Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg 2013
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
RIVM Briefrapport 270412003/2013
Rapport in het kort
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg 2013
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Het RIVM heeft op basis van recente gegevens nieuwe berekeningen gemaakt voor het
benodigd aantal ambulances per regio. Hieruit blijkt dat er in Nederland 90 ambulances
meer nodig zijn dan de 498 volgens het vorig referentiekader. Er zijn twee oorzaken
voor deze toename. Het grootste effect is het gevolg van andere aannames in de capaciteitsberekeningen
en van de afloop van een traject van ‘hulpambulances’ in de regio Haaglanden bij de
inwerkingtreding van de ‘Tijdelijke wet ambulancezorg’. Daarnaast is de vraag naar
ambulancezorg tussen 2006 en 2012 gestegen met gemiddeld 2,9 procent per jaar. Hier
liggen demografische ontwikkelingen aan ten grondslag, zoals de bevolkingsgroei en
de vergrijzing. Bovendien doen mensen eerder en gemakkelijker een beroep op de ambulancezorg.
De benodigde capaciteit van de ambulancezorg in Nederland wordt berekend met behulp
van een zogeheten referentiekader. Dit referentiekader definieert het aantal ambulances
waarmee de ambulancezorg in Nederland kan worden uitgevoerd, gegeven een aantal randvoorwaarden.
Dit betreft bijvoorbeeld de responstijden, de tijd na een melding waarbinnen een ambulance
ter plaatse moet zijn.
In opdracht van het ministerie van VWS heeft het RIVM het referentiekader van 2008
geactualiseerd met recente cijfers over de vraag naar en het aanbod van ambulances
in Nederland. Hiermee zijn vervolgens enkele varianten van het capaciteitsmodel doorgerekend.
Het ministerie van VWS maakt hier een keuze uit, in overleg met Ambulancezorg Nederland
en Zorgverzekeraars Nederland, waarna de minister het referentiekader vaststelt.
Abstract
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
The Dutch National Ambulance Plan 2013
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Based on recent data, the Dutch National Institute for Public Health and the Environment
(RIVM) has recalculated the required numbers of ambulances for each region of the
Netherlands. These calculations show that an additional 90 ambulances are needed on
top of the figure of 498 ambulances stated in the previous National Ambulance Plan.
This increase can be attributed to two causes. The main cause is a change in the assumptions
underlying the capacity calculations and the system of licensing in ambulance care.
In addition, the demand for ambulance care has increased by an average of 2.9 percent
per year between 2006 and 2012. This is due to demographic developments such as population
growth and population ageing. Apart from this, people seem more inclined to make use
of ambulance care.
The ambulance care capacity required in the Netherlands is calculated using a framework
that defines the number of ambulances needed to deliver ambulance care in the Netherlands,
provided several preconditions are met. These preconditions include the maximum response
time, i.e. the period that elapses between a report and the arrival of the ambulance.
The Ministry of Health, Welfare and Sport requested RIVM to update the 2008 National
Ambulance Plan based on recent data concerning the demand for and provision of ambulance
care in the Netherlands. Calculations were performed for several options for the capacity
model. The Ministry of Health, Welfare and Sport will select one of these options
in consultation with the Netherlands Association of Ambulance Care Providers and the
Netherlands Association of Care Insurance Providers. The Minister will then officially
adopt the National Ambulance Plan.
Inhoudsopgave
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Inhoudsopgave
|
3
|
|
|
Samenvatting
|
3
|
|
|
|
1
|
Inleiding
|
4
|
|
|
|
2
|
Toepassing rijtijdenmodel-2013
|
5
|
|
|
|
3
|
Modelvarianten
|
10
|
3.1
|
Basismodel
|
10
|
3.2
|
Varianten op het basismodel
|
12
|
|
|
|
4
|
Referentiekader 2013
|
14
|
|
|
|
5
|
Conclusie
|
18
|
|
|
Referenties
|
18
|
|
|
|
Bijlage 1
|
Productiecijfers 2012
|
19
|
|
|
|
Bijlage 2
|
Gevoelige standplaatsen
|
21
|
|
|
|
Bijlage 3
|
Stapsgewijs naar het basismodel
|
25
|
|
|
|
Bijlage 4
|
Varianten van het basismodel
|
31
|
|
|
|
Bijlage 5
|
Spreiding van het referentiekader-2013
|
35
|
Samenvatting
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg is in 2013 geactualiseerd.
Voor de discussie die aan deze actualisatie voorafging zijn verschillende analyses
uitgevoerd en er is een aantal varianten van de capaciteitsberekeningen doorgerekend.
Het overleg is gevoerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS),
Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het RIVM heeft de
analyses ten behoeve van de discussie uitgevoerd. Het overleg heeft geresulteerd in
een nieuw referentiekader dat uiteindelijk door de minister van VWS wordt vastgesteld.
Het basismodel ten behoeve van de discussie
Als eerste stap is het referentiekader-2008 geactualiseerd met de productiecijfers
over 2011 en met een nieuw rijtijdenmodel. Dit leidde tot een nieuw basismodel dat
als uitgangspunt is gebruikt voor de discussie. Er zijn in dit stadium productiecijfers
uit 2011 gebruikt omdat gegevens over 2012 nog niet beschikbaar waren. Afgesproken
is wel dat bij de uiteindelijke doorrekening de productiecijfers over 2012 gebruikt
worden.
Het nieuwe rijtijdenmodel voor de spoedeisende ambulancezorg dat in 2013 gereed is
gekomen is representatiever dan het oude model omdat gebruik wordt gemaakt van meetgegevens
van alle Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV’s) gedurende een heel jaar. De schattingen
van de rijtijden in dit model zijn lager dan het model uit 2008. Hierdoor is het gebied
dat een ambulance binnen bepaalde rijtijd kan behalen groter dan met gebruik van het
2008-model. Een gevolg hiervan is dat in de minimumvariant van het capaciteitsmodel minder uitrukpunten nodig zijn dan in de 2008-berekeningen.
In de capaciteitsberekeningen leidt dit op werkdagen overdag tot 31 ambulances minder
ten opzichte van het referentiekader-2008.
Toepassing van de productiecijfers over 2011 in het referentiekader-2008 leidt tot
28 meer benodigde ambulances op werkdagen overdag. Het actualiseren van de minimumvariant
van het capaciteitsmodel doet deze groei teniet. De effecten van beide aanpassingen
op het basismodel zijn dus tegengesteld en heffen elkaar min of meer op.
Ten behoeve van de discussie over mogelijke aanpassingen aan het capaciteitsmodel
is vervolgens een vijftal varianten geconstrueerd. Deze varianten zijn gebaseerd op
productiecijfers over 2011. Dat betekent dat de uiteindelijke resultaten iets kunnen
afwijken van de berekeningen in deze varianten omdat de definitieve resultaten gebaseerd
zijn op productiecijfers over 2012. De vijf varianten verschillen van het basismodel
in keuzes voor parameters en modelstructuur. De varianten en hun effect ten opzichte
van het basismodel op werkdagen overdag zijn:
-
1. een model dat uitgaat van een 5% lagere gemiddelde ritduur leidt tot 19 ambulances
minder;
-
2. een model dat uitgaat van een bezettingsgraad van het besteld vervoer van 75% leidt
tot 28 ambulances minder;
-
3. een model dat geen minimumvariant hanteert op werkdagen overdag leidt tot 82 ambulances
meer;
-
4. een model dat een extra ambulance toekent aan ‘gevoelige’ standplaatsen leidt tot
47 ambulances meer;
-
5. een model dat de aannames 1, 2 en 4 combineert leidt tot 5 ambulances meer.
Het referentiekader 2013
De discussie over deze varianten heeft geresulteerd in een nieuwe definitie van het
referentiekader. Zoals overeengekomen was, wordt uitgegaan van productiecijfers over
het 2012. Daarnaast wordt van de vijf doorgerekende varianten alleen variant 3 doorgevoerd.
Ten slotte wordt voor twee RAV-en nog een specifieke maatregel opgenomen in het capaciteitsmodel.
De spreiding van standplaatsen van het referentiekader-2013 blijft gelijk en is identiek
aan die van 2008.
Samengevat zijn de veranderingen in het capaciteitsmodel ten opzichte van 2008 de
volgende:
-
• er wordt uitgegaan van de productie van de Nederlandse ambulancezorg in 2012;
-
• op werkdagen overdag wordt de minimumvariant niet gehanteerd;
-
• voor RAV Rotterdam-Rijnmond wordt een extra ambulance toegekend ten behoeve van de
paraatheid op de Maasvlakte;
-
• voor RAV Haaglanden zijn de hulpambulances meegenomen in de capaciteitsberekeningen.
Dit resulteert erin dat in er in het referentiekader-2013 op werkdagen overdag in
totaal 90 ambulances meer worden berekend dan in het referentiekader-2008. Door een
stijging in de productie in de periode 2008–2012 zijn 27 ambulances meer nodig dan
in het referentiekader-2008. Het toepassen van de maximum variant op werkdagen overdag
leidt tot 51 meer benodigde ambulances in deze situatie. Dit is het verschil in het
aantal van 82 dat extra toegevoegd wordt conform de berekeningen in variant 3 en het
aantal van 31 dat minder nodig is ten gevolge van het toepassen van het nieuwe rijtijdenmodel.
Voor de Maasvlakte wordt op alle dagen en tijdsblokken één ambulance aan de capaciteitsberekeningen
toegevoegd. Het opnemen van de hulpambulances voor RAV Haaglanden leidt tot 11 ambulances
meer op werkdagen overdag.
Volgende actualisering in 2016
In het bestuurlijk overleg is overeengekomen dat een volgende actualisering van het
referentiekader in 2016 zal plaatsvinden. Daarbij is tevens besloten dat nader onderzoek
moet plaatsvinden naar in ieder geval twee onderwerpen. Ten eerste zal onderzoek worden
gedaan naar een geschikte manier om dynamisch ambulance management in het referentiekader
toe te passen. Belangrijk hierbij is om de praktijk in de Nederlandse ambulancezorg
te vertalen naar een capaciteitsmodel dat past in het referentiekader. Hierbij kunnen
ook ervaringen van andere, buitenlandse, organisaties inzicht bieden. Ten tweede zal
onderzoek worden gedaan naar de werkelijke bezettingsgraad in het besteld vervoer.
Hierbij wordt gekeken naar verschillende aspecten, zoals regio, dagsoort, en tijdsblok.
De resultaten van die analyses moeten gebruikt kunnen worden in het capaciteitsmodel
van het referentiekader.
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Het Referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg is een model voor de ambulancezorg waarin per regio in Nederland wordt vastgesteld
hoeveel ambulances minimaal nodig zijn om aan de vraag naar ambulancezorg te voldoen.
Ook de geografische spreiding van standplaatsen wordt in het referentiekader gedefinieerd.
In het referentiekader wordt aan de hand van vooraf gekozen uitgangspunten en randvoorwaarden
modelmatig de benodigde spreiding en capaciteit berekend. De uitgangspunten en randvoorwaarden
beschrijven een zeker minimumniveau voor de spreiding en beschikbaarheid van de ambulancezorg.
Het referentiekader bepaalt dan ook de benodigde capaciteit en spreiding om aan dit
minimumniveau te voldoen. De capaciteitsberekeningen zijn gebaseerd op het gebruik
van ambulancezorg in een bepaald basisjaar. De uitkomsten van het referentiekader
zijn op regionaal niveau gedefinieerd en zijn de basis voor het verdeelmodel van het
macrobudget voor de ambulancesector dat door de Nederlandse Zorgautoriteit wordt beheerd.
De uitgangspunten en randvoorwaarden van het referentiekader worden door het ministerie
van VWS in overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Ambulancezorg Nederland
(AZN) bepaald. Het RIVM beheert de modellen van het referentiekader en rekent het
kader in opdracht van het ministerie van VWS door. Het referentiekader wordt uiteindelijk
door de minister van VWS vastgesteld.
Het referentiekader wordt periodiek geactualiseerd. In 2008 was de laatste actualisatie
(Kommer en Zwakhals, 2008). Die actualisatie werd gevolgd door een technisch achtergrondrapport
met een gedetailleerde beschrijving van de modellen en uitgangspunten van het referentiekader
(Kommer en Zwakhals, 2011). In 2008 is een aantal aanbevelingen gedaan voor verdere
ontwikkeling van de modellen. In de periode 2011–2013 heeft het RIVM deze aanbevelingen
uitgewerkt en de resultaten hiervan zijn in 2013 gepubliceerd (Kommer en Zwakhals,
2013). In dat onderzoek is onder andere een nieuw rijtijdenmodel ontwikkeld, gebaseerd
op nieuwe metingen van ambulancesnelheden over de periode van een heel jaar in heel
Nederland. Ook is een aantal modellen ontwikkeld waarmee vanuit verschillende uitgangspunten
de spreiding en capaciteit van de ambulancezorg kan worden berekend. Deze modellen
legden een basis voor het actualiseren van het referentiekader waar dit rapport verslag
van doet.
Aan de actualisering ging een discussie vooraf. De discussie heeft in de eerste helft
van 2013 plaatsgevonden tussen het Ministerie van VWS, Ambulancezorg Nederland en
Zorgverzekeraars Nederland. Ten behoeve van die discussie zijn verschillende modelvarianten
doorgerekend. De resultaten van die varianten zijn in het bestuurlijk overleg besproken
waarna nieuwe berekeningen zijn gemaakt. De discussie heeft geleid tot een keuze voor
een bepaalde modelvariant die uiteindelijk gehanteerd wordt in het referentiekader.
In dit rapport worden zowel de verschillende varianten als ook de uiteindelijke modelvariant
van het referentiekader-2013 gepresenteerd.
Als eerste is een ‘basismodel’ geconstrueerd. Dit basismodel is een doorrekening van
het referentiekader-2008 met productiecijfers over 2011. Van het basismodel is vervolgens
een aantal varianten afgeleid. Deze varianten verschillen van het basismodel in de
randvoorwaarden, uitgangspunten en modelstructuur. De varianten zijn met 2011-gegevens
doorgerekend omdat de 2012-gegevens pas in de loop van het proces waarin het referentiekader
tot stand is gebracht beschikbaar kwamen. Het uiteindelijke model voor het referentiekader
is met productiecijfers over 2012 doorgerekend.
Leeswijzer
Het nieuwe rijtijdenmodel heeft belangrijke gevolgen voor het referentiekader. Daarom
zijn deze effecten in hoofdstuk 2 apart beschreven. Het basismodel en de verschillende
modelvarianten die in de discussie zijn besproken zijn beschreven in hoofdstuk 3.
Uiteindelijk is gekozen voor een modelvariant die in het referentiekader is gebruikt.
Het referentiekader-2013 is beschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft de conclusies
en aanbevelingen voor de toekomst.
2. Toepassing rijtijdenmodel-2013
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
In de periode 2011–2012 is een nieuw rijtijdenmodel voor de spoedeisende ambulancezorg
ontwikkeld. Het rijtijdenmodel schat de rijtijd die een ambulance nodig heeft om met
spoed van A naar B te rijden. Het model is gedefinieerd op het geografisch niveau
van vierpositie postcodes en is gespecificeerd naar verschillende wegtypes, regiotypes
en tijdstip op de dag. Het model is gebaseerd op metingen van snelheden van ambulances
die ingezet zijn voor een inzet met A1-urgentie. De periode waarover deze metingen
zijn gedaan was van oktober 2011 tot en met september 2012. In de meting zijn ambulances
van alle regio’s in Nederland meegenomen. Van de metingen zijn gemiddelde snelheden
berekend die vervolgens in een routeplanner zijn ingevoerd waarna de rijtijden zijn
geschat.
De gemiddelde snelheden die uit de 2011–2012 metingen volgden, waren voor veel wegtypes,
regiotypes en tijdstippen op de dag hoger dan in de vorige versie van het rijtijdenmodel
uit 2008. De 2008-versie was gebaseerd op een meetperiode van zes weken in 2007 over
acht regio’s. De nieuwe gemiddelde snelheden per wegtype, hebben tot gevolg dat de
rijtijden van A naar B in het nieuwe rijtijdenmodel vaak korter zijn dan die van het
vorige rijtijdenmodel. Dit betekent dat het modelmatig berekende bereik van een ambulance,
het gebied dat binnen een bepaalde rijtijd kan worden bereikt, met het nieuwe model
groter is dan met het oude model. Dit heeft gevolgen voor de modellen van het referentiekader.
Het bereik van een ambulance binnen 12 minuten rijtijd, vertrekkend vanaf een standplaats,
is nu groter dan in 2008. Hierdoor is het aantal inwoners dat binnen 12 minuten kan
worden bereikt hoger dan in 2008. Het aantal bereikte inwoners bij een bepaalde rijtijd
noemen we de dekkingsgraad. Deze dekkingsgraad is een norm in de uitgangspunten van
het referentiekader. Die zegt dat voor elke RAV de spreiding van standplaatsen zodanig
moet zijn dat minstens 97% van de inwoners binnen 12 minuten moet kunnen worden bereikt.
Het gebruik van het nieuwe rijtijdenmodel dwingt ons tot een toets aan dit uitgangspunt
van het referentiekader.
Een ander effect van het nieuwe rijtijdenmodel ligt in het aantal uitrukpunten van
de minimumvariant van het capaciteitsmodel. Dit aantal wordt modelmatig berekend met
gebruik van het rijtijdenmodel. In deze berekening wordt het minimum aantal locaties
bepaald waarmee bij 13 minuten rijtijd de eerder berekende dekkingsgraden bij 12 minuten
rijtijd kan worden gehaald. Deze berekeningswijze is een aanname van de minimumvariant
van het capaciteitsmodel van het referentiekader. Omdat de rijtijden van het nieuwe
rijtijdenmodel lager zijn dan van het vorige model, is het bereik vanaf een locatie
(standplaats of uitrukpunt) groter, waarmee het aantal locaties om een dekkingsgraad
te behalen lager kan zijn.
Dekkingsgraden
De tabellen 1 en 2 geven de nieuwe dekkingsgraden bij 12 minuten rijtijd. Tabel 1 geeft het modelmatig berekende aantal inwoners in 2011 en tabel 2 het aantal incidenten dat binnen 12 minuten kan worden bereikt. Hierbij is uitgegaan
van de spreiding van standplaatsen van het referentiekader-2008 en is gebruik gemaakt
van het nieuwe rijtijdenmodel. Voor de inwoneraantallen is uitgegaan van de bevolkingsstatistieken
van het CBS op vierpositie postcodeniveau (CBS, 2012). Voor de berekening van de dekking
op incidenten is uitgegaan van het aantal inzetten met A1- of A2-urgentie, per vierpositie
postcodegebied in 2011. Dit postcodegebied is het ‘afhaaladres’ van de inzet. De dekkingsgraad
is hier gedefinieerd als het percentage van alle inzetten dat in het gebied ligt dat
binnen 12 minuten kan worden bereikt vanaf een standplaats.
Deze dekkingsgraad moet niet worden verward met het werkelijk aantal spoedritten in
2011 dat binnen 15 minuten responstijd is gerealiseerd. Het werkelijke aantal ritten
is ontleend aan de ritstatistieken en kijkt naar de gerealiseerde responstijden. In
de modelmatig berekende dekkingsgraad kijken we alleen naar het aantal inzetten per
vierpositie postcodegebied. De responstijden doen er dan niet toe.
Figuur 1 brengt de verschillen in rijtijden tussen de rijtijdmodellen in kaart. De kaarten
gaan uit van de spreiding van standplaatsen van het referentiekader-2008. De bovenste
kaart geeft de dekking weer op basis van het 2008-rijtijdenmodel, de onderste kaart
op basis van het 2013-rijtijdenmodel.
Een vergelijking van de kaarten laat de verschillen duidelijk zien. Met het nieuwe
rijtijdenmodel wordt een groter gebied in Nederland binnen 12 minuten gedekt. Ondanks
de veelal hogere snelheden in het 2013-rijtijdenmodel, en de hieruit volgende lagere
rijtijden, zijn er nog steeds gebieden die niet binnen 12 minuten bereikt kunnen worden.
Deze moeilijk bereikbare gebieden liggen in Friesland, Noordwest Overijssel, de Maasvlakte,
Oostelijk Goeree-Overflakkee, het gebied rond Baarle-Nassau en op de oostelijke Maasoever
in Noord-Limburg. Daarnaast zijn er enkele kleinere gebieden met hoge rijtijden.
Het gebied in Zuidelijk-Flevoland in de omgeving Zeewolde wordt door het model ook
aangemerkt als een gebied met hoge rijtijden vanaf de standplaats Zeewolde. Dit komt
niet helemaal overeen met de werkelijkheid maar is een gevolg van een uitgangspunt
van het rijtijdenmodel. Die berekent namelijk de rijtijden vanuit de geografische
middelpunten (centroïdes) van vierpositie postcodegebieden. De schatting van het rijtijdenmodel
benadert de werkelijke rijtijden goed als de standplaats in de buurt van de centroïde
ligt. In het geval van de standplaats Zeewolde is dit niet het geval. Die standplaats
ligt in een uiterste hoek van een groot postcodegebied. Het model schat de rijtijden
naar andere (grote) postcodegebieden in Zuidelijk Flevoland te hoog. In andere gebieden
in Nederland speelt dit niet.
Tabel 1: Dekkingsgraad inwoneraantallen: aantal inwoners binnen 12 minuten rijtijd
bereikt, gebruik makend van het rijtijdenmodel-2013 en de spreiding van standplaatsen
conform het referentiekader-2008.
|
|
|
Aantal inwoners
binnen 12 minuten rijtijd bereikt
|
RAV-nr
|
RAV-naam
|
Totaal aantal inwoners
(x 1.000)
|
Absoluut
(x 1.000)
|
Procentueel
|
1
|
RAV Groningen
|
579
|
578
|
99,9
|
2
|
RAV Friesland
|
648
|
642
|
99,1
|
3
|
RAV Drenthe
|
491
|
491
|
100,0
|
4
|
RAV IJsselland
|
509
|
506
|
99,3
|
5
|
RAV Twente
|
625
|
625
|
100,0
|
6
|
RAV Noord- en Oost-Gelderland
|
811
|
811
|
100,0
|
7
|
RAV Gelderland-Midden
|
659
|
656
|
99,6
|
8
|
RAV Gelderland-Zuid
|
534
|
526
|
98,6
|
9
|
RAV Utrecht
|
1.229
|
1.227
|
99,8
|
10
|
RAV Noord-Holland Noord
|
644
|
642
|
99,7
|
11
|
RAV Amsterdam-Amstelland
|
958
|
958
|
100,0
|
12
|
RAV Kennemerland
|
523
|
523
|
100,0
|
13
|
RAV Zaanstreek-Waterland
|
322
|
322
|
100,0
|
14
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
244
|
245
|
100,0
|
15
|
RAV Haaglanden
|
1.026
|
1.026
|
100,0
|
16
|
RAV Hollands Midden
|
764
|
764
|
100,0
|
17
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
1.257
|
1.252
|
99,6
|
18
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
481
|
480
|
99,7
|
19
|
RAV Zeeland
|
382
|
378
|
99,0
|
20
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
1.075
|
1.066
|
99,1
|
21
|
RAV Brabant-Noord
|
640
|
640
|
100,0
|
22
|
RAV Brabant-Zuidoost
|
739
|
738
|
99,9
|
23
|
RAV Limburg-Noord
|
515
|
510
|
99,0
|
24
|
RAV Zuid-Limburg
|
607
|
606
|
99,9
|
25
|
RAV Flevoland
|
392
|
391
|
99,8
|
|
Nederland
|
16.653
|
16.601
|
99,7
|
Tabel 2: Dekkingsgraad incidenten: aantal A1- en A2-inzetten in 2011 in het gebied
dat binnen 12 minuten rijtijd kan worden bereikt, gebruik makend van het rijtijdenmodel-2013
en de spreiding van standplaatsen conform het referentiekader-2008.
|
|
|
Aantal spoedritten
binnen 12 minuten rijtijd bereikt
|
RAV-nr
|
RAV-naam
|
Totaal aantal spoedritten
(x 1.000)
|
Absoluut
(x 1.000)
|
Procentueel
|
1
|
RAV Groningen
|
30,0
|
30,0
|
99,9
|
2
|
RAV Friesland
|
26,8
|
26,6
|
99,2
|
3
|
RAV Drenthe
|
26,0
|
26,0
|
99,9
|
4
|
RAV IJsselland
|
20,3
|
20,2
|
99,4
|
5
|
RAV Twente
|
23,3
|
23,3
|
100,0
|
6
|
RAV Noord- en Oost-Gelderland
|
34,0
|
34,0
|
100,0
|
7
|
RAV Gelderland-Midden
|
23,7
|
23,6
|
99,6
|
8
|
RAV Gelderland-Zuid
|
20,8
|
20,5
|
98,6
|
9
|
RAV Utrecht
|
50,0
|
49,9
|
99,9
|
10
|
RAV Noord-Holland Noord
|
27,8
|
27,8
|
99,7
|
11
|
RAV Amsterdam-Amstelland
|
54,0
|
54,0
|
100,0
|
12
|
RAV Kennemerland
|
27,7
|
27,7
|
100,0
|
13
|
RAV Zaanstreek-Waterland
|
14,7
|
14,7
|
100,0
|
14
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
9,9
|
9,9
|
100,0
|
15
|
RAV Haaglanden
|
51,0
|
51,0
|
100,0
|
16
|
RAV Hollands Midden
|
33,7
|
33,6
|
100,0
|
17
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
64,0
|
63,6
|
99,5
|
18
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
20,1
|
20,0
|
99,9
|
19
|
RAV Zeeland
|
17,9
|
17,8
|
99,3
|
20
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
45,5
|
45,1
|
99,1
|
21
|
RAV Brabant-Noord
|
24,9
|
24,9
|
100,0
|
22
|
RAV Brabant-Zuidoost
|
28,0
|
27,9
|
99,8
|
23
|
RAV Limburg-Noord
|
21,5
|
21,3
|
99,0
|
24
|
RAV Zuid-Limburg
|
28,4
|
28,4
|
99,9
|
25
|
RAV Flevoland
|
17,3
|
17,2
|
99,4
|
|
Nederland
|
741,1
|
738,9
|
99,7
|
Figuur 1: Rijtijd vanaf de dichtstbijzijnde standplaats in het referentiekader-2008.
Boven: rijtijdenmodel 2008; onder: rijtijdenmodel-2013.
Uitrukpunten minimumvariant
In het referentiekader-2008 heeft het capaciteitsmodel twee varianten. Op werkdagen
overdag wordt de ‘minimumvariant’ gehanteerd. Op alle andere dagsoorten en tijdsblokken
wordt de ‘maximumvariant’ gehanteerd. De varianten onderscheiden zich door andere
aannames in het geografische deelmodel van het capaciteitsmodel. In de minimumvariant
wordt uitgegaan van een operationalisatie van dynamisch ambulance management (DAM).
In de maximumvariant wordt uitgegaan van paraatheid vanaf de standplaats. Zie voor
meer details het rapport over de modelontwikkeling van het referentiekader (Kommer
en Zwakhals, 2013). We gaan hier kort in op de verschillen en concentreren ons op
de verschillen die optreden door het gebruik van het nieuwe rijtijdenmodel.
In de operationalisatie van DAM in de minimumvariant wordt verondersteld dat de ambulances
paraatheid leveren vanaf strategische locaties in de regio en direct inzetbaar zijn.
In deze veronderstelling hebben de ambulances één minuut minder meld- en uitruktijd
en daarmee één minuut meer rijtijd voor een inzet. Omdat vanaf strategische locaties
in de regio wordt vertrokken, wordt niet uitgegaan van het aantal standplaatsen, maar
van een aantal (fictieve) uitrukpunten. De uitrukpunten worden bepaald door te zoeken
naar optimale locaties van waaruit een dekkingsgraad kan worden behaald bij 13 minuten
rijtijd. De te behalen dekkingsgraad is de dekkingsgraad die bij 12 minuten rijtijd
vanaf de standplaatsen wordt behaald. Het aantal uitrukpunten wordt per regio bepaald.
Er vindt geen regionale assistentie plaats. Dat betekent dat de eventuele locaties
van uitrukpunten in aangrenzende regio’s niet in de optimalisatie worden meegenomen,
elke regio moet zijn eigen dekking verzorgen. In de berekening van het aantal uitrukpunten
wordt uitgegaan van de inwonersaantallen in 2011. Het aantal uitrukpunten wordt bepaald
met gebruik van het MCLP-model (Kommer en Zwakhals, 2013). Deze methode is gelijk
aan de methode die in 2008 is gevolgd.
Tabel 3 geeft het aantal uitrukpunten in de minimumvariant van het capaciteitsmodel
met gebruik van het nieuwe rijtijdenmodel. Met het nieuwe rijtijdenmodel worden 32
uitrukpunten minder berekend dan in het referentiekader-2008. In de meeste regio’s
worden met het nieuwe rijtijdenmodel minder uitrukpunten berekend. Dit geldt voor
vrijwel alle regio’s met een groot oppervlakte. Soms is het aantal gelijk (Gelderland-Midden,
Gooi- en Vechtstreek, Hollands Midden, Flevoland en enkele eilanden). In één geval
wordt met het nieuwe rijtijdenmodel een uitrukpost meer berekend (Brabant-Zuidoost).
Dit is vermoedelijk toe te schrijven aan de toegenomen dekkingsgraad bij 12 minuten
rijtijd voor deze regio. De optimalisatie zoekt naar een minimum aantal punten waarbij
deze dekking bij 13 minuten rijtijd gehaald wordt. Blijkbaar weegt de hogere dekkingsgraad
meer mee in de optimalisatie dan de lagere rijtijden van het rijtijdenmodel.
Tabel 3: Aantal standplaatsen in het referentiekader-2008 en het aantal uitrukpunten
in de minimumvariant van het capaciteitsmodel met gebruik van de oude en de nieuwe
versie van het rijtijdenmodel.
|
|
|
Aantal uitrukpunten minimumvariant
|
|
RAV-nr
|
RAV-naam
|
Aantal standplaatsen referentiekader-2008
|
2008
|
2012
|
verschil
|
1
|
RAV Groningen
|
13
|
8
|
6
|
–2
|
2
|
RAV Friesland
|
16
|
13
|
8
|
–5
|
3
|
RAV Drenthe
|
11
|
8
|
7
|
–1
|
4
|
RAV IJsselland
|
10
|
7
|
6
|
–1
|
5
|
RAV Twente
|
9
|
5
|
4
|
–1
|
6
|
RAV Noord- en Oost-Gelderland
|
10
|
10
|
7
|
–3
|
7
|
RAV Gelderland-Midden
|
7
|
5
|
5
|
0
|
8
|
RAV Gelderland-Zuid
|
8
|
5
|
4
|
–1
|
9
|
RAV Utrecht
|
11
|
7
|
6
|
–1
|
10
|
RAV Noord-Holland Noord
|
7
|
5
|
4
|
–1
|
11
|
RAV Amsterdam-Amstelland
|
5
|
3
|
2
|
–1
|
12
|
RAV Kennemerland
|
5
|
3
|
2
|
–1
|
13
|
RAV Zaanstreek-Waterland
|
4
|
3
|
2
|
–1
|
14
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
2
|
2
|
2
|
0
|
15
|
RAV Haaglanden
|
6
|
3
|
2
|
–1
|
16
|
RAV Hollands Midden
|
7
|
5
|
5
|
0
|
17
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
7
|
6
|
3
|
–3
|
18
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
6
|
5
|
3
|
–2
|
20
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
13
|
9
|
7
|
–2
|
21
|
RAV Brabant-Noord
|
7
|
5
|
5
|
0
|
22
|
RAV Brabant-Zuidoost
|
7
|
5
|
6
|
+1
|
23
|
RAV Limburg-Noord
|
7
|
7
|
5
|
–2
|
24
|
RAV Zuid-Limburg
|
4
|
4
|
2
|
–2
|
25
|
RAV Flevoland
|
6
|
5
|
5
|
0
|
30
|
Texel
|
1
|
1
|
1
|
0
|
31
|
Vlieland
|
1
|
1
|
1
|
0
|
32
|
Terschelling
|
1
|
1
|
1
|
0
|
33
|
Ameland
|
1
|
1
|
1
|
0
|
34
|
Schiermonnikoog
|
1
|
1
|
1
|
0
|
35
|
Goeree-Overflakkee
|
2
|
2
|
2
|
0
|
36
|
Schouwen-Duiveland
|
2
|
2
|
1
|
–1
|
37
|
Tholen
|
1
|
1
|
1
|
0
|
38
|
Walcheren en Bevelanden
|
5
|
4
|
3
|
–1
|
39
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
3
|
3
|
3
|
0
|
|
Totaal
|
206
|
155
|
123
|
–32
|
Noot: In deze tabel is uitgegaan van de RAV-indeling die gehanteerd wordt in de capaciteitsberekeningen,
inclusief de zogenaamde ‘eilandbenadering’.
3. Modelvarianten
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
In dit hoofdstuk worden de modelvarianten gepresenteerd die besproken zijn in de discussie
die voorafging aan het opstellen van het referentiekader. De varianten zijn afgeleid
van een basismodel. Het basismodel is gelijk aan het capaciteitsmodel van het referentiekader-2008,
geactualiseerd met productiecijfers over het jaar 2011. De varianten zijn uit het
basismodel geconstrueerd door andere parameters en uitgangspunten te kiezen. Per variant
zijn één of meer uitgangspunten anders. Dit leidt tot varianten op basis van één alternatieve
keuze, of op basis van een combinatie van alternatieven.
3.1. Basismodel
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Het basismodel gaat uit van dezelfde methode voor de capaciteitsberekeningen als in
het referentiekader-2008. Het referentiekader-2008 had als basisjaar 2006. Op drie
punten is dat model geactualiseerd met cijfers over 2011:
-
– Het aantal dagen naar soort (werkdagen-zaterdagen-zondagen) in 2011 is anders dan
in 2008. Als gevolg hiervan is het aantal beschikbare uren ambulancezorg per dagsoort
in 2011 anders dan in 2008.
-
– De productie van de ambulancezorg, het aantal inzetten naar urgentieklasse, dagsoort
en tijdsblok, is in 2011 anders dan in 2008. Ook de gemiddelde ritduur, een belangrijke
parameter in het capaciteitsmodel, wordt geactualiseerd naar 2011.
-
– Tot slot is het aantal uitrukpunten in de minimumvariant in 2011 anders dan in 2008,
door gebruik van het nieuwe rijtijdenmodel (zie hoofdstuk 2, tabel 3).
In deze paragraaf wordt het basismodel in vijf stappen opgebouwd vanuit het referentiekader-2008.
De resultaten van de stappen zijn gegeven in tabel 4.
Stap 1:
Het aantal werk-, zater- en zondagen, inclusief feestdagen, is geactualiseerd naar
2011. In 2011 zijn er 256 werkdagen, 51 zaterdagen en 58 zon- en feestdagen. Ten opzichte
van 2008 zijn er twee werkdagen meer en zijn er één zaterdag en één zon- en feestdag
minder.
Stap 2:
De productie van het spoedvervoer (A1- en A2-urgentie) is geactualiseerd naar 2011.
Hierbij is uitgegaan van de productiecijfers die gepubliceerd zijn in Ambulances in-zicht
2011 (AZN, 2012). Deze cijfers zijn in twee stappen bewerkt. Bijlage 1 geeft een beschrijving
van de bewerkingen van de ritten over 2012 ten behoeve van de uiteindelijke versie
van het referentiekader. De bewerkingen van de 2011-gegevens zijn identiek aan deze
bewerkingen. In het kort worden in de bewerking de inzetten van rapid responders waarbij
een ambulance als tweede auto is ingezet, uit de selectie gefilterd. Deze inzetten
tellen niet mee in de productie voor het referentiekader. Dit is een uitgangspunt
van het referentiekader. Ook ritten naar buitenlandse afhaaladressen worden niet in
de productiecijfers meegenomen. In een tweede stap worden de spoedritten (A1- en A2-urgentie)
herverdeeld naar dichtstbijzijnde standplaats.
Stap 3:
De productie van het besteld vervoer (B-urgentie) is vervolgens ook geactualiseerd
naar 2011. De besteld vervoer inzetten worden niet herverdeeld naar dichtstbijzijnde
standplaats. De B-inzetten worden toegewezen aan de uitvoerende RAV, conform de productiecijfers.
Uitzondering hierop zijn de eilanden in de eilandbenadering van het referentiekader.
Hiervoor is een toewijzing gemaakt op basis van het afhaaladres van de inzet. Voor
Noord-Holland Noord en Friesland kunnen de besteld vervoer ritten van de eilanden
en het vaste land worden onderscheiden. Zeeland is volledig opgedeeld in eilanden.
Daarom is een extra beslisregel nodig voor het toerekenen van besteld vervoer inzetten
van RAV Zeeland buiten de eigen regio. Deze zijn toegewezen aan het eiland ‘Walcheren
en Bevelanden’, omdat daar de meeste productie plaatsvindt.
Stap 4:
In de vierde stap wordt de gemiddelde ritduur geactualiseerd naar 2011. De gemiddelde
ritduur is gebaseerd op een selectie van ritten waarvoor de tijdenregistratie valide
is. Dat betekent dat deze tijden als tijdsveld geregistreerd zijn, niet nul zijn en
een maximum waarde niet overschrijden.
Stap 5:
Tot slot is in een vijfde stap het aantal uitrukpunten voor de minimumvariant geactualiseerd
met gebruik van het rijtijdenmodel-2013, zie hoofdstuk 2.
Tabel 4: Stapsgewijze constructie van het basismodel, dat bestaat uit het actualiseren
van het capaciteitsmodel van het referentiekader-2008 met productiegegevens over 2011
en het rijtijdenmodel 2013; per stap is het verschil ten opzichte van de vorige stap
aangegeven.
|
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zondagen
|
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
Referentiekader-2008
|
270
|
498
|
351
|
271
|
371
|
330
|
282
|
349
|
321
|
Stap 1: Dagsoorten
|
0
|
–4
|
0
|
1
|
3
|
3
|
0
|
2
|
2
|
Stap 2: Productie spoedvervoer
|
6
|
22
|
14
|
10
|
17
|
15
|
7
|
17
|
14
|
Stap 3: Productie besteld vervoer
|
0
|
1
|
3
|
2
|
10
|
3
|
2
|
7
|
4
|
Stap 4: Gemiddelde ritduur
|
1
|
9
|
2
|
–1
|
4
|
1
|
1
|
2
|
4
|
Stap 5: Minimum variant
|
0
|
–31
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Basismodel
|
277
|
495
|
370
|
283
|
405
|
352
|
292
|
377
|
345
|
Verschil ten opzichte van referentiekader-2008
|
7
|
–3
|
19
|
12
|
34
|
22
|
10
|
28
|
24
|
Het referentiekader-2008 definieerde 498 ambulances op werkdagen overdag. Als in stap
1 het aantal dagen naar soort wordt aangepast naar de aantallen in het jaar 2011,
worden op werkdagen overdag 4 ambulances minder berekend, op zaterdagen overdag zijn
drie ambulances meer nodig. Deze verschillen worden veroorzaakt door het feit dat
in 2011 meer werkdagen zijn en minder weekend- en feestdagen. De productie van 2008
moet dan in een ander aantal uren worden gemodelleerd. Op werkdagen gaat dan de bezettingsgraad
omlaag waardoor minder ambulances nodig zijn. Het actualiseren van de dagsoorten in
deze stap is een technische verhandeling die voor een volledig beeld samen moet worden
gezien met het actualiseren van de productie in stap 2.
De actualisatie van het aantal spoedritten in stap 2 leidt op werkdagen overdag tot
22 extra benodigde ambulances ten opzichte van de eerste stap. In alle tijdsblokken
en dagsoorten zijn meer ambulances nodig, vanwege de groei in het zorggebruik in de
periode 2008–2011. Bij de actualisering van het aantal spoedritten is de verdeling
over dagsoorten en tijdsblokken uiteraard ook meegenomen. In samenhang met de uitkomsten
van stap 1 kan worden geconcludeerd dat per saldo de capaciteit toeneemt.
In de derde stap wordt ook de productie B-vervoer geactualiseerd. Dit heeft een minder
groot effect als de actualisatie van het spoedvervoer. Op werkdagen overdag wordt
ten opzichte van de tweede stap één extra ambulance berekend. Blijkbaar is op zaterdagen
overdag de stijging van het besteld vervoer in de periode 2008–2011 groter dan op
werkdagen: dan zijn 10 extra ambulances nodig.
De gemiddelde ritduur van het ambulancevervoer is in vrijwel alle tijdsblokken en
dagsoorten toegenomen Dat blijkt uit de toename van de benodigde capaciteit in stap
4. Op werkdagen overdag leidt de actualisatie van de gemiddelde ritduur tot een stijging
van negen ambulances ten opzichte van de derde stap. In hoofdstuk 2 is geconstateerd
dat in de meetgegevens van het rijtijdenmodel in 2011 ambulances hogere snelheden
hadden dan in 2008. Deze metingen betreffen alleen de snelheden die ambulances hebben
in het aanrijden naar de patiënt. In deze vierde stap constateren we dat de gemiddelde
ritduur in 2011 hoger is dan in 2008. Deze constateringen lijken met elkaar in tegenspraak.
Toch hoeft dat niet, als bedacht wordt dat de gemiddelde ritduur de behandeltijd ter
plaatse en de bezorging van de patiënt in het ziekenhuis omvat. Het is niet geanalyseerd,
maar vermoedelijk zijn deze tijdsduren in de periode 2008–2011 toegenomen, met een
hogere gemiddelde ritduur als gevolg.
De minimumvariant van het capaciteitsmodel wordt alleen op werkdagen overdag gehanteerd.
Als het aantal uitrukpunten in deze variant wordt geactualiseerd naar 2011, zie hoofdstuk
2, dan zijn 31 ambulances minder nodig in vergelijking met stap 4. Dit effect is toe
te schrijven aan het nieuwe rijtijdenmodel dat sneller is dan het oude. Hierdoor zijn
minder uitrukpunten en dus ook minder ambulances nodig om de vereiste dekkingsgraad
te waarborgen.
Als eindresultaat heeft het basismodel op werkdagen overdag 495 ambulances, dat is
drie minder dan het referentiekader-2008. Op andere dagsoorten en tijdsblokken worden
tussen de zeven en vierendertig ambulances meer dan in het referentiekader-2008 berekend.
Uit deze resultaten blijkt het grote effect van de toepassing van het nieuwe rijtijdenmodel
in de minimumvariant van het capaciteitsmodel.
3.2. Varianten op het basismodel
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Van het basismodel is een aantal varianten doorgerekend. De varianten verschillen
van elkaar in parameterwaarden of modelstructuur. Het gaat in alle gevallen om berekeningen
van het capaciteitsmodel van het referentiekader. De varianten volgen uit het rapport
modelontwikkeling (Kommer en Zwakhals, 2013).
De eerste variant hanteert een 5% lagere gemiddelde ritduur dan het basismodel. De
tweede variant gaat uit van een bezettingsgraad van 75% in plaats van 66% voor het
besteld vervoer. In de derde variant wordt in de capaciteitsberekeningen op werkdagen
overdag geen minimumvariant gebruikt. De vierde variant wijst aan een aantal zogenaamde
‘gevoelige standplaatsen’ een extra ambulance toe. Als laatste is een gecombineerde
variant opgesteld waarin extra ambulances aan ‘gevoelige standplaatsen’ worden toegekend,
de gemiddelde ritduur wordt verlaagd en de bezettingsgraad voor besteld vervoer wordt
verhoogd. De varianten worden in deze paragraaf toegelicht. De uitkomsten en een vergelijking
met het basismodel zijn gegeven in tabel 5.
• Variant 1: Lagere gemiddelde ritduur
De gemiddelde ritduur is een parameter in het capaciteitsmodel die gebaseerd is op
de ritgegevens. Dit gemiddelde is gespecificeerd naar tijdsblok, dagsoort, regio,
standplaats en urgentieklasse. De gemiddelde ritduur bepaalt samen met het aantal
ritten het benodigde aantal uren ambulancezorg waar het capaciteitsmodel het benodigd
aantal ambulances voor berekent.
De ritduur van een ambulance-inzet is in het referentiekader gedefinieerd als het
tijdsinterval tussen het moment dat de ambulance vertrekt voor een inzet, tot het
moment dat ‘einde rit’ wordt geregistreerd. Het tijdstip ‘einde rit’ wordt geregistreerd
als de ambulance weer is teruggekeerd naar de standplaats. Als in de ritgegevens het
tijdstip ‘einde rit’ niet bekend is, wordt het tijdstip van ‘vrijmelding’ genomen.
Het tijdstip van vrijmelding is het moment waarop de ambulance-eenheid zich beschikbaar
meldt bij de centralist voor een nieuwe ritopdracht. Dit kan bijvoorbeeld het moment
zijn waarop de ambulance het ziekenhuis verlaat na het bezorgen van een patiënt.
In deze eerste variant is voor alle regio’s en alle soorten vervoer de gemiddelde
ritduur met 5% verlaagd. Deze verkorting van de ritduur zou bijvoorbeeld behaald kunnen
worden door een kortere behandeltijd op de plaats van het ongeval of een efficiëntere
overdracht in het ziekenhuis.
• Variant 2: Hogere bezettingsgraad besteld vervoer
In de capaciteitsberekeningen wordt het aantal ambulances dat nodig is voor het uitvoeren
van besteld vervoer bepaald aan de hand van het werkelijk aantal uren ambulancezorg
ten behoeve van het B-vervoer, geschaald met de bezettingsgraad. In het basismodel
is de bezettingsgraad 66%. In deze tweede variant wordt de bezettingsgraad van het
besteld vervoer verhoogd naar 75%.
• Variant 3: Geen minimumvariant in het capaciteitsmodel
Het referentiekader-2008 hanteert op werkdagen overdag de zogenaamde ‘minimumvariant’.
Deze variant gaat uit van dynamisch ambulance management en veronderstelt dat ambulances
een inzet verzorgen vanuit ‘rijdende paraatheid. In deze rijdende paraatheid zijn
ambulances gestationeerd op strategische locaties in de regio en kunnen sneller worden
ingezet op een melding. Deze aanname heeft gevolgen voor de geografische component
van het capaciteitsmodel.
In deze derde variant wordt in het basismodel op werkdagen overdag de maximumvariant
gehanteerd. Dat betekent dat voor de geografische component van het capaciteitsmodel
wordt uitgegaan van de spreiding van de 206 standplaatsen in het referentiekader-2008
in plaats van 123 uitrukpunten zoals berekend in hoofdstuk 3.
• Variant 4: Extra ambulance voor ‘gevoelige standplaatsen’
In deze variant wordt een aantal ‘gevoelige’ standplaatsen gedefinieerd. Vervolgens
wordt in het capaciteitsmodel op werkdagen overdag aan deze standplaatsen een extra
ambulance toegekend.
Een gevoelige standplaats is gedefinieerd als een standplaats met een verzorgingsgebied
dat ‘weinig’ overlap heeft met verzorgingsgebieden van andere standplaatsen. Voor
alle verzorgingsgebieden is bepaald welk deel uniek door de betreffende standplaats
kan worden bereikt. Een gevoelige standplaats is benoemd als een standplaats waarvan
minstens 20% van het verzorgingsgebied uitsluitend door de betreffende standplaats
binnen 12 minuten kan worden bereikt. Er zijn 47 gevoelige standplaatsen. Bijlage
2 geeft een overzicht van de resultaten van deze analyse.
• Variant 5: Gevoelige standplaatsen, hogere bezettingsgraad besteld vervoer en lagere
gemiddelde ritduur
In deze gecombineerde variant wordt op werkdagen overdag aan de 47 gevoelige standplaatsen
een extra ambulance toegekend, wordt de bezettingsgraad voor besteld vervoer verhoogd
naar 75% èn wordt de gemiddelde ritduur van het basismodel met 5% verlaagd.
Resultaten van de vijf varianten
Tabel 5 geeft een overzicht van de resultaten van de varianten. De verschillen van de varianten
ten opzichte van het basismodel zijn het meest zichtbaar op werkdagen overdag omdat
in dat tijdsblok de hoogste capaciteit wordt berekend.
Een 5% lagere gemiddelde ritduur leidt tot 19 ambulances minder ten opzichte van het
basismodel. Een bezettingsgraad van 75% in plaats van 66% resulteert in 28 ambulances
minder ten opzichte van het basismodel. De effecten van deze twee varianten zijn ook
zichtbaar op andere dagsoorten en tijdsblokken. De varianten 3 en 4 hebben alleen
effect op werkdagen overdag. Het effect van het verlaten van de minimumvariant leidt
tot 82 ambulances meer ten opzichte van het basismodel, de extra ambulances voor de
gevoelige standplaatsen geeft 47 ambulances meer dan het basismodel; voor elke gevoelige
standplaats een extra ambulance.
Ten behoeve van de discussie over het referentiekader zijn meer varianten doorgerekend
dan de bovenstaande vijf. De resultaten van die doorrekeningen worden hier echter
niet gepresenteerd omdat de uitkomsten vrijwel overeenkwamen met het basismodel, of
omdat de uitkomsten extra vragen opriepen die nader onderzoek vergden. De relatief
korte periode van de discussie bood geen ruimte voor dit onderzoek. We noemen de varianten
hier kort.
Tabel 5: Resultaten van de vijf varianten op het basismodel
|
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zondagen
|
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
Variant 1:
5% lagere gemiddelde ritduur
|
276
|
476
|
364
|
283
|
398
|
346
|
289
|
370
|
338
|
Verschil met het basismodel
|
–1
|
–19
|
–6
|
0
|
–7
|
–6
|
–3
|
–7
|
–7
|
Variant 2:
Bezettingsgraad B-vervoer 75%
|
277
|
467
|
364
|
283
|
399
|
349
|
291
|
373
|
341
|
Verschil met het basismodel
|
0
|
–28
|
–6
|
0
|
–6
|
–3
|
–1
|
–4
|
–4
|
Variant 3:
Geen minimumvariant
|
277
|
577
|
370
|
283
|
405
|
352
|
292
|
377
|
345
|
Verschil met het basismodel
|
0
|
82
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Variant 4:
Extra ambulance voor gevoelige standplaatsen
|
277
|
542
|
370
|
283
|
405
|
352
|
292
|
377
|
345
|
Verschil met het basismodel
|
0
|
47
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Variant 5:
Extra ambulance voor gevoelige standplaatsen, bezettingsgraad B-vervoer 75% en 5%
lagere gemiddelde ritduur
|
274
|
500
|
359
|
283
|
389
|
344
|
288
|
364
|
337
|
Verschil met het basismodel
|
–3
|
5
|
–11
|
0
|
–16
|
–8
|
–4
|
–13
|
–8
|
Dekking op incidenten
In de ontwikkeling van de modellen van het referentiekader is geconstateerd dat er
gebieden zijn met relatief hoge rijtijden vanaf een standplaats, waar wel relatief
veel vraag naar ambulancezorg is (Kommer en Zwakhals, 2013). In een nadere analyse
is onderzocht welke gebieden meer dan dertien minuten rijtijd hebben vanaf een standplaats
en ook een hoog aantal meldingen. Het blijkt om enkele postcodegebieden te gaan, waarvan
de Maasvlakte het meest opvallend is. In de discussie is afgewogen of dit voldoende
aanleiding gaf om de spreiding van standplaatsen van het referentiekader uit te breiden.
In de afweging is ook gekeken naar de dekkingsgraden van tabel 2. Die resultaten laten zien dat in alle RAV’s de dekking op inwoners en incidenten
meer dan 97% is. Het uitgangspunt voor de dekking van het nieuwe referentiekader is
dat per RAV minstens 97% van de inwoners en van de incidenten binnen 12 minuten rijtijd
kan worden bereikt. Dit uitgangspunt wordt ook gerealiseerd met de spreiding van het
referentiekader-2008. Geconstateerd is dat er slechts enkele postcodegebieden zijn
met hoge rijtijden vanaf een standplaats en een relatief hoog aantal meldingen. Tevens
is geconstateerd dat de dekking op incidenten op regionaal niveau voldoet aan de uitgangspunten
van het referentiekader. Daarom is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de spreiding
van standplaatsen uit te breiden.
Seizoen specifieke capaciteitsberekeningen
Er is onderzocht wat het effect is van het hanteren van een capaciteitsmodel voor
de zomer en een model voor de winter. Na een analyse van de productie van een aantal
RAV’s is ervoor gekozen om de maanden juli en augustus te hanteren als de zomerperiode
en de overige maanden als de winterperiode. De capaciteit op jaarbasis is berekend
als een gewogen som van de twee uitkomsten van de capaciteitsberekeningen. De eindresultaten
op landelijk niveau laten zien dat er op bepaalde dagsoorten en tijdsblokken een ambulance
meer wordt berekend en op andere dagsoorten en tijdsblokken een ambulance minder.
De verschillen ten opzichte van het basismodel waren zo klein dat besloten is deze
variant hier niet te presenteren.
Capaciteitsberekening op standplaatsniveau
In het referentiekader-2008 en dus ook in het basismodel, wordt de capaciteit voor
het spoedvervoer op RAV-niveau berekend. Ten behoeve van de discussie van het referentiekader
is een variant doorgerekend waarin de capaciteit voor spoedvervoer per standplaats
is berekend met gebruik van het Erlangmodel (zie Kommer en Zwakhals, 2013) voor een
toelichting op het Erlangmodel). Nadat in deze variant de capaciteit voor het spoedvervoer
op standplaatsniveau is berekend, is de benodigde capaciteit voor het besteld vervoer
op RAV niveau berekend. Hierbij is de restcapaciteit van het spoedvervoer verrekend,
zoals het ook in het huidige capaciteitsmodel gebeurt.
Een complicatie bij deze variant was dat de capaciteitsberekeningen op standplaatsniveau
niet onafhankelijk van elkaar konden worden uitgevoerd omdat er overlap is in de verzorgingsgebieden
van de standplaatsen (zie ook bijlage 2). Het Erlangmodel veronderstelt echter wel
onafhankelijkheid omdat anders een te hoge cumulatieve capaciteit wordt berekend per
RAV juist als gevolg van de overlap in de verzorgingsgebieden. Een oplossing zou gevonden
kunnen worden in een aanpassing van het Erlangmodel of in een aanpassing van de standplaatsspreiding
zodanig dat de verzorgingsgebieden elkaar niet meer overlappen. Een uitwerking van
deze oplossingen kost echter veel tijd die tijdens het overleg niet meer beschikbaar
was.
De uitkomsten van deze variant zijn in het overleg wel besproken. Uiteindelijk is
besloten om niet met deze variant verder te gaan.
4. Referentiekader 2013
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
In het overleg waarin het referentiekader is opgesteld zijn de modelvarianten van
het vorig hoofdstuk besproken. Uiteindelijk heeft het overleg geleid tot een keuze
voor een bepaalde modelvariant waarin verschillende uitgangspunten in het capaciteitsmodel
worden gecombineerd.
Er is besloten om de spreiding van het referentiekader-2008 onveranderd over te nemen.
Dat betekent dat er geen nieuwe standplaatsen bijkomen en dat er geen standplaatsen
worden weggenomen. Het referentiekader-2013 gaat uit van dezelfde 206 standplaatsen
als het referentiekader-2008. Tabel 6 geeft een overzicht van het aantal standplaatsen in het referentiekader-2013. In
bijlage 5 is een overzicht gegeven van de standplaatsen en hun vierpositie postcodes.
Het capaciteitsmodel van het referentiekader-2013 verschilt van het referentiekader-2008
op de volgende vijf punten:
-
1.
Productie ambulancezorg over het jaar 2012.
De aantallen ritten, de verdeling over de tijdsblokken en dagsoorten en de gemiddelde
ritduur zijn ontleend aan de ritstatistieken over het jaar 2012. Deze cijfers zijn
in de periode januari-april van 2013 door het RIVM verzameld en bewerkt. De productiecijfers
zijn dezelfde als gepubliceerd in de sectorrapportage Ambulances in-zicht 2012 (AZN, 2013). Het referentiekader-2008 ging uit van de productie over het jaar 2006.
-
2.
Geen minimumvariant op werkdagen overdag.
Het capaciteitsmodel hanteert op werkdagen overdag de maximumvariant. Dit betekent
dat de minimumvariant geen rol speelt in het capaciteitsmodel en dat de aanname van
het referentiekader-2008 dat op werkdagen overdag dynamisch ambulancemanagement wordt
toegepast, niet meer geldt. Op werkdagen overdag wordt in het capaciteitsmodel uitgegaan
van de maximumvariant: paraatheid vanaf de standplaats. Het referentiekader-2008 hanteerde
de minimumvariant op werkdagen overdag.
-
3.
Voor RAV Rotterdam-Rijnmond wordt aan de uitkomsten van het capaciteitsmodel een
extra ambulance toegevoegd.
Deze ambulance komt tegemoet aan de huidige praktijk waarin op de Maasvlakte een ambulance
is gestationeerd. Dit komt tegemoet aan de bijzondere situatie van de Maasvlakte.
Het gebied kent nauwelijks inwoners, maar wordt gekenmerkt door een grote industriële
bedrijvigheid met een hoge risicofactor. De extra ambulance in het referentiekader
wordt niet meegenomen in de spreiding van het referentiekader. Hierdoor vindt ook
geen herverdeling van ritten plaats naar de standplaats op de Maasvlakte. Het referentiekader-2008
kende voor de Maasvlakte geen extra ambulance toe aan RAV Rotterdam-Rijnmond.
-
4.
Voor RAV Haaglanden zijn de hulpambulances meegenomen in de capaciteitsberekeningen.
Met de invoering van de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) in 2013 zijn de hulpambulances
van RAV Haaglanden als volledige ambulances in de capaciteit van de RAV opgenomen.
Als gevolg is de productie van deze hulpambulances in 2012 meegenomen in het referentiekader.
Het betreft hier 13.575 besteld vervoer inzetten. In het referentiekader-2008 vielen
de inzetten van de hulpambulances in Haaglanden buiten het referentiekader.
-
5.
Gebruik van het rijtijdenmodel-2013 in de toewijzing van ritten aan de dichtstbijzijnde
standplaats.
Voor de capaciteitsberekeningen worden de inzetten van het spoedvervoer herverdeeld
en toegewezen aan de dichtstbijzijnde standplaats uit het spreidingsplan van het referentiekader.
Bij deze toewijzing wordt het rijtijdenmodel-2013 gehanteerd. Dit leidt tot een iets
andere toedeling dan wanneer het rijtijdenmodel uit 2008 zou zijn gehanteerd.
Tabel 7 geeft het resultaat van de capaciteitsberekeningen van het referentiekader-2013,
tabel 8 laat de verschillen ten opzichte van het vorige referentiekader zien.
Tabel 6: Aantal standplaatsen per RAV in het referentiekader-2013.
RAV-nr
|
RAV-naam
|
Aantal standplaatsen
|
1
|
RAV Groningen
|
13
|
2
|
RAV Friesland
|
20
|
3
|
RAV Drenthe
|
11
|
4
|
RAV IJsselland
|
10
|
5
|
RAV Twente
|
9
|
6
|
RAV Noord- en Oost Gelderland
|
10
|
7
|
RAV Gelderland-Midden
|
7
|
8
|
RAV Gelderland-Zuid
|
8
|
9
|
RAV Utrecht
|
11
|
10
|
RAV Noord-Holland Noord
|
8
|
11
|
RAV Amsterdam-Amstelland
|
5
|
12
|
RAV Kennemerland
|
5
|
13
|
RAV Zaanstreek-Waterland
|
4
|
14
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
2
|
15
|
RAV Haaglanden
|
6
|
16
|
RAV Hollands Midden
|
7
|
17
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
9
|
18
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
6
|
19
|
RAV Zeeland
|
11
|
20
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
13
|
21
|
RAV Brabant-Noord
|
7
|
22
|
RAV Brabant-Zuidoost
|
7
|
23
|
RAV Limburg- Noord
|
7
|
24
|
RAV Zuid-Limburg
|
4
|
25
|
RAV Flevoland
|
6
|
|
Totaal
|
206
|
Tabel 7: Resultaten van de capaciteitsberekeningen van het referentiekader-2013: aantal
ambulances per dagsoort en tijdsblok.
|
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zondagen
|
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
RAV Groningen
|
16
|
31
|
19
|
16
|
22
|
19
|
16
|
20
|
18
|
RAV Friesland
|
18
|
31
|
22
|
19
|
24
|
22
|
19
|
23
|
21
|
RAV Drenthe
|
13
|
23
|
15
|
13
|
16
|
15
|
13
|
16
|
15
|
RAV IJsselland
|
12
|
23
|
15
|
12
|
17
|
14
|
12
|
15
|
14
|
RAV Twente
|
11
|
22
|
14
|
11
|
15
|
14
|
12
|
15
|
14
|
RAV Noord- en Oost-Gelderland
|
13
|
26
|
16
|
13
|
18
|
16
|
13
|
17
|
16
|
RAV Gelderland-Midden
|
9
|
17
|
12
|
9
|
13
|
12
|
10
|
13
|
12
|
RAV Gelderland-Zuid
|
10
|
20
|
13
|
10
|
15
|
12
|
10
|
14
|
12
|
RAV Utrecht
|
16
|
39
|
25
|
16
|
28
|
22
|
17
|
24
|
21
|
RAV Noord-Holland Noord
|
9
|
19
|
12
|
10
|
14
|
12
|
10
|
13
|
12
|
RAV Amsterdam-Amstelland
|
10
|
36
|
19
|
11
|
20
|
16
|
11
|
18
|
15
|
RAV Kennemerland
|
7
|
17
|
10
|
7
|
11
|
9
|
8
|
11
|
10
|
RAV Zaanstreek-Waterland
|
6
|
10
|
7
|
6
|
8
|
7
|
6
|
8
|
7
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
3
|
7
|
4
|
3
|
5
|
4
|
3
|
5
|
4
|
RAV Haaglanden
|
11
|
33
|
17
|
11
|
18
|
15
|
11
|
16
|
15
|
RAV Hollands Midden
|
10
|
22
|
14
|
10
|
15
|
13
|
11
|
15
|
13
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
13
|
39
|
22
|
13
|
24
|
20
|
14
|
21
|
19
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
8
|
16
|
11
|
8
|
12
|
10
|
8
|
11
|
10
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
16
|
35
|
22
|
17
|
25
|
21
|
18
|
23
|
21
|
RAV Brabant-Noord
|
9
|
19
|
12
|
9
|
14
|
12
|
10
|
13
|
11
|
RAV Brabant-Zuidoost
|
10
|
21
|
13
|
10
|
15
|
12
|
10
|
14
|
12
|
RAV Limburg-Noord
|
9
|
17
|
12
|
9
|
13
|
12
|
10
|
12
|
11
|
RAV Zuid-Limburg
|
6
|
18
|
10
|
7
|
11
|
9
|
7
|
10
|
9
|
RAV Flevoland
|
8
|
12
|
9
|
8
|
10
|
9
|
8
|
10
|
9
|
Texel
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
Vlieland
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
Terschelling
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
Ameland
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
Schiermonnikoog
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
Goeree-Overflakkee
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
Schouwen-Duiveland
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
Tholen
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
Walcheren en Bevelanden
|
6
|
11
|
8
|
6
|
8
|
8
|
7
|
8
|
7
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
4
|
6
|
4
|
4
|
5
|
4
|
4
|
5
|
4
|
Totaal
|
281
|
588
|
375
|
286
|
414
|
357
|
296
|
388
|
350
|
Tabel 8: Verschillen in de capaciteitsberekeningen tussen het referentiekader-2013
en het referentiekader-2008.
|
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zondagen
|
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
RAV Groningen
|
1
|
5
|
0
|
1
|
2
|
1
|
0
|
1
|
0
|
RAV Friesland
|
0
|
4
|
1
|
1
|
2
|
1
|
0
|
1
|
1
|
RAV Drenthe
|
0
|
4
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
1
|
1
|
RAV IJsselland
|
0
|
3
|
1
|
0
|
0
|
0
|
0
|
1
|
1
|
RAV Twente
|
0
|
6
|
0
|
0
|
1
|
1
|
0
|
1
|
1
|
RAV Noord- en Oost-Gelderland
|
1
|
2
|
1
|
1
|
1
|
1
|
0
|
1
|
2
|
RAV Gelderland-Midden
|
0
|
3
|
1
|
0
|
1
|
2
|
1
|
2
|
2
|
RAV Gelderland-Zuid
|
0
|
3
|
0
|
0
|
1
|
0
|
0
|
1
|
0
|
RAV Utrecht
|
1
|
4
|
3
|
1
|
4
|
2
|
2
|
2
|
2
|
RAV Noord-Holland Noord
|
0
|
5
|
1
|
1
|
2
|
1
|
1
|
2
|
2
|
RAV Amsterdam-Amstelland
|
1
|
5
|
1
|
2
|
2
|
3
|
1
|
3
|
2
|
RAV Kennemerland
|
0
|
3
|
1
|
0
|
1
|
0
|
1
|
1
|
1
|
RAV Zaanstreek-Waterland
|
1
|
2
|
1
|
1
|
1
|
1
|
0
|
1
|
1
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
0
|
1
|
0
|
0
|
1
|
0
|
0
|
1
|
0
|
RAV Haaglanden
|
1
|
15
|
2
|
1
|
3
|
1
|
1
|
2
|
2
|
RAV Hollands Midden
|
1
|
4
|
1
|
1
|
2
|
1
|
1
|
2
|
1
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
2
|
7
|
3
|
1
|
4
|
4
|
2
|
3
|
3
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
0
|
1
|
1
|
0
|
1
|
1
|
0
|
1
|
1
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
0
|
6
|
2
|
1
|
4
|
1
|
1
|
3
|
2
|
RAV Brabant-Noord
|
0
|
3
|
1
|
0
|
2
|
1
|
1
|
2
|
0
|
RAV Brabant-Zuidoost
|
1
|
3
|
1
|
1
|
2
|
1
|
0
|
2
|
1
|
RAV Limburg-Noord
|
0
|
1
|
1
|
0
|
2
|
2
|
1
|
1
|
1
|
RAV Zuid-Limburg
|
0
|
0
|
0
|
1
|
1
|
1
|
0
|
1
|
1
|
RAV Flevoland
|
1
|
1
|
0
|
1
|
1
|
0
|
0
|
1
|
1
|
Texel
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Vlieland
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Terschelling
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Ameland
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Schiermonnikoog
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Goeree-Overflakkee
|
0
|
–1
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Schouwen-Duiveland
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Tholen
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Walcheren en Bevelanden
|
0
|
1
|
1
|
0
|
1
|
1
|
1
|
1
|
0
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
0
|
–1
|
0
|
0
|
1
|
0
|
0
|
1
|
0
|
Totaal
|
11
|
90
|
24
|
15
|
43
|
27
|
14
|
39
|
29
|
In het nieuwe referentiekader stijgt het aantal ambulances op werkdagen overdag van
498 naar 588; een stijging van 18% ten opzichte van het referentiekader-2008. Van
deze 90 extra ambulances zijn er 27 toe te schrijven aan de toename van de productie
en de gemiddelde ritduur. Daarbovenop zijn de 11 hulpambulances van de RAV Haaglanden
nu ook opgenomen in het referentiekader. Ook is een extra ambulance toegevoegd aan
de RAV Rotterdam-Rijnmond ten behoeve van de Maasvlakte. Dat komt op een totaal van
537.
De resterende toename van 51 ambulances op werkdagen overdag is toe te schrijven aan
het toepassen van de maximum variant op werkdagen overdag in plaats van de minimum
variant. Variant 3, zoals beschreven in hoofdstuk 3.2 geeft aan dat er 82 ambulances
zouden worden toegevoegd bij toepassing van de maximum variant. De actualisatie van
het basismodel naar de situatie van 2012 leidt tot een reductie van het aantal ambulances
met 31. Het saldo hiervan is de eerder genoemde 51 ambulances. Op de andere dagsoorten
en dagdelen werd al de maximum variant toegepast. In die situaties is dit effect er
dus niet en is de procentuele toename van het aantal ambulances dan ook beduidend
lager. Tabel 9 geeft een overzicht van alle situaties.
Tabel 9: Verschillen tussen het referentiekader-2008 en het referentiekader- 2012.
|
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zondagen
|
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
0–8 uur
|
8–16 uur
|
16–24 uur
|
Referentiekader 2008
|
270
|
498
|
351
|
271
|
371
|
330
|
282
|
349
|
321
|
Referentiekader 2012
|
281
|
588
|
375
|
286
|
414
|
357
|
296
|
388
|
350
|
Verschil
|
11
|
90
|
24
|
15
|
43
|
27
|
14
|
39
|
29
|
Procentuele toename
|
4%
|
18%
|
7%
|
6%
|
12%
|
8%
|
5%
|
11%
|
9%
|
Waarvan toe te schrijven aan
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
– Productiestijging 2008–2012
|
9
|
27
|
22
|
13
|
39
|
26
|
13
|
37
|
28
|
– Toepassen maximum variant op werkdagen overdag
|
|
51
|
|
|
|
|
|
|
|
– Hulpambulance Haaglanden
|
1
|
11
|
1
|
1
|
3
|
0
|
0
|
1
|
0
|
– Extra ambulance Maasvlakte
|
1
|
1
|
1
|
1
|
1
|
1
|
1
|
1
|
1
|
5. Conclusie
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg is in 2013 geactualiseerd.
Voor de discussie die aan deze actualisatie voorafging zijn verschillende analyses
uitgevoerd en er is een aantal varianten van de capaciteitsberekeningen doorgerekend.
De discussie heeft geresulteerd in een nieuwe definitie van het referentiekader waarin
het capaciteitsmodel op een aantal punten afwijkt van het model van het referentiekader-2008.
De spreiding van standplaatsen van het referentiekader-2013 is identiek aan die van
2008. De veranderingen in het capaciteitsmodel ten opzichte van 2008 zijn de volgende:
-
• Er wordt uitgegaan van de productie van de Nederlandse ambulancezorg in 2012;
-
• Op werkdagen overdag wordt de minimumvariant niet gehanteerd;
-
• Voor RAV Rotterdam-Rijnmond wordt een extra ambulance toegekend ten behoeve van de
paraatheid op de Maasvlakte;
-
• Voor RAV Haaglanden zijn de hulpambulances meegenomen in de capaciteitsberekeningen.
Door stijging in de productie in de periode 2008–2012 zijn 27 ambulances meer nodig
dan in het referentiekader-2008. Het niet hanteren van de minimumvariant in het capaciteitsmodel
op werkdagen overdag leidt tot 51 meer benodigde ambulances. Dit aantal is berekend
vanuit een capaciteitsmodel dat uitgaat van het aantal van 123 uitrukpunten in de
minimumvariant, met gebruik van het nieuwe rijtijdenmodel. Actualisering van de minimumvariant
naar 2012 leidt tot 31 ambulance minder dan in 2008. Voor de Maasvlakte wordt op alle
dagen en tijdsblokken één ambulance aan de capaciteitsberekeningen toegevoegd. Het
opnemen van de hulpambulances voor RAV Haaglanden leidt tot 11 ambulances meer op
werkdagen overdag. In totaal worden op werkdagen overdag 90 ambulances meer berekend
dan in het referentiekader-2008.
Volgende actualisering in 2016
In het bestuurlijk overleg is overeengekomen dat een volgende actualisering van het
referentiekader in 2016 zal plaatsvinden. Daarbij is tevens besloten dat nader onderzoek
moet plaatsvinden naar in ieder geval twee onderwerpen. Ten eerste zal onderzoek worden
gedaan naar een geschikte manier om dynamisch ambulance management in het referentiekader
toe te passen. Belangrijk hierbij is om de praktijk in de Nederlandse ambulancezorg
te vertalen naar een capaciteitsmodel dat past in het referentiekader. Hierbij kunnen
ook ervaringen van andere, buitenlandse, organisaties inzicht bieden. Ten tweede zal
onderzoek worden gedaan naar de werkelijke bezettingsgraad in het besteld vervoer.
Hierbij zullen meerdere aspecten worden meegenomen, zoals regio, dagsoort, en tijdsblok.
De resultaten van die analyses moeten gebruikt kunnen worden in het capaciteitsmodel
van het referentiekader.
Referenties
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Ambulancezorg Nederland (2012). Ambulances in-zicht 2011. Zwolle: AZN.
Ambulancezorg Nederland (2013). Ambulances in-zicht 2012. Zwolle: AZN (nog te verschijnen).
CBS (2012). Bevolkingsgegevens 2011. Statline. http://statline.cbs.nl/statweb/Geraadpleegd
juni 2012.
Kommer, G.J. en S.L.N. Zwakhals (2008). Referentiekader spreiding en beschikbaarheid
ambulancezorg 2008. RIVM briefrapport 270192001. Bilthoven: RIVM.
Kommer, G.J., S.L.N. Zwakhals (2011) Modellen referentiekader ambulancezorg 2008.
RIVM rapport 270412001. Bilthoven: RIVM.
Kommer, G.J., S.L.N. Zwakhals (2013) Modellen referentiekader ambulancezorg. RIVM
rapport 270412002. Bilthoven: RIVM.
Bijlage 1. Productiecijfers 2012
[Regeling vervallen per 01-01-2021]
Deze bijlage geeft de productiecijfers van het jaar 2012 zoals die gebruikt zijn in
het referentiekader-2013 in hoofdstuk 4. Ten behoeve van het gebruik in het referentiekader
zijn de productiecijfers bewerkt. Hierbij zijn een aantal ritten uit de selectie gefilterd.
Deze stappen worden ook in deze bijlage besproken.
De productiecijfers van 2011 die gebruikt zijn in het basismodel en de varianten (hoofdstuk
3) zijn niet getoond. De bewerkingen van de 2011-productiecijfers ten behoeve van
het basismodel en de varianten is gelijk aan de bewerkingen van de 2012-gegevens zoals
beschreven in deze bijlage.
Tabel B.1.1: Productie 2012.
RAV-naam
|
A1
|
A2
|
B
|
Hulp-ambulances
|
Totaal
|
RAV Groningen
|
20.181
|
10.574
|
15.640
|
|
46.395
|
RAV Friesland
|
16.095
|
13.247
|
11.966
|
|
41.308
|
RAV Drenthe
|
9.787
|
15.354
|
8.826
|
|
33.967
|
RAV IJsselland
|
12.353
|
9.426
|
9.960
|
|
31.739
|
RAV Twente
|
10.943
|
13.667
|
9.859
|
|
34.469
|
RAV Noord- en Oost-Gelderland
|
18.410
|
13.995
|
10.837
|
|
43.242
|
RAV Gelderland-Midden
|
15.736
|
9.833
|
9.452
|
|
35.021
|
RAV Gelderland-Zuid
|
14.191
|
8.960
|
10.547
|
|
33.698
|
RAV Utrecht
|
29.745
|
22.375
|
31.493
|
|
83.613
|
RAV Noord-Holland Noord
|
21.731
|
7.586
|
9.334
|
|
38.651
|
RAV Amsterdam-Waterland
|
59.397
|
12.575
|
36.294
|
|
108.266
|
RAV Kennemerland
|
21.836
|
6.016
|
10.562
|
|
38.414
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
8.036
|
2.148
|
5.849
|
|
16.033
|
RAV Haaglanden
|
39.283
|
14.462
|
13.530
|
13.575
|
80.850
|
RAV Hollands Midden
|
25.540
|
9.353
|
15.036
|
|
49.929
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
44.162
|
20.013
|
32.671
|
|
96.846
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
13.819
|
7.186
|
9.198
|
|
30.203
|
RAV Zeeland
|
12.040
|
6.749
|
5.725
|
|
24.514
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
28.578
|
20.157
|
18.612
|
|
67.347
|
RAV Brabant-Noord
|
15.723
|
11.784
|
9.380
|
|
36.887
|
RAV Brabant-Zuidoost
|
19.105
|
11.090
|
13.351
|
|
43.546
|
RAV Limburg-Noord
|
14.063
|
10.384
|
7.150
|
|
31.597
|
RAV Zuid-Limburg
|
17.714
|
11.048
|
15.978
|
|
44.740
|
RAV Flevoland
|
12.367
|
5.710
|
4.350
|
|
22.427
|
Totaal
|
500.835
|
273.692
|
325.600
|
13.575
|
1.113.702
|
Noten:
(1) Dit overzicht is conform de productiecijfers die voor Ambulances in-zicht-2012
(nog te verschijnen) zijn goedgekeurd. De cijfers van RAV Amsterdam/Amstelland en
RAV Zaanstreek/Waterland, die in het referentiekader apart worden berekend, zijn in
dit overzicht samengenomen, omdat de productie door één RAV wordt verzorgd.
(2) In het referentiekader worden de inzetten van de hulpambulance van RAV Haaglanden
meegenomen. Deze cijfers zijn apart aan het RIVM aangeleverd omdat ze in 2012 niet
opgenomen waren in de reguliere rittenregistratie.
Uitgefilterde inzetten
In de bewerking voor het referentiekader worden van de productie in tabel B.1.1 twee
soorten inzetten uit de selectie gefilterd:
-
– Inzetten naar het buitenland: in de productie van 2012 zijn 21 inzetten met A1-urgentie,
9 met A2-urgentie en 523 besteld vervoer inzetten met afhaaladres in het buitenland.
Deze zijn uit de selectie verwijderd en worden niet meegenomen in het referentiekader.
-
– Inzetten van een rapid responder waarbij er een reguliere ambulance (met vervoersmogelijkheid)
als tweede ambulance ingezet wordt (zie tabel B1.2)
Herverdeling van ritten
Het spoedvervoer en de besteld vervoer inzetten van de eilanden wordt herverdeeld
op basis van afhaaladres en dichtstbijzijnde standplaats. Voor de niet-eilanden wordt
het besteld vervoer toegewezen aan de uitvoerende RAV.
De aantallen inzetten na uitfilteren van de buitenland inzetten en de uit te filteren
rapid responder inzetten en na herverdeling is als in tabel B.1.3.
Tabel B.1.2: Inzetten van rapid responders in 2012, naar urgentie, die volgens de
methodiek van het referentiekader uit de productie worden verwijder en niet meegenomen
in het referentiekader
RAV-naam
|
A1
|
A2
|
B
|
Totaal
|
RAV Groningen
|
|
1
|
|
1
|
RAV Friesland
|
118
|
57
|
|
175
|
RAV Drenthe
|
155
|
106
|
|
261
|
RAV IJsselland
|
138
|
153
|
|
291
|
RAV Twente
|
44
|
223
|
|
267
|
RAV Noord- en Oost-Gelderland
|
79
|
106
|
|
185
|
RAV Gelderland-Midden
|
88
|
43
|
1
|
132
|
RAV Gelderland-Zuid
|
368
|
306
|
|
674
|
RAV Utrecht
|
1.466
|
1.147
|
|
2.613
|
RAV Noord-Holland Noord
|
313
|
80
|
|
393
|
RAV Amsterdam-Waterland
|
508
|
54
|
|
562
|
RAV Kennemerland
|
158
|
37
|
|
195
|
RAV Gooi- en Vechtstreek
|
0
|
0
|
|
0
|
RAV Haaglanden
|
844
|
133
|
|
977
|
RAV Hollands Midden
|
0
|
0
|
|
0
|
RAV Rotterdam-Rijnmond
|
584
|
347
|
|
931
|
RAV Zuid-Holland Zuid
|
98
|
68
|
|
166
|
RAV Zeeland
|
137
|
57
|
|
194
|
RAV Midden- en West-Brabant
|
|