Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Transitiefaciliteit)

[Regeling vervallen per 01-01-2017.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 14-02-2014 t/m 31-12-2016

Besluit van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 13 juni 2013, nr. DDE-315/2013, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het kader van de Transitiefaciliteit

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 6, 7 en 10 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 7.1, 7.2, en 10.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Voor subsidieverlening op grond van de artikelen 7.1, 7.2 en 10.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het kader van de Transitiefaciliteit gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels. Jaarlijks wordt een subsidieplafond vastgesteld. Voor 2013 bedraagt het subsidieplafond € 2.000.000,–, waarvan ten minste 80% is bestemd voor de prioriteitssectoren als vermeld in bijlage B bij de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats aan de hand van een beoordeling van aanvragen in volgorde van binnenkomst.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Aanvragen kunnen worden ingediend met het in de bijlage bij dit besluit opgenomen aanvraagformulier.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat het besluit van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De

minister

voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
namens deze:

Plv. Directeur-Generaal Internationale Samenwerking

A.C.C. Rebergen

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Beleidsregels subsidie Transitiefaciliteit

Paragraaf 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Doelstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De Transitiefaciliteit heeft een tweeledig doel: enerzijds de verbetering van het ondernemingsklimaat in het transitieland en anderzijds het vergroten van de omvang van de (duurzame) handel, investeringen en diensten door Nederlandse bedrijven met het transitieland. Beide doelstellingen moeten elkaar versterken en in samenhang worden bezien.

Uitgangspunt van een gekozen interventie is een positieve bijdrage aan de Nederlandse bedrijfsactiviteiten in het transitieland. Een subsidieproject onder deze subsidiebeleidsregels sluit bij voorkeur aan op een bestaande of lopende interventie.

De onderhavige beleidsregels zijn een instrument om deze tweeledige doelstelling van de Transitiefaciliteit mede te bewerkstellingen, dat wil zeggen voor zover het subsidieverstrekking met ODA-middelen betreft. Voor de non-ODA-middelen bestaat de mogelijkheid van subsidie onder de Subsidieregeling internationaal excelleren. Activiteiten die onder die regeling of een andere wettelijke grondslag voor subsidie door de minister van Buitenlandse Zaken of de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in aanmerking kunnen komen, komen niet voor subsidie onder deze beleidsregels in aanmerking. De nadruk in deze beleidsregels ligt derhalve op projecten die een bijdrage leveren aan de verbetering van het ondernemingsklimaat in het transitieland, waarbij het aannemelijk moet zijn dat uit een subsidieproject een positieve bijdrage aan de Nederlandse bedrijfsactiviteiten in het transitieland voortvloeit of een bestaande of lopende interventie op dat punt versterkt.

Daarbij worden in de eerste plaats projecten ondersteund die zijn gericht op kennisoverdracht en -uitwisseling, capaciteitsversterking en human resources development binnen de prioriteitssectoren die per transitieland zijn vastgesteld. In bijzondere gevallen kunnen ook projecten in andere sectoren worden ondersteund, namelijk indien de toegevoegde waarde zodanig is dat ondersteuning als bijzonder waardevol wordt beoordeeld. Uitgangspunt van beleid is dat minimaal 80% van het subsidiebudget wordt ingezet voor de prioriteitssectoren. Naast het verstrekken van subsidie kunnen voor een interventie zo nodig aanpalende instrumenten worden ingezet, zoals government-to-government projecten, Holland Branding of andere niet-subsidie instrumenten. De ondersteuning door middel van subsidie op grond van deze beleidsregels richt zich echter niet op activiteiten die kunnen worden gefinancierd door andere reeds bestaande instrumenten of programma’s van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Transitielanden en prioriteitssectoren

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De landen die als transitieland worden aangemerkt staanvermeld in bijlage A bij deze beleidsregels. Indien daartoe aanleiding bestaat, kunnen nieuwe landen aan deze lijst worden toegevoegd. Landen waarvoor de transitie op enig moment als voltooid kan worden beschouwd, zullen van deze bijlage worden verwijderd.

De prioriteitssectoren van de verschillende transitielanden worden vermeld in bijlage B bij deze beleidsregels.

Projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie uit de Transitiefaciliteit dient een project een samenhangend geheel van activiteiten te vormen dat een significante bijdrage levert aan de doelstelling van de beleidsregels zoals hiervoor beschreven. Het leveren van een significante bijdrage betekent niet dat het project van grote omvang moet zijn. Ook kleinere projecten kunnen door aard en inhoud een significante bijdrage leveren.

Een project sluit bij voorkeur aan op reeds ontwikkelde of lopende interventies en dient aannemelijk te maken dat het leidt tot positieve effecten voor het Nederlandse bedrijfsleven en het lokale ondernemingsklimaat. Voorbeelden van mogelijke projecten zijn trainingen, capaciteitsopbouw, ontwikkeling of versterking van curricula of het gezamenlijk opzetten van een onderzoeksprogramma voor opbouw van praktische kennis en wetenschappelijke samenwerking.

De te verwachten positieve effecten op het lokale ondernemingsklimaat en de te verwachten positieve effecten voor het Nederlandse bedrijfsleven worden in de aanvraag zo concreet mogelijk aannemelijk gemaakt, waarbij reële toekomstperspectieven worden geschetst.

De in een subsidieproject te besteden uren die voor subsidie in aanmerking komen en de eventueel benodigde apparatuur (hardware) dienen in redelijke verhouding tot elkaar te staan. Doorgaans zal een project in overwegende mate projectactiviteiten voor te besteden uren bevatten. De eventuele apparatuur dient, indien dat naar het oordeel van de EVD opportuun is, te worden overgedragen aan een partij uit het transitieland, dan wel te worden ingebracht in een gezamenlijke eigendomsstructuur (joint venture) met een partij uit het transitieland.

Subsidieaanvragers

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Het verdient de voorkeur dat de subsidie wordt aangevraagd ten behoeve van een samenwerkingsverband dat dient te bestaan uit ten minste twee Nederlandse partijen, waarvan bij voorkeur ten minste één onderneming. De subsidie wordt aangevraagd door één van de deelnemers in het samenwerkingsverband, de penvoerder, die rechtspersoonlijkheid heeft. Daarnaast levert ten minste één partij uit het transitieland een aantoonbare bijdrage aan de uitvoering van het project. De partij uit het transitieland kan deel uitmaken van het subsidie ontvangende samenwerkingsverband, maar dat is niet verplicht. Deze partij kan ook een zelfstandige bijdrage aan de uitvoering van het project leveren door middel van inzet van financiële middelen of in kind (inzet van personeel, gebouwen, apparatuur e.d.).

Indien de aanvrager aannemelijk maakt dat een samenwerkingsverband niet opportuun is, kan de subsidie worden aangevraagd door één Nederlandse partij met rechtspersoonlijkheid. Wel dient ook in dat geval een partij uit het transitieland een aantoonbare bijdrage aan de uitvoering van het project te leveren.

Indien subsidie wordt verleend ten behoeve van activiteiten verricht in een samenwerkingsverband van twee of meer partijen, kan de subsidie uitsluitend worden verleend aan een van de deelnemers in het samenwerkingsverband, de penvoerder. Op deze penvoerder rusten als subsidieontvanger alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de deelnemers in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden. Voor zover de subsidie mede strekt tot bekostiging van andere deelnemers in het samenwerkingsverband dan de penvoerder, blijkt dat uit de subsidieaanvraag. De aanvraag verschaft inzicht in ieders aandeel in de uitvoering van de activiteiten en de daarmee gemoeide kosten. In de beschikking tot subsidieverlening zal worden bepaald dat de penvoerder een deel van de middelen ter beschikking moet stellen aan de andere deelnemers in het samenwerkingsverband. Dat maakt die deelnemers in economische zin tot subsidieontvangers – ook al zijn ze dat in de relatie tot de Minister niet – en niet tot ‘onderaannemers’. De kosten van de andere deelnemers van het samenwerkingsverband zullen voor de bepaling van de subsidie op dezelfde financiële grondslagen in aanmerking worden genomen als de kosten van de penvoerder. Dat betekent dat de interne kosten van zowel de penvoerder als de andere deelnemers in het samenwerkingsverband zonder winstopslag in aanmerking worden genomen.

Uitvoerder

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, divisie NL EVD Internationaal (verder: EVD), baten-lastendienst van het ministerie van Economische Zaken. De EVD zal deze beleidsregels uitvoeren namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op grond van een aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verleend mandaat.

Staatssteun

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Subsidie die aan een Nederlandse onderneming wordt verstrekt kan staatssteun vormen in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit zal bij elke aanvraag worden getoetst. In het bevestigende geval zullen subsidies die voldoen aan Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Algemene groepsvrijstellingsverordening; verder: Agvv) (PBEU 2008, L 214/3) op die grond kunnen worden verstrekt. Deze beleidsregels voldoen derhalve aan de uit de Agvv voortvloeiende voorwaarden.

De steuncategorieën van de Agvv die, binnen de doelstelling en de voorwaarden van deze subsidiebeleidssregels, voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • Artikel 15

    mkb-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid;

  • Artikel 16

    Steun voor nieuwe, door vrouwelijke ondernemers opgerichte kleine ondernemingen;

  • Artikel 18

    Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt verder te gaan dan communautaire normen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming te doen verbeteren;

  • Artikel 19

    Steun voor de aanschaf van nieuwe vervoermiddelen die verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming doen toenemen;

  • Artikel 24

    Steun ten behoeve van milieustudies;

  • Artikel 26

    Steun voor advisering ten gunste van het mkb;

  • Artikel 27

    Steun ten behoeve van deelneming van het mkb aan beurzen;

  • Artikel 31

    Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten;

  • Artikel 32

    Steun voor technische haalbaarheidsstudies;

  • Artikel 33

    Steun voor het mkb ten behoeve van de kosten voor industriële eigendomsrechten;

  • Artikel 34

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en visserijsector;

  • Artikel 39

    Opleidingssteun

Indien de subsidie niet voldoet aan de uit de Agvv voortvloeiende voorwaarden, zal de subsidie moeten voldoen aan Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (de-minimisverordening) (PBEU 2006, L 379/5) wil deze worden goedgekeurd. Met de uitvoering van deze beleidsregels wordt derhalve tevens voldaan aan de in de de-minimisverordening opgenomen vereisten. Indien de subsidie die staatssteun vormt niet onder de Agvv of de de-minimisverordening kan worden gebracht, zal de subsidie worden afgewezen.

Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De Nederlandse overheid hecht veel belang aan IMVO en verwacht dat projecten op dit gebied een voorbeeldfunctie hebben. In paragraaf 9 ‘Beoordelingscriteria’ zijn onder ‘Impact’ daarom een aantal toetsingscriteria omtrent IMVO opgenomen.

Quick Scan

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Met het oog op een beperking van de administratieve lasten hebben potentiële subsidieaanvragers de verplichting om voorafgaande aan het indienen van een aanvraag aan de EVD een (niet bindend) advies te vragen (Quick Scan) met betrekking tot de mogelijkheden om voor subsidieverstrekking in het kader van deze beleidsregels in aanmerking te komen. Op deze wijze kan worden voorkomen dat niet passende aanvragen worden uitgewerkt en ingediend of kunnen voorgenomen aanvragen worden bijgestuurd. Het gegeven advies is geheel vrijblijvend, kan geen in rechte te honoreren verwachtingen wekken en is geen besluit gericht op rechtsgevolg. Mocht de aanvrager ondanks een negatief advies toch een aanvraag willen indienen dan bestaat daartoe geen enkele belemmering. Indien voorafgaand aan een aanvraag geen Quick Scan is ingediend, wordt de aanvraag afgewezen.

Via de website kan toegang worden verkregen tot een Quick Scan formulier: www.agentschapnl.nl/transitiefaciliteit. Het ingevulde formulier kan per e-mail worden verzonden naar transitiefaciliteit@agentschapnl.nl. Na ontvangst van het formulier zal een EVD projectadviseur zo spoedig mogelijk contact opnemen om de resultaten van de Quick Scan te bespreken en hierover te adviseren.

Administratieve lasten

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Voor de administratieve lasten die voor de aanvrager met het aanvragen van de subsidie en vaststellen van de subsidie gepaard gaan, geldt het navolgende.

In de fase voorafgaand aan de indiening van een aanvraag heeft de aanvrager te maken met het bekend raken met het onderhavige subsidieprogramma, de procedure van aanvragen, inclusief Quick Scan, het opzetten en uitwerken van een eventueel samenwerkingsverband en het aanvraagformulier. Voor het doen van een aanvraag moet de aanvrager een projectplan, een financiële begroting en een aanvraagformulier volledig invullen.

Vervolgens is er een beheerfase. Deze fase begint wanneer de aanvrager een beschikking tot subsidieverlening hebben ontvangen. Op dat moment ontvangen aanvragers ook ambtshalve een voorschot. Hieraan zijn voor de aanvrager geen administratieve lasten verbonden. Ten behoeve van kennisoverdracht en het waarborgen van de voortgang van het project wordt per 12 maanden om een voortgangsrapportage gevraagd.

Bij de afronding van het project moet de aanvrager een eindrapport van het project opstellen en een verzoek om vaststelling van de subsidie indienen. Dit gebeurt door middel van een vaststellingsformulier. Voor projecten met deelnemers die een subsidie van meer dan € 125.000,– zullen ontvangen, is een controleverklaring van een accountant vereist.

Bij de bepaling van de administratieve lasten is ook rekening gehouden met voorkomende bezwaar-en beroepsprocedures. Deze procedure wordt gevolgd indien de aanvrager het oneens is met de beslissingen van bijvoorbeeld de vaststelling van de definitieve subsidie.

Op basis van het kostenmodel is een berekening gemaakt van de administratieve lasten voor de aanvrager die voortvloeien uit dit subsidieprogramma. Uit deze berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totale beschikbare subsidiebudget ca. 4,9% bedraagt.

Paragraaf 2. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Voor een goed begrip van de in deze beleidsregels gebruikte terminologie gelden de volgende begripsbepalingen:

  • 1. Onderneming: een entiteit met rechtspersoonlijkheid, ongeacht de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitvoert.

  • 2. Nederlandse kennisinstelling: onderwijs- en onderzoeksinstelling als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs, en overige instellingen die voor de toepassing van deze beleidsregels als kennis- of onderzoeksinstelling kunnen worden aangemerkt;

  • 3. Samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband, bestaande uit ten minste twee Nederlandse partijen. Deelnemers kunnen zijn: ondernemingen, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, semi-overheidsinstanties of niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). De deelnemers zijn niet onderling verbonden door een meerderheidsbelang of hebben geen overwegende zeggenschap in elkaars organisatie. Een kennisinstelling uit het transitieland dient als zodanig geregistreerd te zijn bij het ministerie van Onderwijs of een vergelijkbare instantie uit het transitieland. Voor de overige betrokken Nederlandse partijen en de partijen uit het transitieland geldt dat deze geregistreerd zijn bij de relevante lokale instanties, zoals de Kamer van Koophandel of een vergelijkbare instantie.

  • 4. Aanvrager: een onderneming, kennisinstelling, maatschappelijke organisatie, semi-overheidsinstantie of niet-gouvernementele organisatie (ngo) die ten minste twee jaar bestaat op het moment van indiening van de aanvraag en die beschikt over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht en in Nederland is gevestigd; uitsluitend een aanvrager als bedoeld in de eerste volzin kan subsidieontvanger zijn.

  • 5. Subsidieontvanger: de penvoerder van een samenwerkingsverband die de subsidie heeft aangevraagd. Indien bij de aanvraag aannemelijk wordt gemaakt dat uitvoering door een samenwerkingsverband niet opportuun is, is de subsidieontvanger de partij die de subsidie heeft aangevraagd.

  • 6. Project: een samenhangend geheel van activiteiten dat een significante bijdrage levert aan de doelstelling van deze beleidsregels, waarvan de projectduur minimaal drie maanden en maximaal drie jaar bedraagt.

  • 7. Interventie: een samenhangend geheel van instrumenten waarmee een bepaald doel van de Transitiefaciliteit in het transitieland wordt beoogd te realiseren, waarvan een project als bedoeld in het zesde lid onderdeel kan uitmaken.

Paragraaf 3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. De minister kan op aanvraag subsidie verlenen aan een aanvrager voor een project dat een significante bijdrage levert aan de doelstelling van deze beleidsregels. Het project heeft betrekking op een transitieland als vermeld in bijlage A en wordt uitgevoerd in een van de prioriteitssectoren van het transitieland als vermeld in bijlage B, met dien verstande dan het project in een andere sector kan worden uitgevoerd wanneer de bijdrage aan de doelstelling van deze beleidsregels dat naar het oordeel van de EVD kan rechtvaardigen. Geen subsidie voor een project in een andere sector wordt verleend, indien reeds 20% van het beschikbare subsidiebudget is verleend voor projecten in andere sectoren.

  • 2. Geen subsidie wordt verleend voor fundamenteel (wetenschappelijk) onderzoek, op zichzelf staande fondswervende activiteiten en investeringen in onroerend goed of infrastructurele werken, alsmede voor steun aan politieke partijen en politieke belangengroepen. Voorts wordt geen subsidie verleend voor inkomende of uitgaande handelsmissies, beursinzendingen en activiteiten in het kader van Holland Branding. Indien deze instrumenten deel uitmaken van een interventie, kunnen deze op andere wijze worden ondersteund.

Paragraaf 4. Aanvragers

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. Subsidie kan slechts worden verstrekt aan een aanvrager als vermeld in paragraaf 2, onderdeel 4, onverminderd artikel 4 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op de subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, in geval van een samenwerkingsverband onverschillig welk van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 2. Indien de minister zich genoopt ziet tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de subsidie, zal een terugvorderingsbesluit gericht zijn tegen de subsidieontvanger. Of en hoe de subsidieontvanger de daarmee gemoeide bedragen in geval van een samenwerkingsverband kan verhalen op de overige deelnemers in het samenwerkingsverband is een aangelegenheid van de samenwerkingspartners, waar de subsidieverlener geen bemoeienis mee heeft.

  • 3. In geval van een samenwerkingsverband leggen de deelnemers in een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst de afspraken neer die de nakoming van de verplichtingen van de penvoerder jegens de minister waarborgen.

Paragraaf 5. Omvang van de subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • voor een onderneming: 50 procent van de door deze te maken subsidiabele projectkosten;

    • voor een partij, niet zijnde een onderneming: 80 procent van de door deze te maken subsidiabele projectkosten.

  • 2. Wanneer de subsidie wordt verstrekt onder de Agvv zal de subsidie niet het in de Agvv genoemde maximumpercentage aan subsidiabele kosten (de steunintensiteit) overschrijden.

  • 3. Het eerste lid is van toepassing zowel op de subsidie bestemd voor de aanvrager als voor de deelnemers in een samenwerkingsverband.

  • 4. De subsidie bedraagt ten hoogste € 450.000,–. In geval van een samenwerkingsverband geldt dit bedrag voor alle deelnemers in het samenwerkingsverband tezamen.

Paragraaf 6. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

In deze paragraaf is een omschrijving van de projectkosten opgenomen die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de omvang van de subsidie. Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd, wordt geen subsidie verleend. Conform artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 14 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken blijven deze kosten bij de subsidieverstrekking buiten beschouwing.

Voor de begroting van de projectkosten dient de project budget calculation tool gebruikt te worden, te vinden op www.agentschapnl.nl/transitiefaciliteit. In geval van een samenwerkingsverband worden de subsidiabele projectkosten van de penvoerder en de andere deelnemers in het samenwerkingsverband op dezelfde financiële grondslagen in aanmerking genomen. Dit betekent dat de interne kosten van zowel de penvoerder als de andere deelnemers in het samenwerkingsverband zonder winstopslag in aanmerking worden genomen. Overigens worden kosten van eventuele lokale partijen in het samenwerkingsverband naar lokale maatstaven in aanmerking genomen.

De subsidiabele kosten betreffen uitsluitend:

  • 1. Het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personeel ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermenigvuldigd met een vast uurtarief van € 87,50, waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met

    • a. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

    • b. de aan derden betaalde kosten;

    • c. internationale reiskosten en nationale reiskosten op basis van economy class;

    • d. de gemaakte kosten volgens de Daily Subsistance Allowance Rates (DSA-lijsten) van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het vaste uurtarief voor personeel van partijen uit het tranisitieland die deel uitmaken van het samenwerkingsverband naar lokale maatstaven vastgesteld. Dit vaste uurtarief behoeft de goedkeuring van de minister.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kunnen de subsidiabele kosten worden berekend op basis van het aantal door de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personeel gemaakte uren, vermenigvuldigd met het in het vierde lid bedoelde integrale uurtarief dat de aanvrager hanteert voor dat personeel.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid wordt het integrale uurtarief berekend op basis van een binnen de organisatie gebruikelijke en controleerbare methodiek, gebaseerd op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Dit wordt onderbouwd met een accountantsverklaring.

  • 5. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe loonkosten en de indirecte kosten en betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsvoering en bevat geen winstopslag.

  • 6. Subsidiabele kosten als genoemd in het eerste lid, onder a tot en met d, die niet in aanmerking zijn genomen bij de berekening van het integrale uurtarief, worden separaat als subsidiabele kosten in aanmerking genomen.

  • 7. Toepassing van het integrale uurtarief en de hoogte daarvan behoeven de voorafgaande goedkeuring van de minister.

  • 8. Voor goederen waarvan de waarde meer dan € 25.000,– bedraagt, is een marktconformiteitsverklaring vereist.

  • 9. In de beschikking tot subsidieverlening kan de verplichting worden opgenomen, indien dat naar het oordeel van de minister opportuun is, dat overdracht van goederen aan een begunstigde in het transitieland plaats dient te vinden door middel van het ondertekenen van een daartoe bestemd protocol door de partij die de goederen inbrengt en de begunstigde in het transitieland.

Pararaaf 7. Aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. Voorafgaand aan een aanvraag om subsidie wordt door de potentiële aanvrager een niet bindend advies (Quick Scan) aan de EVD gevraagd met betrekking tot de mogelijkheden om voor subsidieverstrekking in aanmerking te komen. Aanvragen om subsidie zonder dat voorafgaand een Quick Scan is gevraagd, worden afgewezen.

  • 2. Een aanvraag om subsidie wordt gesteld in de Engelse taal en ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de minister vastgesteld formulier en de daarin genoemde bijlagen, dat beschikbaar is gesteld op www.agentschapnl.nl/transitiefaciliteit.

  • 3. Een aanvraag wordt schriftelijk in tweevoud ingediend (een origineel en een kopie) bij de EVD op het volgende adres: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, NL EVD Internationaal, Transitiefaciliteit, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag, of op het bezoekadres: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Juliana van Stolberglaan 2, Den Haag. Tevens wordt een elektronische versie ingediend op een USB-stick of per email aan transitiefaciliteit@agentschapnl.nl.

  • 4. Voor zover de subsidieaanvraag in geval van een samenwerkingsverband strekt tot bekostiging van activiteiten verricht door andere deelnemers aan het samenwerkingsverband dan de subsidieaanvrager zelf, blijkt dat uit de subsidieaanvraag, onder aanduiding van de desbetreffende partijen en de daarmee gemoeide bedragen.

  • 5. In geval van een samenwerkingsverband omvat de aanvraag een omschrijving van de wijze waarop elk van de partijen van het samenwerkingsverband bijdraagt aan de werkzaamheden en van de wijze waarop de besluitvorming is georganiseerd.

  • 6. In geval van een samenwerkingsverband omvat de aanvraag voorts een ondertekende overeenkomst tussen partijen waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld en op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd.

  • 7. Bij de aanvraag wordt een verklaring gevoegd, in geval van een samenwerkingsverband van alle partijen in het samenwerkingsverband, dat de aanvrager, c.q. de partijen van het samenwerkingsverband op de hoogte zijn van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over MVO en de ILO Verklaring over Fundamentele Beginselen en Rechten op het Werk, en dat zij volgens deze richtlijnen zullen handelen.

  • 8. Indien de subsidieaanvraag op één of meer onderdelen onvolledig is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag alsnog te completeren binnen zeven kalenderdagen nadat de EVD de aanvrager van de onvolledigheid in kennis heeft gesteld. Indien niet correct of niet tijdig is hersteld, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Een Quick Scan formulier en een aanvraagformulier zijn verkrijgbaar bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, NL EVD Internationaal, Transitiefaciliteit, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag of kan worden gedownload via de website: www.agentschapnl.nl/transitiefaciliteit. In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Op basis van het complete aanvraagformulier (inclusief bescheiden) wordt de aanvraag beoordeeld. Daarom dient het in detail uitgewerkt te zijn. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere projectdoelstelling, een omschrijving van de verwachte knelpunten en risico’s, de voorgestelde aanpak, de fasering van het project, de expertise van de deelnemers en de uiteindelijke perspectieven van het project. Bij het projectvoorstel hoort een begroting, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van de project budget calculation tool, te downloaden via www.agentschapnl.nl/transitiefaciliteit.

Paragraaf 8. Afwijzingsgronden ten aanzien van aanvragers en deelnemers in samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Er wordt geen subsidie verstrekt indien de aanvrager of in geval van een samenwerkingsverband één of meer deelnemers in het samenwerkingsverband:

  • 1. Failliet is of zich in staat van liquidatie bevindt, voor wiens bedrijf een curator is aangesteld, wiens economische activiteiten zijn opgeschort of zich in een vergelijkbare procedure bevindt onder nationale wetgeving en verordeningen.

  • 2. Voorwerp is van een procedure waarin zijn faillissement is aangevraagd, surséance van betaling is aangevraagd, of zich in een vergelijkbare positie bevindt onder nationale wetgeving en verordeningen.

  • 3. Onherroepelijk is veroordeeld voor een delict dat zijn zakelijk handelen betreft.

  • 4. Zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig zakelijk wangedrag of wanbeheer.

  • 5. Niet heeft voldaan aan de verplichtingen met betrekking tot het betalen van sociale zekerheidspremies in overeenstemming met de geldende juridische bepalingen van Nederland of het transitieland.

  • 6. Niet heeft voldaan aan de verplichtingen met betrekking tot het betalen van belasting in overeenstemming met de geldende juridische bepalingen van Nederland of het transitieland.

  • 7. Zich met het oog op de aanvraag schuldig heeft gemaakt aan het geven van een onjuiste voorstelling van zaken of bedrog.

  • 8. Veroordeeld is of vervolgd wordt voor criminele activiteiten, inclusief schending van internationaal geaccepteerde mensenrechten of onder sterke verdenking staat van directe of indirecte betrokkenheid bij zulke activiteiten.

Paragraaf 9. Afwijzingsgrond wegens andere subsidiemogelijkheid

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De mogelijkheid van subsidie uit hoofde van deze beleidsregels is bedoeld als complementair. Subsidie wordt niet verleend voor activiteiten die op grond van de Subsidieregeling internationaal excelleren of een andere wettelijke grondslag voor subsidie door de minister van Buitenlandse Zaken of de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in aanmerking kunnen komen. Dit wordt beoordeeld op basis van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Paragraaf 10. Beoordelingscriteria

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Aanvragen die volledig zijn en niet reeds zijn afgewezen, worden inhoudelijk beoordeeld op grond van onderstaande criteria. Indien een aanvraag op een of meer van onderstaande onderdelen als onvoldoende wordt beoordeeld, wordt de aanvraag afgewezen.

Aanvrager/deelnemers in het samenwerkingsverband

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. Het projectvoorstel vloeit logisch voort uit de huidige activiteiten (core business) en strategie van de aanvrager en, in geval van een samenwerkingsverband, ook van de overige deelnemers.

  • 2. In geval van een samenwerkingsverband is dat logisch en evenwichtig samengesteld, waarbij de relevante expertise en ervaring van de deelnemers wordt meegewogen, inclusief afspraken over taken en verantwoordelijkheden en de mate waarin de partners in het verleden al hebben samengewerkt.

Projectvoorstel

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. Het projectvoorstel sluit bij voorkeur aan op een bestaande of lopende interventie.

  • 2. Het project heeft geen negatieve implicaties voor het milieu of sociale omstandigheden.

  • 3. De projectdoelstellingen, de aanpak en de noodzaak van het project zijn helder beschreven in een projectplan en operationeel plan.

  • 4. Het projectvoorstel is SMART geformuleerd (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden).

  • 5. De voorgestelde projectactiviteiten zijn technisch uitvoerbaar en haalbaar in de daarvoor gestelde periode.

  • 6. In het projectvoorstel wordt een duidelijke vraag vanuit het transitieland naar de voorgestelde projectactiviteiten aannemelijk gemaakt.

  • 7. Het projectvoorstel bevat een realistische risicoanalyse en omschrijft hoe de genoemde risico's worden ondervangen.

  • 8. In geval van een samenwerkingsverband geeft het projectvoorstel aan hoe de samenwerking tussen de projectpartners na afloop van de voorgestelde looptijd van het project wordt voortgezet.

  • 9. Het projectvoorstel geeft aan op welke wijze de projectresultaten zo breed mogelijk worden verspreid (disseminatie) en daarmee bijdragen aan de ontwikkeling van de desbetreffende sector.

Financieel plan

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. Het projectbudget staat in goede verhouding tot de beschreven aard, omvang en resultaten van het voorstel.

  • 2. In geval van een samenwerkingsverband bestaat een evenredige verhouding tussen de omvang van de eigen bijdrage aan het project per deelnemer en de verdeling van het gevraagde subsidiebedrag over de deelnemers.

Impact

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. Het project concurreert niet met bestaande, vergelijkbare commerciële activiteiten van lokale partijen in het transitieland.

  • 2. Het project draagt significant bij aan verbetering van het ondernemingsklimaat in het transitieland met een positief effect op het vergroten van de bilaterale economische relatie tussen Nederland en het transitieland. Dit laatste betekent dat het aannemelijk moet zijn dat uit een subsidieproject positieve effecten voor het Nederlandse bedrijfsleven voortvloeien.

    • De verbetering van het ondernemingsklimaat in het transitieland kan onder meer blijken uit blijvende verhoging van het kennisniveau van lokale bestuurders, experts, managers, werknemers of andere belanghebbenden en daarmee het vervullen een voorbeeldfunctie voor soortgelijke instanties of organisaties in de betreffende sector in het transitieland.

    • De positieve effecten voor het Nederlandse bedrijfsleven worden op concrete wijze in de aanvraag aannemelijk gemaakt, waarbij reële toekomstperspectieven worden geschetst.

Imvo

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1. In de aanvraag wordt met een IMVO-risicoanalyse duidelijk gemaakt dat bij de uitvoering van het project, voor zover relevant, wordt gehandeld in overeenstemming met:

  • De OECD Guidelines for multinational Enterprises (www.oesorichtlijnen.nl);

  • de ILO declaration on fundamental principles and rights at work (www.ilo.org);

  • VN-Conventie over Biologische Diversiteiten;

  • de FMO Uitsluitingslijst (http://www.fmo.nl/exclusion-list).

Wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat met het goedkeuren van het project risico's bestaan die gemitigeerd dienen te worden, zullen afspraken met de EVD worden gemaakt over de te nemen maatregelen. De risico’s worden ingedeeld in hoog, middel en laag. Bij een laag risico zijn er geen aanvullende maatregelen nodig.

  • 2. Indien het project investeringsactiviteiten omvat, legt de aanvrager bij de aanvraag een afschrift van zijn IMVO-beleid over. Indien de aanvrager dit nog niet heeft dan wordt hij in de gelegenheid gesteld dit te ontwikkelen en op te leveren bij de eerste projectresultaten.

Paragraaf 11. Beoordelingsprocedure

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Indien noodzakelijk voor de beoordeling kan de EVD zelfstandig contact opnemen met de aanvrager en/of de andere deelnemers aan het samenwerkingsverband en hen vragen om een nadere toelichting of een bezoek brengen aan de betrokken partijen in het transitieland. Wanneer de EVD op informatie stuit die afwijkt van hetgeen in de aanvraag is gesteld, dan zal de EVD de aanvrager in de gelegenheid stellen zijn zienswijze hierop kenbaar te maken.

Paragraaf 12. Beslistermijn

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Binnen dertien weken na ontvangst van de subsidieaanvraag zal de EVD een beslissen op de aanvraag nemen. Indien de EVD om aanvullende informatie verzoekt, wordt deze termijn opgeschort.

Bijlage A. bij de Beleidsregels subsidie Transitiefaciliteit

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Transitielanden zijn:

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Colombia

Vietnam

Zuid-Afrika

Bijlage B. bij de Beleidsregels subsidie Transitiefaciliteit

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De prioriteitssectoren van de transitielanden zijn:

Colombia

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • agro, inclusief biobased economy, klimaat-adaptatie en groene technologie;

  • water;

  • gezondheid;

  • logistiek;

  • energie

Vietnam

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • agro;

  • water;

  • energie;

  • maritieme industrie;

  • logistiek;

  • financiën

Zuid-Afrika

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • agro

  • water;

  • transport en logistiek;

  • duurzame energie;

Naar boven