Subsidieregeling ESF 2014–2020

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 01-07-2016 t/m 08-07-2016

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 maart 2014, 2014-0000040627, tot de besteding van gelden uit het Europees Sociaal Fonds 2014–2020

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Overwegende dat het noodzakelijk is dat met betrekking tot de besteding van de gelden die voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 uit het Europees Sociaal Fonds aan Nederland worden toegewezen ter verwezenlijking van de strategie van de Europese Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347), nadere regels worden gesteld in het verlengde van en met inachtneming van die verordening, alsmede Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van Europese Unie van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van de Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

Gelet op artikel 3, eerste en vierde lid, artikel 5 en artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 35449, datum inwerkingtreding 09-07-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze aanhef. Deze wijziging werkt terug tot en met 09-04-2014.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste en vierde lid, artikel 5 en artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Definities

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 50-plusser: een persoon van 50 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

  • Adviseur investeringsprioriteit B: een natuurlijk persoon, niet zijnde een werknemer van de subsidieaanvrager, die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid;

  • arbeidsbelemmerde: een persoon die jegens het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats aanspraak heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand of op grond van de Participatiewet, en naar het oordeel van dat college een lichamelijke, verstandelijke, psychische of psychosociale beperking heeft, dan wel een persoon die tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet behoort;

  • Arbeidsorganisatie: een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, b en d, van de Handelsregisterwet 2007 waarin door werknemers arbeid wordt verricht;

  • brutoloon: bruto salaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten. Het brutoloon kan worden verhoogd met de ploegentoeslag of inconveniëntentoeslag indien dit in de CAO is geregeld;

  • CAO: een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;

  • centrumgemeente: Alkmaar, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Doetinchem, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Goes, Gorinchem, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Nijmegen, Roermond, Rotterdam, Tiel, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer en Zwolle;

  • directe loonkosten: loonkosten van personeel, waarbij sprake is van direct aan deelnemers van het project bestede uren, dan wel loonkosten welke direct te relateren zijn aan de uitvoering van subsidiabele activiteiten als bedoeld in bijlage 1;

  • directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie: loonkosten van personeel welke direct zijn te relateren aan coördinatie en administratie van een project en waarbij het desbetreffende personeelslid voor 50% of meer van diens contractuele werktijd werkzaam is voor een of meer projecten in het kader van bijlage 1, hoofdstukken I, II, en III;

  • duurzame inzetbaarheid: het gemotiveerd, gezond en productief houden van werkenden om hen in staat te stellen tot aan pensionering binnen of buiten de organisatie te blijven werken;

  • externe kosten: kosten die in rekening gebracht worden door derden voor het uitvoeren van direct aan deelnemers gerelateerde activiteiten, dan wel voor het uitvoeren van subsidiabele activiteiten als bedoeld in bijlage 1;

  • externe kosten projectcoördinatie en -administratie: kosten die in rekening gebracht worden door derden en direct te relateren zijn aan het beheer van het project;

  • gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een justitiële inrichting plaatsvindt of ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven als bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht;

  • IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • jongere: een persoon jonger dan 28 jaar;

  • loonverletkosten: de loonkosten van deelnemers voor niet-productieve uren als gevolg van deelname aan subsidiabele activiteiten, voor zover die hebben geleid tot een vermindering van de werkbare uren voor de werkgever;

  • minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • niet-uitkeringsontvanger: de persoon jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid van de Algemene Ouderdomswet, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en die geen uitkering ontvangt of arbeidsondersteuning op grond van enige sociale zekerheidswet;

  • O&O-fonds: een organisatie als bedoeld in artikel 1a;

  • Operationeel Programma: het Operationeel Programma ESF 2014–2020;

  • plaatsingssubsidie: subsidie, met uitzondering van een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet, verstrekt aan een werkgever, niet zijnde de verstrekker van de subsidie zelf, die met een persoon, als bedoeld in artikel A4, A13 of A21, een arbeidsovereenkomst, een leerwerkovereenkomst of een stageovereenkomst sluit met een duur van ten minste drie maanden. In het geval de subsidie wordt verstrekt in de vorm van een loonkostensubsidie is ten hoogste subsidiabel het daadwerkelijk betaalde brutoloon vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon;

  • praktijkonderwijs: het onderwijs, bedoeld in artikel 10f, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • project: een samenhangend geheel van activiteiten met betrekking tot een onderwerp als bedoeld in artikel 4;

  • projectperiode: periode tussen het tijdstip waarop activiteiten starten en worden beëindigd;

  • sociale innovatie: de ontwikkeling en implementatie van nieuwe ideeën voor producten, diensten en processen die een antwoord kunnen vormen op maatschappelijke uitdagingen op het terrein van actieve inclusie;

  • subsidieaanvrager: de aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling;

  • subsidieontvanger: de subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

  • subproject: een op zichzelf staand onderdeel van een project;

  • transnationale partnerschapsovereenkomst: overeenkomst tussen partners gevestigd in verschillende lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de uitvoering van gezamenlijke activiteiten in het kader van een project en de financiering daarvan;

  • transnationale samenwerking: een samenwerkingsverband waarbij de subsidieontvanger een project uitvoert met een partner uit ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie;

  • uitvoeringsplan: beleidsplan van de gemeente Amsterdam, Den Haag, Rotterdam of Utrecht op basis van het Operationeel Programma Kansen voor West II (EFRO) en het Operationeel Programma met betrekking tot geïntegreerde territoriale investeringen in het kader van het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

  • Uitvoeringsverordening: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen, de verslaglegging over financieringsinstrumenten, de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties, en het systeem voor de vastlegging en opslag van gegevens (PbEU 2014, L 223/7);

  • UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • VNG: Vereniging Nederlandse Gemeenten;

  • Verordening: Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van Europese Unie van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van de Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • voortgezet speciaal onderwijs: het onderwijs dat wordt gegeven op een school of instelling waaraan voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra wordt verzorgd;

  • Wajong-uitkering: uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

  • WAO-uitkering: uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • werkgeversorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die partij is bij een op het moment van de subsidieaanvraag geldende CAO, of een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst geldende CAO of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, dan wel een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die is aangesloten bij een aangewezen algemeen erkende centrale of andere representatieve organisatie van ondernemers als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad;

  • werkloze werkzoekende: persoon zonder werk, of met werk voor minder dan twaalf uur per week, die actief op zoek is naar betaald werk voor twaalf uur of meer per week en die daarvoor direct beschikbaar is;

  • werknemersorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, die partij is bij een op het moment van de subsidieaanvraag geldende CAO of een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst geldende CAO of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;

  • WIA-uitkering: uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • bijstandsuitkering: uitkering op grond van de Wet werk en bijstand of de Participatiewet;

  • ZW-uitkering: uitkering op grond van de Ziektewet;

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 35449, datum inwerkingtreding 09-07-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 10-07-2014.

De definities van Uitvoeringsverordening en Verordeningvervallen.

In de alfabetische rangschikking worden ingevoegd:

  • Verordening (EG) nr. 1081/2006: Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999 (PbEU 2006, L 210);

  • Verordening (EG) nr. 1083/2006: Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PbEU 2006, L 210);

  • Verordening (EU) nr. 1303/2013: Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • Verordening (EU) nr. 1304/2013: Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347);.

Stcrt. 2017, 37625, datum inwerkingtreding 06-07-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

  • 1. In de definitie van arbeidsbelemmerde vervalt de zinsnede: op grond van de Wet werk en bijstand of;

  • 2. De definitie van Arbeidsorganisatie wordt vervangen door:

    • arbeidsorganisatie: een onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 van de Handelsregisterwet 2007, waarin door werknemers arbeid wordt verricht;

  • 3. De definitie van duurzameinzetbaarheidwordt vervangen door:

    • duurzame inzetbaarheid: het gemotiveerd, gezond en productief houden van werkenden om hen in staat te stellen tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, binnen of buiten de arbeidsorganisatie betaald werk te verrichten;

  • 4. In de definitie van niet-uitkeringsontvanger vervalt de zinsnede: die als werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en;

  • 5. In de definitie van bijstandsuitkering vervalt de zinsnede: de Wet werk en bijstand of;

  • 6. De definities van Verordening (EG) 1081/2006 en Verordening (EG) 1083/2006 vervallen.

Abusievelijk is voor de definitie van niet-uitkeringsontvanger een wijzigingsopdracht geformuleerd die niet geheel juist is.

Artikel 1a. O&O-fonds

  • 1 Een O&O-fonds is een stichting of vereniging die als doel heeft het optimaliseren van de werking van de arbeidsmarkt.

  • 2 De stichting of vereniging, bedoeld in het eerste lid, is een organisatie die:

    • a. is opgericht bij een bij de minister aangemelde CAO;

    • b. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer arbeidsorganisaties, waarbij in ieder geval bij een arbeidsorganisatie ten minste 500 werknemers werkzaam zijn, alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

    • c. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer werkgeversorganisaties alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

    • d. de belangen behartigt van ten minste 1.000 aangesloten zelfstandigen zonder personeel en wordt bestuurd door vertegenwoordigers van zelfstandigen zonder personeel; of

    • e. de belangen behartigt van zelfstandigen zonder personeel en wordt bestuurd door vertegenwoordigers van organisaties van zelfstandigen zonder personeel, waarbij:

      • 1°. bij een of meerdere vertegenwoordigde organisaties ten minste 1.000 zelfstandigen zonder personeel zijn aangesloten, dan wel

      • 2°. ten minste een vertegenwoordiger afkomstig is van een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die is aangesloten bij een aangewezen algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van ondernemers dan wel een aangewezen algemeen erkende centrale organisatie van werknemers, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad.

  • 3 Het bestuur van de stichting of vereniging, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting of vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.

Artikel 2. Inleidende bepaling

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De minister verstrekt, overeenkomstig deze regeling, subsidie aan de nader krachtens deze regeling aangewezen rechtspersonen die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het programma Europees Sociaal Fonds, zoals uitgewerkt in het Operationeel Programma. De minister neemt daarbij de Verordening in acht.

  • 3 Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met het Operationeel Programma, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat Operationeel Programma.

  • 4 In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, kan de minister de subsidieverlening aanpassen aan het gewijzigde Operationeel Programma, dat de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

  • 5 De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd. Voor zover de bepalingen uit de bijlagen in tegenspraak zijn met bepalingen uit het algemeen deel van de regeling, prevaleren de bepalingen in de bijlagen boven de bepalingen in het algemeen deel in de regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 37625, datum inwerkingtreding 06-07-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

In het eerste lid wordt "de Verordening" vervangen door: de Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 3. Aanwijzing autoriteiten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Als managementautoriteit als bedoeld in artikel 123, eerste lid van de Verordening wordt aangewezen het Agentschap SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 Als certificeringsautoriteit als bedoeld in artikel 123, tweede lid van de Verordening wordt aangewezen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken.

  • 3 Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 123, vierde lid van de Verordening wordt aangewezen de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 37625, datum inwerkingtreding 06-07-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

In het eerste, tweede en derde lid wordt "de Verordening" vervangen door: de Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 4. Aard van de projecten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Verordening subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:

  • a. bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie, nader uitgewerkt in investeringsprioriteit A in bijlage 1, behorende bij deze regeling;

  • b. bevordering van sociale innovatie en transnationale samenwerking, nader uitgewerkt in investeringsprioriteit A in bijlage 1, behorende bij deze regeling;

  • c. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in investeringsprioriteit B in bijlage 1, behorende bij deze regeling;

  • d. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in investeringsprioriteit C in bijlage 1, behorende bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 35449, datum inwerkingtreding 09-07-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 10-07-2014.

2 De hoofdstukken, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, voor zover dit hoofdstuk Va betreft, en d, bevatten nadere regels in het verlengde van en met inachtneming van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1304/2013.

3 Hoofdstuk V als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bevat nadere regels in het verlengde van en met inachtneming van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1304/2013, alsmede Verordening (EG) nr. 1083/2006 en Verordening (EG) nr. 1081/2006.

Stcrt. 2017, 37625, datum inwerkingtreding 06-07-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

  • - In het eerste lid, wordt ‘de Verordening’ vervangen door: de Verordening (EU) nr. 1303/2013.

  • - In het derde lid vervalt de zinsnede: , alsmede Verordening (EG) nr. 1083/2006 en Verordening (EG) nr. 1081/2006.

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken en subsidieplafond

De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken, gelegen in de jaren 2014 tot en met 2023. De minister maakt de aanvraagtijdvakken vooraf bekend in de Nederlandse Staatscourant, waarbij tevens het maximaal beschikbare bedrag per investeringsprioriteit per aanvraagtijdvak wordt vastgesteld.

Artikel 6. Subsidieaanvrager

  • 1 De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in deze regeling wordt aangevraagd door de als zodanig geregistreerde subsidieaanvrager, die per investeringsprioriteit is aangewezen in bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2 De registratie als subsidieaanvrager, als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats bij het Agentschap SZW, onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 7. De subsidieaanvraag

  • 1 De subsidieaanvraag heeft steeds betrekking op één project bestaande uit één of meerdere subprojecten.

  • 2 De subsidieaanvraag bevat in ieder geval een projectbeschrijving met bijbehorende begroting en financieringsplan en wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 De projectbeschrijving bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten,

    • b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft,

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, verantwoord en geadministreerd,

    • d. de duur van de projectperiode,

    • e. een beschrijving van de benodigde en beschikbare operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

  • 4 De begroting geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van het project en is voorzien van een toelichting per post.

  • 5 Op de aanvraag wordt uiterlijk achttien weken na afloop van het aanvraagtijdvak beschikt. Bij afwezigheid van een einddatum in een aanvraagtijdvak wordt achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beschikt.

  • 6 Een aanvraag is volledig wanneer het elektronische formulier en de bijbehorende bijlagen volledig en juist zijn ingevuld en zijn ontvangen door de managementautoriteit, zodat op basis van de verstrekte informatie de aanvraag kan worden beoordeeld.

  • 7 Desgevraagd verstrekt de subsidieaanvrager een nadere toelichting op de projectbeschrijving en de begroting.

Artikel 8. Rangschikking

  • 1 In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies met betrekking tot enige investeringsprioriteit het voor die investeringsprioriteit vastgestelde subsidieplafond te boven gaat, worden de subsidieaanvragen met betrekking tot die investeringsprioriteit door de minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst.

  • 2 Als tijdstip van ontvangst als bedoeld in het eerste lid geldt het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen.

  • 3 Indien bij overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen, zal van de op die dag ontvangen aanvragen, de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

Artikel 9. Subsidieverlening

  • 1 De minister verleent de subsidie aan de subsidieaanvrager.

  • 2 De minister verleent de subsidie voor het verrichten van het project, zoals vastgelegd in de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving.

  • 3 De beschikking vermeldt de periode, de totale subsidiabele kosten alsmede het maximumbedrag van de subsidie. Bij de bepaling van het maximumbedrag van de subsidie wordt uitgegaan van het totaal van de in artikel 12 genoemde kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden bepaald.

  • 5 In de beschikking kunnen voorwaarden worden opgenomen waaronder de subsidie wordt verleend.

Artikel 10. Weigering van de subsidie

Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt door de minister geheel of gedeeltelijk afgewezen, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan bij en krachtens deze regeling gestelde eisen;

  • b. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • c. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

  • d. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

  • e. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager de subsidiabele activiteiten in voldoende mate in kwalitatieve of kwantitatieve zin kan beïnvloeden of realiseren;

  • f. onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

  • g. onaannemelijk is dat de voorgenomen subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn;

  • h. de kosten reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • i. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • j. onaannemelijk is dat subsidieaanvrager beschikt over operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

  • k. anderszins niet aannemelijk is op grond van diens eerdere subsidieverleningen voor vergelijkbare activiteiten dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren en aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen.

Artikel 11. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit A, B en C bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

  • 2 Indien de subsidieaanvrager bij zijn subsidieaanvraag een schriftelijke toezegging heeft gedaan dan wel uit de einddeclaratie blijkt dat hij meer dan 50% van de subsidiabele kosten voor eigen rekening neemt, dan wel dat meer dan 50% van de subsidiabele kosten uit een andere financieringsbron wordt bekostigd, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd met dit meerdere.

Artikel 12. Subsidiabele kosten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van het project, vermeld in bijlage 1, komen voor subsidiëring uitsluitend de volgende kostensoorten in aanmerking:

    • a. externe kosten;

    • b. directe loonkosten voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband;

    • c. plaatsingssubsidies.

  • 2 Ten behoeve van het beheer van het project komen voor subsidiëring uitsluitend de volgende kostensoorten in aanmerking:

    • a. externe kosten voor projectcoördinatie en -administratie;

    • b. directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband.

  • 3 De directe loonkosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel b, worden verhoogd met een opslag van 40% ter dekking van de overige subsidiabele kosten van het subproject.

  • 4 Indien een medewerker op basis van een percentage van zijn arbeidstijd wordt ingezet voor uitsluitend projectactiviteiten, wordt ten hoogste 83% van dat percentage opgenomen in de financiële administratie.

  • 5 Per subproject kan maximaal één kostensoort als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b en c worden verantwoord.

  • 6 Per project kan maximaal één kostensoort als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en b worden verantwoord.

  • 7 De in het tweede lid genoemde externe kosten van projectcoördinatie en -administratie of de directe loonkosten van projectcoördinatie en -administratie inclusief de in het derde lid genoemde opslag hierop, bedragen maximaal 10% van het totaal van de subsidiabele kosten, genoemd in het eerste lid, onderdeel a en b, inclusief de in het derde lid genoemde opslag, en onderdeel c.

  • 8 In afwijking van het eerste en tweede lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 9 Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de subsidieontvanger, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of

    • c. die, tezamen met de subsidieontvanger, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 10 Overheersende invloed als bedoeld in het negende lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

  • 11 De kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 68914, datum inwerkingtreding 30-12-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

In de aanhef van het eerste lid vervalt: uitsluitend.

Na het elfde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

12 Onverminderd de subsidievormen, genoemd in het eerste lid, komen de volgende kostensoorten tevens voor subsidiëring in aanmerking:

  • a. standaardschalen van eenheidskosten;

  • b. lump sums;

  • c. forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

13 De minister stelt ambtshalve vast welke subsidievorm, bedoeld in het eerste of twaalfde lid, wordt toegepast, alsmede in hoeverre een eventuele combinatie van deze subsidievormen mogelijk is.

Artikel 13. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiering komen in aanmerking:

  • a. onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. loonkosten van een persoon die werkzaam is in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening;

  • d. loonverletkosten;

  • e. kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening, met uitzondering van kosten voor de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie en de externe kosten projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling.

  • f. kosten die reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • g. dezelfde kosten die reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.

Artikel 14. Bevoorschotting

  • 1 De minister kan uitsluitend na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie een voorschot verstrekken tot maximaal 100% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

  • 2 Aan de subsidieontvanger kan een nadere financiële en inhoudelijke onderbouwing, inclusief specificatie van reeds gemaakte kosten alsmede zekerheid worden gevraagd ten behoeve van het verlenen van een voorschot.

Artikel 15. Administratievoorschriften

  • 1 De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder voor zover van toepassing een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 2 De volledige administratie is per project voor controle beschikbaar op één voor de subsidieontvanger vrij toegankelijke locatie.

  • 3 De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers dan wel in termen van geleverde producten of diensten.

  • 4 De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend.

  • 5 De deelnemersadministratie geeft inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer zelf en de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer.

  • 6 Subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt hij de voornoemde instanties desgevraagd informatie over de projecten die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kunnen worden.

Artikel 16. Beschikbaarheid van bescheiden

  • 1 Onverminderd de voorschriften voor staatssteun bewaart de subsidieontvanger alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot tenminste 31 december 2027 dan wel tot een nader door de minister aan de subsidieontvanger schriftelijk bekend te maken termijn. Indien de Europese Commissie, vanwege een gerechtelijke vervolging of een met redenen omkleed verzoek de bewaartermijn schorst, maakt de minister de gevolgen voor de bewaartermijn, bedoeld in dit lid, in de Staatscourant bekend.

  • 2 Van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in bijlage 2 behorende bij deze regeling, wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt.

  • 3 De administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de subsidieontvanger de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 4 De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd.

  • 5 Alle administratieve bescheiden zijn beschikbaar voor de subsidieontvanger. De subsidieontvanger is en blijft verantwoordelijk voor een correcte opslag van alle administratieve bescheiden, ook als hij een derde met de opslag belast.

Artikel 17. Rapportageverplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger verstrekt, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening, uiterlijk 31 december van elk kalenderjaar aan de managementautoriteit het burgerservicenummer van de deelnemers aan zijn project.

  • 2 Indien er omstandigheden optreden, die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de minister.

  • 3 De subsidieontvanger verleent aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

  • 4 De subsidieontvanger meldt, wanneer binnen drie jaar na afloop van het project sprake is van faillissement of overgang van eigendom van een door het project gefinancierde onderneming, dit aan de minister.

Artikel 18. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de minister. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt een verantwoording en een einddeclaratie gevoegd. De subsidieontvanger verstrekt bij de einddeclaratie het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project.

  • 2 Het verzoek tot vaststelling wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 Indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan 60% van het maximumbedrag van de subsidie, genoemd in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, daadwerkelijk is gerealiseerd, wordt het maximale subsidiepercentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, vastgesteld op 40%.

  • 4 De minister betaalt binnen negentig dagen nadat het verzoek tot vaststelling van de subsidie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 5 De betaling van het bedrag, genoemd in het vierde lid, kan worden opgeschort indien:

    • a. de minister een verzoek tot aanvulling van ontbrekende gegevens heeft gedaan;

    • b. een onregelmatigheid in het verzoek tot vaststelling van de subsidie is geconstateerd;

    • c. de door de Europese Commissie tussentijds uitgekeerde bedragen niet toereikend zijn.

  • 6 De minister beslist binnen 24 maanden na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 19. Publiciteit

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De subsidieontvanger informeert de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project.

  • 2 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, op relevante op het project en de uitvoering daarvan betrekking hebbende documenten, duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat voor het project steun is verleend vanuit het Europees Sociaal Fonds.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een embleem van de Europese Unie, alsmede de vermelding van “Europese Unie”, aanwezig is op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen met betrekking tot het project, en dat dit embleem voldoet aan de instructies die zijn omschreven in bijlage XII van de Verordening en in de artikelen 3 en 4 van de Uitvoeringsverordening.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen de term Europees Sociaal Fonds aanwezig is, indien de vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen daarvoor ruimte bieden.

  • 5 De subsidieontvanger licht, conform bijlage XII van de Verordening en de artikelen 3 en 4 van de Uitvoeringsverordening, tijdens de uitvoering van het project het publiek voor op zijn website, indien aanwezig, over de uit het Europees Sociaal Fonds ontvangen steun en door middel van ten minste één affiche met informatie over het project op een voor het publiek goed zichtbare plek.

  • 6 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de bij het project betrokken partijen voldoen aan het eerste tot en met het vijfde lid.

  • 7 De projectresultaten worden om niet beschikbaar gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden, en de subsidieontvanger verleent medewerking aan door de minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers van projecten en het grote publiek.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 37625, datum inwerkingtreding 06-07-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

In het derde en vijfde lid wordt de zinsnede ‘bijlage XII van de Verordening en in de artikelen 3 en 4 van de Uitvoeringsverordening’ vervangen door: bijlage XII van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Abusievelijk is voor het vijfde lid een wijzigingsopdracht geformuleerd die niet geheel juist is.

Artikel 20. Openbaar maken subsidiedossier

Door het indienen van een aanvraag stemt de subsidieontvanger er mee in dat het subsidiedossier met uitzondering van persoonsgegevens openbaar kan worden gemaakt.

Artikel 21. Intrekking en terugvordering

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot subsidieverlening door de minister geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd:

    • a. indien het project wordt uitgevoerd in afwijking van de projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd;

    • b. indien de doelstellingen van het project niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

    • c. indien de subsidieontvanger niet of niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

    • d. op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger;

    • e. indien anderszins in strijd wordt gehandeld met de Verordening.

  • 2 Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdeel a, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de minister is voorgelegd en de minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd. Voor zover de minister niet met afwijking heeft ingestemd, verricht de subsidieontvanger die activiteiten voor eigen rekening en risico.

  • 3 De minister kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger in het kader van de Subsidieregeling ESF 2007-2013 (herzien) en deze regeling verleende en nog te betalen subsidie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 37625, datum inwerkingtreding 06-07-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

In het eerste lid, onderdeel e, wordt "Verordening" vervangen door: Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ESF 2014–2020.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 31 maart 2014

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma.

Bijlage 1. Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen per investeringsprioriteit

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Investeringsprioriteit A. : Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid

Artikel A1

[Red: Vervallen.]

Hoofdstuk I. Centrumgemeenten

Artikel A1a. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente als bedoeld in artikel 1.

Artikel A2. Aanvraagtijdvak

  • 1. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in:

    • a. het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur;

    • b. het aanvraagtijdvak van 16 mei 2016, 09.00 uur, tot en met 31 januari 2017, 17.00 uur.

  • 2. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in:

    • a. het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur;

    • b. het aanvraagtijdvak van 16 mei 2016, 09.00 uur, tot en met 16 september 2016, 17.00 uur;

    • c. het aanvraagtijdvak van 15 mei 2017, 09.00 uur, tot en met 15 september 2017, 17.00 uur.

Artikel A3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt:

  • a. voor de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, € 113.999.500,–.

  • b. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, € 116.000.000,–.

  • c. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel b, € 25.000.000,–.

  • d. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel c, € 25.000.000,–.

Artikel A4. Doel en doelgroepen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, door middel van het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project behoren tot één of meer van de volgende doelgroepen:

    • a. niet-uitkeringsontvangers;

    • b. arbeidsbelemmerden, dan wel personen met een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, IOAW, IOAZ en Ziektewet dan wel personen met een recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

    • c. 50-plussers met een, bijstandsuitkering op grond van Wet werk en bijstand of de Participatiewet, een IOAW-uitkering, een IOAZ-uitkering, of een uitkering van het UWV;

    • d. jongeren;

    • e. personen die algemene bijstand op grond van de WWB of de Participatiewet, een aanvullende IOAW-uitkering, een aanvullende IOAZ-uitkering, of een uitkering van het UWV ontvangen en in de twaalf maanden voorafgaand aan hun deelname aan een project deze uitkering(en) in totaal zes maanden of langer hebben ontvangen;

    • f. leerlingen, die vijftien jaar of ouder zijn of in het derde leerjaar of hoger zitten en die geïndiceerd zijn voor, en ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel praktijkonderwijs, alsmede leerlingen die vijftien jaar of ouder zijn en die in de periode 24 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de start van hun deelname aan het project, ingeschreven hebben gestaan bij een dergelijke school, en in aanvulling op het regulier onderwijs ondersteuning nodig hebben of die na het verlaten van de school begeleiding nodig hebben ten behoeve van arbeidsintegratie;

    • g. hier te lande woonachtige vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

  • 3. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A5. De aanvraag

  • 1. Een centrumgemeente kan twee soorten aanvragen indienen, te weten een regio-aanvraag gemeenten en een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs waarbij in elk geval sprake is van een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.

  • 2. De projectbeschrijving en de begroting van de regio-aanvraag gemeenten bevatten een beschrijving van de wijze waarop de subprojecten in maximaal vijf clusters worden onderverdeeld ten behoeve van de verantwoording en de controle hierop. Projectcoördinatie en- administratie is hierbij één cluster.

  • 3. De projectbeschrijving en de begroting van de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs bevatten een beschrijving van de wijze waarop de subprojecten in maximaal drie clusters worden onderverdeeld ten behoeve van de verantwoording en de controle hierop. Projectcoördinatie en- administratie is hierbij één cluster.

  • 4. De volledige administratie is per cluster beschikbaar op één locatie.

Artikel A6. Specifieke eisen

  • 1. Een project, in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, omschreven in artikel A4;

    • b. het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten of een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, een duur van ten hoogste 24 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b:

      • 1°. een duur van ten hoogste 24 maanden heeft gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

      • 2°. start na de einddatum van het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, doch uiterlijk binnen twee maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

    • d. het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c:

      • 1°. een duur van ten hoogste twaalf maanden heeft;

      • 2°. start na de einddatum van het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel a, doch uiterlijk binnen negen maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

    • e. het gevraagde subsidiebedrag in de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel a, betrekking heeft op ten minste 30% van het maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel A10, eerste lid, onderdeel a.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, op verzoek van de subsidieontvanger een duur van ten hoogste 27 maanden, gerekend vanaf de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, indien dit verzoek uiterlijk twee maanden voor de einddatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, door de minister is ontvangen.

Artikel A7. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen enkel de volgende activiteiten in aanmerking, voor zover zij de doelstelling uit artikel A4 ondersteunen:

    • a. activiteiten direct gericht op de bestrijding van jeugdwerkloosheid;

    • b. activiteiten direct gericht op de bevordering van de aansluiting praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs;

    • c. activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten, genoemd in het eerste lid, voldoende aannemelijk is.

Artikel A8. Voortgangsrapportage

  • 1. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdeel a, dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 2. Indien uit de voortgangsrapportage, bedoel in het eerste lid, blijkt dat na twaalf maanden minder dan 20% van het maximumbedrag van de subsidie, genoemd in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, daadwerkelijk is gerealiseerd, wordt het maximumbedrag van de subsidie verlaagd met het bedrag dat niet daadwerkelijk is gerealiseerd ten opzichte van deze 20% van het maximumbedrag van de subsidie.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op subsidieaanvragen die door de minister zijn ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur.

Artikel A9. Voorschot

In afwijking van artikel 14, eerste lid, verstrekt de minister, indien de subsidieontvanger dit in zijn subsidieaanvraag heeft aangegeven, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel A8, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

Artikel A10. Maximum subsidie per subsidieaanvrager

  • 1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van investeringsprioriteit A is per centrumgemeente vastgelegd:

    • a. voor aanvragen, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, in bijlage 3, behorende bij deze regeling;

    • b. voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, in bijlage 3a, behorende bij deze regeling;

    • c. voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c, in bijlage 3b, behorende bij deze regeling.

  • 2. De minister kan eventuele onderbenutting van het bedrag, bedoeld in artikel A3, na controle en vaststelling, herverdelen over subsidieaanvragers die meer hebben gerealiseerd dan het aan hen toegekende bedrag in de bijlagen 3, 3a en 3b, voor zover het totale bedrag in de bijlagen 3, 3a en 3b niet wordt overschreden.

  • 3. Indien meer subsidieontvangers aanspraak maken op het onbenutte bedrag, bedoeld in het tweede lid, en het totale beschikbare bedrag, genoemd in de bijlagen 3, 3a en 3b, niet toereikend is, wordt het onbenutte bedrag naar rato van het percentage van de overrealisatie door een subsidieontvanger op het aan hem toegekende bedrag ten opzichte van de totale overrealisatie van alle subsidieontvangers verdeeld.

  • 4. De verdeling in het derde lid kan er niet toe leiden dat meer subsidie wordt betaald dan het totale bedrag van de overrealisatie door een subsidieontvanger overeenkomstig de vaststelling van de subsidie. Indien de herverdeling leidt tot een dergelijke situatie, zal de extra subsidie worden vastgesteld op dat bedrag van de overrealisatie, waarna de resterende omvang van het onbenutte bedrag opnieuw wordt verdeeld conform het bepaalde in het derde lid.

Hoofdstuk II. UWV

Artikel A10a. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het UWV.

Artikel A11. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 2 februari 2015, 09.00 uur, tot en met 27 februari 2015, 17.00 uur.

Artikel A12. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A11, € 15.000.000,–.

Artikel A13. Doel en doelgroepen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, gericht op het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project een UWV-uitkering ontvangen dan wel recht hebben op arbeidsondersteuning in het kader van de WIA, WAO, ZW en Wajong.

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

  • 3. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A14

[Red: Vervallen.]

Artikel A15. Specifieke eisen

  • 1. Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen de in artikel A13 omschreven doelen;

    • b. het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A16. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, voor zover zij de doelstelling uit artikel A13 ondersteunen.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten genoemd in het eerste lid voldoende aannemelijk is.

Artikel A17. Voortgangsrapportage

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 2. Indien uit de voortgangsrapportage, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat na twaalf maanden minder dan 20% van het maximumbedrag van de subsidie, genoemd in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, daadwerkelijk is gerealiseerd, wordt het maximumbedrag van de subsidie verlaagd met het bedrag dat niet daadwerkelijk is gerealiseerd ten opzichte van deze 20% van het maximumbedrag van de subsidie.

Artikel A18. Voorschot

In afwijking van artikel 14, eerste lid, verstrekt de minister, indien de subsidieontvanger dit in zijn subsidieaanvraag heeft aangegeven, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel A17, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

Hoofdstuk III. De Minister van Veiligheid en Justitie

Artikel A18a. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door de Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel A19. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2015, 09.00 uur, tot en met 30 oktober 2015, 17.00 uur.

Artikel A20. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19, € 9.000.000,–.

Artikel A21. Doel en doelgroep

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de arbeidsmarktpositie van gedetineerden en jongeren verblijvend in een Justitiële jeugdinrichting dan wel een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet dan wel personen die in de periode twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de start van hun deelname aan het project in een gevangenis, tbs-kliniek of jeugdinrichting of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben verbleven, zodanig te verbeteren, dat zij naar werk bemiddelbaar zijn of na detentie direct inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of regulier opleidingstraject.

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

  • 3. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A22

[Red: Vervallen.]

Artikel A23. Specifieke eisen

  • 1. Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen de in artikel A21 omschreven doelen;

    • b. het project een duur heeft van ten hoogste vijftien maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A24. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, respectievelijk gericht op het volgen van scholing of een opleiding, voor zover zij de doelstelling uit artikel A21 ondersteunen.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten, genoemd in het eerste lid, voldoende aannemelijk is.

Hoofdstuk IV. Sociale innovatie en transnationale samenwerking

Artikel A25. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door:

  • a. het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente als bedoeld in artikel 1;

  • b. het UWV;

  • c. de Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel A26. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 juni 2015, 9.00 uur, tot en met 31 december 2019, 17.00 uur.

Artikel A27. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A26, € 5.300.000,–.

Artikel A28. Aard van de projecten

1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van sociale innovatie of het bevorderen van transnationale samenwerking op het terrein van actieve inclusie.

2. Een project als bedoeld in het eerste lid komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien het project is gericht op:

  • a. methodiek- of instrumentontwikkeling: het testen, verbeteren, onderzoeken, evalueren, innoveren en implementeren van bestaande of nieuwe instrumenten en werkwijzen uit de praktijk van arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt; of

  • b. kennisdeling: bevorderen dat partijen van elkaar leren op basis van praktijkervaringen bij arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel A29. De subsidieaanvraag

1. In afwijking van artikel 7, vijfde lid, wordt op de aanvraag uiterlijk achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beschikt.

2. Een subsidieaanvraag wordt niet in behandeling genomen, indien op het moment van deze aanvraag aan de subsidieaanvrager reeds voor twee projecten in het kader van dit hoofdstuk subsidie is verleend. Indien met betrekking tot een subsidieverlening als bedoeld in de vorige zin een verzoek tot vaststelling is ingediend, kan een subsidieaanvraag voor een nieuw project in behandeling worden genomen.

3. De subsidie bedraagt per project ten minste € 60.000,– en ten hoogste € 190.000,–.

Artikel A30. Specifieke eisen

  • 1. Een project, in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, genoemd in artikel A28;

    • b. het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de subsidieaanvraag een concrete omschrijving bevat van de wijze waarop de resultaten tijdens of na afronding van het project worden verspreid;

    • d. de subsidieaanvraag in het kader van transnationale samenwerking een transnationale partnerschapsovereenkomst bevat;

    • e. de subsidieontvanger bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie voegt:

      • 1°. een verslag van de activiteiten gericht op de totstandkoming van ten minste één product als bedoeld in artikel A31, eerste lid;

      • 2°. het product zelf, indien de activiteiten geresulteerd hebben in de totstandkoming hiervan;

      • 3°. ten behoeve van verspreiding een samenvatting van het verslag, en, indien van toepassing, een samenvatting van het product.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komt een project ter bevordering van sociale innovatie slechts voor subsidie in aanmerking, indien in de subsidieaanvraag het sociaal innovatieve karakter van het project wordt onderbouwd aan de hand van een beschrijving van:

    • a. de mate waarin het project een maatschappelijke uitdaging betreft die door middel van sociale innovatie tot actieve inclusie van de doelgroep kan leiden;

    • b. de behoefte, waarin de gewenste uitkomst van de methodiek- of instrumentontwikkeling of kennisdeling, bedoeld in artikel A28, tweede lid, voorziet;

    • c. de wijze waarop de doelgroep bij de aanpak van de maatschappelijke uitdaging betrokken is;

    • d. de wijze waarop belanghebbende partijen bij de aanpak van de maatschappelijke uitdaging betrokken zijn;

    • e. de redenen waarom en de mate waarin het project en de voorgestelde methodiek- of instrumentontwikkeling of kennisdeling, bedoeld in artikel A28, tweede lid, innovatief, creatief of onconventioneel is en bijdraagt aan de vermogens tot actieve inclusie van de doelgroep, respectievelijk aan de vermindering van barrières in de samenleving ten behoeve van actieve inclusie van de doelgroep;

    • f. de mate waarin verschillende aspecten die tot sociale exclusie kunnen leiden, aan bod komen in de aanpak;

    • g. de criteria, die worden gebruikt om aan te tonen dat sprake is van succes of falen.

  • 3. De transnationale partnerschapsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bevat:

    • a. een beschrijving van het onderliggende probleem of gemeenschappelijk belang;

    • b. een omschrijving van de gemeenschappelijke transnationale doelstelling;

    • c. een beschrijving van de activiteiten, bedoeld in artikel A31, eerste lid;

    • d. een beschrijving van de toegevoegde waarde die verwacht wordt van de transnationale samenwerking;

    • e. afspraken op het gebied van organisatie met betrekking tot:

      • 1°. de bijdrage en verantwoordelijkheden van elke transnationale partner;

      • 2°. de coördinatie en besluitvorming;

      • 3°. de werktaal of werktalen;

      • 4°. monitoring van de voortgang;

      • 5°. budgetspecificatie en kostendeling, financieel beheer en het voorkomen van dubbele financiering;

      • 6°. het om niet ter beschikking stellen aan derden van de producten, bedoeld in artikel A31.

  • 4. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A31. Subsidiabele activiteiten

1. Overeenkomstig de doelstellingen, bedoeld in artikel A28, eerste lid, zijn subsidiabel de activiteiten ter ontwikkeling, opzet, uitvoering of verspreiding van de volgende producten:

  • a. een methode;

  • b. een instrument;

  • c. een kennisnetwerk;

  • d. een onderzoek;

  • e. een evaluatie.

2. De producten, bedoeld in het eerste lid, worden door de subsidieontvanger om niet beschikbaar gesteld aan derden.

Artikel A32. Subsidiabele kosten ter uitvoering van subsidiabele activiteiten

1. Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van een project in het kader van dit hoofdstuk komen in afwijking van artikel 12, eerste tot en met derde lid, vijfde tot en met zevende lid, en elfde lid, voor subsidiëring uitsluitend redelijke en noodzakelijke kosten in aanmerking.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden voor zover het directe loonkosten van medewerkers in dienst van een in Nederland gevestigde organisatie betreft berekend op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32%. Bij het aantal werkbare uren per jaar wordt uitgegaan van 1.720 uren bij een voltijds dienstverband.

3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, bedragen, voor zover het kosten betreft voor:

  • a. een voor het project aangetrokken externe partij uit Nederland ten behoeve van de uitvoering van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel A31 ten hoogste € 125–, exclusief btw, per uur;

  • b. de inzet van een buitenlandse partij of transnationale partner tijdens een internationale reis € 250,– per werkdag;

  • c. een internationale vliegreis binnen Europa: het economy class tarief;

  • d. een internationale treinreis binnen Europa: het tweede klas tarief;

  • e. verblijf in het geval van een internationale reis binnen Europa: de bedragen per overnachting ter dekking van hotelverblijf, maaltijden, drankjes, lokaal vervoer en overige kleine uitgaven, genoemd in bijlage 4.

4. Indien de kosten, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c, d of e, zijn gemaakt ten behoeve van een buitenlandse partij of transnationale partij, wordt door middel van een schriftelijke verklaring voorzien van de handtekening van de desbetreffende afgevaardigde van de buitenlandse partij of transnationale partner aangetoond dat de kosten niet elders worden gedeclareerd.

5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bij het project betrokken partij of partijen in Nederland, indien de genoemde kosten betaald door deze partijen ten behoeve van hetzelfde project worden verantwoord.

6. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen.

Artikel A33. Subsidiabele kosten ten behoeve van het beheer van het project

1. Ten behoeve van het beheer van een project in het kader van dit hoofdstuk komen in afwijking van artikel 12, eerste tot en met derde lid, vijfde tot en met zevende lid, en elfde lid, voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking:

  • a. loonkosten van medewerkers in dienst van een in Nederland gevestigde organisatie die direct te relateren zijn aan coördinatie en administratie van het project;

  • b. externe kosten projectcoördinatie en -administratie;

  • c. een internationale vliegreis binnen Europa: het economy class tarief;

  • d. een internationale treinreis binnen Europa: het tweede klas tarief;

  • e. verblijf in het geval van een internationale reis binnen Europa: de bedragen per overnachting ter dekking van hotelverblijf, maaltijden, drankjes, lokaal vervoer en overige kleine uitgaven, genoemd in bijlage 4.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden berekend op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32%. Bij het aantal werkbare uren per jaar wordt uitgegaan van 1.720 uren bij een voltijds dienstverband.

3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan het beheer van het project toe te rekenen. Deze kosten bedragen ten hoogste 20% van de kosten, bedoeld in artikel A32.

Artikel A34. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiering komen in aanmerking:

  • a. overhead- en exploitatiekosten, waaronder in ieder geval huisvestingskosten, kosten voor een werkplek, afschrijvingskosten en relatiegeschenken;

  • b. kosten gemaakt door transnationale partners, met uitzondering van reis- en verblijfskosten en het dagtarief, bedoeld in artikel A32, derde lid, onderdelen b, c, d en e;

  • c. reiskosten, met uitzondering van de reiskosten, genoemd in de artikelen A32, derde lid, onderdelen c en d, A33, eerste lid, onderdelen c, d en e, en bijlage 4.

Artikel A35. Administratievoorschriften

In afwijking van artikel 15, tweede lid, is de projectadministratie van de subsidieontvanger in het kader van transnationale samenwerking voor controle beschikbaar op één locatie in Nederland.

Artikel A36. Bevoorschotting

In afwijking van artikel 14, eerste lid, verstrekt de minister, in het kader van dit hoofdstuk, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, indien:

  • a. de subsidieontvanger dit heeft verzocht in zijn subsidieaanvraag;

  • b. een voortgangsrapportage is ontvangen en beoordeeld; en

  • c. uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

Artikel A37. Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste en vijfde lid, 17, eerste lid, en 18, derde lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Investeringsprioriteit B. Actief en gezond ouder worden

Hoofdstuk V. Duurzame inzetbaarheid bedrijven/instellingen

Artikel B1. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van investeringsprioriteit B als bedoeld in artikel 4, onderdeel c, wordt aangevraagd door een arbeidsorganisatie.

Artikel B2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 19 oktober 2015, 9.00 uur, tot en met 13 november 2015, 17.00 uur.

Artikel B3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, € 30.000.000,–.

Artikel B4. Doel

Een project heeft tot doel het verkrijgen van advies met een implementatieplan, dan wel het begeleiden van de implementatie van een advies, op het terrein van duurzame inzetbaarheid en is in dit kader gericht op:

  • het maken van een bedrijfs- of organisatiescan;

  • het uitvoeren van (periodiek) onderzoek;

  • het bevorderen van gezond en veilig werken;

  • het bevorderen van een leercultuur voor werknemers;

  • het in dialoog met medewerkers aanpassen van de organisatie van het werk, gericht op het verhogen van de betrokkenheid;

  • het stimuleren van interne en externe mobiliteit van werknemers, waaronder het begeleiden van werknemers naar ondernemerschap;

  • het bevorderen van een flexibele werkcultuur met het oog op het beter kunnen combineren van arbeid en zorg; of

  • het invoeren van arbeidstijdenmanagement.

Artikel B5. De aanvraag

Per aanvrager wordt slechts één subsidieaanvraag in behandeling genomen.

Artikel B6. Specifieke eisen

Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. Het project past binnen het in artikel B4 omschreven doel, een toelichting bevat op de relevantie voor de aanvrager en een advies met implementatieplan oplevert of een verslag van de implementatie van een advies gericht op een van de thema’s of activiteiten uit artikel B4;

  • b. Bij de aanvraag tevens wordt aangetoond dat de aanvrager tenminste twee werknemers in dienst heeft;

  • c. De subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie en eindigt ten hoogste twaalf maanden daarna;

  • d. In het advies met implementatieplan dan wel in het verslag van de begeleiding bij de implementatie van een advies wordt aangegeven op welke wijze de werknemers zijn betrokken bij het project;

  • e. Per adviseur investeringsprioriteit B drie referenties worden ingediend, afkomstig van drie verschillende opdrachtgevers. Deze hebben betrekking op de kennis en ervaring van de beoogde adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Ter vervanging van bovengenoemde drie referenties per adviseur investeringsprioriteit B, kan er ook één referentie van een O&O-fonds worden ingediend. Geen referentie hoeft te worden ingediend wanneer wordt aangetoond dat de beoogde adviseur investeringsprioriteit B in dienst is bij een O&O-fonds, dan wel een deskundige persoon is als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.

Artikel B7. Weigering van de subsidie

Er wordt geen subsidie verleend aan subsidieaanvragers aan wie op grond van enige andere subsidieregeling voor het project of vergelijkbare doeleinden subsidie is verstrekt.

Artikel B8. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 12 komen slechts voor subsidie in aanmerking de kosten van de door de adviseur investeringsprioriteit B werkelijk gerealiseerde uren voor ten minste een van onderstaande activiteiten, aantoonbaar gericht op een of meer thema’s of activiteiten uit artikel B4:

  • a. het opstellen van een advies met implementatieplan;

  • b. het begeleiden bij het implementeren van een advies.

Artikel B9. Hoogte subsidie

  • 1 Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet, verleent de minister een subsidie van maximaal € 10.000,–. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur investeringsprioriteit B bepaald op maximaal € 100,– exclusief btw.

  • 2 Voor aan de subsidieaanvrager in rekening gebrachte btw wordt geen subsidie verleend, ook niet wanneer de aanvrager niet btw-plichtig is.

Artikel B10. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1 In afwijking van artikel 18, eerste lid, dient de subsidieontvanger binnen zes weken na beëindiging van het project, een verzoek tot vaststelling in bij de minister.

  • 2 In afwijking van artikel 18, derde lid, wordt het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.

  • 3 Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt het door de adviseur investeringsprioriteit B opgestelde advies met implementatieplan of een verslag van de begeleiding van de implementatie van een advies gevoegd en de factuur of facturen van de adviseur investeringsprioriteit B en de bijbehorende algemeen aanvaarde betalingsbewijzen.

  • 4 In het advies of het verslag, bedoeld in het derde lid, wordt vermeld:

    • a. het projectnummer, de naam van het bedrijf en het bedrijfslogo;

    • b. de naam van de adviseur investeringsprioriteit B;

    • c. de aanleiding voor de subsidieaanvraag;

    • d. op welk thema of activiteit het project gericht is geweest;

    • e. welke activiteiten in het kader van het project zijn uitgevoerd en voor welke doelgroep;

    • f. de uitkomsten of opbrengsten van het project en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt;

    • g. op welke wijze werknemers betrokken zijn geweest bij het project;

    • h. op welke wijze de organisatie het advies kan implementeren, dan wel vorm is gegeven aan de begeleiding bij de implementatie;

    • i. met welke partijen binnen of buiten de organisatie is samengewerkt.

  • 5 De minister beslist, in afwijking van artikel 18, zesde lid, binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling.

Artikel B11. Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste lid, 14 en 17, eerste lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk Va. Duurzame inzetbaarheid regio’s en sectoren

Artikel B12. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door:

  • a. een O&O-fonds;

  • b. een werkgeversorganisatie, een werknemersorganisatie, een college van burgemeester en wethouders van een gemeente of een O&O-fonds, welke deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, bestaande uit ten minste een werknemersorganisatie en een werkgeversorganisatie dan wel uit ten minste een werknemersorganisatie en twee arbeidsorganisaties, die zijn aangesloten bij een werkgeversorganisatie.

Artikel B13. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 19 september 2016, 09.00 uur, tot en met 28 oktober 2016, 17.00 uur.

Artikel B14. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, € 12.500.000,–.

Artikel B15. Doel

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het vergroten van de bewustwording, ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van maatregelen op het terrein van duurzame inzetbaarheid van werkenden.

  • 2. Het project, bedoeld in het eerste lid, is gericht op:

    • a. het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken;

    • b. het bevorderen van goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap, betrokkenheid van werkenden en employability; of

    • c. het stimuleren van arbeidsmobiliteit van werkenden, waaronder regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit.

  • 3. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel B16. De subsidieaanvraag

  • 1. Per subsidieaanvrager worden maximaal drie subsidieaanvragen in behandeling genomen.

  • 2. Bij de subsidieaanvraag wordt een document overgelegd met daarin:

    • a. de probleemanalyse;

    • b. het plan van aanpak;

    • c. een beschrijving van het bereik;

    • d. een beschrijving van de mate van verankering.

  • 3. Een O&O-fonds verstrekt bij zijn subsidieaanvraag een afschrift van de notariële akte van oprichting, bedoeld in artikel 286, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en, indien na de datum van de akte van oprichting de statuten zijn gewijzigd, een afschrift van de gewijzigde statuten, neergelegd ten kantore van het in artikel 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.

  • 4. Een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel B12, onderdeel b, verstrekt bij zijn subsidieaanvraag een samenwerkingsovereenkomst waarin de partijen in het samenwerkingsverband zich ten doel stellen een project in het kader van dit hoofdstuk uit te voeren. De samenwerkingsovereenkomst is in ieder geval ondertekend door alle partijen die onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband en bevat een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager gemachtigd is de andere partijen in het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

  • 5. De subsidieaanvrager stelt op verzoek de meest recente jaarrekening beschikbaar, met dien verstande dat deze niet ouder is dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel B17. Specifieke eisen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het in artikel B15 omschreven doel;

    • b. aan het project op grond van artikel B22 ten minste een score van 26 punten wordt toegekend, met dien verstande dat binnen de probleemanalyse en het bereik ieder criterium met ten minste een punt wordt gewaardeerd;

    • c. het project een duur van ten hoogste achttien maanden heeft gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;

    • d. de subsidieaanvrager werkenden en arbeidsorganisaties binnen de sector of de arbeidsmarktregio actief en aantoonbaar bij het project betrekt, hetgeen moet blijken uit de producten, bedoeld in artikel B18;

    • e. het project open staat voor alle arbeidsorganisaties binnen de sector of de arbeidsmarktregio.

  • 2. Door de minister kan op verzoek van de aanvrager in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld. Deze startdatum ligt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking tot verlening van de subsidie.

Artikel B18. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor zover zij de doelstelling uit artikel B15 ondersteunen, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a. activiteiten ter ontwikkeling van de volgende producten:

      • 1°. een rapport van een onderzoek naar, of analyse van de stand van zaken binnen de sector of arbeidsmarktregio;

      • 2°. een beleidsplan met concrete en haalbare doelstellingen;

      • 3°. een communicatie- of voorlichtingsplan, gericht op bewustwording of op implementatie;

      • 4°. een plan voor effectieve monitoring van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid;

    • b. activiteiten ter uitvoering van de volgende producten:

      • 1°. een pilot of meerdere pilots, waarin sociaal innovatieve instrumenten, methoden en werkwijzen worden getest;

      • 2°. voorlichtingsactiviteiten of communicatieactiviteiten;

      • 3°. een beleidsplan;

      • 4°. een plan voor effectieve monitoring van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid.

  • 2. Subsidieaanvragers nemen in het project ten minste activiteiten ter uitvoering van een product als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, op.

Artikel B19. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidiabele kosten bedragen per project minimaal € 120.000,– en maximaal € 500.000,–.

  • 2. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel B12, onderdeel b, kunnen, in afwijking van het eerste lid, op verzoek van de subsidieaanvrager de subsidiabele kosten worden vermenigvuldigd met het aantal deelnemende O&O-fondsen in het samenwerkingsverband tot maximaal € 1.500.000,–.

Artikel B20. Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, komen voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking:

    • a. directe loonkosten voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband;

    • b. een toeslag van 15% op de kosten, bedoeld in onderdeel a;

    • c. externe kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3. Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het derde lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de subsidieontvanger, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of

    • c. die, tezamen met de subsidieontvanger, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 4. Overheersende invloed als bedoeld in het vierde lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

  • 5. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen.

  • 6. Activiteiten die worden uitgevoerd door de samenwerkingspartners in het samenwerkingsverband komen slechts voor subsidiëring in aanmerking op basis van de directe loonkosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel B21. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. activiteiten op het gebied van procesverbetering;

  • b. activiteiten die zijn gericht op bedrijfsspecifieke scholing of het reguliere scholingsplan van de werkende en niet uitdrukkelijk en herkenbaar aansluiten op het plan van aanpak ter bevordering van duurzame inzetbaarheid, bedoeld in artikel B22, eerste lid, onderdeel b;

  • c. externe kosten, indien:

    • 1°. geen transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden;

    • 2°. niet ten minste drie offertes zijn aangevraagd, indien deze kosten meer bedragen dan € 50.000,–.

  • d. in rekening gebrachte BTW.

Artikel B22. Kwalitatieve beoordeling en prioritering

  • 1. De minister beoordeelt de subsidieaanvraag aan de hand van:

    • a. de probleemanalyse met de volgende criteria:

      • 1°. de aanduiding van het probleem;

      • 2°. de oorzaak en reden van het voortduren van het probleem;

      • 3°. de urgentie van de aanpak van het probleem;

    • b. het plan van aanpak met de volgende criteria:

      • 1°. de aansluiting van het plan van aanpak op de probleemanalyse;

      • 2°. de overweging van de bestaande kennis en interventies;

      • 3°. de keuze voor een effectieve methode;

      • 4°. de betrokkenheid van werkenden bij het plan van aanpak;

      • 5°. de inrichting van een stappenplan;

      • 6°. de doelgroep werkenden;

      • 7°. de wijze waarop het project zich ten doel stelt de gelijkheid van vrouwen en mannen, de gelijke kansen en non-discriminatie te bevorderen;

      • 8°. het beoogde resultaat op korte termijn;

      • 9°. de werkzame mechanismes van het resultaat;

      • 10°. het beoogde effect op middellange termijn;

      • 11°. de werkzame mechanismes van het effect.

    • c. het bereik met de volgende criteria:

      • 1°. het bereik ten aanzien van de doelgroep werkenden;

      • 2°. het bereik ten aanzien van de doelgroep stakeholders;

    • d. de mate van verankering met de volgende criteria:

      • 1°. de inbedding bij betrokken partijen;

      • 2°. de communicatie en verspreiding van uitkomsten;

      • 3°. de overdraagbaarheid van de resultaten;

      • 4°. het uitvoeren van een evaluatie en de open communicatie over de bevindingen.

  • 2. Aan ieder criterium, genoemd in het eerste lid, worden maximaal twee punten toegekend.

  • 3. In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het subsidieplafond, bedoeld in artikel B14, te boven gaat, hebben in, afwijking van artikel 8, eerste lid, projecten die in hogere mate voldoen aan de criteria, bedoeld in het eerste lid, voorrang op de projecten die in mindere mate aan deze criteria voldoen.

  • 4. Bij gelijke waardering van de criteria, genoemd in het eerste lid, worden de subsidieaanvragen door de minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel B23. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie worden de producten, bedoeld in artikel B18, gevoegd, waarbij wordt vermeld:

    • a. het projectnummer en de naam van de subsidieaanvrager en, indien van toepassing, de naam van het samenwerkingsverband;

    • b. de projectnaam;

    • c. de aanleiding voor de projectactiviteit;

    • d. op welk thema het project gericht is geweest;

    • e. welke activiteiten in het kader van het project zijn uitgevoerd en voor welke doelgroepen;

    • f. op welke wijze werkenden en stakeholders betrokken zijn geweest bij het project;

    • g. op welke wijze de activiteit plaats heeft gevonden, dan wel planvorming heeft plaatsgevonden;

    • h. de uitkomsten of opbrengsten van het project op korte en middellange termijn en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt;

    • i. wat het bereik van het project is geweest;

    • j. op welke manier verankering plaats heeft gevonden;

    • k. met welke partijen is samengewerkt;

    • l. op welke manier de uitkomsten van het project zijn verspreid.

  • 2. Bij een product als bedoeld in artikel B18, eerste lid, onderdeel b, wordt tevens een verslag van de activiteiten ter uitvoering hiervan gevoegd.

  • 3. De financiële administratie bevat een bijlage met een overzicht van de KvK-nummers van alle entiteiten die deelnemen aan het project, onder vermelding van de projectactiviteiten waaraan is deelgenomen.

  • 4. In afwijking van artikel 18, derde lid, wordt het maximale subsidiepercentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, vastgesteld op 0%, indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan 60% van het maximumbedrag van de subsidie, genoemd in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, daadwerkelijk is gerealiseerd.

Investeringprioriteiten C. Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt af staan, mede door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit

Hoofdstuk VI. Geïntegreerde territoriale investeringen

Artikel C1. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Den Haag, Rotterdam of Utrecht.

Artikel C2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 16 november 2015, 09.00 uur, tot en met 12 februari 2016, 17.00 uur.

Artikel C3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, voor de gemeente:

  • a. Amsterdam: € 4.307.868,-;

  • b. Den Haag: € 2.476.927,-;

  • c. Rotterdam: € 4.419.455,-;

  • d. Utrecht: € 795.750,-.

Artikel C4. Doel

Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van de toegang tot werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit, als onderdeel van een uitvoeringsplan van de subsidieaanvrager.

Artikel C5. De aanvraag

In afwijking van artikel 7, eerste lid, kan een aanvraag betrekking hebben op een project dat niet bestaat uit één of meer subprojecten. In de situatie, bedoeld in de eerste zin, is artikel 12, derde, vijfde en zesde lid, niet van toepassing.

Artikel C6. Specifieke eisen

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het in artikel C4 omschreven doel;

    • b. bij de aanvraag een verklaring van de subsidieaanvrager is gevoegd waaruit blijkt dat de aanvraag verenigbaar is met het toepasselijke uitvoeringsplan;

    • c. het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel C7. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten gericht op het vergroten van de toegang tot werkgelegenheid en de ondersteuning van de arbeidsmobiliteit, voor zover zij het in artikel C4 omschreven doel ondersteunen.

Artikel C8. Voortgangsrapportage

De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel C9. Voorschot

In afwijking van artikel 14, eerste lid, verstrekt de minister, indien de subsidieontvanger dit in zijn subsidieaanvraag heeft aangegeven, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel C8, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 68914, datum inwerkingtreding 30-12-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

In bijlage 1 komt artikel A4, eerste lid, onderdeel f, te luiden:

f. leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel praktijkonderwijs, alsmede leerlingen die in de periode van 24 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de start van hun deelname aan het project, ingeschreven hebben gestaan bij een dergelijke school, en in aanvulling op het regulier onderwijs, of na het verlaten van de school ondersteuning of begeleiding nodig hebben ten behoeve van arbeidsintegratie;

Stcrt. 2017, 37625, datum inwerkingtreding 06-07-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

Artikel A4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In onderdeel c vervalt de zinsnede: Wet werk en bijstand of.

  • 2. In onderdeel e vervalt de zinsnede: de WWB of.

Artikel A12 komt te luiden:

Artikel A12. Subsidieplafond

1 Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak van 2 februari 2015, 09.00 uur, tot en met 27 februari 2015, 17.00 uur, € 4.730.918,–.

2 Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak van 5 december 2016, 09.00 uur, tot en met 27 januari 2017, 17.00 uur, € 26.000.000,–.

Artikel A15, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. het project een duur heeft tot en met uiterlijk 31 december 2020.

In artikel B10 wordt onder verlettering van het vijfde lid naar het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

5 In afwijking van artikel 18, eerste lid, is er geen sprake van deelnemers aan het project als bedoeld in Bijlage I van Verordening 1304/2013.

In artikel B23 wordt onder vernummering van het vijfde lid naar het zesde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

5 In afwijking van artikel 18, eerste lid, is er geen sprake van deelnemers aan het project als bedoeld in Bijlage I van Verordening 1304/2013.

Abusievelijk is voor artikel B23 een wijzigingsopdracht geformuleerd die niet geheel juist is.

Stcrt. 2017, 69157, datum inwerkingtreding 06-12-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-09-2014.

In artikel A4, onderdeel g, vervalt de zinsnede: , met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.

Voor de tekst van artikel C5 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2 In afwijking van artikel 12, vijfde en zesde lid, kan een aanvraag een subproject bevatten met meerdere kostensoorten als bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, onder de voorwaarde dat in dit subproject geen opslag mag worden toegepast als bedoeld in artikel 12, derde lid.

Stcrt. 2019, 50568, datum inwerkingtreding 17-09-2019, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2016.

Artikel A16. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, voor zover zij de doelstelling uit artikel A13 ondersteunen.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten genoemd in het eerste lid voldoende aannemelijk is.

  • 3. Voor de doelgroep job coaching, zoals benoemd in de Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/697 van de Commissie van 14 februari 2019, kunnen de kostensoorten als bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, voor subsidiëring in aanmerking komen. De Minister specificeert nadere voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de in artikel 9 bedoelde beschikking tot subsidieverlening.

Bijlage 2. Procedure betreffende gebruik geconverteerde documenten of gegevensdragers en digitale bewijsstukken

In het kader van de verantwoording op de einddeclaratie onderbouwt de subsidieontvanger de kosten met originele bewijsstukken. De Verordening maakt het mogelijk kopieën of volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. Hiertoe moet door de lidstaat een procedure voor de vaststelling van de authenticiteit worden opgesteld. In deze bijlage worden de door Nederland vastgestelde procedures weergegeven.

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

Hieronder staan de procedures om deze stukken te kunnen gebruiken als geaccepteerde bewijsstukken in het kader van de ESF-administratie.

Procedure voor het gebruik van de documenten, genoemd in de onderdelen a, b en c

De hierboven genoemde bewijsstukken a, b en c zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • Alle gegevens worden overgezet;

  • Alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • Er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • De geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • Er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • De subsidieaanvrager borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de ESF-verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

De subsidieaanvrager verklaart door middel van het aanvraag-, tussendeclaratie- en einddeclaratieformulier dat de geconverteerde documenten of de nieuwe gegevensdragers die onderdeel zijn van de ESF-administratie, voldoen aan de vereisten uit artikel 16 van de ESF subsidieregeling 2014–2020 en daarmee aan deze bijlage.

Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in elektronische versie bestaan (onderdeel d)

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • a. De functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • b. De tijdigheid binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • c. Vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieaanvrager om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieaanvrager via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

De in deze bijlage omschreven procedures gelden voor alle bewijsstukken die getoond moeten worden in het kader van de ESF-verantwoording. Artikel 16 is onverminderd van toepassing.

Bijlage 3. Subsidieplafonds centrumgemeenten

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond 2014–2016

Groningen

Groningen

€ 7.335.000

Leeuwarden

Friesland

€ 4.982.500

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 2.281.000

Emmen

Drenthe

€ 2.063.000

Zwolle

IJsselvechtstreek

€ 2.031.500

Almere

Flevoland

€ 2.906.500

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 1.448.000

Haarlem

Zuid-Kennemerland

€ 1.880.500

Enschede

Twente

€ 4.309.500

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 13.666.000

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 2.746.500

Hilversum

Gooi- en Vechtstreek

€ 969.000

Leiden

Holland Rijnland

€ 1.696.500

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 3.601.000

Amersfoort

Amersfoort

€ 1.176.500

Ede

Food Valley

€ 1.105.000

Doetinchem

Achterhoek

€ 1.007.000

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 1.713.500

Gouda

Midden-Holland

€ 792.000

Den Haag

Haaglanden

€ 8.956.000

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 3.081.500

Rotterdam

Rijnmond

€ 17.226.000

Tiel

Rivierenland

€ 716.500

Gorinchem

Gorinchem

€ 406.500

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 2.569.500

Dordrecht

Drechtsteden

€ 1.821.000

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 2.077.500

Breda

West-Brabant

€ 3.007.000

Goes

Zeeland

€ 1.871.000

Tilburg

Midden-Brabant

€ 2.570.000

Venlo

Noord-Limburg

€ 1.293.000

Helmond

Helmond-De Peel

€ 1.262.000

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 2.534.500

Roermond

Midden-Limburg

€ 1.160.000

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 5.737.000

Totaal

 

€ 113.999.500

Bijlage 3a. Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen gemeenten

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond

Groningen

Groningen

€ 7.747.000

Leeuwarden

Friesland

€ 5.444.800

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 2.496.200

Emmen

Drenthe

€ 2.284.100

Zwolle

Regio Zwolle

€ 2.110.000

Almere

Flevoland

€ 2.816.000

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 1.508.500

Haarlem

Zuid-Kennemerland

€ 1.851.600

Enschede

Twente

€ 4.698.600

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 13.354.400

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 2.916.400

Hilversum

Gooi- en Vechtstreek

€ 889.000

Leiden

Holland Rijnland

€ 1.670.800

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 3.579.400

Amersfoort

Amersfoort

€ 1.042.100

Ede

Food Valley

€ 1.247.600

Doetinchem

Achterhoek

€ 1.111.500

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 1.603.200

Gouda

Midden-Holland

€ 684.600

Den Haag

Haaglanden

€ 8.961.500

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 3.257.800

Rotterdam

Rijnmond

€ 16.826.600

Tiel

Rivierenland

€ 784.800

Gorinchem

Gorinchem

€ 374.700

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 2.732.800

Dordrecht

Drechtsteden

€ 1.786.100

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 2.335.800

Breda

West-Brabant

€ 3.171.400

Goes

Zeeland

€ 1.878.100

Tilburg

Midden-Brabant

€ 2.623.600

Venlo

Noord-Limburg

€ 1.383.200

Helmond

Helmond-De Peel

€ 1.271.700

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 2.462.100

Roermond

Midden-Limburg

€ 1.175.600

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 5.918.300

Totaal

 

€ 115.999.900

Bijlage 3b. Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond

Groningen

Groningen

€ 1.669.600

Leeuwarden

Friesland

€ 1.173.400

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 538.000

Emmen

Drenthe

€ 492.300

Zwolle

Regio Zwolle

€ 454.800

Almere

Flevoland

€ 606.900

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 325.100

Haarlem

Zuid-Kennemerland

€ 399.100

Enschede

Twente

€ 1.012.600

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 2.878.100

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 628.500

Hilversum

Gooi- en Vechtstreek

€ 191.600

Leiden

Holland Rijnland

€ 360.100

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 771.400

Amersfoort

Amersfoort

€ 224.600

Ede

Food Valley

€ 268.900

Doetinchem

Achterhoek

€ 239.600

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 345.500

Gouda

Midden-Holland

€ 147.500

Den Haag

Haaglanden

€ 1.931.400

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 702.100

Rotterdam

Rijnmond

€ 3.626.400

Tiel

Rivierenland

€ 169.100

Gorinchem

Gorinchem

€ 80.700

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 589.000

Dordrecht

Drechtsteden

€ 384.900

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 503.400

Breda

West-Brabant

€ 683.500

Goes

Zeeland

€ 404.800

Tilburg

Midden-Brabant

€ 565.400

Venlo

Noord-Limburg

€ 298.100

Helmond

Helmond-De Peel

€ 274.100

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 530.600

Roermond

Midden-Limburg

€ 253.400

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 1.275.500

Totaal

 

€ 25.000.000

Bijlage 4. Overzicht vaste bedragen voor verblijfskosten

Europees land

Bedrag per overnachting in €

Albanië

233

België

232

Bosnië en Herzegovina

130

Bulgarije

227

Cyprus

238

Denemarken

270

Duitsland

208

Estland

181

Finland

244

Frankrijk

245

Griekenland

222

Hongarije

222

Ierland

254

IJsland

261

Italië

230

Kazachstan

292

Kroatië

180

Letland

211

Litouwen

183

Luxemburg

237

Macedonië

171

Malta

205

Moldavië

173

Monaco

268

Montenegro

143

Nederland

263

Noorwegen

260

Oekraïne

316

Oostenrijk

225

Polen

217

Portugal

204

Roemenië

222

Rusland

364

Servië

158

Slowakije

205

Slovenië

180

Spanje

212

Tsjechië

230

Verenigd Koninkrijk

276

Wit-Rusland

171

Zweden

257

Zwitserland

301