1. Inleiding
[Regeling vervallen per 16-01-2016]
De Wet bescherming persoonsgegevens (WBP), die vanaf 1 september 2001 van kracht is, bevat regels over de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens en verwerking van persoonsgegevens in bestanden. Dit
omvat alle handelingen met die gegevens vanaf het verzamelen tot aan het vernietigen.
Op grond van deze wet is een verantwoordelijke verplicht om geautomatiseerde verwerkingen
van persoonsgegevens te melden bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP)
of bij de Functionaris voor de gegevensbescherming, tenzij een verwerking is vrijgesteld
van melden.
Bij het niet naleven van de meldingsplicht is het CBP ingevolge art. 66 WBP bevoegd tot het opleggen van een boete. De bevoegdheid van het CBP boetes op te leggen
is een middel om naleving van de verplichtingen uit de WBP te bevorderen. Behoudens op grond van het Vrijstellingsbesluit WBP (Stb. 2001, 250) uitgezonderde verwerkingen gaat het om de volgende verplichtingen:
– het tijdig en op de juiste wijze melden van de gegevensverwerking (art. 27 en 28 lid 5 WBP)
– het verstrekken van de juiste en volledige informatie omtrent de gegevensverwerking
(art. 28 lid 1 en 2 WBP)
– het tijdig melden van wijzigingen in de opgave bij de oorspronkelijke melding (art. 28 lid 3 WBP)
– het bewaren van gegevens omtrent gewijzigde verwerking (art. 28 lid 4 WBP).
De boete bedraagt ten hoogste 4500 euro per overtreding (art. 66 lid 1 WBP). Als er sprake is van het niet naleven van de meldingsplicht met betrekking tot
meerdere gegevensverwerkingen wordt voor elke overtreding zonder vermindering een
boete opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van de boete wordt rekening gehouden
met de verwijtbaarheid (art. 66 lid 2 WBP) en de ernst en de duur van de overtreding
(art. 66 lid 3 WBP).
Het niet naleven van de meldingsplicht is tevens strafbaar gesteld (art. 75 WBP). Het is niet mogelijk om zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke sanctie
op te leggen (art. 66 lid 5 en art. 75 lid 5 WBP).
Met het publiceren van de Regels voor de boetevaststelling beoogt het CBP inzicht
te verschaffen in de hoogte van de boetes die verantwoordelijken kunnen verwachten,
in de redenen om in individuele gevallen geen boete op te leggen en in het aangiftebeleid.
De uitgangspunten van de Regels voor de boetevaststelling zijn de volgende. Slechts
in zeer ernstige gevallen wordt een zaak voor strafvervolging overgedragen aan het
Openbaar Ministerie. In een aantal gevallen wordt geen boete opgelegd, zoals bij het
ontbreken van verwijtbaarheid van de betrokkene, in geval van een kennelijke vergissing
of bij een geringe overtreding. In andere situaties wordt afgezien van een boete,
maar wordt wel een waarschuwing gegeven. Het afzien van een boete wordt verbonden
aan het alsnog melden van de gegevensverwerking binnen een bepaalde termijn. Wanneer
er voldoende reden is voor het opleggen van een boete, wordt onderscheid gemaakt tussen
minder zware en zware overtredingen. Dit onderscheid is nader uitgewerkt in een tabel.
Tenslotte kan een boete gematigd worden op grond van financiële omstandigheden en
is er een algemene hardheidsclausule opgenomen. Na één jaar vanaf de inwerkingtreding
van deze Regels zal het CBP bezien of aanpassingen dan wel nuanceringen eventueel
aan de hand van concrete voorbeelden geboden zijn.