Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van
22 oktober 2012, nr. 2012 - 0000578978, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving,
Afdeling Wetgeving Staatsinrichting en Bestuur;
Gelet op de artikelen 1.3, tweede en derde lid, 2.11, 3.8, 5.6, tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke
sector, artikel 190, eerste lid, van de Provinciewet, artikel 186, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 98a, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 2, vierde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012,
nr. W04.12.0427/1);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 29 november 2012, nr. 2012-0000648640, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving,
Afdeling Wetgeving Staatsinrichting en Bestuur;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 2
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2a
[Vervallen per 01-07-2017]
Het bedrag van de in artikel 5.6, tweede lid, van de wet bedoelde kosten verbonden aan de openbaarmaking van gegevens, bedoeld in artikel
5.6, eerste lid, en van het opstellen van het document wordt vastgesteld op € 1100,
vermeerderd met de kosten verbonden aan de werkzaamheden van een accountant in verband
met de verzameling en de controle van gegevens, tot een maximum van € 12.000.
-
1 Indien de functie van topfunctionaris wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking,
komen partijen voor de duur van de functievervulling tot en met twaalf kalendermaanden
geen bezoldiging overeen die hoger is dan de som van € 25.900 per kalendermaand voor
de eerste zes kalendermaanden van de functievervulling en € 19.600 per kalendermaand
voor de zevende tot en met de twaalfde kalendermaand van de functievervulling.
-
5 De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden telkens per 1 januari van
elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd in verband met de ontwikkeling van de
contractuele loonkosten voor de overheid zoals deze in het jaar van vaststellen van
de ministeriële regeling voor het daaraan voorafgaande jaar door het Centraal Bureau
voor de Statistiek is vastgesteld, tenzij die ontwikkeling niet leidt tot een verhoging
van de bedragen. De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden naar boven
afgerond op honderd euro’s onderscheidenlijk op euro’s.
-
1 Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister kunnen gezamenlijk besluiten dat partijen
bij dat besluit vast te stellen hogere bedragen mogen overeenkomen dan de bedragen,
genoemd in artikel 4, eerste en tweede lid en het op grond van het derde lid toepasselijke bedrag.
-
2
Artikel 4, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing indien op grond van het eerste lid hogere bedragen
zijn vastgesteld, met dien verstande dat in het derde lid in plaats van «artikel 2.1, vierde lid, eerste volzin, en zesde lid, van de wet» gelezen wordt: artikel 3.1, vijfde lid, eerste volzin, van de wet.
-
3 De betrokken rechtspersonen of instellingen, bedoeld in de bijlage bij artikel 1.4, van de wet of een samenwerkingsverband van deze rechtspersonen of instellingen kunnen uiterlijk
in de maand september voorafgaand aan het jaar waarop de bedragen betrekking hebben,
aan Onze Minister wie het aangaat een voorstel doen voor de bedragen, bedoeld in het
eerste lid.
-
4 Onze Minister wie het aangaat stelt, gehoord Onze Minister, de bedragen, bedoeld in
het eerste lid, jaarlijks vast uiterlijk in de maand november voorafgaand aan het
jaar waarop die bedragen betrekking hebben.
-
1 Een tussen partijen voor 1 januari 2016 overeengekomen bezoldiging die op enig moment
na die datum meer bedraagt dan het op grond van of krachtens de wet van toepassing
zijnde bezoldigingsmaximum, is toegestaan voor ten hoogste vier jaar na de datum waarop
het toepasselijke bezoldigingsmaximum eerst wordt overschreden, tenzij op grond van
artikel 7.3, eerste tot en met derde lid of achtste lid, van de wet reeds eerder een periode van ten hoogste vier jaar is aangevangen. De bezoldiging,
bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze
waarop deze wordt berekend voorafgaand aan 1 januari 2016, tussen partijen zijn overeengekomen.
De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.
-
2 Indien een in het eerste lid bedoelde periode van vier jaar is verstreken, wordt de
overeengekomen bezoldiging in een periode van drie jaar teruggebracht tot het voor
de rechtspersoon of instelling geldende maximum overeenkomstig de wijze, bedoeld in
artikel 7.3, achtste lid, van de wet. Een eventuele overeengekomen verhoging als bedoeld in het eerste lid, blijft buiten
toepassing.
Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WNT.