerechtigde is in de gemeente waar de hiervoor bedoelde persoon ingeschreven staat van een bestaand appartement en in dat appartement zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van dat appartement zal hebben, waarbij onder renovatie mede begrepen wordt de realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd;

  • EPREL: productendatabank als bedoeld in artikel 12 van verordening (EU) nr. 2017/1369;

  • etiket: gedrukt etiket als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 811/2013, artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 812/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1254/2014;

  • gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet of een aan de grond gebonden overkapping ten behoeve van het tegen weersinvloeden beschermd parkeren van voertuigen;

  • gedelegeerde verordening (EU) nr. 1254/2014: verordening (EU) nr. 1254/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van residentiële ventilatie-eenheden;

  • GWP: aardopwarmingsvermogen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 1 van verordening (EU) nr. 2024/573;

  • HR++ glas: glas met een maximale U-waarde van 1,2 W/m2K;

  • individuele aansluiting op een warmtenet: individuele aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

  • isolerende kozijnpanelen: kozijnpanelen met maximaal dezelfde U-waarde als de glassoort waarmee deze worden gecombineerd in kozijnen, met uitzondering van kozijnpanelen bij monumenten waarvoor in deze titel een U-waarde wordt vastgesteld;

  • koopwoning: woning van een eigenaar-bewoner;

  • meldcode: code beschikbaar gesteld door de minister:

    • a. per type en merk installatie voor de productie van duurzame energie;

    • b. per soort isolatiemateriaal voor energiebesparende isolatiemaatregelen;

    • c. per type en merk installatie voor ventilatie;

  • monument: woning die zelfstandig of als onderdeel van een gebouw deel uitmaakt van cultureel erfgoed dat is ingeschreven als:

    • a. rijksmonument in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

    • b. gemeentelijk monument in een gemeentelijk erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.16 van de Erfgoedwet; of

    • c. provinciaal monument in een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet;

  • prestatieverklaring: prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012 of artikel 2.14 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving;

  • productkaart: productkaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 812/2013;

  • raamoppervlakte: de binnenwerkse maat, die wordt verkregen door het van binnenuit meten van de totale oppervlakte van kozijn en glas;

  • ruimteverwarmingstoestel: ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel 4, van verordening (EU) nr  811/2013 of artikel 2, leden 17 of 18, van Verordening (EU) nr. 813/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp;

  • technische documentatie: technische documentatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van verordening (EU) nr. 811/2013, artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van verordening (EU) nr. 812/2013, artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1254/2014 of productinformatie als bedoeld in bijlage II, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 813/2013;

  • thermisch vermogen bij bivalente temperatuur: thermisch vermogen bij bivalente temperatuur als bedoeld in tabel 8 van bijlage V van verordening (EU) nr. 811/2013 of tabel 2 van bijlage II van Verordening (EU) nr. 813/2013;

  • thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur: thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur als bedoeld in tabel 10 van bijlage VII van verordening (EU) nr. 811/2013 of tabel 4 van bijlage III van Verordening (EU) nr. 813/2013;

  • thermische schil: thermische schil als beschreven in ISSO 82.1, zesde druk;

  • triple-glas: glas met een maximale U-waarde van 0,7 W/m2K;

  • vereniging van eigenaars: vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

  • verordening (EU) nr. 305/2011: verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5);

  • verordening (EU) nr. 811/2013: verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

  • verordening (EU) nr. 812/2013: verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

  • verordening (EU) nr. 813/2013: verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft (PbEU 2013, L 239);

  • verordening (EU) nr. 2017/1369: verordening (EU) nr. 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn (EU) nr. 2010/30;

  • verordening (EU) nr. 2024/573: verordening (EU) nr. 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014;

  • warmteleverancier: leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

  • warmtenet: warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

  • waterverwarmingstoestel: waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, onderdeel zeventien, van verordening (EU) nr. 812/2013;

  • woning:

    • a. gebouwde onroerende zaak die, alvorens investering als bedoeld in deze titel plaatsvindt, een zelfstandige woongelegenheid vormt, en als zodanig bewoond is geweest, en is voorzien van een eigen toegang, keuken, bad of douche, en toilet. In de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, dient hiervoor bedoelde onroerende zaak met een woonfunctie te zijn geregistreerd; of

    • b. bestaand appartement dat, alvorens investering als bedoeld in deze titel plaatsvindt, een zelfstandige woongelegenheid vormt en als zodanig bewoond is geweest, en is voorzien van een eigen toegang, keuken, bad of douche, en toilet. In de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, dient hiervoor bedoeld appartement met een woonfunctie te zijn geregistreerd;

  • wooncoöperatie: wooncoöperatie als bedoeld in artikel 18a van de Woningwet;

  • woonvereniging: vereniging die eigenaar is van één of meer gebouwen en waarvan de leden het recht hebben om in een bepaalde woning die onderdeel uitmaakt van dat gebouw of die gebouwen te wonen.

Artikel 4.5.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een investering of combinatie van investeringen die bestemd is voor:

    • a. de productie van duurzame energie;

    • b. energiebesparende isolatiemaatregelen, of energiebesparende isolatiemaatregelen in combinatie met één ventilatiemaatregel;

    • c. de aansluiting op een warmtenet; of

    • d. de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken.

  • 2 Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt deze verstrekt aan een ondernemer, vereniging, stichting, verhuurder van een woning, zijnde een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet, eigenaar-bewoner dan wel andere rechtspersoon of natuurlijke persoon ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwinstallatiebedrijf laten installeren van één of meer van de volgende installaties:

    • a. een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel dat:

      • 1°. is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp, een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp;

      • 2°. een thermisch vermogen heeft van ten hoogste 400kW bij bivalente temperatuur in geval van een lucht-waterwarmtepomp dan wel bij een referentieontwerptemperatuur in geval van een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp;

      • 3°. is voorzien van een etiket, een productkaart en de bijbehorende technische documentatie en is geregistreerd in EPREL indien sprake is van een installatie met een thermisch vermogen tot en met 70kW;

      • 4°. is voorzien van technische documentatie, indien sprake is van een installatie met een thermisch vermogen van 71 kW tot ten hoogste 400kW;

      • 5°. geen gezamenlijk thermisch vermogen heeft dat meer is dan 500kW bij bivalente temperatuur in geval van een lucht-waterwarmtepomp dan wel bij een referentieontwerptemperatuur in geval van een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp, indien sprake is van meerdere warmtepompen aangesloten op hetzelfde verwarmings- of afgiftesysteem; en

      • 6°. een koudemiddel met een GWP kleiner dan 750 bevat, in geval van een split-warmtepomp als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 9, subonderdeel a van verordening (EU) nr. 2024/573 met een installatiedatum op of na 1 januari 2026;

    • b. een zonneboiler, waaronder begrepen een zonneboilercombi, bestaande uit een zonne-energie-installatie die:

      • 1°. is bedoeld voor het maken van warm tapwater of voor het leveren van ruimteverwarming in combinatie met het maken van warm tapwater;

      • 2°. een totale apertuuroppervlakte van ten hoogste 200 vierkante meter per verwarmings- of afgiftesysteem heeft;

      • 3°. is voorzien van een productkaart en de bijbehorende technische documentatie; en

      • 4°. is voorzien van een etiket, indien sprake is van een zonneboilercombi;

    • c. een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines in een daarvoor bestemd gebied:

      • 1°. die wordt aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A; en

      • 2°. waarvan het rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 is.

  • 3 Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in combinatie met één ventilatiemaatregel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwbedrijf in een koopwoning laten aanbrengen van isolatiemateriaal, dat is voorzien van een prestatieverklaring, voor één of meer van de typen energiebesparende isolatiemaatregelen, bedoeld in de onderdelen a tot en met e, eventueel in combinatie met één van de typen ventilatiemaatregelen bedoeld in onderdeel f:

    • a. dakisolatie dan wel zolder- of vlieringvloerisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 20 vierkante meter van de oppervlakte van het bestaande dak in de bestaande thermische schil dan wel, indien de zolder of vliering onverwarmd is, van ten minste 20 vierkante meter van de oppervlakte van de bestaande zolder- of vlieringvloer, wordt geïsoleerd;

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft en in geval van een monument is aangebracht na 31 december 2023 en een Rd-waarde van ten minste 2,5 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen;

    • b. gevelisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 10 vierkante meter van de oppervlakte van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd; en

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft en in geval van een monument is aangebracht na 31 december 2023 en een Rd-waarde van ten minste 2,5 m2K/W heeft;

    • c. glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie in de bestaande thermische schil door:

      • 1°. het vervangen van ten minste 8 vierkante meter van de oppervlakte, of raamoppervlakte indien de maatregel is aangebracht na 31 december 2023 en voor 1 januari 2025, van glas, kozijnpanelen of deuren door HR++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,5 W/m2K;

      • 2°. het vervangen van ten minste 3 vierkante meter van de oppervlakte, of raamoppervlakte indien de maatregel is aangebracht na 31 december 2024, van glas, kozijnpanelen of deuren door HR++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,5 W/m2K;

      • 3°. het vervangen van ten minste 8 vierkante meter van de oppervlakte, of raamoppervlakte indien de maatregel is aangebracht na 31 december 2023 en voor 1 januari 2025, van glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,0 W/m2K;

      • 4°. het vervangen van ten minste 3 vierkante meter van de oppervlakte, of raamoppervlakte indien de maatregel is aangebracht na 31 december 2024, van glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,0 W/m2K;

      • 5°. het vervangen of toevoegen van ten minste 3 vierkante meter van de oppervlakte, of raamoppervlakte van een monument indien een maatregel is aangebracht na 31 december 2023 en voor 1 januari 2026, van glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 3,0 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K;

      • 6°. het vervangen of toevoegen van ten minste 3 vierkante meter van de oppervlakte, of raamoppervlakte van een monument indien een maatregel is aangebracht na 31 december 2023 van glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K of nieuwe isolerende deuren met een U-waarde van ten hoogste 1,5W/m2K, of triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn; of

      • 7°. het vervangen of toevoegen van ten minste 3 vierkante meter van de oppervlakte, of raamoppervlakte van een monument indien een maatregel is aangebracht na 31 december 2025, van glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 5,8 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen met een U-waarde van ten hoogste 3,0 W/m2K of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K;

    • d. spouwmuurisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 10 vierkante meter van de oppervlakte van bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd;

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 1,1 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen;

    • e. vloer- dan wel bodemisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 20 vierkante meter van de oppervlakte van de bestaande vloer of de bestaande bodem in de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd;

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd- of Rbf-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen;

    • f. één ventilatiemaatregel geïnstalleerd op of na 1 januari 2026, niet zijnde een ruimteverwarmingstoestel of waterverwarmingstoestel als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, in combinatie met een aanvraag voor één of meer isolatiemaatregelen als bedoeld in de onderdelen a tot en met e van dit lid, of in combinatie met één of meer isolatiemaatregelen als bedoeld in de onderdelen a tot en met e van dit lid die niet meer dan 24 maanden eerder zijn aangebracht en waarvoor subsidie is verstrekt, bestaande uit:

      • 1°. een centrale CO2 gestuurde mechanische luchtafvoer-unit, met een minimale capaciteit van 125 m3/h, zoals geregistreerd in EPREL, aangestuurd met minimaal twee CO2 sensoren en is voorzien van een etiket en de bijbehorende technische documentatie;

      • 2°. een centrale balansventilatie-unit met warmteterugwinning en een minimaal rendement van 85%, getest conform EN13141-7:2021, een minimale capaciteit van 125 m3/h, zoals geregistreerd in EPREL en is voorzien van een etiket en de bijbehorende technische documentatie; of

      • 3°. een decentrale balansventilatie-unit met warmteterugwinning door middel van een recuperatieve warmtewisselaar, een minimaal rendement van 80% getest conform EN13141-8:2022, een minimale capaciteit van 80 m3/h, met gelijktijdige luchttoevoer en afvoer in de unit, zoals geregistreerd in EPREL en is voorzien van een etiket en de bijbehorende technische documentatie.

  • 4 Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner ten behoeve van het door een warmteleverancier aansluiten van een bestaande koopwoning op een individuele aansluiting op een warmtenet.

  • 5 Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering die bestemd is voor de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner ten behoeve van het eenmalig aanschaffen van een nieuwe volledig elektrische kookvoorziening voor een woning die op een warmtenet is aangesloten.

  • 6 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag van een provincie of gemeente die, of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen dat, optreedt als marktpartij of als eigenaar of huurder van een roerende of onroerende zaak, onder dezelfde voorwaarden als natuurlijke personen en rechtspersonen niet zijnde medeoverheden.

  • 7 Subsidie voor een installatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt aan natuurlijke personen uitsluitend verstrekt voor een installatie die bestemd is voor gebruik ten behoeve van een onderneming die door de desbetreffende natuurlijke persoon in stand wordt gehouden.

  • 8 Het rotoroppervlak per windturbine, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, wordt berekend door:

    • a. het kwadraat van de diameter van de rotor in meters te delen door vier en vervolgens te vermenigvuldigen met pi (π), indien het een windturbine met een horizontale as betreft; of

    • b. de diameter van de rotor in meters te vermenigvuldigen met de hoogte van de rotor in meters, indien het een windturbine met een verticale as betreft.

Artikel 4.5.3. Hoogte subsidie investeringen voor de productie van duurzame energie

  • 1 De subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, bedraagt voor:

    • a. een verwarmingstoestel dat is geïnstalleerd voor 1 januari 2025 en is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen ten behoeve van ruimteverwarming bij bivalente temperatuur:

      • 1°. tot 1 kW lucht-waterwarmtepomp ten behoeve van (tap)waterverwarming: € 500;

      • 2°. vanaf 1 kW tot en met 70 kW ontwerpvermogen en behorend tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger: € 2.100, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur vanaf 1 kW;

      • 3°. van 71 kW ontwerpvermogen of meer: € 1.650, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur hoger dan 1 kW;

    • b. een verwarmingstoestel dat is geïnstalleerd op of na 1 januari 2025 en voor 1 januari 2026 en is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen ten behoeve van ruimteverwarming bij bivalente temperatuur:

      • 1°. tot 1 kW lucht-waterwarmtepomp ten behoeve van (tap)waterverwarming: € 500;

      • 2°. vanaf 1 kW tot en met 70 kW ontwerpvermogen en behorend tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger: € 1.250, vermeerderd met € 225 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur vanaf 1 kW;

      • 3°. van 71 kW ontwerpvermogen of meer: € 1.650, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur hoger dan 1 kW;

    • c. een verwarmingstoestel dat is geïnstalleerd op of na 1 januari 2026 en is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen ten behoeve van ruimteverwarming bij bivalente temperatuur:

      • 1°. tot 1 kW lucht-waterwarmtepomp ten behoeve van (tap)waterverwarming: € 500;

      • 2°. vanaf 1 kW tot en met 70 kW ontwerpvermogen en behorend tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger: € 1.025 vermeerderd met € 225 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur vanaf 0 kW;

      • 3°. van 71 kW ontwerpvermogen of meer: € 1.500, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur hoger dan 0 kW;

    • d. een verwarmingstoestel dat is geïnstalleerd op of na 1 januari 2025 en waarvoor kan worden aangetoond dat deze is aangeschaft tussen 1 januari en 31 december 2024 de in onderdeel a genoemde bedragen;

    • e. een verwarmingstoestel dat is geïnstalleerd op of na 1 januari 2024 en is uitgerust met een grond-waterwarmtepomp of met een water-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur:

      • 1°. tot 1 kW grond-waterwarmtepomp of water-waterwarmtepomp ten behoeve van (tap)waterverwarming: € 500;

      • 2°. van 1 kW tot en met 10 kW en behorend tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger: € 4.200;

      • 3°. van meer dan 10 kW tot en met 70 kW en behorend tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger: € 4.200, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen hoger dan 10 kW;

      • 4°. van 71 kW of meer: € 3.750, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen hoger dan 10 kW;

    • f. een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.2., tweede lid, onderdeel b:

      • 1°. € 1,02 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van ten hoogste 5 vierkante meter;

      • 2°. € 0,55 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van een zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van meer dan 5 tot ten hoogste 10 vierkante meter;

      • 3°. € 0,28 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van een zonneboiler met een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter;

    • g. een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, € 140 per m2 rotoroppervlak.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, onderdeel b, subonderdeel 1°, onderdeel c, subonderdeel 1° en onderdeel e, subonderdeel 1°, wordt verhoogd met:

    • a. € 225, indien de warmtepomp tot 1 kW ten behoeve van (tap)waterverwarming blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse A+;

    • b. € 450, indien de warmtepomp tot 1 kW ten behoeve van (tap)waterverwarming blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++.

  • 3 Indien de warmtepomp tot en met 70 kW blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse A+++ of hoger, wordt de subsidie:

    • a. bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, en onderdeel e, subonderdelen 2° en 3°, verhoogd met € 225;

    • b. bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2 o en onderdeel c, subonderdeel 2°, verhoogd met € 200.

  • 4 De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt voor zonneboilers vastgesteld op:

    • a. 2.799 kWh, minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel L, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van ten hoogste 5 vierkante meter;

    • b. 4.427 kWh, minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel XL, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van meer dan 5 en ten hoogste 10 vierkante meter;

    • c. het product van 1.293 kWh, het totale collectoroppervlak van alle collectoren volgens de productkaart, het collectorrendement volgens de productkaart, de instralingshoekmodifier volgens de productkaart en de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het vierde of vijfde lid, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter.

  • 5 Afhankelijk van de energie-efficiëntieklasse vermeld op het etiket of de energie-efficiëntieklasse vastgesteld volgens de methode, bedoeld in bijlage II, onderdeel 2, van verordening (EU) nr. 812/2013, bedraagt de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het derde lid, onderdeel c:

    • a. 0,95 bij energie-efficiëntieklasse A+;

    • b. 0,91 bij energie-efficiëntieklasse A;

    • c. 0,86 bij energie-efficiëntieklasse B;

    • d. 0,83 bij energie-efficiëntieklasse C;

    • e. 0,81 bij energie-efficiëntieklasse D tot en met G.

  • 6 In afwijking van het zesde lid bedraagt de verliesfactor voor een warmwatertank met een volume van 2000 liter en meer 0,81.

  • 7 Voor zover de aanvraag voor subsidie betrekking of mede betrekking heeft op een tweede of volgende investering in een lucht-waterwarmtepomp met een vermogen > 1 kW als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, met een installatiedatum op of na 1 januari 2026 wordt per aanvrager als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, aanhef, per locatie als bedoeld in artikel 4.5.12, eerste lid, onderdeel b, het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d en de verhoging, bedoeld in het tweede en derde lid, slechts éénmaal verstrekt of niet nogmaals verstrekt indien dit reeds op eerdere aanvraag is verstrekt.

Artikel 4.5.4. Hoogte subsidie investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen en ventilatiemaatregelen

  • 1 Indien een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, is aangebracht na 31 december 2023 en voor 1 januari 2025 bedraagt de subsidie voor:

    • a. dakisolatie dan wel zolder- of vlieringvloerisolatie:

      • 1°. voor het isoleren van het bestaande dak, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, € 15 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 200 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

      • 2°. voor het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, € 4 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • b. gevelisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel b, € 19 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 170 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • c. glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie in de bestaande thermische schil, voor zover de totale subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 45 vierkante meter te isoleren raamoppervlakte, door het vervangen van, of in geval van monumenten toevoegen, van:

      • 1°. glas, kozijnpanelen of deuren door HR ++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 1°, € 23 per vierkante meter van de te isoleren raamoppervlakte;

      • 2°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 10 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door HR++ glas, bedoeld in subonderdeel 1°;

      • 3°. glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 3°, € 65,50 per vierkante meter van de te isoleren raamoppervlakte;

      • 4°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 45 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door triple glas, bedoeld in subonderdeel 3°;

      • 5°. glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 3,0 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 5°, € 23 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 6°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 10 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K, bedoeld in subonderdeel 5°;

      • 7°. glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren met een U-waarde van ten hoogste 1,5W/m2K als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 6°, € 42,50 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 8°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 20 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K als bedoeld in subonderdeel 7°;

      • 9°. triple-glas voor monumenten als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 5°, € 65,50 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 10°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 45 per vierkante meter voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door triple glas als bedoeld in subonderdeel 9°;

    • d. spouwmuurisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel d, € 4 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 170 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • e. vloer- dan wel bodemisolatie via:

      • 1°. het isoleren van de bestaande vloer, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel e, € 5,50 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

      • 2°. het isoleren van de bestaande bodem, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel e, € 3 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte.

  • 2 Indien een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdelen a tot en met e, eventueel in combinatie met één ventilatiemaatregel als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel f, is aangebracht op of na 1 januari 2025 bedraagt de subsidie voor:

    • a. dakisolatie dan wel zolder- of vlieringvloerisolatie:

      • 1°. voor het isoleren van het bestaande dak, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, € 16,25 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 200 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

      • 2°. voor het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, € 4 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

      • 3°. voor het isoleren van het bestaande dak in combinatie met het isoleren van bestaande zolder- of vlieringvloer binnen de bestaande thermische schil een subsidie voor ten hoogste 200 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • b. gevelisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel b, € 20,25 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 170 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • c. glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie in de bestaande thermische schil, voor zover de totale subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 45 vierkante meter te isoleren raamoppervlakte, door het vervangen van, of in geval van monumenten toevoegen, van:

      • 1°. glas, kozijnpanelen of deuren door HR ++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, € 25 per vierkante meter van de te isoleren raamoppervlakte;

      • 2°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 10 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door HR++ glas, bedoeld in subonderdeel 1°;

      • 3°. glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 4°, € 111 per vierkante meter van de te isoleren raamoppervlakte;

      • 4°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 45 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door triple glas, bedoeld in subonderdeel 3°;

      • 5°. glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 3,0 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 5°, € 25 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 6°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 10 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K, bedoeld in subonderdeel 5°;

      • 7°. glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren met een U-waarde van ten hoogste 1,5W/m2K als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 6°, € 46 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 8°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 20 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K als bedoeld in subonderdeel 7°;

      • 9°. triple-glas voor monumenten als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 4°, € 111 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 10°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 45 per vierkante meter voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door triple glas als bedoeld in subonderdeel 9°;

      • 11°. glas, kozijnpanelen of deuren door glas of voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 5,8 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen met een U-waarde van ten hoogste 3,0 W/m2K of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 2,0 W/m2K als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 7°, € 25 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 12°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen met een U-waarde van ten hoogste 3,0 W/m2K, € 10 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door voor- of achterzetbeglazing met een U-waarde van ten hoogste 5,8 W/m2K, bedoeld in subonderdeel 11°;

    • d. spouwmuurisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel d, € 5,25 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 170 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • e. vloer- dan wel bodemisolatie via:

      • 1°. het isoleren van de bestaande vloer, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel e, € 5,50 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

      • 2°. het isoleren van de bestaande bodem, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel e, € 3 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

      • 3°. het isoleren van de bestaande vloer in combinatie met het isoleren van de bestaande bodem binnen de bestaande thermische schil een subsidie voor ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte.

  • 3 De in het eerste en tweede lid genoemde subsidiebedragen worden verdubbeld indien:

    • a. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op investeringen in ten minste twee typen energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid;

    • b. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op investeringen in tenminste één type energiebesparende isolatiemaatregel als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, in combinatie met een investering in ten minste één installatie voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, dan wel in combinatie met een investering voor de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in het vierde lid van dat artikel;

    • c. aan de subsidieaanvrager reeds subsidie is verstrekt waarbij de bedragen zijn betrokken, bedoeld in het eerste en tweede lid, en hij daaropvolgend een subsidieaanvraag indient waardoor de combinatie van investeringen ontstaat als bedoeld in onderdelen a of b. De verdubbeling van de reeds vastgestelde subsidiebedragen maken in dit geval onderdeel uit van de vaststelling van laatstbedoelde aanvraag voor subsidie.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien er meer dan 24 maanden zijn verstreken tussen de installatie of het aanbrengen van de voorgaande investering waarvoor subsidie is verstrekt en de installatie of het aanbrengen van de daaropvolgende investering of investeringen waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft.

  • 5 Indien is geïnvesteerd in biobased milieuvriendelijk isolatiemateriaal wordt de op basis van het eerste en tweede lid berekende subsidie voor maatregelen die zijn aangebracht op of na 1 januari 2024 per vierkante meter vermeerderd met:

    • a. € 5,– in geval van een investering in dakisolatie;

    • b. € 1,50 in geval van een investering in zolder- of vlieringvloerisolatie;

    • c. € 6,– in geval van een investering in gevelisolatie;

    • d. € 1,50 in geval van een investering in spouwmuurisolatie;

    • e. € 2,– in geval van een investering in vloerisolatie;

    • f. € 1,– in geval van een investering in bodemisolatie.

  • 6 De in het vijfde lid genoemde bedragen worden niet meegenomen bij de in het derde lid genoemde verdubbeling van de subsidiebedragen.

Artikel 4.5.5. Hoogte subsidie investeringen voor de aansluiting op een warmtenet

De subsidie voor een investering voor de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, bedraagt voor een individuele aansluiting als bedoeld in dat artikellid € 3.775.

Artikel 4.5.5a. Hoogte subsidie investering bestemd voor de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken

De subsidie, bedoeld in artikel 4.5.2, vijfde lid, bedraagt € 400.

Artikel 4.5.6. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, die niet bestemd is voor een koopwoning van een eigenaar-bewoner, komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Voor een investering voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen, de individuele aansluiting op een warmtenet of de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, derde lid, vierde lid of vijfde lid, die bestemd is voor een koopwoning van een eigenaar-bewoner, komen, in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, voor subsidie in aanmerking de kosten in verband met investeringen die vóór indiening van de aanvraag zijn gemaakt.

Artikel 4.5.7. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4.5.8. Realisatietermijn

  • 1 Indien de aanvraag voor subsidie is ingediend door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner, is de termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, 24 maanden indien het een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, betreft.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor een investering van een eigenaar-bewoner, indien de investering nog niet is geïnstalleerd, aangebracht of aangesloten op het moment van indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 4.5.9. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen, de aansluiting op een warmtenet of de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede, derde, vierde of vijfde lid, indien:

    • a. ten aanzien van dezelfde investering dan wel een investering in een zelfde type energiebesparende isolatiemaatregel dan wel een ventilatiemaatregel eerder subsidie is verstrekt;

    • b. het een aanvraag voor subsidie betreft voor een bouwwerk met een bouwjaar na 1 januari 2019, tenzij een omgevingsvergunning voor dit bouwwerk kan worden overlegd die voor 1 juli 2018 is aangevraagd;

    • c. een aanvraag voor subsidie van een eigenaar-bewoner later is ingediend dan 24 maanden na het installeren van een installatie voor de productie van duurzame energie, het aanbrengen van isolatiemateriaal, de aansluiting op een warmtenet of de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, derde, vierde en vijfde lid;

    • d. de aanvrager voor dezelfde investering op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een verzoek heeft ingediend bij de minister om een verklaring dat sprake is van een energie-investering als bedoeld in dat artikel;

    • e. het een aanvraag voor subsidie betreft voor een koopwoning met een blokaansluiting voor warmte.

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, indien:

    • a. de installatie waar de investering betrekking op heeft is of wordt geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2012 of afdeling 4.4 in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving;

    • b. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een gebruikte installatie;

    • c. er geen aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Omgevingswet is ingediend, indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, betreft;

    • d. het een aanvraag voor subsidie betreft van een vereniging van eigenaars, verhuurder van een woning, niet zijnde een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet, wooncoöperatie of woonvereniging voor de aanschaf en het laten installeren van installaties, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b;

    • e. het een aanvraag van een ondernemer betreft voor een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, en het totale netto energieverbruik via de aansluiting waarop de installatie wordt aangesloten, zoals dat blijkt uit de meest recente jaarafrekening van de energieleverancier, 50.000 KWh of 25.000 m3 aardgasequivalent of hoger bedraagt en de locatie waarin de lucht-waterwarmtepomp is geïnstalleerd, aangesloten blijft op het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet;

    • f. het een aanvraag voor subsidie betreft voor een lucht-waterwarmtepomp, grondwaterwarmtepomp of water-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2., tweede lid, onderdeel a, met een thermisch vermogen tussen 1 kW en 70 kW behorend tot een energie-efficiëntieklasse lager dan A++ en is aangebracht op of na 1 januari 2024.

  • 3 De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen, of energiebesparende isolatiemaatregelen in combinatie met één ventilatiemaatregel als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, indien:

    • a. het een aanvraag betreft voor een koopwoning indien de koopwoning een appartement is waarvoor de vereniging van eigenaars al een subsidie heeft verkregen op grond van de Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars;

    • b. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een investering ten behoeve van het realiseren van een vergroting van het woonoppervlakte of wooninhoud, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • 1°. het realiseren van een nieuwe aanbouw;

      • 2°. het realiseren van een nieuwe dakkapel;

      • 3°. het betrekken van een aan- of inpandige garage bij de woning; of

      • 4°. het vergroten van het bestaande dak, gevel, vloer of glasoppervlakte;

    • c. het een aanvraag betreft waarvoor subsidie verkregen is of verkregen kan worden op grond van de Subsidieregeling isolatie en ventilatie gebouwen, woonboten en woonwagens provincie Groningen en de gemeenten Aa en Hunze, Noordenveld en Tynaarlo.

  • 4 De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, indien:

    • a. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een investering voor:

      • 1°. een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, en niet kan worden aangetoond dat de gasaansluiting van de bestaande koopwoning waarvoor subsidie wordt aangevraagd is of wordt afgekoppeld;

      • 2°. een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, van een appartement van een eigenaar-bewoner in een appartementencomplex en er voor dit appartementencomplex eerder subsidie is aangevraagd door een vereniging van eigenaars voor een investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet;

    • b. voor een investering op grond van de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen een aanvraag voor subsidie ingediend kan worden door:

      • 1°. de subsidieaanvrager;

      • 2°. indien de subsidieaanvrager een lid van een vereniging van eigenaars is, de vereniging van eigenaars; of

      • 3°. indien de subsidieaanvrager een lid van een wooncoöperatie of een woonvereniging is, de wooncoöperatie of woonvereniging;

    • c. de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, voor 1 januari 2022 heeft plaatsgevonden;

    • d. het niet aannemelijk is dat de bestaande koopwoning, waarop de investering betrekking heeft, geen aansluiting op een warmtenet had voordat deze investering plaatsvond.

  • 5 De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken, bedoeld in artikel 4.5.2, vijfde lid, indien:

    • a. niet kan worden aangetoond dat de woning op het moment van de aanvraag op een warmtenet aangesloten is;

    • b. niet kan worden aangetoond dat de gasaansluiting van de bestaande koopwoning waarvoor subsidie wordt aangevraagd is verwijderd of er geen bevestiging van de netbeheerder kan worden verstrekt waaruit blijkt dat voor de bestaande koopwoning waarin de voorziening voor elektrisch koken wordt geïnstalleerd een aanvraag is gedaan tot verwijdering van de gasaansluiting;

    • c. het niet gaat om de eenmalige aanschaf van een nieuwe volledig elektrische kookvoorziening;

    • d. op grond van de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen een aanvraag voor subsidie ingediend kan worden door:

      • 1°. de subsidieaanvrager;

      • 2°. indien de subsidieaanvrager een lid van een vereniging van eigenaars is, de vereniging van eigenaars; of

      • 3°. indien de subsidieaanvrager een lid van een wooncoöperatie of een woonvereniging is, de wooncoöperatie of woonvereniging;

    • e. er reeds subsidie is verkregen op grond van deze titel voor de aansluiting op een warmtenet.

  • 6 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op:

    • a. aan eigenaar-bewoners verstrekte subsidies door gemeenten, provincies, waterschappen of openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • b. een tweede aanvraag voor de aanschaf en het door een bouwbedrijf in een koopwoning laten aanbrengen van glasisolatie die door de eigenaar-bewoner is ingediend binnen 24 maanden nadat een bouwbedrijf de eerste glasisolatie in een koopwoning heeft aangebracht waarvoor subsidie op grond van deze titel is toegekend.

  • 7 Indien een aanvraag voor subsidie, die is ingediend binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, is afgewezen in verband met de uitputting van het subsidieplafond, is de afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing op een hernieuwde aanvraag voor subsidie voor dezelfde investering die binnen twaalf maanden na afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag wordt ingediend.

  • 8 De afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op een aanvraag die betrekking heeft op een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c.

  • 9 Het netto elektriciteitsverbruik, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt berekend door de hoeveelheid elektriciteit die volgens de in dat onderdeel genoemde jaarafrekening aan het net wordt onttrokken, indien van toepassing te verminderen met de hoeveelheid elektriciteit die volgens de in dat onderdeel genoemde jaarafrekening op het net wordt ingevoed.

Artikel 4.5.9a. Cumulatie

Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen of openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, aan eigenaar-bewoners worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximumbedrag dat krachtens deze titel per investering kan worden verstrekt.

Artikel 4.5.10. Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde

Voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, wordt de subsidie aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, verleend onder de opschortende voorwaarde dat:

  • a. een overeenkomst wordt gesloten met een bouwinstallatiebedrijf of warmteleverancier in verband met de aanschaf van de installatie of installaties;

  • b. de installatie of installaties waarop de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a, betrekking heeft, zijn geïnstalleerd.

Artikel 4.5.11. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Een installatie, waarop de investering voor de productie van duurzame energie, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, betrekking heeft, en waarvoor op grond van deze titel een subsidie is verleend, wordt niet binnen een jaar na de datum van de subsidievaststelling vervreemd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de vervreemding van een installatie tezamen met de woning, het bedrijf of de grond waarin respectievelijk waarop de investering voor de productie van duurzame energie is geïnstalleerd.

Artikel 4.5.12. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam, het post- en bezoekadres, het e-mailadres, het telefoonnummer, het rekeningnummer, en voor zover van toepassing het Burgerservicenummer en de geboortedatum of het nummer waaronder de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager;

    • b. een vermelding van het adres van de locatie of locaties waarvoor een investering bestemd is en het soort locatie of locaties;

    • c. de meldcode van de investering, en indien er geen meldcode beschikbaar is gesteld, een omschrijving van de investering;

    • d. indien het een investering voor een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, betreft, het thermische vermogen bij bivalente of referentieontwerptemperatuur van deze installatie;

    • e. indien het een investering voor een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, betreft, de gegevens ten aanzien van de energetische opbrengst van deze installatie;

    • f. indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een investering voor dakisolatie dan wel zolder- of vlieringvloerisolatie in een koopwoning via het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, een verklaring van de eigenaar-bewoner dat de zolder of vliering onverwarmd is;

    • g. indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, voor zover van toepassing, een verklaring van de eigenaar-bewoner of van de vereniging van eigenaars dat de bestaande koopwoning of het bestaande appartementencomplex, waarop de desbetreffende investering betrekking heeft, geen aansluiting op een warmtenet had voordat deze investering plaatsvond.

  • 2 De aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een investering door een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, bevat, onverminderd het eerste lid, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 De aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een investering door een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, gaat:

    • a. indien het een investering voor een ruimteverwarmingstoestel als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, betreft, vergezeld van de volledige berekening volgens tabel 8 van verordening (EU) 811/2013 of tabel 2 van verordening (EU) 813/2013 en het type en vulgewicht van het koudemiddel;

    • b. indien het een investering van een ondernemer in een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, betreft, en de aansluiting waarop de lucht-waterwarmtepomp is aangesloten een lager netto energieverbruik heeft dan 50.000 KWh en 25.000 m3 aardgasequivalent, vergezeld van de meest recente jaarafrekening van de energieleverancier;

    • c. indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, betreft, vergezeld van:

      • 1°. een aanvraag van een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

      • 2°. een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat het verwachte rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 zal bedragen;

      • 3°. een document waaruit blijkt dat de installatie zal worden aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A die op naam staat van de aanvrager.

  • 4 De aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een koopwoning van een eigenaar-bewoner, gaat vergezeld van de volgende documenten of gegevens:

    • a. een factuur en betaalbewijs van de aanschaf en de installatie of het aanbrengen van de investering voor een ruimteverwarmingstoestel, een waterverwarmingstoestel of een zonneboiler, als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a of b, waaronder begrepen de door het bouwinstallatiebedrijf of bouwbedrijf getekende factuur in geval van contante betaling van de investeringen, waarop ten minste het betaalde bedrag, de begunstigde en betaaldatum vermeld wordt;

    • b. indien het een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdelen a tot en met e, eventueel in combinatie met één ventilatiemaatregel als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel f, betreft:

      • 1°. een factuur en betaalbewijs als bedoeld in onderdeel a, met daarin ten minste de naam en het adres van de eigenaar-bewoner en het bouwbedrijf dat werkzaamheden betreffende de investering of investeringen heeft uitgevoerd, een omschrijving van het soort energiebesparende isolatiemaatregel en aanverwante werkzaamheden die door het bouwbedrijf uitgevoerd zijn, de naam, het type, het merk, de dikte en indien beschikbaar de meldcode, van het isolatiemateriaal dat gebruikt is en de plaats en bijhorende oppervlakte die in de desbetreffende koopwoning geïsoleerd is;

      • 2°. ten minste één foto per energiebesparende isolatiemaatregel, genomen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door het bouwbedrijf, met daarop zichtbaar de koopwoning;

      • 3°. een factuur en betaalbewijs als bedoeld in onderdeel a, met daarin ten minste de naam en het adres van de eigenaar-bewoner en het bouwbedrijf dat werkzaamheden betreffende de ventilatiemaatregel heeft uitgevoerd, waaruit blijkt dat er is geïnvesteerd in een ventilatiemaatregel als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel f;

    • c. indien het een investering voor glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, betreft een kozijnstaat met daarin merk en type van het kozijn en het daarbij behorende frame, glas en binnenwerkse maten van het glas of de kozijnpanelen per kozijn;

    • d. indien het een investering in een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, betreft:

      • 1°. een overeenkomst met een warmteleverancier waaruit blijkt dat de koopwoning is aangesloten op een warmtenet;

      • 2°. een bevestiging van de netbeheerder dat voor de woning een aanvraag is gedaan tot verwijdering van de gasaansluiting;

    • e. indien het gaat om een subsidie voor een investering die is bestemd voor de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken als bedoeld in artikel 4.5.2, vijfde lid:

      • 1°. een overeenkomst met een warmteleverancier waaruit blijkt dat de koopwoning is aangesloten op een warmtenet;

      • 2°. een document waarmee kan worden aangetoond dat de gasmeter van de bestaande koopwoning waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet voor 2 april 2022 is verwijderd;

      • 3°. een factuur en betaalbewijs van de aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken.

Artikel 4.5.13. Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 Een aanvraag tot subsidievaststelling van een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, het post- en bezoekadres, het e-mailadres, het telefoonnummer, het rekeningnummer, gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager en voor zover van toepassing het Burgerservicenummer of het nummer waaronder de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • c. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling, waaronder de locatie of locaties waar het project is uitgevoerd, en voor zover de investering betrekking heeft op de productie van duurzame energie, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, de omschrijving van de aard van de installaties die zijn geïnstalleerd.

  • 2 Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling van een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, vergezeld van:

    • a. een factuur en betaalbewijs van de aanschaf en installatie van de investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, waaronder begrepen de door het bouwinstallatiebedrijf getekende factuur in geval van contante betaling van deze investeringen, waarop ten minste het betaalde bedrag, de begunstigde en betaaldatum vermeld wordt;

    • b. indien het een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, betreft, een document waaruit blijkt dat een investering:

      • 1°. in gebruik is genomen;

      • 2°. voldoet aan de technische eisen; en

      • 3°. is geïnstalleerd of aangebracht door een bouwinstallatiebedrijf;

    • c. indien het een investering van een ondernemer in een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, betreft en de aansluiting waarop de lucht-waterwarmtepomp is aangesloten een netto energieverbruik heeft van 50.000 KWh of 25.000 m3 aardgasequivalent of hoger en de in artikel 4.5.12, derde lid, onderdeel c, bedoelde meest recente jaarafrekening niet bij de aanvraag tot subsidieverlening verstrekt is, een bevestiging van de netbeheerder dat voor de locatie waarin de luchtwaterwarmtepomp wordt geïnstalleerd een aanvraag is gedaan tot verwijdering van de gasaansluiting;

    • d. indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, betreft:

      • 1°. een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

      • 2°. een document waaruit blijkt dat het rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 bedraagt;

      • 3°. een document waaruit blijkt dat de installatie is aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A die op naam staat van de aanvrager.

  • 3 In het geval de subsidieontvanger een eigenaar-bewoner is, wordt op grond van de aanvraag voor subsidie en de documenten waardoor deze vergezeld gaat, bedoeld in artikel 4.5.12, eerste en vierde lid, de subsidie vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

  • 4 In het geval de subsidieontvanger geen eigenaar-bewoner is, wordt de subsidie niet ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4.5.14. Staatssteun

  • 1 De subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, bevat:

    • a. mogelijk staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner;

    • b. geen staatsteun, indien deze subsidie verstrekt wordt aan een eigenaar-bewoner.

  • 2 De subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen, aansluiting op een warmtenet en aanschaf van een voorziening voor elektrisch koken als bedoeld in artikel 4.5.2, derde, vierde en vijfde lid, bevat geen staatssteun.

Artikel 4.5.15. Horizonbepaling

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 4.6. Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie

Artikel 4.6.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • CO2: CO2 of CO2-equivalent;

  • CO2-equivalent: de hoeveelheid CH4, N2O, HFK’s, PFK’s en SF6, die overeenkomstig de factoren in bijlage 4.6.1 eenzelfde broeikaseffect oplevert als een massa-eenheid CO2;

  • Referentie-investering: investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te voeren project, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project.

Artikel 4.6.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor investeringen in een project dat past binnen één of meer thema’s in bijlage 4.6.2 en dat betrekking heeft op:

    • a. milieubescherming in overeenstemming met artikel 36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. energie-efficiëntiemaatregelen anders dan voor gebouwen in overeenstemming met artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen of uit hernieuwbare waterstof, met uitzondering van uit hernieuwbare waterstof geproduceerde elektriciteit, in overeenstemming met artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling in overeenstemming met artikel 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e. circulaire economie in overeenstemming met artikel 47 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f. lokale infrastructuur in overeenstemming met artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 De onderneming, bedoeld in het eerste lid, is een onderneming die:

    • a. materiële goederen produceert waarbij grondstoffen worden verwerkt en waarbij sprake is van een hoge graad van mechanisering en automatisering, genoemd in de Standaardbedrijfsindeling 2008, versie 2022, van het Centraal Bureau voor de Statistiek, hoofdgroep C;

    • b. energie distribueert, genoemd in de Standaardbedrijfsindeling 2008, versie 2022, van het Centraal Bureau voor de Statistiek, hoofdgroep D; of

    • c. afval en afvalwater verwerkt, genoemd in de Standaardbedrijfsindeling 2008, versie 2022, van het Centraal Bureau voor de Statistiek, hoofdgroep E.

Artikel 4.6.3. Steunintensiteit

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. ten aanzien van een investering voor milieubescherming:

      • 1°. 40% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en maximaal € 25.000.000 voor zover het specifieke infrastructuur en opslag als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft;

      • 2°. 20% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 36, elfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. ten aanzien van een investering in energie-efficiëntiemaatregelen anders dan voor gebouwen:

      • 1°. 30% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 2°. 15% van de subsidiabele kosten, indien die worden berekend in overeenstemming met artikel 38, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. 30% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen of uit hernieuwbare waterstof, met uitzondering van uit hernieuwbare waterstof geproduceerde elektriciteit, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. 30% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 46, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e. 40% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering ten behoeve van een circulaire economie, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 47, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f. 50% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een investering in lokale infrastructuurvoorziening, en die worden berekend in overeenstemming met artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar niet meer dan het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst van de investering of maximaal € 11.000.000 indien dat lager is dan het verschil.

  • 2 Indien de aanvrager een middelgrote onderneming is, worden:

    • a. de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 1°, b, subonderdeel 1°, c, d, e en f, verhoogd met 10 procentpunten;

    • b. de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 2°, b, subonderdeel 2°, verhoogd met 5 procentpunten.

  • 3 Indien de aanvrager een kleine onderneming is, worden:

    • a. de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 1°, b, subonderdeel 1°, c, d, e en f, verhoogd met 20 procentpunten;

    • b. worden de percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, subonderdeel 2°, b, subonderdeel 2°, verhoogd met 10 procentpunten.

  • 4 Op de subsidiabele kosten is artikel 10, derde lid, van het besluit niet van toepassing.

  • 5 In aanvulling op artikel 10, eerste lid, van het besluit komen niet in aanmerking de kosten die niet geactiveerd worden en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord.

  • 6 De subsidie bedraagt ten hoogste € 30.000.000 per project.

Artikel 4.6.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 20-04-2024]

Artikel 4.6.5. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4.6.6. Realisatietermijn

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is vier jaar.

  • 2 Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening, overeenkomstig artikel 2, onder 23, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.6.7. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. er onvoldoende vertrouwen is dat de terugverdientijd, bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving of artikel 3.84, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de investering meer dan vijf jaar zou zijn in het geval geen subsidie op grond van deze titel verleend zou worden;

    • b. de te verlenen subsidie meer dan € 80 per ton CO2-reductie van de totale hoeveelheid CO2-reductie die het project in Nederland realiseert ten opzichte van de referentie-investering, zou bedragen gedurende vijftien jaar vanaf ingebruikname van de installatie of gedurende de levensduur van de installatie, indien deze korter is dan vijftien jaar;

    • c. de kwaliteit van het project onvoldoende is, gelet op:

      • 1°. de uitwerking van:

        • het projectplan;

        • de (mijlpalen)begroting; of

        • de exploitatieberekening;

      • 2°. de mate waarin projectrisico’s worden geadresseerd;

      • 3°. de uitvoerbaarheid;

      • 4°. de onderbouwing dat alle benodigde partijen die een essentiële rol spelen in de keten en stakeholders die in het project vertegenwoordigd zijn;

      • 5°. de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;

    • d. de te verlenen subsidie minder dan € 125.000 voor een grote onderneming of minder dan € 30.000 voor een kleine of middelgrote onderneming zou bedragen;

    • e. de aanvrager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het een project betreft ten behoeve van een investering in technologie die zich in soortgelijke projecten in de industrie bewezen heeft;

    • f. voor het project op grond van artikel 4.2.65 een aanvraag om subsidie ingediend kan worden;

    • g. de aanvraag een project betreft met betrekking tot lokale infrastructuur als bedoeld in artikel 4.6.2, eerste lid, onderdeel f, en de subsidiabele kosten daarvoor meer dan € 22.000.000 bedragen.

  • 2 Bij de berekening van de terugverdientijd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gebruikgemaakt van de methode die is opgenomen in bijlage XV van de Omgevingsregeling.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kunnen bij de berekening van de terugverdientijd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedrijfsspecifieke energieprijzen gehanteerd worden die afwijken van de standaardwaarden in bijlage XV van de Omgevingsregeling, indien de aanvrager aantoont dat hij deze bedrijfsspecifieke energieprijzen betaalt.

Artikel 4.6.8. Cumulatie

  • 1 Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit worden bij het verlenen van subsidie op basis van deze titel buiten beschouwing gelaten:

    • a. subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

    • b. bijdragen van de Europese Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PbEU 2013, L 347).

  • 2 Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximumbedrag dat krachtens deze titel per project kan worden verstrekt.

Artikel 4.6.9. Informatieverplichtingen

Een aanvraag om subsidie bevat tenminste:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • c. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • d. een projectomschrijving die in ieder geval bevat:

    • 1°. de CO2-reductie in kilogrammen die het project in Nederland realiseert ten opzichte van de referentie-investering;

    • 2°. een beschrijving van de referentie-investering;

    • 3°. een onderbouwing van de voor het project benodigde investeringen, inclusief een toelichting op het model exploitatieberekening, indien de aanvraag is gebaseerd op lokale infrastructuur als bedoeld in artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e. een financieringsplan, inclusief onderbouwing voor het investeringsproject, daaronder begrepen informatie over de wijze waarop de onderneming het eigen aandeel, uitgesplitst in vreemd vermogen en eigen vermogen, in de totale projectkosten financiert;

  • f. een exploitatieberekening inclusief de financiële parameters van het project, zoals de terugverdientijd;

  • g. een door de aanvrager in een door de minister beschikbaar gesteld model ingevulde begroting, bestaande uit:

    • 1°. het overzicht van de werkelijke investeringskosten;

    • 2°. een mijlpalenbegroting, indien het aangevraagde subsidiebedrag € 2.000.000 of meer is;

  • h. een verklaring dat de aanvrager niet op grond van bijlage VII of XIV van de Omgevingsregeling verplicht is de investering of onderdelen van de investering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, uit te voeren;

  • i. een beschrijving van de betekenis van de verwachte CO2-reductie voor de uitstoot van stikstof in Nederland;

  • j. een verklaring dat de aanvrager geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening, inclusief een beslisschema, een organogram van de verbonden groep waaruit de aandelenverhoudingen blijken en enkelvoudige of geconsolideerde jaarcijfers van de groep die is gebruikt voor de invulling van het beslisschema.

Artikel 4.6.10. Voorlichting en administratie

  • 1 Op verzoek van de minister verleent de subsidieontvanger medewerking aan het verspreiden van de resultaten.

  • 2 De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project worden opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

  • 3 Artikel 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van het besluit is niet van toepassing.

Artikel 4.6.11. Aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie die krachtens deze titel is verleend bevat in ieder geval:

  • a. het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, dat in ieder geval, voor zover van toepassing, bevat:

    • 1°. een algemene en technische omschrijving van de investeringen en aangeschafte en gebruikte installaties of infrastructuur;

    • 2°. een berekening van de daadwerkelijk gerealiseerde CO2-reductie in Nederland ten opzichte van de referentie-investering;

    • 3°. een ingevuld, gewaarmerkt en gedateerd kostenoverzicht opgesteld door een accountant, inclusief dezelfde kostencomponenten als de (mijlpalen)begroting;

    • 4°. indien het een investering voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling als bedoeld in artikel 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft, een document waarin de broeikasgasuitstoot van de geleverde warmte in GJ is aangetoond;

    • 5°. indien het een investering in lokale infrastructuur als bedoeld in artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft, een exploitatieberekening;

  • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

  • c. indien de omvang van de vast te stellen subsidie € 30.000 tot € 125.000 bedraagt, een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, die bevat:

    • 1°. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting,

    • 2°. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • 3°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • 4°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

Artikel 4.6.12. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 4.6.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 36, 38, 41, 46, 47 en 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.6.13. Horizonbepaling

Deze titel en bijlagen 4.6.1 en 4.6.2 vervallen met ingang van 1 augustus 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 4.7. Investeringssubsidie maakindustrie klimaatneutrale economie (IMKE)

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.2. Doelstelling

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.3. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.6. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.7. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.8. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.10. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.12. Staatssteun

[Vervallen per 19-07-2029]

Artikel 4.7.13. Vervaltermijn

[Vervallen per 19-07-2029]

Titel 4.8. Energie-efficiëntieplannen

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.4. Hoogte subsidie en steunintensiteit

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4.8.10. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2019]

Titel 4.9. Gasopslagprojecten

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.5. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.6. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.7. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.8. Afwijzingsgronden betreffende de inhoud van het project

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.9. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.10. Verplichting subsidieontvanger

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.12. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.13. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-09-2023]

Artikel 4.9.14. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-09-2023]

Titel 4.10. Warmtenetten Investeringssubsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.10. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2028]

Artikel 4.10.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2028]

Titel 4.11. Beperking ammoniakemissie bij industriële piekbelasters

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.4. Hoogte van de subsidie

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.6. Rangschikking

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.7. Realisatie van het project

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.8. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.9. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.10. Informatieverplichtingen met betrekking tot de aanvraag

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.11. Informatieverplichting voortgangsverslag

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.12. Informatieverplichting bij aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.13. Staatssteun

[Vervallen per 01-07-2027]

Artikel 4.11.14. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-07-2027]

Titel 4.12. Flexibel elektriciteitsverbruik (Flex-e)

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.5. Verdeling subsidieplafond

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.6. Realisatietermijn

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.9. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.10. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.11. Staatssteun

[Vervallen per 01-04-2030]

Artikel 4.12.12. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-04-2030]

Titel 4.13. Nationale Investeringsmodule Klimaatprojecten Industrie (NIKI)

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.3. Verdeling van het subsidieplafond en hoogte subsidie

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.5. Realisatietermijnen

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.6. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.7. Rangschikkingscriterium

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.8. Verplichtingen subsidieontvanger

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.10. Informatieverplichtingen subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.11. Voorschot investeringsactiviteiten

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.12. Voorschot exploitatieactiviteiten

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.13. Bijstelling voorschot exploitatieactiviteiten

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.14. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.15. Kennisverspreiding

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.16. Staatssteun

[Vervallen per 01-06-2030]

Artikel 4.13.17. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-06-2030]

Hoofdstuk 4a. Telecommunicatie

Titel 4a.1. Verbetering telecommunicatievoorzieningen Caribisch Nederland

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.1. Begripsomschrijvingen

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.2. Subsidieaanvraag

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.3. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.4. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.6. Start- en realisatietermijn

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.8. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.9. Administratie

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.10. Staatssteun

[Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 4a.1.11. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-01-2019]

Titel 4a.2. Beleidsexperiment cyberweerbaarheid

[Vervallen per 01-04-2026]

Titel 4a.3. Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.2. Subsidieverstrekking

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.3. Hoogte subsidie

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.4. Subsidiabele kosten

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.5. Verdeling van het subsidieplafond

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.6. Start- en Realisatietermijn

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.7. Afwijzingsgronden

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.8. Rangschikkingscriteria

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.9. Verplichtingen betreffende niet-economische activiteiten door een onderzoeksorganisatie

[Vervallen per 09-12-2025]

Artikel 4a.3.10. Verplichtingen betreffende proces- en organisatie-innovatie door een grote onderneming

[Vervallen per 09-12-2025]

Artikel 4a.3.11. Verplichtingen betreffende voorlichting

[Vervallen per 09-12-2025]

Artikel 4a.3.12. Informatieverplichtingen

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.13. Aanvraag subsidievaststelling

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.14. Staatssteun

[Vervallen per 01-10-2028]

Artikel 4a.3.15. Vervaltermijn

[Vervallen per 01-10-2028]

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.1

  • 1 De Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen wordt ingetrokken.

  • 2 De Subsidieregeling sterktes in innovatie wordt ingetrokken.

  • 3 De Subsidieregeling innoveren wordt ingetrokken.

  • 4 De Subsidieregeling energie en innovatie wordt ingetrokken.

  • 5 De Regeling steunintensiteit wordt ingetrokken.

  • 6 De Regeling sterktes in de regio wordt ingetrokken.

Artikel 5.3

  • 1 Op aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend, op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend en op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn vastgesteld blijft het recht van toepassing zoals dat luidde onmiddellijk vóór dat tijdstip.

  • 2 Op subsidies die vóór 1 januari 2015 zijn verleend en op subsidies die vóór 1 januari 2015 zijn vastgesteld blijft het recht van toepassing zoals dat luidde vóór dat tijdstip.

Artikel 5.4. Overgangsrecht

Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel 5.5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat titel 2.2 terugwerkt tot en met het tijdstip waarop de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 30 juni 2014, nr. WJZ / 14104248, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies in verband met de openstelling van de mogelijkheid van subsidies ten behoeve van de verduurzaming van de veehouderij in werking is getreden.

Artikel 5.6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 juli 2014

De

Minister

van Economische Zaken,

H.G.J. Kamp

Bijlage 1.1. behorende bij artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld in overeenstemming met de Nederlandse Standaard 4400N ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden’. In het rapport van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder genoemde aspecten en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.

1. Beschrijving integrale kostensystematiek

Opzet systematiek

1.1

Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?

1.2

Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?

1.3

Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch vastgesteld? Als de subsidie-ontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidie-ontvanger niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.

1.4

Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven gebruikt worden?

1.5

Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?

1.6

Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?

Over personeelskosten

1.7

Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?

1.8

Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend en wat is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk voor alle personen? Zo nee, licht toe.

Over machines en apparatuur

1.9

Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek? Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten die in projecten als aparte post worden begroot?

2. Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek

2.1

De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig toegepast.

2.2

Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.

2.3

Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.

2.4

Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.

2.5

Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.

2.6

In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen1

2.7

In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.

1Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden wel in aanmerking genomen, maar alleen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen (art. 10 lid 5 Kaderbesluit nationale EZ subsidies).

3. Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten

3.1

Kosten van algemene research.1

3.2

Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en apparatuur.

3.3

Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven.2

3.4

Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.

3.5

Kosten van incourante voorraden.

3.6

Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand buiten de normale bezetting.

3.7

Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij de aanvraag van individuele projecten.

3.8

Voorzieningen en reserveringen voor verliezen en schulden3.

3.9

Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd of verrekend.

3.10

Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.

3.11

Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.

3.12

Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties, mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.

3.13

Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa4

3.14

Wisselkoersverliezen.

1Onder algemene research valt basisonderzoek, waaronder het eerste geldstroom onderzoek van universiteiten. De directe kosten van algemene research mogen niet zonder meer deel uitmaken van de integrale kostensytematiek. De indirecte kosten die aan algemene research zijn verbonden kunnen wel deel uitmaken van de systematiek, mits deze kosten evenredig worden omgeslagen over alle activiteiten.

2Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidie-ontvanger beduidend meer betaalt voor producten, diensten of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. Roekeloze uitgaven betreft het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten, diensten of personeel waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald.

3Deze uitsluiting betreft reserveringen en voorzieningen die niet rechtstreeks aan kosten voor normale bedijfsuitoefening verbonden zijn. Overlopende activa en passiva zijn dus niet uitgesloten.

4Voor universiteiten geldt hier een uitzondering, voor zover activa van universiteiten beslag leggen op eigen vermogen en voor zover die activa toerekenbaar zijn aan de subsidiabele activiteiten. Als rekenrente moet dan de 10-jaars rente van de Bank Nederlandse Gemeenten per primo van een betreffend jaar gehanteerd worden.

Bijlage 1.2. , behorende bij artikel 1.3 van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-07-2016]

Bijlage 1.3. behorende bij artikel 1.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Controleprotocol Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

1. Uitgangspunten

1.1. Doelstelling

Dit protocol heeft als doel het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en de diepgang van de controle aan de accountant, belast met de controle van de door de subsidieontvanger bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in te dienen financiële verantwoording opgenomen in de aanvraag om subsidievaststelling. Financiële afrekening door EZK of LNV vindt plaats op basis van de in de aanvraag tot subsidievaststelling opgenomen financiële verantwoording als bedoeld in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK-en LNV-subsidies, voorzien van een controleverklaring van de accountant.

1.2. Definities

  • accountant: een Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft verleend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren;

  • subsidieontvanger: een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens EZK of LNV een subsidie is verstrekt

  • object van controle: de financiële verantwoording;

  • controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de naleving van de verplichtingen en voorwaarden in de individuele beschikking tot subsidieverlening (en wijzigingen daarin) door de subsidieontvanger en voor zover die een financieel effect op de financiële verantwoording hebben.

1.3. Wet- en regelgeving

Voor de controle van de financiële verantwoording is de volgende wet- en regelgeving van toepassing, voor zover deze financiële verantwoording onderdeel van het verzoek tot subsidievaststelling van de subsidieontvanger is:

  • de voorwaarden en verplichtingen in (de bijlage(n) bij) de beschikking tot subsidieverlening (of wijzigingen daarin), voor zover die een financieel effect op de financiële verantwoording hebben;

  • indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is volgens artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012: de Aanbestedingswet 2012, het Aanbestedingsbesluit en de Gids Proportionaliteit.

2. Controleaanpak

De controle van de financiële verantwoording moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld en aan de aanwijzingen zoals opgenomen in dit protocol. De controle van de financiële verantwoording is een opdracht die wordt uitgevoerd op basis van Standaard 800 ‘Bijzondere overwegingen – controles van financiële overzichten die zijn opgesteld in overeenstemming met de stelsels voor bijzondere doeleinden’ en Standaard 805 ‘Bijzondere overwegingen – controles van enkel financieel overzicht en controles van specifieke elementen, rekeningen of posten van een financieel overzicht’.

Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant vast dat:

  • a. de informatie in de financiële verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat;

  • b. in de financiële verantwoording:

    • 1°. geen kosten als subsidiabel zijn opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen;

    • 2°. uitsluitend kosten als subsidiabel zijn opgenomen die zijn gemaakt binnen de subsidiabele periode en voor rekening komen van de subsidieontvanger;

    • 3°. ingeval interne kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt:

      • voor personeel, de verantwoorde uren te relateren zijn aan de prestatie, aansluiten op de urenregistratie en er voldoende waarborgen zijn dat geen uren van andere projecten onder het gesubsidieerde project zijn geschoven;

      • voor het gebruik van specifieke apparatuur, de gehanteerde (uur)tarieven voor het gebruik van apparatuur gebruikelijk zijn binnen de onderneming en geen kosten bevatten die ook separaat in rekening zijn gebracht.

    De accountant dient voldoende en geschikte controle informatie te verkrijgen om de juistheid van de verantwoorde interne kosten (personeelskosten en interne kosten voor het gebruik van specifieke apparatuur) vast te kunnen stellen. De accountant bepaalt zelf, op basis van onder andere zijn risicoanalyse, aanwijzingen vanuit de jaarrekeningcontrole of andere onderzoeken, hoe hij zijn controle inricht en op welke wijze hij voldoende en geschikte controle-informatie verzamelt. Daarbij wordt de Handleiding subsidiecontroles van de Subsidy Audits Community (SAC) gehanteerd.

    De accountant mag er van uitgaan dat de subsidieverstrekker zich ervan bewust is dat bij interne kosten (personeelskosten en interne kosten voor het gebruik van specifieke apparatuur) een tolerantie van 2% niet altijd toepasbaar is maar dat naar mate het aandeel van deze kosten in de verantwoording groter is de diepgang van de controle door de accountant groter wordt.

  • c. ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, kosten en opbrengsten aantoonbaar zijn gemaakt en in overeenstemming en vergelijkbaar zijn met de informatie verstrekt ten behoeve van de beschikking tot subsidieverlening, zoals het projectplan met bijbehorende projectbegroting. Daarbij geldt dat vastgesteld moet worden dat de prestatie aantoonbaar is geleverd maar dat niet beoordeeld wordt of het gewenste resultaat is bereikt;

  • d. de subsidieontvanger – ter voorkoming van dubbelfinanciering – opgave heeft gedaan van alle opbrengsten, waaronder subsidies (ook die van het subsidieverstrekkend departement), waarmee het programma/de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft, mede is gefinancierd;

  • e. ingeval de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is, kosten aantoonbaar zijn gemaakt in overeenstemming met aanbestedingswet- en regelgeving. Voor de controle wordt de Handleiding subsidiecontroles van de SAC gehanteerd.

3. Betrouwbaarheid en materialiteit

Betrouwbaarheid betreft de mate van zekerheid. Materialiteit of tolerantie betreft de vereiste nauwkeurigheid die de accountant hierbij moet hanteren.

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid van 95 procent gehanteerd.

Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de som van de afwijking en de onzekerheid niet groter is dan twee procent van het totaalbedrag aan subsidiabele kosten dat in de financiële verantwoording wordt verantwoord. De hierna vermelde materialiteitsgrenzen zijn in dit kader van toepassing voor de bepaling van de strekking van de af te geven controleverklaring.

Materialiteitstabel

Goedkeurende controleverklaring

Verklaring met beperking

Verklaring van oordeelonthouding/Afkeurende verklaring

Fouten (afwijkingen) in de financiële verantwoording en onzekerheden in de controle

≤ 2%

> 2% en ≤ 4%

> 4%

4. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor wordt de meest actuele NBA-voorbeeldtekst als basis gehanteerd.

5. Reviewbeleid

De minister heeft als subsidieverstrekker altijd de mogelijkheid een review uit te voeren of te laten uitvoeren bij de accountant belast met het onderzoek naar de informatie opgenomen in de aanvraag tot subsidievaststelling, teneinde na te gaan of het onderzoek met inachtneming van de relevante regelgeving van de NBA en dit controleprotocol is uitgevoerd. Deze reviews komen niet in de plaats van andere controles dan wel reviews uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer.

De accountant die belast is met het onderzoek en verantwoordelijk is voor het verstrekken van het accountantsproduct bij de aanvraag tot subsidievaststelling stemt er mee in dat de onderzoeksdossiers ten behoeve van bovengenoemde reviews integraal aan de reviewers ter inzage worden gegeven. Voorts zal de accountant, schriftelijk dan wel mondeling, alle gevraagde gegevens verstrekken die in het kader van voornoemde reviews worden opgevraagd. In dit kader wordt verwezen naar de bepalingen in hoofdstuk 6, paragraaf 1, van de Comptabiliteitswet 2016.

Bijlage 2.2. behorende bij artikel 2.2.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (lijst overbelaste Natura 2000-gebieden)

[Vervallen per 20-05-2025]

Bijlage 2.2.1. behorende bij artikel 2.2.6, onderdeel a, onder 2°. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (minimale reductiepercentages voor broeikasgasemissies of stalemissies per dierlijke sector of diercategorie vanuit het stalsysteem)

[Vervallen per 20-05-2025]

Bijlage 2.2.2. behorende bij artikel 2.2.27, tweede lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (subsidiabele investeringen)

[Vervallen per 20-05-2025]

Bijlage 2.2.3. behorende bij artikel 2.2.33, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (pluimveedichtgebied)

[Vervallen per 03-09-2024]

Bijlage 2.3.1. behorende bij artikel 2.3.2, tweede lid, onderdeel i, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2027]

Bijlage 2.5.1. behorende bij artikel 2.5.7 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies

Model voor een LV-borgstellingsovereenkomst

Overeenkomst tussen:

  • 1. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

    hierna te noemen: de Staat;

  • 2. [..], [indien van toepassing: te dezen handelende zowel voor zichzelf als voor en namens al haar dochterondernemingen], hierna te noemen: de Financier;

hierna samen te noemen: Partijen.

Partijen zijn het volgende overeengekomen:

I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definitiebepalingen

  • 1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en in artikel 1.1. en titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst de in deze regelingen gegeven betekenis.

  • 2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:

    • financieringsfaciliteit: krediet of lening of een deel van een krediet of lening waarvoor de Staat niet borg of garant staat;

    • kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:

      • 1°. de Financier aan een LV-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

      • 2°. de LV-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Financier, of

      • 3°. de Financier tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Financier in een groep verbonden is, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de LV-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Financier van invloed is;

    • omschakelkapitaal: nieuwe investeringen voor de extra kosten, waaronder begrepen een beperkt exploitatie- en liquiditeitstekort voor een specifiek bepaalde periode, die moeten worden gedaan om de lopende bedrijfsvoering van de LV-onderneming aan te passen en uit te breiden tot biologische productie in de zin van Verordening (EU) 2018/848;

    • uitwinning:

      • 1°. uitwinning door de Financier, naar normaal bancair gebruik, van de door de LV-ondernemer aan de Financier verstrekte zekerheden;

      • 2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Financier door de LV-ondernemer van zijn vermogensbestanddelen, inning van vorderingen daaronder begrepen;

      • 3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de LV-ondernemer en

      • 4°. onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder indien het faillissement van de LV-ondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend;

  • vissersvaartuig: vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4, eerste lid, punt 4, van verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354), dat is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 2. Borgstelling

De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Financier voor de terugbetaling van LV-borgstellingskredieten die met inachtneming van het besluit, titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies en deze overeenkomst door de Financier worden verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Artikel 3. Voorwaarden LV-borgstellingsovereenkomst

De toepasselijkheid van deze LV-borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen indien:

  • a. de kredietovereenkomst tussen de Financier en de LV-ondernemer na de beslissing door de minister, bedoeld in artikel 8, tot stand is gekomen;

  • b. binnen 35 dagen na de beslissing, bedoeld onder a, de door de minister op grond van artikel 2.5.4 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies en artikel 11 vastgestelde provisie door de Financier aan de Staat is betaald;

  • c. en voor zover door de beslissing, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar goedgekeurde kredieten of delen daarvan het door de minister op grond van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde subsidieplafond niet is overschreden;

  • d. de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan de LV-ondernemer niet zijnde een natuurlijke persoon, zich borg heeft gesteld voor de nakoming door de LV-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het LV-borgstellingskrediet wordt verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het LV-borgstellingskrediet en met een minimum van € 5.000;

  • e. het LV-borgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden dat bij de Financier ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

  • f. de Financier in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het LV-borgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de LV-ondernemer heeft opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 25 genoemde bevoegdheden;

  • g. de Financier in de door haar gesloten kredietovereenkomst met betrekking tot de nakoming door de LV-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de LV-borgstellingsovereenkomst uit hoofde waarvan het LV-borgstellingskrediet wordt verstrekt een beding ten behoeve van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Financier geen bedingen heeft opgenomen, ertoe leidende dat:

    • 1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,

    • 2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • h. door de Financier gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet aan de LV-ondernemer wordt verstrekt, met de LV-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de LV-ondernemer over een financieringsfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor de aflossing van financieringsfaciliteiten waarover de LV-ondernemer beschikt bij de Financier of aan een rechtspersoon waarmee de Financier in een groep verbonden is;

  • i. de financieringsfaciliteit, bedoeld in onderdeel h, ten minste 50 procent bedraagt van het LV-borgstellingskrediet;

  • j. de looptijd van de in onderdeel h bedoelde financieringsfaciliteit ten minste even lang is als de looptijd van het LV-borgstellingskrediet;

  • k. de Financier in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan de LV-ondernemer over de financieringsfaciliteit, bedoeld in onderdeel h, beschikt, een beding heeft opgenomen waarmee geborgd wordt dat de financieringsfaciliteit gedurende de gehele looptijd, bedoeld in onderdeel j, ten minste 50 procent van het LV-borgstellingskrediet blijft bedragen.

Artikel 4. Criteria voor LV-ondernemer bij verstrekken LV-borgstellingskrediet

  • Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet aan een LV-ondernemer wordt verstrekt, moet de LV-ondernemer aan de volgende criteria voldoen:

    • a. ten aanzien van de LV-ondernemer staat geen bevel tot terugvordering uit ingevolge een besluit van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt van de Europese Unie is verklaard;

    • b. de LV-ondernemer:

      • 1°. houdt geen onderneming in moeilijkheden in stand als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 2°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn LV-onderneming op economisch verantwoorde wijze in stand te houden;

      • 3°. voert een substantieel deel van de activiteiten van zijn LV-onderneming in Nederland uit;

      • 4°. houdt geen LV-onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de LV-onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

        • de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

        • het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten;

      • 5°. is door de Financier naar normaal bancair gebruik getoetst aan de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

    • c. er is een tekort aan zekerheden bij de LV-onderneming, waardoor de Financier naar normaal bancair gebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

    • d. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de LV-onderneming zijn bevredigend.

Artikel 5. Criteria kredietovereenkomst: investeringen algemeen

  • 1. De Staat verleent uitsluitend een LV-borgstellingskrediet aan de Financier indien in de kredietovereenkomst is opgenomen dat het door de Financier te verstrekken krediet of een deel van het krediet betrekking heeft op nieuwe investeringen uiteengezet in een investeringsplan van de LV-ondernemer voor onder meer:

    • a. de bouw, verwerving, leasing of verbetering van onroerende zaken of vissersvaartuigen;

    • b. de koop of leasing van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c. de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken en de daarmee rechtstreeks verband houdende algemene kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent de Staat uitsluitend een LV-borgstellingskrediet voor omschakelkapitaal indien het door de Bank te verstrekken krediet of een deel van het krediet betrekking heeft op nieuwe investeringen uiteengezet in een investeringsplan gericht op het aanpassen of uitbreiden van de lopende bedrijfsvoering van de LV-onderneming tot biologische productie in de zin van Verordening (EU) 2018/848 van de LV-ondernemer.

  • 3. In de in het tweede lid bedoelde kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de LV-ondernemer na het verstrekken van het LV-borgstellingskrediet een certificaat verkrijgt betreffende biologische productie van de Stichting Skal volgens de toepasselijke Unierechtelijke en nationale wet- en regelgeving.

Artikel 6

[Red: Vervallen.]

Artikel 6a

[Red: Vervallen.]

Artikel 7

[Red: Vervallen.]

Artikel 7a

[Red: Vervallen.]

Artikel 7b

[Red: Vervallen.]

Artikel 8. Verlening LV-borgstellingskrediet

  • 1. De Financier meldt het krediet of het deel van het krediet dat uit hoofde van de kredietovereenkomst aan de LV-ondernemer zal worden verstrekt.

  • 2. De minister beslist binnen 35 dagen tot verlening van het LV-borgstellingskrediet.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid en onderdeel c, is de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

Artikel 9. Voorwaarden LV-borgstellingskrediet -algemeen-

Een LV-borgstellingskrediet wordt niet verleend indien:

  • a. het wordt aangewend voor de herfinanciering van schulden, met uitzondering van herfinanciering van een LV-borgstellingskrediet als bedoeld in artikel 14, achtste lid, daaronder mede begrepen niet door enige financier verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap, te dekken, behoudens in geval van overmacht;

  • b. ten aanzien van de investeringen waarvoor de kredietovereenkomst is aangegaan reeds een krediet of deel van een krediet is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd;

  • c. aan de LV-ondernemer voor kredieten voor investeringen als bedoeld in artikel 5, reeds een borgstelling door de minister of het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw is verstrekt en het totaalbedrag aan LV-borgstellingskredieten aan de LV-ondernemer in totaal hoger wordt dan € 2.500.000;

  • d. de LV-onderneming wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat die overeenkomst ten minste een looptijd heeft die gelijk is aan de looptijd van het LV-borgstellingskrediet.

Artikel 10. Voorwaarden LV-borgstellingskrediet -voorkomen onrechtmatige staatssteun-

  • 1. Een LV-borgstellingskrediet wordt niet verstrekt indien:

    • a. uit hoofde van de kredietovereenkomst het krediet of een deel van het krediet wordt verstrekt voor investeringen die verband houden met:

      • 1°. de uitvoer naar derde landen of lidstaten van de Europese Unie;

      • 2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of

      • 3°. andere lopende kosten in verband met exportactiviteiten;

    • b. uit hoofde van de kredietovereenkomst het krediet of een deel van het krediet wordt verstrekt voor investeringen die niet in overeenstemming zijn met de voor de LV-ondernemer in Nederland geldende milieuwet- en regelgeving.

  • 2. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet aan een LV-ondernemer wordt verstrekt, draagt de Financier er zorg voor dat:

    • a. zij de LV-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van het krediet steun van de overheid ontvangt en dat deze steun wordt aangemerkt als steun die valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de LV-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van steun ingevolge de verstrekking van het krediet samen gaat met het ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de algemene groepsvrijstellingsverordening, de groepsvrijstellingsverordening landbouw , de groepsvrijstellingsverordening visserij of een besluit dat de Europese Commissie heeft vastgesteld.

Artikel 11. Provisie

  • 1. Het tarief van de provisie voor de borgstelling bedraagt eenmalig:

    • a. 3 procent van het bedrag van het LV-borgstellingskrediet;

    • b. 1 procent van het bedrag van het LV-borgstellingskrediet indien de LV-ondernemer een starter of overnemer is.

  • 2. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking tot een LV-borgstellingskrediet en indien het desbetreffende krediet of deel van het krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de LV-ondernemer of aan de Financier, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Financier mits de Financier binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.

Artikel 12. Maximale omvang van het LV-borgstellingskrediet

  • 1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een krediet of een deel van een krediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dat krediet het totaal van de aan een LV-ondernemer verstrekte LV-borgstellingskredieten een bedrag van € 2.500.000 niet overschrijdt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het LV-borgstellingskrediet is verstrekt bepalend.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden:

    • a. LV-borgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 8 zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 14 en 15 berekende gedeelte van die LV-borgstellingskredieten in aanmerking genomen;

    • b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het besluit, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als LV-borgstellingskredieten in aanmerking genomen.

Artikel 13

[Red: Vervallen.]

Artikel 14. Berekening omvang en duur van de borgstelling

  • 1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel 12 in aanmerking te nemen krediet of deel van het krediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het LV-borgstellingskrediet op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar, nihil bedraagt.

  • 2. Indien het LV-borgstellingskrediet voor meer dan 50% nieuwe investeringen betreft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, waarbij die onroerende zaken of vissersvaartuigen voor ten minste de helft gebruikt worden door de LV-onderneming van de LV-ondernemer, geldt in afwijking van het eerste lid dat het LV-borgstellingskrediet op de laatste datum waarop het lineair moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 12 jaar, nihil bedraagt.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het derde kwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verstrekt, is gesloten.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van zevende kwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verstrekt, is gesloten.

  • 5. De Financier kan de vermindering, bedoeld in het eerste en tweede lid, gedurende een periode van ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:

    • a. de Financier voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het krediet;

    • b. de Financier uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle financieringsfaciliteiten gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de financieringsfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste 50% is van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Financier uitstel verleent als bedoeld onder a;

    • c. de Financier de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie. De minister bevestigt de melding binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 6. De in het vijfde lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van acht kalenderkwartalen plaats.

  • 7. De in het vijfde lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het krediet is verstrekt aan een starter of overnemer.

  • 8. Indien een LV-borgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een LV-borgstellingskrediet, is de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het krediet nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering.

Artikel 15. Schorsing vermindering borgstelling

  • 1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 14, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het krediet is opgeëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waartegen het krediet door de Financier is opgeëist.

  • 3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de LV-ondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surséance van betaling is verleend.

Artikel 16. Verzoek om betaling uit hoofde van de LV-borgstellingsovereenkomst

  • 1. De Financier kan, zodra er sprake is van een wanbetaling onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet is verstrekt, een verzoek doen aan de Staat tot betaling uit hoofde van deze LV-borgstellingsovereenkomst. Dit verzoek wordt ingediend in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na datum van faillissement.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is sprake van wanbetaling wanneer een LV-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet is verleend.

  • 3. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.

  • 4. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.

Artikel 17. Berekening omvang borgstelling bij uitbetalen

  • De omvang van de borgstelling bedraagt per LV-ondernemer 70 procent van hetgeen de LV-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 16 ingediende verzoek uit hoofde van het LV-borgstellingskrediet of de LV-borgstellingskredieten pro resto verschuldigd is, doch

    • a. ten hoogste 70 procent van de met toepassing van de artikelen 12 tot en met 15 berekende omvang van het LV-borgstellingskrediet of de LV-borgstellingskredieten, en

    • b. ten hoogste tweemaal de som van de bestaande en verstrekte financieringsfaciliteiten van de Financier voor de LV-ondernemer met ingang van de dag waarop het krediet is opgeëist.

Artikel 18. Betaling door de Staat

  • 1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog op de door de Financier in haar verzoek bedoelde LV-borgstellingskrediet verschuldigd is.

  • 2. Voor zover de Financier bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bancair gebruik noodzakelijk maakten de andere financieringsfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de LV-borgstellingskredieten, blijft artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.

  • 3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Financier:

    • a. indien de Financier niet voldaan heeft aan een verzoek als bedoeld in artikel 25;

    • b. indien de Financier in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.

  • 4. Betalingen door de Staat aan de Financier en door de Financier aan de Staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door de Financier van een rekening die de Financier zal aanhouden ten name van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met vermelding van ‘verliesdeclaraties LV-borgstellingskredieten’.

  • 5. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk aan zesmaands Euribor.

Artikel 19. Inspanningsverplichting tot uitwinning LV-borgstellingskrediet

  • 1. Gedurende vijf jaar nadat de Financier uit hoofde van het LV-borgstellingskrediet door de Staat is betaald, is de Financier gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Financier in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Financier zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Financier tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.

  • 2. De Financier zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.

Artikel 20. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling borgstelling

  • 1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 16 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het LV-borgstellingskrediet, brengt de Financier de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Financier verlangen.

Artikel 21. (Terug)betalen LV-borgstellingskrediet

  • 1. De Financier betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 16 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het LV-borgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.

  • 2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 19, eerste lid, ontvangen zijn, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit hoofde van uitwinning.

  • 3. De Financier zal de rekening, bedoeld in artikel 18, vierde lid, per de datum van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 16, en binnen twee maanden na die datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel 14, op grond van artikel 15 is geschorst.

  • 4. De Financier zal de rekening op de datum van de reactie van de minister, bedoeld in artikel 16, vierde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 16, verschuldigde bedrag, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen rente over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie is ontvangen.

  • 5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zesmaands Euribor op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vermeerderd met de door de Financier gehanteerde liquiditeitsopslag.

Artikel 22. Voorwaarden schuldregeling LV-borgstellingskrediet

  • 1. De Financier treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

  • 2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 23. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst

  • 1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een LV-borgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Financier met betrekking tot het LV-borgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het LV-borgstellingskrediet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking tot een LV-borgstellingskrediet van kracht, indien:

    • a. de LV-ondernemer aan wie het LV-borgstellingskrediet is verstrekt de LV-onderneming en alle voor het drijven van die onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de LV-ondernemer voor het drijven van die LV-onderneming opgerichte rechtspersoon;

    • b. de Financier met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het LV-borgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de LV-ondernemer, en

    • c. de LV-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het LV-borgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 24. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Financier

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de minister blijkt dat de Financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Financier de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 21, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 25. Controle LV-borgstellingskrediet

  • 1. De Financier en de LV-ondernemer voldoen aan hetgeen de door de minister aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen verzoeken, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het besluit, titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Financier of de LV-ondernemer aan wie het LV-borgstellingskrediet is verstrekt of de met deze LV-ondernemer gesloten kredietovereenkomsten, omtrent:

    • a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

    • b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

    • c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;

    • d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en

    • e. het verstrekken van inlichtingen.

  • 2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Financier of aan de LV-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

  • 3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Financier of de LV-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.

  • 4. De Financier stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:

    • a. vervroegde volledige aflossing van het LV-borgstellingskrediet;

    • b. het door de Financier in beheer nemen van het LV-borgstellingskrediet voor zover sprake is van wanbetaling door een debiteur als bedoeld in artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176);

    • c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de LV-ondernemer;

    • d. opeising van het LV-borgstellingskrediet.

  • 5. De Financier meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de Financier, dan wel een verzoek tot faillietverklaring van de Financier.

Artikel 26. Beheer

  • 1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Financier waken over de belangen van de Staat als borg.

  • 2. De Financier zal er voor zorg dragen dat het LV-borgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de LV-ondernemer aan de Financier die het krediet verstrekt of aan een rechtspersoon waarmee de Financier in een groep verbonden is.

  • 3. De Financier zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een LV-borgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de LV-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verleend, een beding ten behoeve van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Financier zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

    • a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;

    • b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. De Financier draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming betrokkenen enerzijds, en de LV-ondernemer aan wie een krediet is verstrekt anderzijds transparant zijn.

Artikel 27. Hardheidsclausule

Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst op een krediet of een deel van een krediet wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet of een deel van dat krediet instemmen met een gemotiveerd verzoek van de Financier om afwijking van deze overeenkomst.

Artikel 28. Communicatie

Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs elektronische weg. De aanlevering door de Financier kan in afwijking en bij wijze van alternatief en ter keuze van de Financier ook geschieden in papieren vorm en door aanlevering van een fysieke gegevensdrager.

Artikel 29. Overige bepalingen

  • 1. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister aan de Financier.

  • 3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de Financier schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele kalendermaanden.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke ingang worden ontbonden, indien de Financier in strijd heeft gehandeld met het gestelde in deze overeenkomst.

  • 5. In afwijking van het derde lid kan de Financier deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het besluit, na publicatie in de Staatscourant van een wijziging van titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister, inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het besluit of door intrekking van artikel 2.5.2 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies.

  • 7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van LV-borgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 8 zijn verleend en ten aanzien van LV-borgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.

  • 8. Als het besluit en titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.

Aldus overeengekomen en in ()voud ondertekend

De Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

namens deze:

(naam en functie vertegenwoordigers Financier)

te ‘s-Gravenhage

(statutaire naam van de Financier, naam en functie vertegenwoordiger(s) van de Financier)

Bijlage 2.6.1. , behorende bij de artikelen 2.6.5 en 2.6.7, onderdeel b, van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-01-2016]

Bijlage 2.15.1. behorende bij artikel 2.15.9a van de Regeling nationale EZK-en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2026]

Overeenkomst kwalitatieve verplichting

Bijlage 2.18.1. bij artikel 2.18.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2027]

Bijlage 2.22. als bedoeld in artikel 2.22.3.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV subsidies

[Vervallen per 31-12-2025]

Bijlage 2.23.1. behorende bij artikel 2.23.6 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2029]

Bijlage 2.26. behorende bij artikel 2.26.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2030]

Bijlage 2.28.1. bij artikel 2.28.2 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies

[Vervallen per 01-01-2028]

Bijlage 3.4.1. behorende bij artikelen 3.3.2, eerste lid, en 3.4.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2030]

Bijlage 3.6. behorende bij artikel 3.6.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (R&D-mobiliteitssectoren)

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 3.6.1. , behorende bij de artikelen 3.6.2, eerste lid, en 3.6.3, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-01-2015]

Bijlage 3.6.2. , behorende bij artikel 3.6.2, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-01-2015]

Bijlage 3.6.3. , behorende bij artikel 3.6.3, eerste lid, onder a en b, van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-01-2015]

Bijlage 3.10.1. behorende bij artikel 3.10.11 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2030]

Bijlage 3.10.1a. behorende bij artikel 3.10.11, tweede en derde lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2021]

Bijlage 3.10.2. behorende bij artikel 3.10.12j van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2030]

Bijlage 3.13a.1. behorende bij artikel 3.13a.7. en 3.13a.9. van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-07-2020]

Bijlage 3.13b.1. behorende bij de artikelen 3.13b.7 en 3.13b.9, onderdeel b, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 3.15.1. , behorende bij artikel 3.15.8 van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-07-2017]

Bijlage 3.18.1. behorende bij artikel 3.18.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 31-12-2026]

Bijlage 3.18a.1. behorende bij artikel 3.18a.1 van de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies

Cyberweerbaarheid

1

Veilige netwerktoegang/wifi

 

2

Wachtwoordmanager

 

3

Tweefactorauthenticatie (2FA), tweestapsverificatie en multifactortauthenticatie (MFA)

 

4

Patch-management: tools of diensten voor het automatisch controleren, beheren en uitvoeren van beveiligingsupdates op systemen en software

 

5

Antivirussoftware

 

6

Back-ups instellen en testen

 

7

Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)

 

8

Cyber awareness trainingen

Bijlage 3.19.1. behorende bij artikel 3.19.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-06-2030]

Bijlage 3.20. behorende bij artikel 3.20.1, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (ICT- en techniek-kansrijke beroepen)1

Beroepssegment Techniek-Industrie

Beroepsgroep

Kansrijk beroep

Adviseurs marketing, public relations en sales

Accountmanagers techniek

Assemblagemedewerkers

Assemblagemedewerkers

Assemblagemonteurs

Voormannen, teamleiders assemblage / werktuigbouw

Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs – Industrie

Kwaliteitsmedewerkers (onderdeel van bedrijfskundigen en organisatieadviseurs)

Elektrotechnisch ingenieurs – Industrie

Ontwerpers industriële automatisering, PLC-programmeurs, embedded software engineers

Projectleiders elektronica en industriële automatisering

Grafisch vormgevers en productontwerpers

Industrieel ontwerpers (technisch)

Ingenieurs – industrie

Proces-, levensmiddelentechnologen, productontwikkelaars procesindustrie

Projectleiders, ontwerper-constructeurs werktuigbouw / machines / gereedschappen

Lassers en plaatwerkers – industrie

Lassers, lasrobotoperators

Plaatwerkers, (CNC-)metaalbuigers

Loodgieters en pijpfitters – industrie

Pijpfitters

Machinemonteurs – industrie

Monteurs industriële machines en installaties / mechatronica (storing, service, installatie)

Managers gespecialiseerde dienstverlening

Hoofden technische dienst

Managers verkoop en marketing

Managers research & development (R&D)

Medewerkers drukkerij en kunstnijverheid

Instrumentmakers / fijnmechanici

Metaalbewerkers en constructiewerkers

CNC-machinebedieners

CNC-verspaners, CNC-programmeurs

Constructiebankwerkers, constructiemedewerkers, carrosseriebouwers

Conventioneel verspaners

Gereedschapsmakers

Meubelmakers, kleermakers en stoffeerders – industrie

Machinaal houtbewerkers

Productcontroleurs

Kwaliteitsmedewerkers, QA functionarissen, QA managers

Productieleiders industrie en bouw – industrie

Productieleiders proces- en levensmiddelenindustrie

Productiemachinebedieners – industrie

Operators proces- en levensmiddelenindustrie

Schilders en metaalspuiters – industrie

Verf- en lakspuiters

Technici bouwkunde en natuur – industrie

Biochemisch en microbiologisch analisten

Chemisch analisten

Tekenaars werktuigbouw

Timmerlieden – Industrie

Jachtbouwers / Scheepstimmerlieden

Transportplanners en logistiek medewerkers – industrie

Orderbegeleiders industrie (binnendienst)

Productieplanners

Werkvoorbereiders en calculatoren werktuigbouw / procestechniek

Beroepssegment Techniek-Bouw

Beroepsgroep

Kansrijk beroep

Architecten – bouw

Landmeters, projectleiders landmeetkunde

Auteurs en taalkundigen

EMVI-schrijvers, EMVI-coördinatoren

Bedieners mobiele machines

Grondverzetmachinisten (shovel/wiellaadschop, hydraulische graafmachine)

Heiers

Kraanmachinisten (mobiele kraan)

Biologen en natuurwetenschappers

Bodemkundig onderzoekers en -saneerders

Bouwarbeiders afbouw – bouw

(Technisch) isoleerders

Dakdekkers

Glaszetters

Stukadoors

Tegelzetters

Bouwarbeiders ruwbouw

Betonreparateurs, betonstaalverwerkers

Deskundig asbestverwijderaars, slopers bouw

Metselaars

Steigerbouwers

Hulpkrachten bouw en industrie

Oppermannen / hulparbeiders bouw

Oppermannen / hulparbeiders grond-, weg- en waterbouw

Stratenmakers, rioleringsmedewerkers, vakmannen grond-, weg- en waterbouw

Ingenieurs – bouw

Adviseurs / ontwerper-constructeurs civiele techniek, Projectleiders grond-, weg- en waterbouw

Adviseurs en constructeurs bouwkunde

Managers productie

(Hoofd)uitvoerders grond-, weg- en waterbouw (gww)

Projectleiders bouw

Meubelmakers, kleermakers en stoffeerders – bouw

Werkplaatstimmermannen, interieurbouwers/meubelmakers, standbouwers, wand- en plafondmonteurs, rolluik- en zonweringinstallateurs

Productieleiders industrie en bouw – industrie

(Hoofd)uitvoerders bouw en installatie

Productiemachinebedieners – bouw

Boormeesters bronbemaling

Schilders en metaalspuiters – bouw

Onderhoudsschilders

Technici bouwkunde en natuur – bouw

Betontechnologen

BIM modelleurs, tekenaars bouwkunde

Bouwkundig inspecteurs / EPA adviseurs / BENG adviseurs

Opzichters weg- en waterbouw, medewerkers civiele techniek

Tekenaars grond-, weg- en waterbouw (gww)

Timmerlieden – bouw

Betontimmermannen, bouwtimmermannen

Transportplanners en logistiek medewerkers – bouw

Werkvoorbereiders, calculatoren bouw

Werkvoorbereiders, calculatoren grond-, weg- en waterbouw (gww)

Werkvoorbereiders, tekenaars interieurbouwbedrijf

Beroepssegment Voertuigentechniek

Beroepsgroep

Kansrijk beroep

Automonteurs

Automonteurs (personenauto / bedrijfswagen), keurmeesters, werkplaatschefs

Revisiemotortechnici auto's

Dekofficieren en piloten

Scheepswerktuigkundigen

Elektriciens en elektronicamonteurs – voertuigentechniek

Elektromonteurs schepen en treinen

Lassers en plaatwerkers – voertuigentechniek

Autoschadeherstellers, autoruitschademonteurs

Machinemonteurs – voertuigentechniek

Monteurs mobiele werktuigen (incl. landbouwvoertuigen)

Rijwielmonteurs

Schilders en metaalspuiters – voertuigentechniek

Autospuiters

Beroepssegment Techniek-Installatie

Beroepsgroep

Kansrijk beroep

Bouwarbeiders afbouw – installatie

Installateurs / monteurs luchtbehandeling, ventilatie en koeltechniek

Elektriciens en elektronicamonteurs – installatie

Elektriciens, monteurs elektrische installaties (incl. zonnepanelen en laadpalen)

Grond- en kabelwerkers / leidingleggers datacommunicatie

Liftmonteurs

Medewerkers technische dienst elektrotechnisch

Monteurs beveiligingsinstallaties

Monteurs elektriciteitsnetten

Monteurs telecommunicatiesystemen, glasvezelmonteurs

Elektrotechnisch ingenieurs – installatie

Ontwerpers elektronica en elektrotechnische installaties

Telecom engineers

Ingenieurs – Installatie

Projectleiders installatie- en elektrotechniek

Loodgieters en pijpfitters – installatie

Loodgieters / monteurs gas, water, sanitair, verwarming (incl. warmtepompen)

Monteurs / leidingleggers gas en water

Technici bouwkunde en natuur – installatie

Controleurs / inspecteurs elektrische installaties

Meet- en regeltechnici, monteurs meet- en regeltechniek

Tekenaars installatie- en elektrotechniek

Transportplanners en logistiek medewerkers – installatie

Werkvoorbereiders en calculatoren elektrotechniek

Beroepssegment ICT

Beroepsgroep

Kansrijk beroep

Architecten – ICT

GEO / GIS specialisten (geografisch informatiesysteem)

Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs – ICT

BI specialisten

Data analisten

Data analisten, data scientists

Databank- en netwerkspecialisten

Applicatie- en functioneel beheerders

Database administrators

Datawarehouse ontwikkelaars

Security specialisten

Specialisten technische infrastructuur en netwerkengineers

Systeembeheerders

Gebruikersondersteuning ICT

Ict-servicedeskmedewerkers

Netwerkbeheerders

Software- en applicatieontwikkelaars

Architecten ict, systeemontwikkelaars

Programmeurs / developers specifieke talen (o.a.NET, java, C#, PHP, javascript)

Software consultants ERP / CRM

Software testers, testmanagers

Webdevelopers (backend/technisch)

Bijlage 3.21.1. Behorende bij artikel 3.21.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 08-03-2019]

Bijlage 3.22.1. behorende bij artikel 3.22.11 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2030]

Bijlage 3.25.1. behorende bij de artikelen 3.25.2, derde lid onderdeel e, en 3.25.7 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 3.26. Modelovereenkomst van geldlening behorende bij artikel 3.26.2, vierde lid

[Vervallen per 01-07-2029]

Bijlage 3.29.1. behorend bij artikel 3.29.10 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-09-2027]

Bijlage 3.30.1. behorende bij de artikelen 3.30.1, 3.30.3, 3.30.4 en 3.30.7 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Circular Plastics NL)

[Vervallen per 01-09-2028]

Bijlage 3.31.1. behorende bij artikel 3.31.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Circular Batteries)

[Vervallen per 08-11-2029]

Bijlage 4.2.1. behorende bij artikel 4.2.8 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Energie & Klimaat Onderzoek en Ontwikkeling (EKOO))

[Vervallen per 01-01-2028]

Bijlage 4.2.2. behorende bij artikel 4.2.15 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Hernieuwbare energietransitie (HER+))

[Vervallen per 31-12-2024]

Bijlage 4.2.3. behorende bij artikel 4.2.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programma Mvi energie)

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 4.2.4. behorende bij artikel 4.2.29 van de regeling nationale Ez-subsidies (Programmalijn Carbon Capture, Utilisation and Storage (Ccus))

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 4.2.5. behorende bij artikel 4.2.36 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijn Geo-energie)

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 4.2.6. behorende bij artikel 4.2.43 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2028]

Bijlage 4.2.7. behorende bij artikel 4.2.51 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijn Waterstof)

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 4.2.8. behorende bij artikel 4.2.57 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (TSE Gebouwde Omgeving)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage 4.2.9. behorende bij artikel 4.2.64 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Demonstratie energie- en klimaatinnovatie (DEI+))

[Vervallen per 01-01-2028]

Bijlage 4.2.10. behorende bij artikel 4.2.71 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Programmalijnen Systeemintegratie)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage 4.2.11. behorende bij artikel 4.2.78 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Energie en industrie: joint industry projects (JIP))

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 4.2.12. behorende bij artikel 4.2.85 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Programmalijnen Wind op Zee)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage 4.2.13. , behorende bij artikel 4.2.92 van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-04-2015]

Bijlage 4.2.14. , behorende bij artikel 4.2.99 van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-04-2015]

Bijlage 4.2.15. behorende bij artikel 4.2.106 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Energie en industrie: Early adopterprojecten)

[Vervallen per 01-07-2022]

Bijlage 4.2.16. behorende bij artikel 4.2.112 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Programmalijnen TSE Industrie studies)

[Vervallen per 01-01-2028]

Bijlage 4.2.17. , behorende bij artikel 4.2.119 van de Regeling nationale EZ-subsidies (prioriteitsthema’s pv-projecten)

[Vervallen per 01-04-2015]

Bijlage 4.2.18. behorende bij artikel 4.2.129 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (TSH Vliegtuigmaakindustrieproject)

[Vervallen per 01-04-2026]

Bijlage 4.3.1. behorend bij artikel 4.3.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-07-2027]

Bijlage 4.3.2. behorend bij artikel 4.3.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-07-2027]

Bijlage 4.4.1. behorende bij de artikelen 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 31-12-2026]

Bijlage 4.4.2. behorende bij de artikelen 4.4.1 en 4.4.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 31-12-2026]

Bijlage 4.4.3. behorende bij artikel 4.4.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 31-12-2026]

Bijlage 4.5.1. , behorend bij titel 4.5 en 4.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-04-2015]

Bijlage 4.6.1. behorende bij artikel 4.6.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Factoren CO2-equivalentie

Naam

Chemische formule

Global Warming Potential (CO2-eq)

Koolstofdioxide

CO2

1

Methaan

CH4

28

Distikstofmonoxide

N2O

265

HFK-23

CHF3

12.400

HFK-32

CH2F2

677

HFK-41

CH3F2

116

HFK-125

CHF2CF3

3.170

HFK-134

CHF2CHF2

1.120

HFK-134a

CH2FCF3

1.300

HFK-143

CH2FCHF2

328

HFK-143a

CH3CF3

4.800

HFK-152

CH2FCH2F

16

HFK-152a

CH3CHF2

138

HFK-161

CH3CH2F

4

HFK-227ea

CF3CHFCF3

3.350

HFK-236cb

CH2FCF2CF3

1.210

HFK-236ea

CHF2CHFCF3

1.330

HFK-236fa

CF3CH2CF3

8.060

HFK-245ca

CH2FCF2CHF2

716

HFK-245fa

CHF2CH2CF3

858

HFK-365mfc

CH3CF2CH2CF3

804

HFK-43-10mee

CF3CHFCHFCF2CF3

1.650

PFK-14

CF4

6.630

PFK-116

C2F6

11.100

PFK-218

C3F8

8.900

PFK-318

c-C4F8

9.540

PFK-31-10

C4F10

9.200

PFK-41-12

C5F12

8.550

PFK-51-14

C6F14

7.910

PFK-91-18

C10F18

7.190

Zwavelhexafluoride

SF6

23.500

Bijlage 4.6.2. behorende bij artikel 4.6.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

1. Doelstelling

Het doel van de subsidiemodule Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie is het ondersteunen van het op korte termijn versnellen van investeringen in materiële en immateriële activa door ondernemingen uit de industrie die bijdragen aan het kosteneffectief reduceren van de CO2-emissies in de industrie in Nederland in 2030. Projecten moeten leiden tot een absolute afname van de CO2-emissies in Nederland ten opzichte van de huidige CO2-emissies van de industrie.

De CO2-reductie wordt berekend aan de hand van de referentieparkmethode. Voor elektriciteit houdt dit in dat in een vermindering of vermeerdering van het elektriciteitsverbruik wordt voorzien door het centrale elektriciteitsproductiepark dat gebruik maakt van fossiele energiebronnen. Als er meer of minder elektriciteit wordt gebruikt, kan dat alleen direct worden opgevangen door meer of minder elektriciteit te produceren uit fossiele bronnen. Dit productiepark wordt gezien als het referentiepark. Voor de berekening wordt een CO2-emissiefactor voor elektriciteit van 0,14 kg CO2/kWh gehanteerd.2

2. Thema’s

2.1. Energie-efficiëntie anders dan in gebouwen (artikel 38 algemene groepsvrijstellingsverordening)

Dit thema betreft projecten voor energie-efficiëntiemaatregelen die ervoor zorgen dat de onderneming die subsidie aanvraagt, minder energie gaat verbruiken binnen het productieproces van zijn onderneming dan voorafgaand aan de beoogde investering. Dit thema betreft dus geen energie-efficiëntiemaatregelen voor gebouwen. De projecten binnen dit thema betreffen daarnaast niet de installatie van energie-uitrusting op fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas.

Bij maatregelen in een bestaand productieproces moet het project leiden tot een lager energieverbruik van het bedrijf. Bij uitbreiding van de productiecapaciteit moet het energieverbruik lager zijn dan bij een vergelijkbaar gangbaar productieproces in de markt. Bij een nieuw productieproces wordt het energieverbruik eveneens vergeleken met een gangbaar productieproces. Bij de vergelijking gaat het om het energieverbruik per eenheid geproduceerde goederen. Ook voor uitbreiding of nieuwbouw geldt dat het project uiteindelijk moet leiden tot een absolute reductie van CO2-emissies in Nederland uiterlijk in 2030, bijvoorbeeld doordat elders productie- of verwerkingscapaciteit wordt afgebouwd.

2.2. Circulaire economie (artikel 47 algemene groepsvrijstellingsverordening)

Dit thema betreft investeringen ten behoeve van een circulaire economie gericht op één of meer van de volgende onderwerpen:

  • 1. de verbetering van de hulpbronnenefficiëntie door middel van een of beide van de volgende manieren:

    • a. een netto reductie van verbruikte hulpbronnen in vergelijking met een reeds bestaand productieproces met dezelfde capaciteit;

    • b. de vervanging van primaire grondstoffen door secundaire (hergebruikte of teruggewonnen, inclusief gerecyclede) grondstoffen;

  • 2. de preventie en beperking van afvalproductie, de voorbereiding voor hergebruik, decontaminatie en recycling van afval;

  • 3. het inzamelen, sorteren, decontamineren, voorbehandelen en behandelen van andere door de begunstigde of door derden geproduceerde producten, materialen of stoffen die anders niet of op een minder hulpbronnenefficiënte manier zouden worden gebruikt;

  • 4. de gescheiden inzameling en sortering van afval met het oog op de voorbereiding ervan voor hergebruik of recycling.

Buiten de reikwijdte van dit thema vallen projecten gericht op de vervanging van primaire brandstoffen door secundaire (hergebruikte of teruggewonnen of gerecyclede) brandstoffen.

2.3. Infrastructuurvoorzieningen voor afvalwarmte en waterstof (artikel 36, 41, 46 en 56 algemene groepsvrijstellingsverordening)

Dit thema betreft projecten gericht op infrastructuur voor afvalwarmte (ook wel restwarmte genoemd) en voor waterstof. Het kan gaan om specifieke infrastructuur en niet-specifieke infrastructuur. Specifieke infrastructuur is infrastructuur die is aangelegd voor één vooraf geïdentificeerde gebruiker of voor een kleine groep vooraf geïdentificeerde gebruikers en op hun behoeften is toegesneden. Bij infrastructuurprojecten kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen.

Voor afvalwarmte geldt dat het onder andere kan gaan om distributienetwerken, stoomnetwerken, industriële infrastructuur of warmtenetten gebaseerd op afvalwarmte.

Voor waterstof geldt dat de infrastructuur moet passen binnen de definitie van energie-infrastructuur voor waterstof, opgenomen in artikel 2, onderdeel 130, onder c, subonderdelen i tot en met vi, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De infrastructuur moet bestemd zijn voor hernieuwbare waterstof of een combinatie van hernieuwbare en niet-hernieuwbare waterstof.

De volgende tabel vat de mogelijkheden samen die deze subsidiemodule biedt voor infrastructuurvoorzieningen en onder welk artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening die vallen.

 

Specifieke infrastructuur

Niet-specifieke infrastructuur

Waterstof

Artikel 36:

Infrastructuur voor hernieuwbare en niet-hernieuwbare waterstof

(mits 70% CO2-reductie en geproduceerd uit elektriciteit), bedoeld in artikel 2, onderdeel 130, onder c, subonderdelen i tot en met vi, met uitzondering van de laatste zin van onderdeel c.

Artikel 41:

Infrastructuur voor transmissie, distributie of opslag van uitsluitend hernieuwbare waterstof.

Artikel 41:

Opslagvoorzieningen voor uitsluitend hernieuwbare waterstof.

Artikel 56:

Andere infrastructuur voor hernieuwbare en niet-hernieuwbare waterstof (mits 70% CO2-reductie en geproduceerd uit elektriciteit), bedoeld in artikel 2, onderdeel 130, onder c, subonderdelen i tot en met vi, met uitzondering van de laatste zin van onderdeel c, die op het lokale niveau bijdraagt aan het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis. Met uitzondering van tankinfrastructuur of haven- of luchtvaartinfrastructuur.

Afvalwarmte / restwarmte

Artikel 36:

Infrastructuur voor transmissie of distributie van thermische energie in de vorm van stoom of warm water, gebaseerd op het gebruik van afvalwarmte van industriële toepassingen. Geen opslagvoorzieningen.

Artikel 46:

Infrastructuur voor transmissie, distributie en opslag ten behoeve van energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling.

Het moet gaan om een systeem dat ten minste 50% afvalwarmte gebruikt.

Buiten de reikwijdte van dit thema vallen projecten die zijn gericht op:

  • de productie van waterstof of de productie van elektriciteit uit hernieuwbare waterstof;

  • de productie van hernieuwbare energie of energie uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;

  • tankinfrastructuur voor waterstof.

2.4. Overige maatregelen die CO2-uitstoot reduceren (artikel 36 algemene groepsvrijstellingsverordening)

Dit thema betreft projecten gericht op andere CO2-reducerende investeringen dan maatregelen die vallen onder de andere thema’s.

Binnen dit thema moet de investering leiden tot een reductie van de CO2-uitstoot binnen het productieproces van de onderneming die subsidie aanvraagt. Projecten die leiden tot reductie van broeikasgasemissies elders in de productieketen vallen derhalve niet binnen dit thema.

Buiten de reikwijdte van dit thema vallen projecten die zijn gericht op:

  • de productie van waterstof of de productie van elektriciteit uit hernieuwbare waterstof;

  • de productie van hernieuwbare energie of energie uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;

  • Carbon Capture and Storage (CCS) en Carbon Capture and Utilisation (CCU);

  • de aanschaf of ombouw van mobiel bouwmaterieel (bouwwerktuigen, hulpfuncties, bouwvoertuigen en zeegaande bouwvaartuigen). Deze vallen onder de reikwijdte van de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel;

  • investeringen in uitrusting, machines en industriële productiefaciliteiten die gebruikmaken van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas.

Projecten voor de installatie van uitbreidingen die het niveau van milieubescherming van bestaande uitrusting, machines en industriële productie-installaties verbeteren, vallen wel binnen dit thema, als die niet leiden tot een uitbreiding van de productiecapaciteit of tot een hoger verbruik van fossiele brandstoffen.

3. Uitgangspunten mijlpalenbegroting

De totale subsidiabele investeringskosten moeten in de (mijlpalen)begroting worden uitgesplitst. Deze kosten moeten op grond van artikel 4.6.9, aanhef en onderdeel g, worden opgenomen in de mijlpalenbegroting. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:

Vaste mijlpalen

De mijlpalenbegroting bevat indien van toepassing in ieder geval maximaal vier verplichte mijlpalen, namelijk:

  • Mijlpaal 1: investeringsbesluit

  • Mijlpaal 2: financieringsbesluit

  • Mijlpaal 3: opdrachtverstrekking

  • Mijlpaal 4: vergunning verstrekking

Indien het investerings- en het financieringsbesluit op hetzelfde moment worden genomen, mogen mijlpaal 1 en 2 worden samengevoegd. Na de verplichte mijlpalen worden de mijlpalen door de aanvrager bepaald overeenkomstig de fasering van het project, zoals opgenomen in het projectplan.

Aanvang en einde van de mijlpalen

Een mijlpaal vangt aan op het moment dat de aanvrager kosten begint te maken voor het behalen van een bepaald resultaat. Met het behalen van het resultaat, wordt ook de mijlpaal behaald. Een mijlpaal moet daarbij altijd aansluiten of overlappen met een volgende mijlpaal, zodat er geen fasen zijn waarin geen kosten worden opgevoerd. De concreet definieerbare startpunten en resultaten worden opgenomen in de mijlpalenbegroting en verder onderbouwd in het projectplan. Op de einddatum van een mijlpaal wordt het resultaat overgelegd aan RVO. De eerste mijlpaal start op de startdatum van het project. Dit moment is van belang omdat het eerste voorschot ambtshalve binnen twee weken na aanvang van de activiteiten wordt verstrekt. De einddatum van het project is ook de einddatum van de laatste mijlpaal.

Inhoud van de mijlpalen

Iedere mijlpaal vertegenwoordigt een concreet definieerbaar resultaat. Dit kan naast de resultaten zoals genoemd in de eerste vier mijlpalen bijvoorbeeld ook zijn dat een deel van het project wordt opgeleverd. In de mijlpaal worden alle subsidiabele kosten opgenomen die gemaakt worden in aanloop naar het te behalen resultaat. Op de einddatum van een mijlpaal kan de aanvrager het resultaat van de betreffende mijlpaal overleggen.

Bijlage 4.7.1. behorende bij artikel 4.7.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 19-07-2029]

Bijlage 4.8.1. , behorende bij artikel 4.8.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies

[Vervallen per 01-01-2019]

Bijlage 4.10.1. behorende bij artikel 4.10.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-01-2028]

Bijlage 4.12.1. behorende bij artikel 4.12.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-04-2030]

Bijlage 4.12.2. behorende bij artikel 4.12.2, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-04-2030]

Bijlage 4.13.1. behorende bij artikel 4.13.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-06-2030]

Bijlage 4.13.2. behorende bij artikel 4.13.1 van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-06-2030]

Bijlage 4.13.3. behorende bij aikel 4.13.1 van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 01-06-2030]

  1. Deze lijst is gebaseerd op de lijst met een inventarisatie van kansrijke beroepen van het UWV. Deze is te vinden op www.werk.nl/arbeidsmarktinformatie/kansen-arbeidsmarkt/kansrijke-beroepen. UWV maakt regelmatig een update. Voor deze regeling is gebruik gemaakt van de versie van december 2021. ^ [1]
  2. Dit is de verwachte CO2-emissiefactor van het referentiepark in 2030. Kamerstuk 32 813, nr. 1112, en zie https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2022-klimaat-en-energieverkenning-4838.pdf, pag. 236. ^ [2]