Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv)

[Regeling vervallen per 01-01-2024.]
Geraadpleegd op 19-02-2025.
Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv)

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In het Besluit OM-afdoening (Stb. 2012, 150), zoals dit per 1 mei 2012 is gewijzigd, is krachtens artikel 257ba, eerste lid, Sv voor onderscheidenlijk:

  • 1) daarin aangewezen zaken betreffende misdrijven of overtredingen in de sfeer van de milieuwetgeving, voor zover die van geringe ernst of eenvoudige aard zijn (milieufeiten), en

  • 2) daarin aangewezen zaken betreffende overtredingen van waterschapskeuren, voor zover die van geringe ernst of eenvoudige aard zijn (keurfeiten)

binnen daarbij gestelde grenzen een strafbeschikkingsbevoegdheid verleend aan een aantal lichamen en personen, met een publieke taak belast. Ingevolge het tweede lid van artikel 257ba is het College van procureurs-generaal (hierna: College) belast met het toezicht op en het opstellen van richtlijnen voor het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid door de aangewezen lichamen en personen.

Deze richtlijn treedt in de plaats van de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbe-voegdheid milieu- en keurfeiten (257ba, tweede lid, Sv) die op 1 mei 2012 in werking is getreden (Stcrt. 2012, 8342).

De richtlijn bevat regels voor het gebruik van de twee in het Besluit OM-afdoening onderscheiden bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheden. Daarnaast bevat zij boetebedragen voor milieu- en keurfeiten.

De richtlijn is gericht tot de aangewezen lichamen en personen, hierna aangeduid als: bevoegd gezag.

Voor zover een bevoegd gezag het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid overeenkomstig deze richtlijn heeft gemandateerd aan een ander, dient het bevoegd gezag ervoor te zorgen dat de betrokken persoon de richtlijn eveneens in acht neemt. Deze zorgplicht ziet in het bijzonder op de wijze waarop wordt omgegaan met de hieronder te noemen contra-indicaties voor het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid, de rechtswaarborgen voor de verdachte en de boetebedragen. Bij het toezicht door het College op het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid zal dit een belangrijk aandachtspunt zijn.

1. Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Sinds 1 februari 2008 biedt het Wetboek van Strafvordering (Sv) een meervoudige grondslag voor de buitengerechtelijke afdoening van misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat, en alle overtredingen door middel van een strafbeschikking.1 Hierin kan een straf, maatregel of aanwijzing worden opgelegd. Met deze regeling heeft de wetgever beoogd de transactie als buitengerechtelijk afdoeningsmiddel geleidelijk te vervangen door de strafbeschikking. Daarom mag worden verwacht dat de strafbeschikkingsbevoegdheid het meest zal worden gebruikt voor het opleggen van een geldboete.

De wetgever onderscheidt drie soorten strafbeschikking:

  • a. de OM-strafbeschikking, uit te vaardigen door officieren van justitie (art. 257a Sv)

  • b. de politiestrafbeschikking, uit te vaardigen door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen algemeen of buitengewoon opsporingsambtenaren (art. 257b Sv)

  • c. de bestuurlijke strafbeschikking, uit te vaardigen door bij algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamen of personen, met een publieke taak belast (art. 257ba Sv).

Naar haar aard verschilt de strafbeschikking op enkele punten van een transactie. Anders dan bij de transactie het geval is, berust een strafbeschikking op een schuldvaststelling; een strafbeschikking mag alleen worden uitgevaardigd nadat is vastgesteld dat de verdachte het feit heeft begaan. Dit brengt mee dat een verdachte die in de strafbeschikking berust, achteraf niet kan beweren dat zijn schuld niet is vastgesteld.

Waar de transactie strekt tot voorkoming van vervolging, is het uitvaardigen van een strafbeschikking een daad van vervolging. Een strafbeschikking levert zonder tussenkomst van de rechter een executoriale titel op. Het procesinitiatief komt bij de verdachte te liggen: als hij het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking kan hij verzet doen, waarna de zaak alsnog in volle omvang door de strafrechter zal worden beoordeeld (art. 257e Sv).

Bij de implementatie van de Wet OM-afdoening is ervoor gekozen om het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een centrale rol te geven bij het toezenden van een strafbeschikking aan de verdachte, bij het innen van de daarbij opgelegde geldboete en bij het monitoren van de toepassing van de onderscheiden soorten strafbeschikkingen.

Om zijn uitvoerende taken goed te kunnen vervullen, dient het CJIB te beschikken over de namen en andere relevante gegevens van:

  • a. de lichamen en personen die, al dan niet krachtens mandaat, een bestuurlijke strafbeschikking kunnen uitvaardigen

  • b. de opsporingsambtenaren die ten behoeve van de tot het uitvaardigen van bestuurlijke strafbeschikkingen bevoegde lichamen of personen een proces-verbaal kunnen opmaken.

2. Bestuurlijke strafbeschikking milieufeiten

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

2.1. Bevoegd gezag

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking voor milieufeiten, waarin een geldboete wordt opgelegd, berust bij:

  • a. De directeuren van de regionale uitvoeringsdiensten (RUD)

  • b. De Colleges van gedeputeerde staten2

  • c. De dagelijkse besturen van de waterschappen

  • d. De hoofdingenieurs-directeur van de regionale en landelijke diensten van Rijkswaterstaat

  • e. De inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport

  • f. De inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

  • g. De algemeen directeur van de Belastingdienst/Douane

De datum waarop een bevoegd gezag feitelijk gebruik kan gaan maken van de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking, is afhankelijk van de reactie van het CJIB op een melding van dat bevoegd gezag dat het dit instrument wil gaan toepassen en de nodige organisatorische voorzieningen zijn getroffen.

De directeuren van de RUD’s die nog niet in werking zijn, worden door het CJIB benaderd, zodra het CJIB van het Functioneel Parket (FP) bericht heeft gekregen dat Gedeputeerde Staten (GS) voornemens is de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid op een bepaalde datum over te dragen aan de directeur van een (nieuwe) RUD in de provincie.

2.2. Mandaatbevoegdheid

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking voor milieufeiten kan door een bevoegd gezag worden gemandateerd aan één of meer functionarissen binnen de eigen organisatie, dan wel binnen een andere organisatie waarmee het bevoegd gezag een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten ten behoeve van een effectief gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid. Zo zou de directeur van een RUD voor feiten die liggen op het werkterrein van de dienst, de bevoegdheid kunnen mandateren aan een functionaris binnen de eigen dienst. Voor feiten waarvoor de directeur wel bevoegd is, maar die buiten het werkterrein van de dienst vallen – bijvoorbeeld havengerelateerde milieuovertredingen van afvalstoffenregelingen – kan ervoor worden gekozen om de bevoegdheid te mandateren aan een functionaris binnen het desbetreffende havenschap, voor zover het gaat om feiten die worden geconstateerd door opsporingsambtenaren van dat havenschap.

De bevoegdheid wordt niet gemandateerd aan opsporingsambtenaren die krachtens hun taakomschrijving zijn belast met het opsporen van strafbare feiten. Hierbij speelt de hoogte van de boete een rol. Deze ligt namelijk slechts voor één milieufeit onder de grens (€ 340,– of meer) die in artikel 10:3, vierde lid, juncto artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is gesteld voor het kunnen geven van een mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan degene die van de overtreding een rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt.3

Degene aan wie de strafbeschikkingsbevoegdheid wordt gemandateerd, dient een leidinggevende of coördinerende functie op het vlak van handhaving te vervullen en te beschikken over voldoende deskundigheid om de voorstellen van opsporingsambtenaren tot het opleggen van een boete te kunnen beoordelen op rechtmatigheid, effectiviteit en proportionaliteit. Indien in een concreet geval die functionaris buitengewoon of algemeen opsporingsambtenaar is, behoeft deze omstandigheid aan mandatering niet in de weg te staan, mits hij niet zelf krachtens zijn taakomschrijving is belast met het opsporen van strafbare feiten.4

Indien een bevoegd gezag besluit tot mandatering, dient het FP hiervan op de hoogte te worden gesteld.

2.3. In te zetten opsporingsambtenaren

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid is het bevoegd gezag primair aangewezen op processen-verbaal van buitengewoon opsporingsambtenaren, bevoegd tot opsporing van milieufeiten. De buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen in dienst zijn van of werkzaam zijn voor de organisatie van het bevoegd gezag.5 De betrokken buitengewoon opsporingsambtenaar valt in een dergelijke situatie onder het gezag van het aangewezen lichaam, dan wel de aangewezen persoon; derhalve niet onder het gezag van de officier van justitie.

Voor buitengewoon opsporingsambtenaren die niet in dienst zijn of al dan niet werkzaam zijn voor de organisatie van het bevoegd gezag, is vereist dat de betrokken buitengewoon opsporingsambtenaarkrachtens een samenwerkingsovereenkomst tussen diens werkgever en het bevoegd gezag is aangewezen om werkzaam te zijn voor dat bevoegd gezag voor het opmaken van een verkort proces-verbaal voor op de feitenlijst voorkomende milieu-overtredingen.

Hiertoe kan een nieuwe overeenkomst worden gesloten of een bestaande samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken partijen worden aangevuld. Het is van belang dat hierin in elk geval duidelijk worden omschreven:

  • het geografisch gebied en de boa’s (met aktenummer) waarop de overeenkomst betrekking heeft en wie hun direct toezichthouder is,

  • voor welke feiten van de milieufeitenlijst deze boa’s een verkort proces-verbaal ten behoeve van een bestuurlijke strafbeschikking van het bevoegd gezag kunnen opmaken, en

  • hoe wordt omgegaan met het gebruik van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen (indien van toepassing).

Een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst moet ter kennis worden gebracht van de betrokken direct toezichthouder(s) en de hoofdofficier van hetFP.

Daarnaast kunnen ook algemeen opsporingsambtenaren, zoals bedoeld in artikel 141, onder b t/m d, Sv behorend tot een algemene of bijzondere opsporingsdienst, proces-verbaal opmaken ten behoeve van de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid door een bevoegd gezag, voor zover hierover tussen dat bevoegd gezag en de desbetreffende opsporingsdienst schriftelijke afspraken zijn gemaakt, met instemming van de hoofdofficier van het FP. Bij voorkeur worden dergelijke afspraken met de politie gemaakt met het oog op een slagvaardig optreden tegen overtredingen in het buitengebied (zogenoemde ‘vrije-veldovertredingen’) of havens die een algemeen opsporingsambtenaar tijdens een surveillance of na een melding constateert. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan functionarissen belast met basispolitiezorgtaken. Daarnaast kan ook worden gedacht aan eenvoudige overtredingen die als ‘bijvangst’ van een opsporingsonderzoek van een politiemilieuteam of een bijzondere opsporingsdienst worden geconstateerd. Een eventuele samenwerkingsovereenkomst met de politie mag er echter niet toe leiden dat het opmaken van een verkort proces-verbaal ten behoeve van een bestuurlijke strafbeschikking ten koste gaat van de opsporingscapaciteit van een politiemilieuteam voor (middel)zware milieucriminaliteit.

2.4. Bevindingen van toezichthouders

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De constatering van een overtreding die in aanmerking komt voor een bestuurlijke strafbeschikking behoeft overigens niet altijd te zijn gedaan door een opsporingsambtenaar. Constateringen door een toezichthouder gedaan in het kader van zijn toezichthoudende taak, kunnen bruikbaar zijn als startinformatie voor een onderzoek door een opsporingsambtenaar en als strafrechtelijk bewijs voor de overtreding. Voorwaarde is dat de toezichthouder bij het verrichten van zijn toezichtshandelingen niet alleen de bestuursrechtelijke, maar ook de strafvorderlijke rechtswaarborgen in acht heeft genomen.

Voor een rechtmatig gebruik van toezichtsgegevens is het van belang dat toezichthouders die in het kader van de uitoefening van hun taak kunnen stuiten op overtredingen die vatbaar zijn voor een bestuurlijke strafbeschikking, goed worden geïnformeerd over de rol die zij kunnen spelen bij de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid. Zij zullen er dan rekening mee kunnen houden dat gedurende een toezichttraject aanwijzingen naar voren kunnen komen, dan wel een vermoeden kan rijzen dat de natuurlijke persoon of de rechtspersoon op wie het toezicht zich richt, tevens verdachte is of kan worden en niet meer kan worden verplicht mondeling of schriftelijk inlichtingen te geven met betrekking tot de desbetreffende overtreding(en). In dat geval zal de toezichthouder de betrokkene hierover moeten inlichten.

Zo zal de toezichthouder die met betrekking tot de desbetreffende overtreding(en) inlichtingen wil krijgen van de betrokkene, nadat een aanwijzing voor of vermoeden van een strafbaar feit naar boven is gekomen, deze, voordat hij vragen stelt, erop moeten wijzen dat hij niet verplicht is om de gewenste inlichtingen te verstrekken. Het gaat dan om vrijwillige medewerking. In dit verband kan worden gesproken van een 'bestuurlijke cautie'. De aldus verkregen informatie is dan onmiddellijk bruikbaar voor het bewijs of als startinformatie in een strafrechtelijk onderzoek.6 Voor het overige kan de toezichthouder zijn toezichttaak bij de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht blijven uitoefenen.

Mondelinge of schriftelijke verklaringen die door de betrokkene in het kader van het toezicht verplicht zijn afgelegd, voordat er sprake was van een aanwijzing of verdenking tegen hem, zijn wel bruikbaar als startinformatie of als informatie voor de toepassing van opsporingsbevoegdheden of dwangmiddelen, maar mogen niet voor het bewijs worden meegenomen. Gebruik als bewijs is dan uitsluitend mogelijk, indien de betrokkene (als verdachte) tijdens een verhoor door de behandelend buitengewoon opsporingsambtenaar ermee instemt dat die verklaringen worden opgenomen in een proces-verbaal ten behoeve van het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking, of, na te zijn gewezen op zijn zwijgrecht, verklaart dat hij blijft bij de verklaringen die hij in de fase van het toezicht heeft afgelegd.

De vereiste vrijwilligheid bij het verlenen van medewerking ziet niet op documenten, voorwerpen of ander materiaal, die bestaan onafhankelijk van de wil van de betrokkene, tevens (mogelijke) verdachte. Dergelijke informatie, bijvoorbeeld resultaten van door de betrokkene ingevolge een wettelijk voorschrift verrichte metingen van lucht- of wateremissies, mag als bewijs in een latere strafzaak tegen hem worden gebruikt, ook als zij verplicht door de betrokkene is afgegeven. In het kader van toezicht verkregen monsters of analyseresultaten ervan zijn uitsluitend bruikbaar als strafrechtelijk bewijs, indien hierbij is gehandeld overeenkomstig de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten, 2009A017 (College van procureurs-generaal, Stcrt. 2009, 14714). Ook foto’s kunnen als bewijs dienen, mits duidelijk is vastgelegd wanneer en waar zij zijn genomen.

In een dergelijk geval heeft de toezichthouder twee mogelijkheden om zijn bevindingen ter kennis te brengen van een buitengewoon opsporingsambtenaar:

  • 1) schriftelijk melden van de geconstateerde overtreding(en) aan een buitengewoon opsporingsambtenaar, met overlegging van een afschrift van zijn controlerapport. Naar aanleiding van de melding wordt de toezichthouder vervolgens als getuige gehoord over wat hij heeft waargenomen. De melding en de getuigeverklaring, alsmede door de toezichthouder overgelegde stukken worden onderdeel van het proces-verbaal.

  • 2) aangifte doen van de geconstateerde overtreding(en) bij een buitengewoon opsporingsambtenaar, met overlegging van een afschrift van zijn controlerapport. Bij de aangifte legt de opsporingsambtenaar de verklaring van de toezichthouder vast in een proces-verbaal van aangifte.

Alvorens de bevindingen van de toezichthouder voor de zaak te kunnen gebruiken, zal de buitengewoon opsporingsambtenaar het controlerapport en eventuele andere bijbehorende stukken dienen te verifiëren. De buitengewoon opsporingsambtenaar hoort, zo nodig, in aanvulling hierop de toezichthouder nogmaals als getuige. Veelal zal een bezoek ter plaatse nodig zijn. Ook zal de verdachte moeten worden gehoord.

2.5. Feitenlijst en boetebedragen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In bijlage 1 van deze richtlijn is de bij het Besluit OM-afdoening behorende lijst met milieufeiten opgenomen. De feitenlijst bestaat uit een aantal clusters met milieuovertredingen die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat de bewijsopdracht door de buitengewoon opsporingsambtenaar doorgaans betrekkelijk eenvoudig is uit te voeren. De feiten behorend tot het cluster ‘Wet hygiëne en veiligheid bad- en zweminrichtingen’, zijn overtredingen. De overige feiten, die alle vallen onder artikel 1 of 1a van de Wet op de economische delicten, zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover zij geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen. De praktijk heeft het OM geleerd dat bij economische delicten veelal sprake is van op z’n minst voorwaardelijke opzet, ook al omdat de delictsomschrijvingen geen bewijs van opzet vereisen met betrekking tot het wederrechtelijke karakter van de gedraging (kleurloos opzet). Dit ervaringsgegeven is als uitgangspunt gehanteerd bij het vaststellen van de lijst met boetebedragen voor milieufeiten.

In de feitomschrijving zelf wordt het onderscheid misdrijf/overtreding niet gemaakt, behoudens bij enkele overtredingen van de Flora- en faunawet. Uit het proces-verbaal van een economisch delict moet blijken of de geconstateerde overtreding opzettelijk of niet opzettelijk is gepleegd. Zie ook § 5, onder b.

Indien de betrokken opsporingsambtenaar op grond van zijn onderzoek tot de slotsom komt dat er voldoende bewijs is voor een opzettelijk gepleegde overtreding, kan hij vervolgens een voorstel doen aan het bevoegd gezag tot het opleggen van de boete die hiervoor staat. Echter, indien er volgens de betrokken opsporingsambtenaar geen of onvoldoende bewijs voor opzet is, wordt het opgemaakte verkort proces-verbaal ter afdoening rechtstreeks naar de betrokken regionale vestiging van het FP gestuurd. De officier van justitie kan dan zelf een strafbeschikking met een passende boete uitvaardigen, wanneer ook hij van mening is dat in het concrete geval niet sprake is van een misdrijf, maar van een overtreding.

Deze omstandigheid wordt in § 2.8, onder 3, genoemd als een contra-indicatie voor het kunnen gebruiken van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid.

Per milieufeit zijn in bijlage 1 van deze richtlijn de boetebedragen voor natuurlijke personen en/of rechtspersonen aangegeven. Het gaat telkens om vaste bedragen, d.w.z. hiervan kan niet naar boven of beneden worden afgeweken. Bij het bepalen van de boetebedragen is rekening gehouden met de gangbare strafmaat bij de afdoening van de feiten door middel van een vonnis of transactie. Dit neemt niet weg dat in een concreet geval, gelet op de feiten en omstandigheden, het aangegeven boetebedrag als niet passend kan worden beschouwd. Dan kan, na overleg met de betrokken regionale vestiging van het FP, door het bevoegd gezag worden besloten het verkort proces-verbaal rechtstreeks ter afdoening te sturen naar dat parket. Zie ook § 5, onder e.

Voor alle feiten ligt het aangegeven boetebedrag onder de in artikel 257c, tweede lid, Sv gestelde hoorgrens van € 2.000 voor een natuurlijk persoon en, voor zover het een economisch delict betreft, € 10.000 voor een rechtspersoon.

2.6. Territoriale reikwijdte bevoegdheid

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De bevoegdheid van een bevoegd gezag strekt zich uit tot alle milieufeiten uit de feitenlijst, indien binnen zijn werkgebied 7:

  • het feit is begaan,

  • de verdachte zich bevindt,

  • de verdachte natuurlijke persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft, of

  • de verdachte rechtspersoon zijn statutaire vestigingsplaats heeft.

Het ligt voor de hand dat elk bevoegd gezag het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid primair richt op de milieufeiten die passen binnen de taakomschrijving en expertise van de buitengewone opsporingsambtenaren die door hen hiervoor worden ingezet. Het is de verantwoordelijkheid van elk bevoegd gezag om, al dan niet in overleg met andere aangewezen lichamen of personen, te zorgen voor een zo goed mogelijke benutting van de beschikbare capaciteit aan buitengewoon opsporingsambtenaren. Dit laatste is temeer relevant omdat de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking milieu meebrengt dat door de milieuteams van de politie aan het merendeel van de hieronder vallende milieufeiten in beginsel geen aandacht meer zal worden gegeven. Ook is het wenselijk dat er onderling afspraken worden gemaakt over afstemming ter voorkoming van strafrechtelijk optreden door meer dan één bevoegd gezag ter zake van dezelfde overtreding.

2.7. Beleidsvrijheid binnen gestelde grenzen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De strafbeschikkingsbevoegdheid is een zelfstandige bevoegdheid van de aangewezen lichamen of personen. Zij kunnen, binnen de in het Besluit OM-afdoening gestelde grenzen, in hoge mate zelf bepalen voor welke soorten milieufeiten en in welke concrete gevallen de strafbeschikkingsbevoegdheid wordt ingezet, tenzij sprake is van één of meer van de hierna te noemen contra-indicaties, die meebrengen dat in het concrete geval niet sprake is van een ‘strafbaar feit van geringe ernst of eenvoudige aard’ (§ 2.8).

Bij het gebruik van zijn bevoegdheid dient een bevoegd gezag rekening te houden met de beginselplicht tot handhaving, geformuleerd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State,8 en, indien sprake is van een in oorsprong Europees voorschrift, de zogenoemde doelgebonden handhavingsplicht op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

In het Besluit OM-afdoening zijn grenzen gesteld aan de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor milieufeiten. De bevoegdheid blijft, om te beginnen, beperkt tot strafbare feiten die worden genoemd in bijlage II, hoofdstuk 1, van dat besluit, en dan uitsluitend, voor zover zij van geringe ernst of eenvoudige aard zijn (art. 4.3 Besluit OM-afdoening).

Van de bevoegdheid mag echter geen gebruik worden gemaakt, indien:

  • a. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een persoon die jonger is dan achttien jaar;

  • b. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een openbaar lichaam

  • c. degene onder wie één of meer voorwerpen in beslag zijn genomen, weigert afstand te doen;9

  • d. voor opsporing van het strafbare feit is internationale rechtshulp nodig;

  • e. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer andere strafbare feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijk boetebedrag voor economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of € 10.000 voor een rechtspersoon;

  • f. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer andere strafbare feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijk boetebedrag voor niet-economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon;

  • g. sprake is van aanwijzingen voor een wederrechtelijk verkregen voordeel van (vermoedelijk) meer dan € 5.000;

  • h. het strafbare feit een wederrechtelijke gedraging betreft waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

(art. 4.4 Besluit OM-afdoening).

Indien een strafbaar feit wordt geconstateerd dat weliswaar voorkomt in de lijst van milieufeiten, maar buiten de in het Besluit OM-afdoening gestelde grenzen valt, wordt het door de betrokken opsporingsambtenaar opgemaakte, al dan niet verkorte, proces-verbaal van de geconstateerde overtreding(en) rechtstreeks ingestuurd naar de ter zake hiervan bevoegde regionale vestiging van het FP.10

De onder e en f verwoorde grenzen strekken er toe dat een combinatie van op te leggen boetes steeds blijft beneden de in artikel 257c, derde lid, Sv neergelegde hoorgrens. Het bevoegd gezag heeft echter in beginsel wel de ruimte om dit te bereiken door niet voor alle geconstateerde overtredingen een boete op te leggen. Indien echter een complex van strafbare feiten met het karakter van meerdaadse samenloop11 wijst op een structureel tekortschietende naleving, is overleg met de regionale vestiging van het FP over overdracht van het proces-verbaal aangewezen.

N.B. Bij afstand van inbeslaggenomen voorwerpen moet een kennisgeving van inbeslagneming worden gestuurd naar de regionale vestiging van het FP, zodat het daar juridisch kan worden afgehandeld (art. 116, tweede lid, Sv).

2.8. Contra-indicaties voor het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Met de introductie van de bestuurlijke strafbeschikking is beoogd het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium aan te vullen met een slagvaardig in te zetten instrument bij overtredingen van geringe ernst of eenvoudige aard die een betrekkelijk beperkte inbreuk vormen op wettelijk beschermde belangen. In de praktijk kunnen overtredingen van de in de feitenlijst opgenomen wettelijke bepalingen echter, afhankelijk van de omstandigheden waaronder zij worden begaan, de mate van ernst van het feit in het licht van de door de desbetreffende regelgeving beschermde belangen of de persoonlijkheid van de overtreder zodanig uiteenlopen dat niet steeds kan worden gesproken van een overtreding van eenvoudige aard. In zo’n geval is het gewenst dat het feit wordt afgedaan door het OM of de strafrechter. Dit brengt mee dat er behoefte is aan een nadere afbakening van wat tot het bestuurlijke, respectievelijk het strafrechtelijk domein behoort. Hiertoe zijn drie clusters van contra-indicaties ontwikkeld. Deze brengen mee dat in gevallen waarin bij een concrete overtreding sprake is van een omstandigheid die toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid ongewenst maakt, de zaak ter afdoening aan het OM moet worden overgedragen.

Vanwege het brede toepassingsbereik en de grote verscheidenheid aan situaties, zijn de contra-indicaties onvermijdelijk veelal tamelijk globaal geformuleerd. Dit biedt aan de ene kant een zekere mate van flexibiliteit en beoordelingsruimte, maar kan ook onzekerheid scheppen. Het is daarom gewenst dat het bevoegd gezag, dan wel de opsporingsambtenaar die de overtreding heeft geconstateerd, in geval van twijfel of in het concrete geval van een contra-indicatie sprake is, overlegt met een parketsecretaris van de regionale vestiging van het FP, in wier ambtsgebied de overtreding is geconstateerd.

Na het constateren van een milieufeit dient telkens te worden nagegaan of één of meer van de volgende contra-indicaties van toepassing zijn:

  • 1) Er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden die de bewijsopdracht voor de opsporingsambtenaar verzwaren of wijzen op een ernstige inbreuk op beschermde belangen:

    • a. een wederrechtelijke gedraging waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt,

    • b. een wederrechtelijke gedraging met een afvalstof in niet verwaarloosbare hoeveelheden,

    • c. een wederrechtelijke gedraging in of handeling met een inrichting waar een gevaarlijke activiteit wordt verricht of waar gevaarlijke stoffen of preparaten worden opgeslagen of gebruikt, waardoor buiten die inrichting de dood van of ernstig letsel aan personen danwel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt

    • d. een wederrechtelijk verhandelen van specimens van beschermde in het wild levende dier- of plantensoorten of delen of afgeleide producten in een niet verwaarloosbare hoeveelheid van deze specimens of met een niet te verwaarlozen invloed op de instandhouding van de soort

    • e. een wederrechtelijke gedraging waardoor aanzienlijke schade wordt of dreigt te worden toegebracht aan de habitat van een beschermde dier- of plantensoort

    • f. een wederrechtelijke gedraging waardoor aanzienlijke schade wordt of dreigt te worden toegebracht aan een beschermde habitat.

    Voor het inschatten van de mate van (dreigende) schade als bedoeld onder a, c, e en f, kunnen de vermoedelijke opruimings- of herstelkosten in veel gevallen een indicator zijn.

  • 2) Er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden die wijzen op een aanmerkelijk calculerende, dan wel malafide instelling van de overtreder:

    • a. agressief of dreigend gedrag ten opzichte van een toezichthouder of opsporingsambtenaar tijdens of na de constatering van de overtreding

    • b. samenloop met één of meer milieufeiten waarvoor geen bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend

      (toelichting: dit ziet op situaties waarin kennelijk sprake is van structureel slechte naleving en een samenhangende opsporing en vervolging door het OM aangewezen is; in geval van twijfel is overleg met OM wenselijk),

    • c. samenloop met ernstige commune misdrijven, bijvoorbeeld valsheid in geschrift (art. 225 e.v. Wetboek van Strafrecht) en omkoping van ambtenaar (art. 177, 177a Wetboek van Strafrecht)

      (toelichting: in dit soort situaties is, na overleg met het OM, overdracht aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst aangewezen),

    • d. volgens de gegevens waarover de (organisatie van) het bevoegd gezag of de betrokken opsporingsambtenaar beschikt, is sprake van een meer dan incidenteel tekortschietend nalevingsgedrag (d.w.z. in een periode van vijf jaar is ten minste driemaal door een toezichthouder of een opsporingsambtenaar een relevante overtreding van omgevingsrechtelijke of economische regelgeving geconstateerd, waartegen sanctionerend is opgetreden).

  • 3) In geval van een economisch milieufeit dat in bijlage 1 is omschreven zonder dat hierbij onderscheid is gemaakt tussen de opzet- en de overtredingsvariant: er is geen of onvoldoende bewijs dat een geconstateerd economisch delict opzettelijk is begaan.

    (toelichting: zie § 2.5).

In gevallen waarin sprake is van een contra-indicatie, leent de geconstateerde milieuovertreding zich niet voor afdoening door middel van een bestuurlijke strafbeschikking, maar vraagt om afdoening door het OM. Hiertoe zal een proces- verbaal van de geconstateerde overtreding(en) dienen te worden opgemaakt dat rechtstreeks wordt gestuurd naar de ter zake hiervan bevoegde regionale vestiging van hetFP. Het verdient aanbeveling in een dergelijk geval vooraf contact op te nemen met dat parket. Dat kan onder meer uitwijzen of en, zo ja, in hoeverre met een verkort proces-verbaal kan worden volstaan.

Indien in de verzetsfase het OM constateert dat een bestuurlijke strafbeschikking is uitgevaardigd terwijl een contra-indicatie van toepassing was, kan dit voor de officier van justitie reden zijn om gebruik te maken van zijn bevoegdheid krachtens artikel 257e, achtste lid, Sv tot intrekking of wijziging van de strafbeschikking. Zie § 7.

2.9. Wie als verdachte kunnen worden aangemerkt

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor een overtreding begaan in het kader van (bedrijfsmatige) activiteiten van een rechtspersoon, kan de rechtspersoon als verdachte wordt aangemerkt. Met rechtspersoon worden in het Wetboek van Strafrecht gelijkgesteld: maatschap en vennootschap onder firma.

In gevallen waarin het bevoegd gezag van mening is dat, gelet op de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, een nadrukkelijk verwijt moet worden gemaakt aan één of meer hierbij betrokken natuurlijke personen, kan van deze hoofdregel worden afgeweken. Naast of in plaats van de rechtspersoon kan een natuurlijk persoon in drie rollen als verdachte worden aangemerkt:

  • a. als degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van de rechtspersoon,

  • b. als degene die opdracht heeft gegeven tot de verboden gedraging van de rechtspersoon,

  • c. als degene die de overtreding feitelijk heeft begaan (de materiële dader), mits het overtreden voorschrift mede is gericht tot deze persoon.12 Hiervan is in elk geval sprake als een ieder normadressaat is.

Wanneer een overtreding buiten het verband van een rechtspersoon wordt begaan, kan uitsluitend een natuurlijk persoon als verdachte worden aangemerkt. Dit is ook het geval als de overtreding is begaan in het verband van een eenmanszaak.

3. Bestuurlijke strafbeschikking keurfeiten

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

3.1. Bevoegd gezag

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking voor keurfeiten, waarin een geldboete wordt opgelegd, berust bij:

  • a. de dagelijkse besturen van de waterschappen en

  • b. de hoofdingenieurs-directeur van de regionale en landelijke diensten van Rijkswaterstaat.

De datum waarop een bevoegd gezag feitelijk gebruik kan gaan maken van de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking, is afhankelijk van de reactie van het CJIB op een melding van dat bevoegd gezag dat het dit instrument wil gaan toepassen en de nodige organisatorische voorzieningen zijn getroffen.

3.2. Mandaatbevoegdheid

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking kan worden gemandateerd aan buitengewoon opsporingsambtenaren, domein 2 van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar, uitsluitend voor zover het gaat om keurfeiten waarvoor in bijlage 2 een boetebedrag is aangegeven onder € 340,–.13

Voor bestuurlijke strafbeschikkingen voor keurfeiten met een boete van € 340,– of meer kan de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking voor keurfeiten worden gemandateerd aan één of meer functionarissen binnen de eigen organisatie met een leidinggevende of coördinerende functie op het vlak van handhaving. De desbetreffende functionaris dient te beschikken over voldoende deskundigheid om de voorstellen van opsporingsambtenaren tot het opleggen van een boete te kunnen beoordelen op rechtmatigheid, effectiviteit en proportionaliteit. Indien in een concreet geval die functionaris buitengewoon of algemeen opsporingsambtenaar is, behoeft deze omstandigheid aan mandatering niet in de weg te staan, mits hij niet zelf krachtens zijn taakomschrijving is belast met het opsporen van strafbare feiten.14

Indien een bevoegd gezag besluit tot mandatering, dient het FP hiervan op de hoogte te worden gesteld.

3.3. In te zetten opsporingsambtenaren

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor het gebruik van de strafbeschikkingsbevoegdheid is het bevoegd gezag primair aangewezen op processen-verbaal van buitengewoon opsporingsambtenaren, bevoegd tot opsporing van keurfeiten, die in dienst zijn van of werkzaam zijn voor diens organisatie.15 De betrokken buitengewoon opsporingsambtenaar valt in een dergelijke situatie onder het gezag van het aangewezen lichaam, dan wel de aangewezen persoon; derhalve niet onder het gezag van de officier van justitie.

Om als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) werkzaam te kunnen zijn voor de organisatie van het bevoegd gezag, zonder daarbij in dienst te zijn, is vereist dat de betrokken persoon:

  • a. krachtens het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen als onbezoldigd boa van de organisatie van het bevoegd gezag, of

  • b. krachtens een samenwerkingsovereenkomst tussen diens werkgever en het bevoegd gezag is aangewezen om werkzaam te zijn voor dat bevoegd gezag door het opmaken van een verkort proces-verbaal voor op de feitenlijst voorkomende keurovertredingen.

    Hiertoe kan een nieuwe overeenkomst worden gesloten of een bestaande samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken partijen worden aangevuld. Het is van belang dat hierin in elk geval duidelijk worden omschreven:

    • het geografisch gebied en de boa’s (met aktenummer) waarop de overeenkomst betrekking heeft en wie hun direct toezichthouder is,

    • voor welke feiten van de keurfeitenlijst deze boa’s een verkort proces-verbaal ten behoeve van een bestuurlijke strafbeschikking van het bevoegd gezag kunnen opmaken, en

    • hoe wordt omgegaan met het gebruik van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen (indien van toepassing).

    Een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst moet ter kennis worden gebracht van de betrokken direct toezichthouder(s) en de hoofdofficier van het FP.

3.4. Bevindingen van toezichthouders

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De constatering van een overtreding die in aanmerking komt voor een bestuurlijke strafbeschikking behoeft overigens niet altijd te zijn gedaan door een opsporingsambtenaar. Constateringen door een toezichthouder gedaan in het kader van zijn toezichthoudende taak, kunnen bruikbaar zijn als startinformatie voor een onderzoek door een opsporingsambtenaar en als strafrechtelijk bewijs voor de overtreding. Voorwaarde is dat de toezichthouder bij het verrichten van zijn toezichtshandelingen niet alleen de bestuursrechtelijke, maar ook de strafvorderlijke rechtswaarborgen in acht heeft genomen. Zie voor meer toelichting § 2.4.

3.5. Feitenlijst en boetebedragen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In bijlage 2 van deze richtlijn is de bij het Besluit OM-afdoening behorende lijst met keurfeiten opgenomen. De feitenlijst bestaat uit overtredingen van de keur die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat de bewijsopdracht door de buitengewoon opsporingsambtenaar doorgaans betrekkelijk eenvoudig is uit te voeren. De feiten zijn overtredingen.

Per keurfeit zijn in bijlage 2 van deze richtlijn de boetebedragen voor natuurlijke personen en/of rechtspersonen aangegeven. Het gaat telkens om vaste bedragen, d.w.z. hiervan kan niet naar boven of beneden worden afgeweken. Bij het bepalen van de boetebedragen is rekening gehouden met de gangbare strafmaat bij de afdoening van de feiten door middel van een vonnis of transactie. Dit neemt niet weg dat in een concreet geval, gelet op de feiten en omstandigheden, het aangegeven boetebedrag als niet passend kan worden beschouwd. Dan kan, na overleg met het betrokken arrondissementsparket, door de buitengewoon opsporingsambtenaar of het bevoegd gezag worden besloten om het verkort proces-verbaal ter afdoening te sturen naar dat parket. Zie ook § 5, onder e.

Voor alle feiten ligt het aangegeven boetebedrag onder de in artikel 257c, tweede lid, Sv gestelde hoorgrens van € 2.000 voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon.

3.6. Territoriale reikwijdte bevoegdheid

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De bevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar of bevoegd gezag strekt zich uit tot alle keurfeiten uit de feitenlijst, indien binnen zijn ambtsgebied:

  • het feit is begaan,

  • de verdachte zich bevindt,

  • de verdachte natuurlijke persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft, of

  • de verdachte rechtspersoon zijn statutaire vestigingsplaats heeft.

3.7. Beleidsvrijheid binnen gestelde grenzen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De strafbeschikkingsbevoegdheid is een zelfstandige bevoegdheid van de aangewezen lichamen of personen. Zij kunnen, binnen de in het Besluit OM-afdoening gestelde grenzen, in hoge mate zelf bepalen voor welke soorten keurfeiten en in welke concrete gevallen de strafbeschikkingsbevoegdheid wordt ingezet, tenzij sprake is van één of meer van de hierna te noemen contra-indicaties, die meebrengen dat in het concrete geval niet sprake is van een ‘strafbaar feit van geringe ernst of eenvoudige aard’ (§ 3.8).

Bij het gebruik van zijn bevoegdheid dient een buitengewoon opsporingsambtenaar of bevoegd gezag rekening te houden met de beginselplicht tot handhaving, geformuleerd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.16

In het Besluit OM-afdoening zijn grenzen gesteld aan de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor keurfeiten. De bevoegdheid blijft, om te beginnen, beperkt tot strafbare feiten die worden genoemd in bijlage II, hoofdstuk 2, van dat besluit, en dan uitsluitend, voor zover zij van geringe ernst of eenvoudige aard zijn (art. 4.3 Besluit OM-afdoening).

Van de bevoegdheid mag echter geen gebruik worden gemaakt, indien:

  • a. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een persoon die jonger is dan achttien jaar;

  • b. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een openbaar lichaam

  • c. degene onder wie één of meer voorwerpen in beslag zijn genomen, weigert afstand te doen;17

  • d. voor opsporing van het strafbare feit is internationale rechtshulp nodig;

  • e. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer andere strafbare feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijk boetebedrag voor economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of € 10.000 voor een rechtspersoon;

  • f. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer andere strafbare feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijk boetebedrag voor niet-economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon;

  • g. sprake is van aanwijzingen voor een wederrechtelijk verkregen voordeel van (vermoedelijk) meer dan € 5.000;

  • h. het strafbare feit een wederrechtelijke gedraging betreft waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

(art. 4.4 Besluit OM-afdoening).

Indien een strafbaar feit wordt geconstateerd dat weliswaar voorkomt in de lijst van keurfeiten, maar buiten de in het Besluit OM-afdoening gestelde grenzen valt, wordt het door de betrokken opsporingsambtenaar opgemaakte, al dan niet verkorte, proces-verbaal van de geconstateerde overtreding(en) rechtstreeks ingestuurd naar het ter zake hiervan bevoegde arrondissementsparket.

De onder e en f verwoorde grenzen strekken er toe dat een combinatie van op te leggen boetes steeds blijft beneden de in artikel 257c, derde lid, Sv neergelegde hoorgrens. Het bevoegd gezag heeft echter in beginsel wel de ruimte om dit te bereiken door niet voor alle geconstateerde overtredingen een boete op te leggen. Indien echter een complex van strafbare feiten met het karakter van meerdaadse samenloop18 wijst op een structureel tekortschietende naleving, is overleg met het ter zake hiervan bevoegde arrondissementsparket over overdracht van het proces-verbaal aangewezen.

N.B. Bij afstand van inbeslaggenomen voorwerpen moet een kennisgeving van inbeslagneming worden gestuurd naar het ter hiervan bevoegde arrondissementsparket, zodat het daar juridisch kan worden afgehandeld (art. 116, tweede lid, Sv).

3.8. Contra-indicaties voor het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Met de introductie van de bestuurlijke strafbeschikking is beoogd het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium aan te vullen met een slagvaardig in te zetten instrument bij overtredingen van geringe ernst of eenvoudige aard die een betrekkelijk beperkte inbreuk vormen op wettelijk beschermde belangen. In de praktijk kunnen overtredingen van de in de feitenlijst opgenomen wettelijke bepalingen echter, afhankelijk van de omstandigheden waaronder zij worden begaan, de mate van ernst van het feit in het licht van de door de desbetreffende regelgeving beschermde belangen of de persoonlijkheid van de overtreder zodanig uiteenlopen dat niet steeds kan worden gesproken van een overtreding van eenvoudige aard. In zo’n geval is het gewenst dat het feit wordt afgedaan door het OM of de strafrechter. Dit brengt mee dat er behoefte is aan een nadere afbakening van wat tot het bestuurlijke, respectievelijk het strafrechtelijk domein behoort. Hiertoe zijn enkele contra-indicaties ontwikkeld. Deze brengen mee dat in gevallen waarin bij een concrete overtreding sprake is van een omstandigheid die toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid ongewenst maakt, de zaak ter afdoening aan het OM moet worden overgedragen.

Hieronder volgen de voor de keurfeiten relevante contra-indicaties. Vanwege het brede toepassingsbereik en de grote verscheidenheid aan situaties, zijn die onvermijdelijk veelal tamelijk globaal geformuleerd. Dit biedt aan de ene kant een zekere mate van flexibiliteit en beoordelingsruimte, maar kan ook onzekerheid scheppen. Het is daarom gewenst dat het bevoegd gezag, dan wel de opsporingsambtenaar die de overtreding heeft geconstateerd, in geval van twijfel of in het concrete geval een contra-indicatie wordt vervuld, overlegt met een parketsecretaris van het arrondissementsparket, in wiens ambtsgebied de overtreding is geconstateerd.

Na het constateren van een keurfeit dient telkens te worden nagegaan of sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden, die een contra-indicatie opleveren:

  • 1. agressief of dreigend gedrag ten opzichte van een toezichthouder of opsporingsambtenaar tijdens of na de constatering van de overtreding,

  • 2. samenloop met één of meer milieu- of keurfeiten waarvoor geen bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend,

  • 3. samenloop met enstige commune misdrijven, bijvoorbeeld valsheid in geschrift (art. 225 Wetboek van Strafrecht) en omkoping van ambtenaar (art. 177, 177a Wetboek van Strafrecht),

  • 4. volgens de gegevens waarover de (organisatie van) het bevoegd gezag of de betrokken opsporingsambtenaar beschikt, is sprake van een meer dan incidenteel tekortschietend nalevingsgedrag (d.w.z. in een periode van vijf jaar is ten minste driemaal door een toezichthouder of een opsporingsambtenaar een relevante overtreding van omgevingsrechtelijke of economische regelgeving geconstateerd, waartegen sanctionerend is opgetreden).

In gevallen waarin sprake is van een contra-indicatie, leent de geconstateerde keurovertreding zich niet voor afdoening door middel van een bestuurlijke strafbeschikking, maar vraagt om afdoening door het OM. Hiertoe zal een proces- verbaal van de geconstateerde overtreding(en) dienen te worden opgemaakt dat rechtstreeks wordt gestuurd naar de ter zake hiervan bevoegde arrondissementsparket. Het verdient aanbeveling in een dergelijk geval vooraf contact op te nemen met dat parket. Dat kan onder meer uitwijzen of en, zo ja, in hoeverre met een verkort proces-verbaal kan worden volstaan.

Indien in de verzetsfase het OM constateert dat een bestuurlijke strafbeschikking is uitgevaardigd terwijl een contra-indicatie van toepassing was, kan dit voor de officier van justitie reden zijn om gebruik te maken van zijn bevoegdheid krachtens artikel 257e, achtste lid, Sv tot intrekking of wijziging van de bestuurlijke strafbeschikking. Zie § 7.

3.9. Wie als verdachte kunnen worden aangemerkt

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor een toelichting wie als verdachte kunnen worden aangemerkt wordt verwezen naar § 2.9.

4. Combinatie met bestuursrechtelijke sanctiebevoegdheid

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De bestuurlijke strafbeschikking is een strafrechtelijk boete-instrument in handen van bestuurlijke functionarissen. Het instrument heeft een punitief karakter. Daarmee onderscheidt de bestuurlijke strafbeschikking zich van bestuursrechtelijke sanctiebevoegdheden als de last onder bestuursdwang of de bestuurlijke dwangsom en, in bepaalde gevallen, een intrekking van een begunstigende beschikking19, zogenaamde herstelsancties.

Voor de feiten waarvoor een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, kan tevens een bestuursrechtelijke herstelsanctie als een last onder bestuursdwang of dwangsom worden opgelegd. De toekenning van de strafbeschikkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om per overtreding te bekijken welke sanctie of combinatie van sancties in het concrete geval het meest effectief en passend is. Hiermee kan het complementaire karakter van beide soorten sancties goed tot zijn recht komen.

Sommige feiten lenen zich niet voor een herstelsanctie, bijvoorbeeld het niet tijdig melden van een ongewoon voorval of een eenmalige afvalwaterlozing waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. In dit geval ligt de keuze voor uitsluitend de bestuurlijke strafbeschikking voor de hand. In gevallen waarin de overtreding nog niet is beëindigd of de gevolgen nog kunnen worden beperkt of ongedaan gemaakt, zal een combinatie van een bestuurlijke strafbeschikking en last onder bestuursdwang vaak het meest aangewezen zijn. Hierbij kan o.a. worden gedacht aan een afvaltransport zonder de juiste documenten of informatie, een voortgaande afvalwaterlozing in strijd met de voorschriften of een nog niet beëindigde illegale ontgronding of grondwateronttrekking. Ook een combinatie met een last onder dwangsom kan onder omstandigheden passend zijn; bijvoorbeeld wanneer in een badinrichting gedurende de openstelling niet in voldoende mate toezicht wordt uitgeoefend of voorgeschreven keuringen van apparaten of metingen niet met de juiste frequentie worden uitgevoerd.

Van het bevoegd gezag wordt daarom verwacht dat bij de hantering van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid de vraag of een combinatie met een herstelsanctie in het concrete geval aangewezen is, telkens nadrukkelijk aandacht krijgt en wordt beantwoord.

Als algemene regel kan worden gehanteerd dat een bevoegd gezag voor de feiten die genoemd zijn in de bijlage, naast een bestuurlijke strafbeschikking, ook een herstelsanctie oplegt wanneer een overtredig voortduurt en de gevolgen van die overtreding beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.

5. Waarborgen bij uitvaardigen bestuurlijke strafbeschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Teneinde de rechtmatigheid van een strafbeschikking te kunnen waarborgen, mag zij uitsluitend worden uitgevaardigd met inachtneming van de onderstaande strafvorderlijke vereisten.

a. Verklaring van de verdachte

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Vóór de afsluiting van het opsporingsonderzoek dient de betrokken opsporingsambtenaar degene die wordt verdacht van de overtreding, in de gelegenheid te stellen om een verklaring af te leggen over het geconstateerde feit, nadat hem de cautie is gegeven. Dit wil zeggen dat hem of haar wordt meegedeeld dat er geen plicht is om over de overtreding een verklaring af te leggen of op door de opsporingsambtenaar gestelde vragen antwoord te geven. De verklaring wordt vastgelegd in het proces-verbaal, dat door de opsporingsambtenaar op ambtseed/-belofte wordt opgemaakt en ondertekend.

Indien de overtreding kan worden toegerekend aan een rechtspersoon, dient namens de rechtspersoon iemand te worden gehoord die gerechtigd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

Als de verdachte niet de gelegenheid is geboden tot het afleggen van een verklaring of aan de verdachte niet voor het verhoor de cautie is gegeven, mag er geen strafbeschikking worden uitgevaardigd.

b. Bewijsregels

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor alle bestanddelen van het strafbare feit moet er voldoende bewijs zijn, anders mag er geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Het is de taak van de opsporingsambtenaar die de overtreding heeft geconstateerd, om het bewijs te vergaren en in een onder ambtseed/ -belofte op te maken proces-verbaal vast te leggen. Ten aanzien van feiten die vallen onder artikel 1 of 1a van de Wet op de economische delicten, zal uit het proces-verbaal duidelijk moeten blijken of en, zo ja, in hoeverre zij opzettelijk zijn begaan. Ook zal aan de hand van het proces-verbaal moeten kunnen worden beoordeeld of de voor de bewijsvergaring ingezette opsporingsbevoegdheden rechtmatig zijn toegepast, d.w.z. niet in strijd met het Wetboek van Strafvordering of de Wet op de economische delicten.

c. Schuldvaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Op basis van het proces-verbaal van de behandelend opsporingsambtenaar moet de schuld van de verdachte kunnen worden vastgesteld. Een strafbeschikking mag niet worden uitgevaardigd wanneer het strafbare feit niet aan de overtreder kan worden verweten. Indien er twijfel bestaat over diens schuld, mag er geen strafbeschikking worden uitgevaardigd.

d. Horen van de verdachte door bevoegd gezag

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Er is geen verplichting voor het bevoegd gezag om de verdachte te horen voordat een bestuurlijke strafbeschikking wordt uitgevaardigd.

In gevallen waarin het voornemen bestaat een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen in combinatie met een bestuursrechtelijke sanctiebeschikking waarover de betrokkene op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet worden gehoord, is het echter wel gewenst dat hij dan tevens als verdachte wordt gehoord over de bestuurlijke strafbeschikking. In dit geval zijn de procedurevoorschriften voor het horen in de Algemene wet bestuursrecht leidend. Wel zal in dat geval aan de verdachte de cautie moeten worden gegeven. Tevens is het wenselijk dat van het horen een schriftelijk verslag wordt opgemaakt. Dit dient bij het proces-verbaal te worden gevoegd.

e. Evenredigheid

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Wanneer het voornemen bestaat een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen, zal telkens moeten worden beoordeeld of het opleggen van de in de feitenlijst aangegeven hoogte van de geldboete in het concrete geval evenredig is in verhouding tot de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de overtreding voor de overtreder zelf. Van het uitvaardigen van een strafbeschikking zal in elk geval moeten worden afgezien indien:

  • a. de overtreding een zo geringe inbreuk op de rechtsorde is of zo weinig schade heeft veroorzaakt, dat de voor het feit vastgestelde geldboete onevenredig hoog is in verhouding tot wat heeft plaatsgevonden, of

  • b. het feit, door samenwerking van meer dan één persoon gepleegd, op zichzelf wel ernstig genoeg is voor een geldboete, maar het aandeel van de verdachte daarin zo gering is, dat de voor het feit vastgestelde geldboete onevenredig zwaar zou zijn,

  • c. de verdachte door de overtreding zelf ernstige financiële schade, rechtstreeks uit het feit voortvloeiend of door verplichte schadevergoeding, lijdt of heeft geleden, dat de voor het feit vastgestelde geldboete onevenredig hoog is in verhouding tot die schade.

f. Ne bis in idem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Er kan niet tweemaal een strafbeschikking worden uitgevaardigd voor hetzelfde feit. Wanneer iemand gelijktijdig twee of meer overtredingen pleegt, kan hij wel voor beide afzonderlijk worden gestraft, mits:

  • de som van de boetes voor economische milieufeiten niet hoger is dan € 2.000 (natuurlijk persoon), onderscheidenlijk € 10.000 (rechtspersoon) of

  • de som van de boetes voor niet-economische milieufeiten niet hoger is dan € 2.000 (natuurlijk persoon of rechtspersoon) of

  • de som van de boetes voor keurfeiten niet hoger is van € 1.500 (natuurlijk persoon), onderscheidenlijk € 2.000 (rechtspersoon).

Soms kan bij overtreding van twee of meer voorschriften toch sprake zijn van hetzelfde feit. Dit is soms lastig vast te stellen.

Drie situaties kunnen worden onderscheiden:

  • a. één gedraging valt ‘automatisch’ onder verschillende strafbepalingen (eendaadse samenloop).

    In dit geval moeten de overtredingen worden behandeld als één feit. Er wordt één boete opgelegd. Indien het boetebedrag voor de te onderscheiden strafbepalingen in de feitenlijst verschilt, wordt gekozen voor de hoogste boete.

  • b. verschillende gedragingen worden gelijktijdig verricht zonder dat sprake is van een inhoudelijke samenhang (meerdaadse samenloop20).

    In dit geval worden de overtredingen behandeld als afzonderlijke feiten waarvoor afzonderlijke boetes worden opgelegd.

  • c. verschillende gedragingen worden gelijktijdig verricht onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid en de wezenlijke samenhang in het handelen en in de schuld van de dader, dat sprake is van hetzelfde feit.

    Nadat is vastgesteld wat het feit is, wordt de hierbij behorende boete opgelegd.

    Aangesloten moet worden bij de jurisprudentie over artikel 68 Wetboek van Strafrecht.

6. Grondslag: proces-verbaal van opsporingsambtenaar

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De grondslag voor een bestuurlijke strafbeschikking is een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar die bevoegd is tot de opsporing van de feiten genoemd in de milieufeitenlijst of de keurfeitenlijst. Tevens moet de opsporingsambtenaar bij het CJIB zijn aangemeld door een bevoegd gezag als een persoon die processen-verbaal ten behoeve van het uitvaardigen van bestuurlijke strafbeschikkingen voor milieufeiten en/of keurfeiten kan opmaken.

Voor aanmelding bij het CJIB komen allereerst in aanmerking buitengewoon opsporingsambtenaren behorend tot domein 2 of domein 6, voorzover het de Douane betreft, van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar, die in dienst zijn van of werkzaam zijn voor de organisatie van een bevoegd gezag (zie § 2.1 en 3.1). Zij zijn op grond van hun akte van opsporing bevoegd tot de opsporing van alle feiten van de milieufeitenlijst en van alle feiten van de keurfeitenlijst. Indien er een samenwerkingsovereenkomst is tussen het bevoegd gezag en de politie of een bijzondere opsporingsdienst kunnen ook algemeen opsporingsambtenaren bij het CJIB worden aangemeld.

Voor het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking kan worden volstaan met het opmaken van een verkort proces-verbaal op het hiervoor door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde standaardformulier (zogenoemde ‘combibon’). Hierin wordt op hoofdzaken het bewijs voor de overtreding en de schuld van de verdachte beschreven. Ook de door de verdachte afgelegde verklaring maakt hiervan deel uit.

Dit proces-verbaal heeft een drieledige functie:

  • a. kennisgeving van bekeuring aan de verdachte,

  • b. onderbouwing van het voorstel aan het bevoegd gezag tot het opleggen van een boete,

  • c. informatiebron voor het CJIB ten behoeve van het verzenden van een bestuurlijke strafbeschikking.

Voor het geval tegen een bestuurlijke strafbeschikking voor milieu- of keurfeiten verzet wordt gedaan door de verdachte of sprake is van mislukte executie van de strafbeschikking, dient de betrokken opsporingsambtenaar in elk geval afzonderlijk vast te leggen en te bewaren:

  • indien aanwezig: startinformatie, bijvoorbeeld een rapport van een toezichthouder of een melding,

  • een overzicht van de verrichte opsporingshandelingen en

  • eventueel vergaarde aanvullende gegevens met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, en de instelling (bijv. aanmerkelijk calculerend) of bijzondere gedragingen van de verdachte

  • in de gevallen waarin de verdachte door het bevoegd gezag is gehoord over een voornemen tot het uitvaardigen van een bestuurlijke strafbeschikking: het verslag hiervan.

De resultaten van verrichte opsporingshandelingen met betrekking tot natuurlijke personen die als verdachte of getuige betrokken zijn geweest bij een feit waarvoor een proces-verbaal ten behoeve van een bestuurlijke strafbeschikking is opgemaakt, zijn gegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarom wordt van het bevoegd gezag verwacht dat het toereikende maatregelen treft ter voldoening aan de toepasselijke bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens met betrekking tot het registreren of anderszins bewaren van die gegevens.

7. Verzet

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Wanneer een verdachte verzet doet tegen een bestuurlijke strafbeschikking voor milieu- of keurfeiten wordt het bevoegd gezag dat de strafbeschikking heeft uitgevaardigd daarvan door het CJIB op de hoogte gebracht. Dan wordt verzocht om een uitgewerkt proces-verbaal. Nadat het CJIB het uitgewerkte proces-verbaal van het bevoegd gezag heeft ontvangen, draagt het CJIB de zaak (inclusief het uitgewerkte proces-verbaal) ter behandeling over aan de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM).21

Dit laat onverlet dat tijdens de behandeling van het verzet kan blijken dat de officier van justitie of de strafrechter behoefte heeft aan een aanvullend proces-verbaal.

Een besluit tot intrekking van een bestuurlijke strafbeschikking wordt niet genomen door de officier van justitie zonder voorafgaand overleg met het bevoegd gezag.

Het betrokken bevoegd gezag krijgt bericht over de afloop van de behandeling van het verzet.

8. Informatieverstrekking

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Openbaarheid

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De openbaarheid van een strafbeschikking is geregeld in artikel 257h Sv. Zo wordt in het tweede lid bepaald dat ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman de officier van justitie kan verzoeken om verstrekking van een afschrift. Aan dit verzoek dient in beginsel te worden voldaan. Verstrekking blijft alleen achterwege, indien naar het oordeel van de officier van justitie ter bescherming van de belangen van degenen ten aanzien waarvan de strafbeschikking is uitgevaardigd of van de derden die in de strafbeschikking worden genoemd, geheel of gedeeltelijk moet worden geweigerd. In dat laatste geval kan een geanonimiseerd afschrift worden verstrekt.

Aangezien de wetgever hierbij kennelijk het oog heeft gehad op strafbeschikkingen die door of onder verantwoordelijkheid van een officier van justitie zijn verstrekt, en bij een bestuurlijke strafbeschikking de officier van justitie niet betrokken is, tenzij de verdachte hiertegen verzet heeft gedaan, ligt het in de rede dat, het betrokken bevoegd gezag beslist op een verzoek tot verstrekking van een afschrift van een bestuurlijke strafbeschikking, naar analogie van de regeling van artikel 257h, tweede lid, Sv.

Indien binnen veertien dagen geen afschrift, dan wel een geanonimiseerd afschrift wordt verstrekt, kan de verzoeker een klaagschrift indienen bij de officier van justitie. Het klaagschrift en de processtukken dienen in dat geval onverwijld ter kennis worden gebracht van de rechtbank (art. 257h, derde lid, Sv). Zo nodig, zal de officier van justitie het bevoegd gezag verzoeken om verstrekking van processtukken.

Kennisneming van alle processtukken

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Met de uitreiking van een kennisgeving van bekeuring door de betrokken opsporingsambtenaar krijgt de verdachte de beschikking over het opgemaakte verkort proces-verbaal. Daarbij dient hem tevens mede te worden gedeeld dat het CJIB tevens een bedrag van € 7,– aan administratiekosten in rekening brengt.

Ingeval een verdachte verzet doet tegen de opgelegde boete, heeft hij recht op inzage van alle processtukken (art. 33 Sv). Een verzoek hiertoe kan worden gericht aan het parket dat op de bestuurlijke strafbeschikking is vermeld.

9. Toezicht

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Het College is belast met toezicht op het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid. Dit toezicht zal primair worden gericht op de rechtmatigheid van de toepassing en de kwaliteit van processen-verbaal. Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid en werking van de regeling in het licht van de doelstellingen ervan. Met het oog op een goede vervulling van deze taak wordt mandaat verleend aan:

  • a. de hoofdofficier van justitie van het FP tot het uitoefenen van het toezicht op het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor milieufeiten en

  • b. de hoofdofficieren van de arrondissementsparketten tot het uitoefenen van het toezicht op het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor keurfeiten.

Van de betrokken hoofdofficieren wordt verwacht dat zij ten minste eenmaal per jaar aan het College schriftelijk verslag doen van hun bevindingen.

Het is aan de betrokken hoofdofficieren om zelf te bepalen hoe zij op een doelmatige wijze een goed beeld kunnen krijgen van de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid door of namens het bevoegd gezag. Bij het toezicht met betrekking tot de bestuurlijke strafbeschikking keurfeiten is enigerlei vorm van onderlinge afstemming om twee redenen echter wenselijk. Het territoir van een bevoegd gezag is namelijk soms groter is dan dat van een arrondissementsparket. Bovendien kan het nuttig zijn om de toezichtbevindingen van de arrondissementsparketten op bepaalde punten te kunnen vergelijken.

Belangrijke bronnen van informatie voor het toezicht zijn de gegevens van het CJIB over de instroom van aanleverende instanties, de tenuitvoerlegging van bestuurlijke strafbeschikkingen, en ervaringen en inzichten die tijdens de verzetsfase worden verkregen. Daarnaast kunnen gesprekken met het bevoegde gezag of diens medewerkers nuttige informatie opleveren over de uitvoerbaarheid van de regeling, met inbegrip van de richtlijnen van het College, en over de samenwerking tussen het bevoegd gezag en het OM. Deze gesprekken kunnen ook worden benut voor het van gedachten wisselen over de bij het toezicht door het OM gedane bevindingen ten aanzien van het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid en de kwaliteit van bestuurlijke strafbeschikkingen en de hieraan ten grondslag liggende processen-verbaal, mede in het licht van de wettelijke eisen en de richtlijnen van het College.

De resultaten van het toezicht kunnen, om te beginnen, leiden tot adviezen tot verbetering van de uitvoeringspraktijk bij zowel het bevoegd gezag als het OM en het CJIB. Daarnaast kunnen zij aanleiding geven tot een advies aan de Minister van Veiligheid en Justitie tot aanpassing van de regelgeving. In het uiterste geval zal een hoofdofficier gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot het tijdelijk intrekken van de bevoegdheid van een bevoegd gezag, overeenkomstig artikel 4.5 van het Besluit OM-afdoening.

10. Overgangsperiode

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Na de inwerkingtreding van het gewijzigde Besluit OM-afdoening zal het, naar verwachting, enige tijd kunnen duren voordat de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid door alle aangewezen lichamen en personen wordt toegepast. Om te voorkomen dat als gevolg hiervan aan processen-verbaal opgemaakt door een buitengewoon opsporingsambtenaar (domein 2) voor in de feitenlijst opgenomen overtredingen, geen passend vervolg zou kunnen worden gegeven, kunnen deze processen-verbaal tot uiterlijk 1 januari 2014 worden gestuurd naar het betrokken parket. Dit zal deze strafzaken op de tot nu gebruikelijke wijze beoordelen en afdoen.22

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

       

Feit

Overtreden artikel

Tarief in euro per feit en categorie

           

1

2

       

Bestuurlijke strafbeschikking milieu

     
       

Categorie-indeling F:

     
       

1- Natuurlijk persoon;

     
       

2- Rechtspersoon.

     
       

Nummers BM 001 – BM 010 en BM 612 – BM 613: Wet Milieubeheer

     
       

zich niet houden aan de voorschriften bij de inzamelvergunning

     

*

BM

001

a

zich hebben ontdaan van afvalstoffen, door die afvalstoffen – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen en/of te verbranden: 1-5 m3

10.2 Wm

 

3.000

*

BM

001

b

zich hebben ontdaan van afvalstoffen, door die afvalstoffen – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen en/of te verbranden: 5-10 m3

10.2 Wm

 

6.000

*

BM

003

 

zich door afgifte aan een ander hebben ontdaan van bedrijfsafvalstoffen; max. 10 m3

10.37 lid 1 Wm

750

3.000

*

BM

004

 

niet registreren van één of meer gegevens als bedoeld in artikel 10.38 lid 1 Wet milieubeheer bij afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

10.38 lid 1 Wm

1.000

2.000

*

BM

005

 

geen melding maken met betrekking tot afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen aan het bevoegd gezag

10.38 lid 3 Wm

1.000

2.000

*

BM

006

 

niet verstrekken van een begeleidingsbrief, welke ten minste de gegevens bevat die zijn genoemd in art. 10.39 lid 1 onder a en 10.38 lid 1 van de Wet milieubeheer bij afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke stoffen aan een persoon als bedoeld in art. 10.37 lid 2 onder a tot en met e Wet milieubeheer

10.39 lid 2 Wm

1.000

2.000

*

BM

007

 

niet melden van afgifte van bedrijfsafvalstoffen aan het bevoegd gezag door een persoon als bedoeld in art. 10.37 lid 2 onder a of b van de Wet milieubeheer

10.40 lid 1 Wm

1.000

2.000

*

BM

008

 

in ontvangst nemen van bedrijfsafvalstoffen door een persoon als bedoeld in art. 10.40 lid 1 Wet milieubeheer zonder dat daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in art. 10.39 lid 1 onder a en b Wet milieubeheer worden verstrekt

10.40 lid 2 Wm

1.000

2.000

*

BM

009

 

tijdens het vervoer van bedrijfsafvalstoffen geen begeleidingsbrief als bedoeld in art. 10.39 Wet milieubeheer aanwezig hebben, zolang degene die afvalstoffen onder zich heeft

10.44 lid 1 Wm

1.000

2.000

*

BM

010

 

bedrijfsafvalstoffen inzamelen zonder vermelding op een lijst van inzamelaars

10.45 lid 1 onder a Wm

1.000

2.000

*

BM

612

 

zich niet houden aan de voorschriften bij de inzamelvergunning

18.18 Wm jo 10.49 lid 2 Wm

750

2.000

*

BM

613

 

zonder vermelding als vervoerder en/of handelaar en/of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars, tegen vergoeding vervoeren voor anderen en/of verhandelen en/of bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen

10.55 lid 1 Wm

750

2.000

               
       

Nummers BM 030, BM 034, BM 036 – BM 037, BM 042, BM 636 – BM 638 en BM 710: Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)

     

*

BM

030

 

overbrengen van afvalstoffen zonder de betrokken bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van een – wegens onvoorziene omstandigheden benodigde – routewijziging bij een algemene kennisgeving

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 13 lid 2 EVOA

1.200

1.200

*

BM

034

 

overbrengen van afvalstoffen terwijl het vervoersdocument niet volledig of onjuist is ingevuld of niet is ondertekend door de kennisgever

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder a EVOA

1.200

1.200

*

BM

036

 

overbrengen van afvalstoffen waarbij het transport van afvalstoffen op een andere dan de opgegeven transportdatum plaatsvindt

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder b EVOA

1.200

1.200

*

BM

037

 

overbrengen van afvalstoffen waarbij het vervoer niet vergezeld gaat van de juiste documenten (vervoersdocument, de afschriften van het kennisgevingsdocument met de schriftelijke toestemmingen en de voorwaarden die door de betrokken bevoegde autoriteiten respectievelijk zijn verleend en gesteld)

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder c, tweede volzin EVOA

1.800

5.000

*

BM

042

 

niet gedurende ten minste 5 jaar door de kennisgever en/of de ontvanger en/of de inrichting die de afvalstoffen heeft ontvangen, bewaren van aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de overbrenging van afvalstoffen

10.56 Wm i.v.m. 5 Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen

1.700

1.700

*

BM

636

 

niet gedurende drie jaar door de kennisgever, de ontvanger, de inrichting die de afvalstoffen heeft ontvangen, bewaren van aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de kennisgeving van een transport

10.60 lid 7 onder a Wm ivm art. 20 lid 1 EVOA

1.700

1.700

*

BM

637

 

niet gedurende drie jaar bewaren van de uit hoofde van artikel 18 lid 1 EVOA verstrekte informatie door de opdrachtgever, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt

10.60 lid 7 onder a Wm ivm art. 20 lid 2 EVOA

1.700

1.700

*

BM

638

 

overbrengen van groene lijst afvalstoffen voor nuttige toepassing zonder of met onvolledige bijlage VII informatie

10.60 lid 2 Wm ivm 2 lid 35 sub g onder iii EVOA

1.800

3.000

*

BM

710

 

het niet voorhanden hebben van een juridisch bindend contract bij aanvang van de overbrenging

10.60 lid 5 sub a Wm ivm 18 lid 2 EVOA

750

750

               
       

Nummers BM 012 – BM 015: Besluit beheer autowrakken

     

*

BM

012

a

als producent en/of importeur van voertuigen die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld geen zorg dragen voor: een landelijk dekkend innamesysteem voor autowrakken

8 sub a Besluit beheer autowrakken

1.500

5.000

*

BM

012

b

als producent en/of importeur van voertuigen die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld geen zorg dragen voor: het om niet kunnen afgeven van autowrakken

8 sub b Besluit beheer autowrakken

1.500

5.000

*

BM

012

c

als producent en/of importeur van voertuigen die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld geen zorg dragen voor: het opzetten van een verwerkingssysteem voor autowrakken

8 sub c Besluit beheer autowrakken

1.500

5.000

*

BM

013

 

als producent en/of importeur van voertuigen niet binnen dertien weken nadat dit besluit op hem van toepassing is geworden, aan Onze Minister mededeling doen over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de verplichtingen

12 lid 1 Besluit beheer autowrakken

1.500

5.000

*

BM

014

 

als producent en/of importeur van voertuigen niet de verplichtingen uitvoeren overeenkomstig de mededeling, zoals Onze Minister daarmee heeft ingestemd

14 Besluit beheer autowrakken

1.500

5.000

*

BM

015

 

als producent en/of importeur van voertuigen niet voor 1 augustus van elk jaar aan Onze Minister een verslag zenden over de uitvoering van de verplichtingen in het voorafgaande kalenderjaar

15 lid 1 Besluit beheer autowrakken

1.500

5.000

               
       

Nummer BM 016: Besluit beheer batterijen en accu's 2008

     

*

BM

016

 

als producent en/of fabrikant van batterijen en/of accu’s niet binnen dertien weken nadat de Regeling beheer batterijen en accu’s 2008 op hem van toepassing is geworden, mededeling doen aan Onze Minister

2 lid 1 Besluit beheer batterijen en accu’s 2008

1.500

5.000

               
       

Nummers BM 017 – BM 021: Regeling beheer batterijen en accu's 2008

     

*

BM

017

 

als producent van draagbare batterijen en/of accu’s geen zorg dragen voor een inzamelingssysteem dat de eindgebruikers in staat stelt om zich in hun nabijheid kosteloos op een in voldoende mate toegankelijk inzamelpunt in Nederland van die draagbare batterijen en accu’s te ontdoen

5 lid 1 Regeling beheer batterijen en accu’s 2008

1.500

5.000

*

BM

018

 

als producent van draagbare batterijen en/of accu’s geen zorg dragen voor een systeem voor de verwerking en de recycling als materiaal van afgedankte batterijen en accu’s

7 lid 1 sub a Regeling beheer batterijen en accu’s 2008

1.500

5.000

*

BM

019

 

als producent van draagbare batterijen en/of accu's niet zorgen dat die batterijen en/of accu’s en/of batterijpakken zijn voorzien van het symbool, bedoeld in bijlage II, van richtlijn 2006/66/EG (afvalcontainer met kruis)

9 lid 1 sub a Regeling beheer batterijen en accu’s 2008

1.500

5.000

*

BM

020

 

als producent van draagbare batterijen en/of accu’s zich niet laten registreren bij de Minister van Infrastructuur en Milieu

12 Regeling beheer batterijen en accu’s 2008

1.500

5.000

*

BM

021

 

als fabrikant en/of producent van draagbare batterijen en/of accu’s niet voor 1 augustus van elk jaar aan de Minister van Infrastructuur en Milieu een verslag zenden

13 lid 1 Regeling beheer batterijen en accu’s 2008

1.500

5.000

               
       

Nummers BM 025, BM 500 en BM 618 – BM 621: Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

     

*

BM

025

a

als producent van elektrische/elektronische apparatuur de door hem geproduceerde elektrische/elektronische apparatuur niet voorzien van: een symbool zoals opgenomen is in bijlage IV bij richtlijn nr. 2002/96/EG (afvalcontainer met kruis)

15 lid 1 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1.500

5.000

*

BM

025

c

als producent van elektrische/elektronische apparatuur de door hem geproduceerde elektrische/elektronische apparatuur niet voorzien van: een aanduiding waaruit blijkt dat het apparaat na 13 augustus 2005 op de markt is gebracht

16 lid 4 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1.500

5.000

*

BM

500

 

als distributeur bij het ter beschikking stellen van een nieuw product, een soortgelijk na gebruik vrijgekomen product – zijnde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur – van particuliere huishoudens, dat hem wordt aangeboden niet ten minste om niet innemen

4 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

250

500

*

BM

618

a

verwerken van ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zonder conformiteitsverklaring

11 lid 2 sub d Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur jo 9.5.2 Wet milieubeheer

1.000

2.500

*

BM

618

b

verwerken van ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur in strijd met de WEEELABEX Standard

11 lid 2 sub d Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur jo 9.5.2 Wet milieubeheer

1.000

2.500

*

BM

619

 

als producent van elektrische en/of elektronische apparatuur zich niet melden bij het register

19 lid 1 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1.500

5.000

*

BM

620

 

als producent en/of zijn gemachtigde niet de in deel A van bijlage X bij de richtlijn nr. 2012/19/EU genoemde informatie verstrekken bij de registratie en/of niet actueel houden van de informatie

19 lid 2 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1.500

5.000

*

BM

621

 

als producent en/of zijn gemachtigde niet de in deel B van bijlage X bij de richtlijn nr. 2012/19/EU genoemde informatie voor 1 mei over het voorafgaande kalenderjaar verstrekken aan het register

19 lid 3 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1.500

5.000

               
       

Nummer BM 622 – BM 627: Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

     

*

BM

622

 

het in de handel brengen van elektrische en/of elektronische apparatuur, met inbegrip van kabels en/of reserveonderdelen voor het repareren en/of hergebruiken en/of het aanpassen van de functionele aspecten en/of het verbeteren van de capaciteit ervan, indien deze in bijlage II van richtlijn nr. 2011/65/EU opgenomen stoffen bevat, waarbij in een homogeen materiaal de in bedoelde bijlage II genoemde maximale concentratiewaarden worden overschreden

3 lid 1 Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

1.500

5.000

*

BM

623

 

als fabrikant die elektrische en/of elektronische apparatuur in de handel brengt geen EU-conformiteitsverklaring opstellen als bedoeld in artikel 10 Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, wanneer met de onder artikel 4 lid b bedoelde procedures is aangetoond dat de elektrische en elektronische apparatuur voldoet aan de toepasselijke eisen

4 lid 1 c Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

1.000

3.000

*

BM

624

 

als fabrikant niet tenminste 10 jaar nadat apparatuur in de handel is gebracht de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring van elektrische en elektronische apparatuur bewaren

4 lid 3 Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

500

1.500

*

BM

625

 

als importeur elektrische en/of elektronische apparatuur in de handel brengen zonder CE-markering en/of zonder de vereiste documenten

6 lid 1 c Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

1.000

3.000

*

BM

626

 

als importeur niet 10 jaar na het in de handel brengen van elektrische en/of elektronische apparatuur bewaren van een kopie van de EU-conformiteitsverklaring

6 lid 7 Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

500

1.000

*

BM

627

 

als distributeur niet uit de handel nemen of terugroepen van door hem in de handel gebrachte elektrische en/of elektronische apparatuur welke niet aan deze regeling voldoet

7 lid 3 b Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

1.500

4.000

               
       

Nummers BM 043 – BM 044, BM 529, BM 530 en BM 643 – BM 648: Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Avb)

     

*

BM

529

 

bij concentratie asbestvezel risicoklasse 2 of 2A laten uitvoeren van handelingen door een niet-gecertificeerde asbestverwijderaar

6 lid 1 Avb

2.000

4.000

*

BM

530

 

als opdrachtgever niet verstrekken van het asbestinventarisatierapport aan degene die het werk uitvoert

5 Avb

1.500

5.000

*

BM

043

 

bij het afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk of object, niet beschikken over een asbestinventarisatierapport

3 lid 1 Avb

1.500

 

*

BM

044

 

bij het verwijderen van een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object, niet beschikken over een asbestinventarisatierapport

3 lid 2 Avb

1.500

 

*

BM

643

 

het asbest of asbesthoudend product niet verwijderen voordat het bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk wordt afgebroken of uit elkaar wordt genomen

7 sub a Avb

1.500

 

*

BM

644

 

het niet onmiddellijk scheiden en verzamelen van verwijderd asbest of asbesthoudende producten

7 sub b Avb

1.500

 

*

BM

645

 

niet op de juiste wijze verpakken van asbest of asbesthoudende producten

7 sub c Avb

1.500

 

*

BM

646

 

niet op juiste wijze opslaan van verpakt asbesthoudend materiaal

7 sub d en sub e Avb

1.500

 

*

BM

647

 

niet op de juiste wijze aangeven dat de verpakking asbesthoudend materiaal bevat

7 sub f Avb

1.500

 

*

BM

648

 

asbesthoudend materiaal is niet binnen 2 weken na het vrijkomen afgevoerd naar een daarvoor erkende inrichting

7 sub g Avb

1.500

 
               
       

Nummers BM 531 en BM 649: Besluit asbestwegen milieubeheer

     

*

BM

531

 

als degene die een asbestbevattende weg voorhanden heeft de aanwezigheid hiervan niet melden

5 lid 1 Besluit asbestwegen milieubeheer

1.500

5.000

*

BM

649

 

het voorhanden hebben van een asbesthoudende weg

2 lid 1 Besluit asbestwegen milieubeheer

1.500

5.000

               
       

Nummer BM 532 – BM 537, BM 575 – BM 589 en BM 650 – BM 656: Bouwbesluit (Bb)

     

*

BM

532

 

zonder sloopmelding slopen, terwijl daarbij asbest is of zal worden verwijderd

1.26 lid 1 Bouwbesluit

1.000

3.000

*

BM

533

a

door degene die sloopt c.q. degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet binnen wettelijke termijnen voorafgaande aan de feitelijke aanvang van de sloop of sanering aan het bevoegd gezag de datum of het tijdstip van de feitelijke aanvang van de sloop- en/of saneringswerkzaamheden melden

1.33 Bb jo 120 lid 2 Ww

1.500

3.000

*

BM

533

b

door degene die de werkzaamheden heeft uitgevoerd, niet schriftelijk melden van de datum van voltooiing van de sloop c.q. sanering binnen de wettelijke termijnen na beëindiging van de sloop- of saneringswerkzaamheden aan het bevoegd gezag

1.33 Bb jo 120 lid 2 Ww

1.500

3.000

*

BM

533

c

als degene die de sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd niet binnen twee weken na beëindiging van de werkzaamheden een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling verstrekken aan het bevoegd gezag

1.33 lid 3 Bb

1.500

3.000

*

BM

533

d

als degene die sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd geen opgave van hoeveelheid vrijgekomen afvalstoffen overleggen aan bevoegd gezag

1.33 lid 4 Bb

1.500

3.000

*

BM

534

 

niet onmiddellijk in kennis stellen bevoegd gezag van ontdekken asbest dat niet is opgenomen in asbestinventarisatierapport

1.26 lid 8 Bb

1.000

3.000

*

BM

535

 

in en/of op en/of aan een bouwwerk en/of op een open terrein voorwerpen en/of stoffen geplaatst en/of handelingen verricht waardoor voor de omgeving hinderlijke en/of schadelijke wijze rook en/of roet en/of walm en/of stof wordt verspreid

7.22 sub a Bb

750

1.500

*

BM

536

 

geen kooldioxidemeter in een verblijfsruimte in een onderwijsfunctie voor basisonderwijs aanwezig hebben

7.23 lid 1 Bb

500

500

*

BM

537

 

niet naleven nadere voorwaarden opgelegd door bevoegd gezag bij sloopmelding

1.29 Bb

1.500

3.000

*

BM

575

 

zonder gebruiksmelding een bouwwerk in gebruik nemen

1.18 lid 1 onder a Bb

1.000

1.000

*

BM

576

 

niet hebben van noodverlichting in een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert

6.3 lid 1 Bb

1.500

1.500

*

BM

577

 

niet hebben van een brandmeldinstallatie conform NEN 2535

6.20 lid 1 Bb

2.000

5.000

*

BM

578

 

niet hebben van een geldig inspectiecertificaat voor een voorgeschreven brandmeldinstallatie

6.20 lid 1 onder 6 Bb

750

750

*

BM

579

 

niet hebben van rookmelders conform NEN 2555

6.21 jo art. 1.16 Bb

500

500

*

BM

580

 

niet hebben van een ontruimingsalarminstallatie conform NEN 2575

6.23 lid 1 Bb

1.500

2.500

*

BM

581

 

niet hebben van een geldig inspectiecertificaat voor een voorgeschreven ontruimingsalarminstallatie

6.23 lid 4 Bb

750

750

*

BM

582

 

niet hebben van een ontruimingsplan

6.23 lid 6 Bb

750

750

*

BM

583

a

niet hebben van vluchtrouteaanduiding(en), te weten 1 tot 3 ontbrekende aanduidingen

6.24 Bb

500

500

*

BM

583

b

niet hebben van vluchtrouteaanduidingen, te weten 4 tot 6 ontbrekende aanduidingen

6.24 Bb

1.000

1.000

*

BM

583

c

niet hebben van vluchtrouteaanduidingen, te weten meer dan 6 ontbrekende aanduidingen

6.24 Bb

1.500

1.500

*

BM

584

 

in een vluchtroute hebben van deuren die bij het openen tegen de vluchtroute indraaien

6.25 Lid 5 Bb

500

500

*

BM

585

 

niet hebben van een brandslanghaspel

6.28 Bb

1.000

1.000

*

BM

586

a

niet aanwezig hebben van voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen, te weten 1 tot 3 ontbrekende blustoestellen

6.31 Bb

1.000

1.000

*

BM

586

b

niet aanwezig hebben van voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen, te weten 4 tot 6 ontbrekende blustoestellen

6.31 Bb

1.500

2.000

*

BM

586

c

niet aanwezig hebben van voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen, te weten meer dan 6 ontbrekende blustoestellen

6.31 Bb

2.000

3.000

*

BM

587

 

niet hebben van een geldig inspectiecertificaat voor een voorgeschreven automatische brandblusinstallatie

6.32 Bb

750

750

*

BM

588

 

in geopende stand vastzetten van een zelfsluitend constructieonderdeel (tenzij automatisch losgelaten)

7.3 Bb

250

250

*

BM

589

 

opslaan van brandbare goederen in een ruimte met een of meer verbrandingstoestellen (stookruimte)

7.8 Bb

500

500

*

BM

650

 

een gebruiksmelding niet ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van het gebruik schriftelijk hebben ingediend

1.19 lid 1 Bb

1.000

1.000

*

BM

651

 

het niet hebben van bescheiden tijdens het bouwen

1.23 Bb

750

1.500

*

BM

652

 

het niet hebben van bescheiden tijdens het slopen

1.32 Bb

750

1.500

*

BM

653

 

aankleding in een besloten ruimte levert brandgevaar op

7.4 Bb

1.000

2.000

*

BM

654

 

het niet nemen van maatregelen tijdens uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden

8.2 Bb

1.000

2.000

*

BM

655

 

tijdens bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden niet houden aan de geluidseisen

8.3 Bb

1.000

2.000

*

BM

656

 

tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden geen maatregelen getroffen tegen visueel waarneembare stofverspreiding

8.5 Bb

1.000

2.000

               
       

Nummer BM 715: Productenbesluit asbest (PbA)

     

*

BM

715

a

het invoeren van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

500

1.500

*

BM

715

b

het voor handen hebben van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

500

1.500

*

BM

715

c

het aan een ander beschikbaar stellen van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

500

5.000

*

BM

715

d

het toepassen van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

500

5.000

*

BM

715

e

het bewerken van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

500

5.000

               
       

Nummers BM 045 – BM 066: Besluit gebruik meststoffen (BGM)

     

*

BM

045

 

gebruiken van meststoffen

1a lid 1 BGM

900

1.500

*

BM

046

 

gebruiken van zuiveringsslib en overige organische meststoffen

1b lid 1 BGM

900

1.500

*

BM

047

 

gebruiken van zuiveringsslib op weideland gedurende de periode van beweiding

1d onderdeel a BGM

900

1.500

*

BM

048

 

gebruiken van zuiveringsslib op grond die wordt gebruikt voor de teelt van voedergewassen, minder dan drie weken voor de oogst

1d onderdeel b BGM

1.200

1.800

*

BM

049

 

gebruiken van zuiveringsslib op grond die wordt gebruikt voor groente- of fruitaanplant, met uitzondering van fruitbomen, gedurende de groeiperiode van de groente onderscheidenlijk het fruit

1d onderdeel c BGM

1.200

1.800

*

BM

050

 

gebruiken van zuiveringsslib op grond die is bestemd voor de teelt van groenten of vruchten, die gewoonlijk in rechtstreeks contact met de bodem staan en rauw worden geconsumeerd, minder dan tien maanden voor de oogst alsmede tijdens de oogst

1d onderdeel d BGM

1.200

1.800

*

BM

051

a

gebruiken van dierlijke meststoffen of compost: op natuurterrein

2 lid 1 BGM

1.200

1.800

*

BM

051

b

gebruiken van dierlijke meststoffen of compost: op overige grond

2 lid 1 BGM

900

1.500

*

BM

052

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, of een mengsel met deze meststoffen, terwijl de bodem geheel of gedeeltelijk is bevroren of geheel of gedeeltelijk is bedekt met sneeuw

3 lid 1 BGM

900

1.500

*

BM

053

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen, terwijl de bovenste bodemlaag met water is verzadigd

3a BGM

900

1.500

*

BM

054

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen in de periode van 1 september tot en met 31 januari, terwijl de bodem tegelijkertijd wordt bevloeid, beregend of geïnfiltreerd

3b lid 1 BGM

900

1.500

*

BM

055

 

gebruiken van vaste dierlijke meststoffen of steekvast zuiveringsslib in de periode van 1 september tot en met 31 januari

4 lid 1 BGM

900

1.500

*

BM

056

 

gebruiken van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari

4 lid 3 BGM

900

1.500

*

BM

057

 

gebruiken van stikstofkunstmest op bouwland of grasland in de periode van 16 september tot en met 31 januari

4a lid 1 BGM

900

1.500

*

BM

058

 

vernietigen van de graszode op grasland

4b lid 1 BGM

500

900

*

BM

059

 

niet emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen op bouwland of grasland of niet beteelde grond

5 BGM

900

1.500

*

BM

060

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen anders dan door een zo gelijkmatig mogelijke verspreiding over het perceel waarop de meststoffen worden gebruikt

6 BGM

500

900

*

BM

061

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen op grond met een hellingspercentage van 7 of meer indien de desbetreffende grond is aangetast door geulenerosie

6a lid 1 BGM

500

900

*

BM

062

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen op niet-beteelde grond met een hellingspercentage van 7 of meer

6b lid 1 BGM

500

900

*

BM

063

 

gebruiken van stikstofkunstmest op niet-beteelde grond met een hellingspercentage van 7 of meer

6c BGM

500

900

*

BM

064

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen op bouwland met een hellingspercentage van 18 of meer

6d BGM

500

900

*

BM

065

 

niet direct aansluitend na de teelt van maïs op zand- en lössgronden telen van een bij ministeriële regeling aangewezen gewas

8a lid 1 BGM

500

900

*

BM

066

 

vernietigen van gewassen die na maïs worden geteeld, bedoeld in het eerste lid, voor 1 februari van het daarop volgende jaar

8a lid 2 BGM jo 8a lid 1 BGM

500

900

               
       

Nummers BM 067 – BM 078 en BM 668 – BM 671: Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz)

     

*

BM

067

 

door de houder van een badinrichting geen zorg dragen dat voorafgaand aan de ingebruikneming van de badinrichting een analyse wordt uitgevoerd met betrekking tot het risico dat niet wordt voldaan aan het eerste lid van artikel 2a Bhvbz

2a lid 2 Bhvbz jo 2a lid 1 Bhvbz

2.000

2.000

*

BM

068

 

door de houder van een badinrichting niet binnen drie maanden na het gereedkomen van de risicoanalyse bedoeld in artikel 2a Bhvbz een beheersplan opstellen voor het zwem- of badwatersysteem van de badinrichting of niet binnen drie maanden een bestaand beheersplan herzien, terwijl uit risicoanalyse blijkt dat sprake is van het in artikel 2a, tweede lid, Bhvbz bedoelde risico

2b lid 1 Bhvbz jo 2a Bhvbz

2.000

2.000

*

BM

069

 

door de houder van een badinrichting de in het beheersplan, bedoeld in artikel 2b, eerste lid, Bhvbz, vermelde risicopunten niet ten minste halfjaarlijks op de aanwezigheid van Legionella laten onderzoeken door een laboratorium als bedoeld in artikel 10 Bhvbz

2c lid 1 jo 10 Bhvbz

1.500

1.500

*

BM

070

 

door de houder van een badinrichting niet onmiddellijk na de vaststelling van een concentratie van legionellabacteriën van 100 of meer kolonievormende eenheden per liter op de in artikel 2a, vierde lid, onder d, Bhvbz bedoelde risicopunten, Gedeputeerde Staten hiervan in kennis stellen

2d lid 1 Bhvbz

1.500

1.500

*

BM

071

 

ontbreken in de toevoer naar of afvoer van de filters, die deel uitmaken van de waterzuiveringsinstallatie van een badinrichting, van een voorziening waarmee de hoeveelheid water kan worden bepaald, die in een bepaalde tijdseenheid wordt toegevoerd, onderscheidenlijk afgevoerd

6 lid 1 Bhvbz

500

500

*

BM

072

 

ontbreken bij gesloten zandfilters, die deel uitmaken van de waterzuiveringsinstallatie van een badinrichting, waarbij het filtermateriaal in fluïdisatie geraakt, van een voorziening waardoor dit in fluïdisatie geraken waargenomen kan worden

7 lid 2 Bhvbz

500

500

*

BM

073

 

door de houder van een badinrichting de parameters die zijn aangegeven in bijlage I van Bhvbz, niet ten minste zo vaak als in die bijlage is aangegeven, onderzoeken

9 lid 1 Bhvbz jo bijlage I Bhvbz

1.000

1.000

*

BM

074

 

door de houder van een badinrichting de parameters die zijn aangegeven in de bij dit besluit behorende bijlage I van Bhvbz niet ten minste zo vaak als in die bijlage is aangegeven, op de in de bijlage IV van Bhvbz aangegeven wijze, laten onderzoeken door een laboratorium dat voldoet aan de in artikel 10, eerste lid, Bhvbz gestelde eisen

10 lid 1 Bhvbz

2.000

2.000

*

BM

075

 

door de houder van een badinrichting de uitkomsten van een onderzoek als bedoeld in artikel 10 lid 1 Bhvbz, niet laten noteren in een aan hem uit te brengen rapport

10 lid 2 Bhvbz jo 10 lid 1 Bhvbz

1.000

1.000

*

BM

076

 

vloeren van badinrichtingen die bestemd zijn om met blote voeten te worden betreden, zijn niet zodanig aangelegd dat het afvloeien van schrobwater of regenwater in het bassin niet mogelijk is

15 lid 1 onder c Bhvbz

1.000

1.000

*

BM

077

 

diepte van het zwem- en badwater van een badinrichting is voor de zwemmers en baders niet duidelijk zichtbaar aangegeven op alle punten waar dit met het oog op hun veiligheid van belang is

21 Bhvbz

500

500

*

BM

078

 

in de badinrichting wordt gedurende de openstelling niet in voldoende mate toezicht uitgeoefend

25 Bhvbz

2.000

2.000

*

BM

668

 

het niet hebben van een volledig legionellabeheersplan

2b lid 4 jo. 2b lid 1 Bhvbz

1.500

1.500

*

BM

669

 

het niet hebben van een volledige legionellarisicoanalyse

2a lid 4 Bhvbz

1.500

1.500

*

BM

670

 

niet in kennis stellen van Gedeputeerde Staten van voornemen om een badinrichting op te richten en/of te wijzigen en/of uit te breiden

10 lid 1 Bhvbz

1.000

2.000

*

BM

671

 

het zwem- en badwater voldoet niet aan de normen die in de bij Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden behorende bijlage I zijn aangegeven

3 lid 1 Bhvbz

1.500

2.500

               
       

Nummers BM 079 – BM 081, BM 706 en BM 707: Ontgrondingenwet (Ogw)

     

*

BM

079

a

ontgronden zonder vergunning: als degene die ontgrondt

3 Ogw

1.000

3.000

*

BM

079

b

ontgronden zonder vergunning: als zakelijk gerechtigde of als gebruiker van enig onroerende zaak

3 Ogw

750

1.500

*

BM

080

 

niet melden van een van de vergunningplicht vrijgestelde ontgronding

7 Ogw

750

1.500

*

BM

081

 

starten met een ontgronding zonder machtiging verleend door bevoegd gezag na verstrijken termijn als bedoeld in artikel 3:16 Awb

12 Ogw

1.000

3.000

*

BM

706

 

handelen in strijd met een voorschrift van een vergunning als bedoeld in artikel 3 Ontgrondingenwet

3a Ogw

750

2.000

*

BM

707

a

het starten van de ontgronding zonder dat voorafgaand aan de start is voldaan aan vergunde verplichtingen met betrekking tot financiële zekerheidstelling, dan wel in te dienen of goed te keuren documenten

3a Ogw

800

2.500

*

BM

707

b

het dieper ontgronden dan volgens een geldende vergunning is toegestaan

3a Ogw

800

2.500

*

BM

707

c

ontgronding van niet te vergraven terreindelen of -stroken binnen het vergund gebied

3a Ogw

800

2.500

*

BM

707

d

het doorsteken van een vergund taludprofiel of het steiler ontgronden van een taludprofiel dan volgens een geldende vergunning is toegestaan

3a Ogw

750

2.000

*

BM

707

e

het aantasten van stabiliteit van een vergund taludprofiel door ontgrondingen te dicht op dat talud

3a Ogw

750

2.000

               
       

Nummers BM 082 – BM 089 en BM 590 – BM 593: Wet bodembescherming (WBB)

     

*

BM

082

a

niet melden van (voorschriften opgenomen in de beschikking, provinciale of gemeentelijke verordening): start sanering overeenkomstig vastgestelde termijn of voorafgaand aan de feitelijke sanering

39a WBB / Provinciale Milieu Verordening (PMV)

1.800

5.000

*

BM

082

b

niet melden van (voorschriften opgenomen in de beschikking, provinciale of gemeentelijke verordening): het bereiken van de einddiepte van een grondsanering vóór het aanbrengen van aanvulgrond of deklaag

39a WBB / Provinciale Milieu Verordening (PMV)

1.800

2.000

*

BM

083

 

door degene die voornemens is te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd en/of verplaatst overeenkomstig de regels gesteld krachtens het eerste lid van artikel 39 a, eerste lid WBB, dat voornemen niet vijf werkdagen voor de start van de bussanering melden aan gedeputeerde staten van de betrokken provincie

39b lid3 WBB (jo 2.1 RUS)

1.500

3.000

*

BM

084

a

door degene die op en/of in de bodem handelingen verricht met betrekking tot niet gevaarlijk afval, terwijl hij of zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd en/of aangetast, niet nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel te beperken en/of verminderen: 0 t/m 5 m3

13 WBB

750

2.500

*

BM

084

b

door degene die op en/of in de bodem handelingen verricht met betrekking tot niet gevaarlijk afval, terwijl hij of zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd en/of aangetast, niet nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel te beperken en/of verminderen: 6 t/m 10 m3

13 WBB

1.500

5.000

*

BM

085

 

door degene die voornemens is de bodem te saneren, bij de melding daarvan bij Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie niet verstrekken van de juiste gegevens

28 WBB

1.000

2.000

*

BM

086

 

door degene die de bodem saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert, hebben van een depot langer dan de duur van de sanering of langer dan 6 maanden

39a WBB en 2.1. Wabo

1.000

1.500

*

BM

087

a

door degene die bouw- en sloopafval bewerkt met een mobiele puinbreker niet (tijdig) melden van dat bewerken aan burgemeester en wethouders

4 lid 1 Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval

1.000

2.500

*

BM

088

 

door degene die de bodem heeft gesaneerd, dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, daarvan niet zo spoedig mogelijk een verslag indienen bij Gedeputeerde Staten of in dat verslag niet de vereiste gegevens verstrekken

39c WBB

1.500

5.000

*

BM

089

 

door degene die de bodem heeft gesaneerd, dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, het nazorgplan niet tegelijk, dan wel niet zo spoedig mogelijk na de toezending van het saneringsverslag indienen

39d WBB

1.500

5.000

*

BM

590

 

niet melden van (voorschriften opgenomen in de beschikking, provinciale of gemeentelijke verordening): wijzigingen op het saneringsplan

39a WBB/PMV

1.000

3.000

*

BM

591

 

niet melden van (voorschriften opgenomen in de beschikking, provinciale of gemeentelijke verordening): einde sanering

39a WBB/PMV

1.000

1.000

*

BM

592

 

zonder milieukundige begeleiding uitvoeren van de sanering

39a WBB/PMV

1.800

5.000

*

BM

593

 

niet melden bij het bevoegd gezag van het voornemen de bodem te saneren, dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst

28 lid 1 WBB

2.000

8.000

               
       

Nummers BM 090 – BM 104 en BM 594 – BM 595: Besluit uniforme saneringen (BUS) en Regeling uniforme saneringen (RUS)

     

*

BM

090

 

door degene die de bodem saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet afdoende afsluiten en/of omgeven van de saneringslocatie en/of depots met een hekwerk

2 lid 2 BUS (jo 2.2 lid 3 RUS)

1.500

1.500

*

BM

091

 

door de milieukundig begeleider van de sanering niet bijhouden van een logboek

2 lid 2 BUS (jo 2.3, derde lid RUS)

1.000

3.000

*

BM

092

 

door degene die de bodem saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet (tijdig) melden van wijzigingen o.b.v. het Besluit uniforme saneringen en de daarbij behorende Regeling uniforme saneringen

10 lid 1 en 2 bus en art. 1.4 lid 1 en 2 RUS

1.000

3.000

*

BM

093

 

door degene die de bodem saneert of door degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet deugdelijk afdekken van opgeslagen bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond en/of bodemvreemd materiaal

2 lid 2 BUS (jo 2.4 RUS) 8.1 Wm

1.500

1.500

*

BM

094

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet deugdelijk afdekken van containers voor tijdelijke opslag van bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond en/of bodemvreemd materiaal

2 lid 2 BUS (jo 2.4 RUS) 8.1 Wm

750

2.000

*

BM

095

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, tijdelijke depots met bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond of bodemvreemd materiaal na afronding van de grondsanering of langer dan 6 maanden in werking hebben

2 lid 2 BUS (jo 2.4 RUS) 8.1 Wm

1.000

3.000

*

BM

096

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, vrijgekomen asbesthoudende grond of bodemmateriaal niet uiterlijk binnen vier weken na het vrijkomen ervan afvoeren

2 lid 2 BUS (jo 2.5 RUS)

1.500

4.000

*

BM

097

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, de verontreinigingssituatie onder de isolatielaag niet beschrijven in het evaluatieverslag m.b.t. kleinschalige immobiele verontreinigingen

2 lid 2 BUS (jo 3.1.9 RUS)

1.800

5.000

*

BM

098

a

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet afvoeren van de ontgraven verontreinigde grond m.b.t. kleinschalige immobiele verontreinigingen: t/m 10 m3

2 lid 2 en 3 BUS (jo 3.1.2 RUS, jo 3.2.2 onder b)

1.000

2.000

*

BM

098

b

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet afvoeren van de ontgraven verontreinigde grond m.b.t. kleinschalige immobiele verontreinigingen: van 11 m3 tot 40 m3

2 lid 2 en 3 BUS (jo 3.1.2 RUS, jo 3.2.2 onder b)

1.800

5.000

*

BM

099

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, langer dan 3 werkdagen opslaan van verontreinigde grond op de saneringslocatie ter bepaling van de afvoerbestemming m.b.t. kleinschalige mobiele verontreinigingen

2 lid 2 BUS (jo 3.2.7 RUS)

1.000

1.000

*

BM

100

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet melden van de datum waarop de einddiepte van de ontgraving zal worden bereikt uiterlijk één werkdag voorafgaande aan het bereiken van dat punt aan het bevoegd gezag gemeld m.b.t. kleinschalige mobiele verontreinigingen

2 lid 2 BUS (jo 3.2.6 RUS)

1.500

1.500

*

BM

101

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert m.b.t. tijdelijk uitplaatsen van verontreinigde grond de grond niet terugplaatsen in de ontgraving

2 lid 2 en en 3 en 7 BUS (jo 3.3.2 RUS)

1.500

1.500

*

BM

102

 

niet schriftelijk melden van de datum van voltooiing van de sanering binnen twee weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden aan het bevoegd gezag

11 BUS (jo 4.1 RUS)

1.000

1.000

*

BM

103

 

door degene die de landbodem of waterbodem heeft gesaneerd, niet na de uitvoering van de sanering daarvan binnen acht weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden schriftelijk verslag doen aan het bevoegd gezag of niet de juiste gegevens verstrekken in het verslag

13 BUS

1.500

3.000

*

BM

104

 

door degene die saneert, niet uiterlijk vijf werkdagen voorafgaande aan de aanvang van de sanering aan het bevoegd gezag schriftelijk de datum of het tijdstip van de feitelijke aanvang van de saneringswerkzaamheden melden

39b lid3 Wbb, 2, lid 2 BUS jo 2.1 RUS

1.800

4.000

*

BM

594

 

het laten uitvoeren van de sanering door een persoon of instelling zonder erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit

2 lid 2 BUS jo 2.2 lid 1 RUS

2.000

8.000

*

BM

595

 

het laten uitvoeren van de werkzaamheden, zonder milieukundige begeleiding

2 lid 2 BUS jo 2.3 lid 1 RUS

1.800

5.000

               
       

Nummers BM 105 – BM 112 en BM 541 – BM 542: Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

     

*

BM

105

a

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: de samenstellings- en emissiewaarden van de bouwstof zijn bepaald overeenkomstig de bij ministeriele regeling gestelde methoden door of onder toezicht van een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning

28 lid 1 onder a Bbk

1.500

8.000

*

BM

105

b

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: een bij ministeriele regeling aangewezen persoon of instelling op een bij ministeriele regeling voorgeschreven wijze heeft vastgesteld dat de vastgestelde maximale samenstellings- en emissiewaarden niet zijn overschreden

28 lid 1 onder b Bbk

1.500

8.000

*

BM

105

c

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: uit een milieuhygiënische verklaring blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde in onderdeel a en b

28 lid 1 onder c Bbk

1.500

8.000

*

BM

105

d

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: een afleveringsbon bij de desbetreffende partij aanwezig is die de bij ministeriele regeling vastgestelde gegevens bevat

28 lid 1 onder d Bbk

1.000

2.000

*

BM

106

 

door degene die voornemens is een bouwstof toe te passen, dit voornemen niet ten minste vijf werkdagen voor het toepassen aan de minister van Infrastructuur en Milieu melden

32 lid 1 Bbk

1.500

3.000

*

BM

107

 

door degene die voornemens is een IBC-bouwstof toe te passen als bedoeld in artikel 30, dat voornemen niet ten minste vier weken voor het toepassen aan de minister van Infrastructuur en Milieu melden

32 lid 2 Bbk

1.800

8.000

*

BM

108

 

door degene die voornemens is grond en/of baggerspecie toe te passen, niet overeenkomstig de bij ministeriele regeling bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning, de kwaliteit van de grond of baggerspecie laten vaststellen

38 lid 1 Bbk

1.800

8.000

*

BM

109

 

geen milieuhygiënische verklaring aanwezig hebben bij een partij grond en/of baggerspecie

38 lid 2 Bbk

1.800

8.000

*

BM

110

 

de kwaliteit van de bodem waarop of waarin de grond en/of baggerspecie wordt toegepast, niet laten vaststellen overeenkomstig de bij regeling van onze ministers bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning

40 lid 1 jo 9 lid 1 Bbk

1.800

8.000

*

BM

111

 

niet aanwezig hebben van een milieuhygiënische verklaring waaruit de kwaliteit van de bodem blijkt

40, lid 2 Bbk

1.000

1.500

*

BM

112

a

door degene die voornemens is grond en/of baggerspecie toe te passen, dat voornemen niet ten minste vijf werkdagen van tevoren aan de Minister van Infrastructuur en Milieu melden < 250 m3

42 jo 35 Bbk

250

1.500

*

BM

112

b

door degene die voornemens is grond en/of baggerspecie toe te passen, dat voornemen niet ten minste vijf werkdagen van tevoren aan de Minister van Infrastructuur en Milieu melden > 250 m3

42 jo 35 Bbk

1.000

5.000

*

BM

541

 

een werkzaamheid uitvoeren in strijd met het daarvoor geldende normdocument

18 lid 1 Bbk

1.000

5.000

*

BM

542

 

door degene die de bouwstoffen toepast niet bewaren van de bijbehorende milieuhygiënische verklaring en de afleveringsbon gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de bouwstoffen zijn toegepast

28 lid 3 Bbk

500

1.000

               
       

Nummers BM 119 – BM 123: Besluit detectie radio-actief besmet schroot

     

*

BM

119

a

een inrichting drijven en niet onverwijld de ioniserende straling van het schroot dat binnen de inrichting wordt gebracht meten: meetapparatuur wel aanwezig

3 Besluit detectie radio-actief besmet schroot

1.200

5.000

*

BM

120

 

een inrichting drijven zonder een register van de metingen, bedoeld in artikel 3 Besluit detectie radio-actief besmet schroot, bij te houden

5 Besluit detectie radio-actief besmet schroot jo 3 Besluit detectie radio-actief besmet schroot

1.500

5.000

*

BM

121

 

metingen als bedoeld in artikel 3 Besluit detectie radio-actief besmet schroot niet door deskundige laten verrichten

6 jo 3 Besluit detectie radio-actief besmet schroot

 

10.000

*

BM

122

 

de registratie van de gegevens als bedoeld in artikel 5 Besluit detectie radio-actief besmet schroot niet door deskundige laten verrichten

6 jo 5 Besluit detectie radio-actief besmet schroot

 

10.000

*

BM

123

 

het niet stellen van financiële zekerheid ter dekking van de kosten die voortvloeien uit verwijderen van radio-actief besmet schroot

7/8/9 Besluit detectie radio-actief besmet schroot

 

10.000

               
       

Nummers BM 124 – BM 126 Besluit stralingsbescherming

     

*

BM

124

 

het niet stellen van financiële zekerheid ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het afvoeren van afgedankte hoogactieve bron

20d Besluit stralings-bescherming

 

10.000

*

BM

125

a

voor het verwerven van een hoogactieve bron niet aan de minister verstrekken van: informatie over volume van de bron en bronhouder en vaste afscherming

20f Besluit stralingsbescherming

1.800

5.000

*

BM

125

b

voor het verwerven van een hoogactieve bron niet aan de minister van EL&I verstrekken van: schriftelijk bewijs dat financiële zekerheid is gesteld

20f Besluit stralingsbescherming

1.000

2.500

*

BM

126

 

als ondernemer die handelingen als bedoeld in art. 120 van het Besluit stralingsbescherming verricht geen administratie bij houden van die handelingen

120 Besluit stralings-bescherming

1.500

5.000

               
       

Nummers BM 127 – BM 135 en BM 515 – BM 526: Scheepsafvalstoffenbesluit (SAB)

     

*

BM

127

 

als schipper er geen zorg voor dragen dat bilgewater en overige olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen aan boord in de bilge van de machinekamer, onderscheidenlijk gescheiden in de daarvoor bestemde verzamelreservoirs, worden verzameld en bewaard

11 SAB

500

1.000

*

BM

128

 

als schipper voor de opslag van afgewerkte olie los aan dek staande verzamelreservoirs gebruiken

12 lid 2 SAB

500

1.000

*

BM

129

 

als schipper er niet zorg voor dragen dat een geldig olie-afgifteboekje aan boord aanwezig is

14 lid 1 SAB

250

750

*

BM

130

 

als schipper, na verkrijging van een nieuw olie-afgifteboekje, niet het voorgaande olie-afgifteboekje ten minste zes maanden na de datum van de laatste daarin opgenomen vermelding van een afgifte aan boord bewaren

14 lid 4 SAB

150

500

*

BM

131

a

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: het schip bij het laden vrij van overslagresten of het verwijderen van overslagresten na het laden

33 jo 41 SAB

 

5.000

*

BM

131

b

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: aansluitend aan het lossen van droge lading van of uit het laadruim van een schip de in het laadruim achtergebleven restlading en/of verpakkings-en stuwingsmateriaal verwijderen en zoveel mogelijk toevoegen aan geloste lading

33 jo 42 SAB

 

5.000

*

BM

131

c

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: aansluitend aan het lossen van vloeibare lading uit een ladingtank van een schip met behulp van een leiding, aangesloten op het nalenssysteem van het schip, de restlading uit de ladingtank verwijderen, zodanig dat de losstandaard nagelensde ladingtank wordt bereikt

33 jo 43 SAB

 

5.000

*

BM

131

d

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: bij het lossen uit een laadruim of een ladingtank van een schip het laadruim of die ladingtank wassen en het afvalwater met ladingrestanten innemen

33 jo 45 SAB

 

7.500

*

BM

131

g

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: voorleggen van de losverklaring in drievoud aan de schipper dan wel, als het schip niet onder gezag van de schipper staat, aan de exploitant van het schip

33 jo 53, vierde lid SAB

 

1.000

*

BM

131

h

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: het bewaren van het ingevolge artikel 54 SAB ontvangen exemplaar van de losverklaring in de bedrijfsadministratie

33 SAB

 

1.000

*

BM

132

 

de schipper draagt er geen zorg voor dat de losverklaringen, ontvangen overeenkomstig art 53 SAB, het transport begeleiden

56 SAB

500

1.000

*

BM

133

 

als schipper met het schip na het laden de laadplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat de overslagresten zijn verwijderd

55 lid 1 SAB

750

1.500

*

BM

134

a

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: de overslagresten zijn verwijderd

55, lid 2, onderdeel a SAB

750

1.500

*

BM

134

b

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: alle geloste laadruimen zijn nagelost en/of ladingtanks nagelensd

55, lid 2, onderdeel a SAB

750

1.500

*

BM

134

c

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: voldaan is aan de wasverplichting indien die van toepassing is dan wel hem daartoe volgens de bepalingen uit art 47 SAB een voorziening is toegewezen

55, lid 2, onderdeel a SAB

750

1.500

*

BM

134

d

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: het afvalwater dat ladingresten bevat, is ingenomen, dan wel hem daartoe een ontvangstvoorziening is toegewezen, in een geval als bedoeld in artikel 45 SAB

55, lid 2, onderdeel a SAB

750

1.500

*

BM

135

 

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder te voldoen aan de bepalingen ten aanzien van de losverklaring uit artikel 54 SAB

55, lid 2, onderdeel a SAB

500

1.000

*

BM

515

 

door de schipper niet onverwijld waarschuwen van de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit, terwijl vanaf een schip scheepsafvalstoffen dan wel delen van de lading in een oppervlaktewaterlichaam zijn geraakt of dreigen te geraken

6 SAB

750

1.500

*

BM

516

 

aan boord van een schip verbranden van scheepsafvalstoffen

7 SAB

250

500

*

BM

517

 

reinigingsmiddelen die olie of vet oplossen dan wel emulgerend zijn in de bilge van de machinekamer dan wel in het bilgewater doen geraken

13 lid 1 SAB

500

1.000

*

BM

518

 

door degene die een in