Achtergrond
[Regeling vervallen per 01-10-2020]
Corruptie is een fenomeen met vele verschijningsvormen. Corruptie vormt een ernstige
aantasting van de integriteit van de overheid, met grote morele en politieke gevolgen.
Bovendien leidt corruptie in het zakenleven tot grote economische schade en valse
concurrentie. Voor een overheid die integer en transparant wil zijn is het zaak om
zo krachtig mogelijk tegen corruptie op te treden.
Het openbaar ministerie draagt vanuit een strafrechtelijke invalshoek bij aan de bestrijding
van corruptie. In deze Aanwijzing worden factoren beschreven die bij de opsporing
en vervolging van ambtelijke corruptie gepleegd in het buitenland relevant zijn.
In het Wetboek van Strafrecht is in de artikelen 177, 177a en 178 het omkopen van ambtenaren en rechters strafbaar gesteld (actieve omkoping). De artikelen 362, 363 en 364 Sr stellen de ambtenaar of de rechter die zich heeft laten omkopen strafbaar (passieve
omkoping).
Het strafrechtelijk instrumentarium heeft een ruim werkingsgebied. Een ieder die een
ambtenaar een gift, belofte of dienst aanbiedt met het doel hem te bewegen tot enig
ambtelijk handelen of nalaten en elke ambtenaar die een gift, belofte of dienst aanvaardt,
terwijl hij weet of moet vermoeden dat van hem een tegenprestatie wordt verwacht,
kan onder de werking van de strafwet vallen. De wet geeft namelijk geen onderscheidend criterium voor strafwaardige en niet-strafwaardige
giften. De wetgever heeft het stellen van grenzen overgelaten aan het openbaar ministerie,
dat zelf door toepassing van het opportuniteitsbeginsel en/of ‘door het afkondigen
van richtlijnen, welke eenvoudiger dan de wet zijn aan te passen aan de maatschappelijke,
steeds veranderende, werkelijkheid’ sturend kan optreden. In dit verband heeft de minister van justitie ook nog overwogen
dat een wettelijk onderscheid inzake strafwaardige en niet-strafwaardige giften het
onwenselijke effect zou kunnen hebben dat situaties waarbij sprake is van relatief
geringe voordelen voor ambtshandelingen die zeker als onwenselijk moeten worden beschouwd,
per definitie buiten het bereik van de strafbepalingen zouden komen te vallen.
Diverse internationale verdragen zijn gesloten met het oog op een betere bestrijding
van fraude en corruptie, te weten de op 26 juli 1995 te Brussel tot stand gekomen
Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
(Trb. 1995, 289), het (eerste) Protocol bij deze Overeenkomst van 27 september 1996
(Trb. 1996, 330) en het op 17 december 1997 te Parijs tot stand gekomen OESO-Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale
zakelijke transacties (Trb. 1998, 54). Deze verdragen strekken tot onderlinge afstemming
van de strafrechtelijke bepalingen inzake fraude en corruptie van de verschillende
landen met het oog op een doeltreffende internationale samenwerking. Bij het OESO-verdrag
is de invalshoek die van het internationale zakelijke transactieverkeer. In de preambule
bij dit verdrag wordt expliciet overwogen dat in dat kader omkoping een wijdverbreid
fenomeen is dat het overheidsfunctioneren en de economische ontwikkelingen ondermijnt
en dat desastreus is voor de internationale concurrentie.
Als gevolg van deze verdragen is de wetgeving op het terrein van de omkoping van ambtenaren
en de ambtelijke corruptie in 2001 ingrijpend gewijzigd en is onder andere artikel 178a Wetboek van Strafrecht ingevoerd, waardoor het vanaf dat moment mogelijk was om (rechts)personen te vervolgen
voor buitenlandse corruptie.
In het buitenland gepleegde corruptie, kortheidshalve ook wel aangeduid als ‘buitenlandse
corruptie’ werd vanaf 2001 als volgt gedefinieerd: een ieder die in het buitenland
een Nederlandse ambtenaar omkoopt kan in Nederland worden vervolgd; hetzelfde geldt
voor de Nederlander die in het buitenland een buitenlandse ambtenaar omkoopt (art. 178a Wetboek van Strafrecht).