Regeling zeevarenden

Geraadpleegd op 04-12-2024.
Geldend van 01-07-2018 t/m 31-03-2019

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 12 oktober 2012, nr. IENM/BSK-2012/158694, houdende vaststelling van regels over huisvesting van zeevarenden aan boord en enige andere onderwerpen alsmede wijziging van enige regelingen, ter uitvoering van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006, en richtlijn 2009/13/EG (Regeling zeevarenden)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op het op 23 februari 2006 in Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93), richtlijn nr. 2009/13/EG van de Raad van de Europese Unie van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het Maritieme Arbeidsverdrag, 2006, en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PbEU L 124), de artikelen 1, tweede lid, 2, eerste, vierde en vijfde lid, 7, derde lid, 19, derde en vierde lid, 20, tweede lid, 21, 22, vierde en vijfde lid, 22a, vierde lid, 38, derde lid, 48, 48a, 48b, tweede en derde lid, 48c, tweede, derde en vierde lid, 48d, derde en vierde lid, 55c, tweede lid, 55 e, 62, 66, 69a, tweede lid, en 69b, tweede lid, van de Zeevaartbemanningswet, na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel JJ, van de wet van 6 juli 2011 (Stb. 394) inzake implementatie van het genoemde verdrag aan te halen als Wet zeevarenden, de artikelen 6.4:1, tweede lid, en 6.4:2, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, de artikelen 5, 6, tweede lid, 8, tweede lid, 103, eerste lid, 104, en 106, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart en artikel 29, eerste lid, van het Binnenvaartbesluit;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • commercieel jacht: een schip van minder dan 3000 GT met een loodlijnlengte van 24 meter of meer, dat is ontworpen en gebouwd en uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van niet meer dan 12 passagiers en waarop de LY2-code dan wel de LY3-Code als bedoeld in artikel 1 van de Regeling veiligheid zeeschepen kan worden toegepast;

  • officier: een scheepsofficier als bedoeld in de wet en iedere andere zeevarende die door de scheepsbeheerder als officier wordt aangemerkt;

  • onderofficier: een zeevarende die aan boord een toezichthoudende functie heeft of een andere functie met bijzondere verantwoordelijkheid en die door de scheepsbeheerder als zodanig wordt aangemerkt;

  • minister: de Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • passagiersschip: een schip bestemd of gebezigd voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf passagiers;

  • schepen voor bijzondere doeleinden: schepen die op grond van artikel 6 van de Regeling veiligheid zeeschepen een certificaat hebben op basis van de SPS-code of de SPS-code 2008 als bedoeld in artikel 1 van de Regeling veiligheid zeeschepen;

  • referentielastlijn: voor schepen waarop het Uitwateringsverdrag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Schepenbesluit 2004 van toepassing is, de lijn voor zomeruitwatering als bedoeld in Bijlage 1, voorschrift 6, lid 2, onderdeel a, van het Uitwateringsverdrag en voor schepen waarop het Uitwateringsverdrag niet van toepassing is, de lijn parallel aan de ontwerplastlijn gelegen op een afstand van 20% van de holte naar de mal als bedoeld in Bijlage 1, voorschrift 3, lid 5, van het Uitwateringsverdrag, maar maximaal 1000 mm onder het vrijboorddek als bedoeld in Bijlage 1, voorschrift 3, lid 9, van het Uitwateringsverdrag;

  • Uitwateringsverdrag: het op 5 april 1966 te Londen tot stand gekomen Verdrag betreffende de uitwatering van schepen (Trb. 1966, 275) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen;

  • verblijven: dag- en nachtverblijven en alle ruimten voor sanitaire doeleinden, voedselvoorziening, ziekenverpleging en recreatie aan boord van een schip, bestemd voor gebruik door zeevarenden;

  • wet: Wet zeevarenden.

Artikel 1.2. Personen niet aangemerkt als zeevarenden

De volgende categorieën van personen aan boord van een schip, worden voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de wet niet aangemerkt als zeevarenden:

  • a. passagiers;

  • b. meevarende relaties en familie van zeevarenden, die geen werkzaamheden verrichten die onderdeel uitmaken van de normale werkzaamheden aan boord;

  • c. militairen, inspecteurs en loodsen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b van de Loodsenwet;

  • d. personen die uitsluitend in een haven of een havenfaciliteit als bedoeld in artikel 1, onderdeel f onderscheidenlijk c, van de Havenbeveiligingswet aan boord van een schip zijn;

  • e. andere personen wier werkzaamheden geen onderdeel uitmaken van de normale werkzaamheden aan boord in het kader van het gebruik van het schip.

Artikel 1.3. Uitzonderingen voor bepaalde categorieën van schepen

  • 2 De artikelen 3.3 tot en met 3.7 zijn niet van toepassing op schepen van minder dan 500 GT waarop de zeevarenden ten hoogste 13 uur per etmaal en ten hoogste 84 uur in elke periode van 7 dagen aan boord verblijven, indien:

    • a. per zeevarende een zitplaats in een dagverblijf beschikbaar is;

    • b. per 6 zeevarenden of minder een toiletruimte, een wastafel en een bad of douche beschikbaar is.

Artikel 1.3a. Uitzonderingen politieschepen met een lengte van minder dan 12 meter

De artikelen 5 tot en met 25b en 29 tot en met 48a van de wet zijn niet van toepassing op schepen met een lengte van minder dan 12 meter, ingezet door de Nationale Politie, indien de bemanning in het bezit is van:

  • a. het door het de Nationale Politie afgegeven vaarbekwaamheidsbewijs politie voor het besturen van een klein politievaartuig op alle binnenwateren;

  • b. het door de Nationale Politie afgegeven getuigschrift vaartraining snelle motorboten;

  • c. het door de Nationale Politie afgegeven getuigschrift levensreddend handelen;

  • d. het certificaat basisveiligheid, en

  • e. het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie.

§ 2. Monstering

Artikel 2.2. Monsterboekje

  • 2 Voor de afgifte van een monsterboekje komen, naast de personen, bedoeld in artikel 97, tweede lid, onderdelen a en b, van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart, tevens in aanmerking personen behorende tot de onderstaande beroepsgroepen, indien zij kunnen aantonen het monsterboekje nodig te hebben ten behoeve van de uitoefening van hun beroep aan boord van een schip tijdens zeereizen:

    • a. nautisch/technisch surveyors van erkende organisaties;

    • b. registerloodsen;

    • c. noordzeeloodsen (certificaatloodsen);

    • d. maritiem wetenschappelijk onderzoekers;

    • e. personeel met dienstverlenende taken aan boord van schepen;

    • f. nautisch/technisch onderhoudspersoneel;

    • g. nautisch/technisch ondersteunend personeel;

    • h. medewerkers van nautische/technische inspecties van scheepsbeheerders;

    • i. andere zeevarenden dan bedoeld in artikel 97, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart, die in het bezit zijn van een geldig Nederlands vaarbevoegdheidsbewijs;

    • j. detacheringsmedewerkers, te werk gesteld via een uitzendbureau of een detacheringsbureau, voor het verrichten van werkzaamheden aan boord van zeeschepen; en

    • k. ambtenaren belast met toezichthoudende of handhavende taken aan boord van zeeschepen.

Artikel 2.3. Monsterrol

  • 1 Het model van de monsterrol is het model van het FAL-formulier nr. 5 (Crew List) behorende bij het op 9 april 1965 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL Verdrag) (Trb. 2010, 208).

§ 3. Huisvesting en voorzieningen ten behoeve van de zeevarenden aan boord

Artikel 3.1. Verblijven voor zeevarenden

  • 1 De verblijven voldoen aan de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van normen van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    stahoogte

    norm A3.1, lid 6, onderdeel

    a, eerste volzin

    isolatie

    norm A3.1, lid 6, onderdeel b

    te gebruiken materialen

    norm A3.1, lid 6, onderdeel f

    verlichting en waterafvoer

    norm A3.1, lid 6, onderdeel g

    airconditioning

    norm A3.1, lid 7, onderdeel b

    verwarmingssysteem

    norm A3.1, lid 7, onderdeel d

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verwarmingssysteem en de airconditioning kunnen in alle verblijven permanent een temperatuur van 20°C onderhouden.

  • 3 De verblijven voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel genoemde leidraden dan wel onderdelen van leidraden van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    ontwerp en bouw

    leidraad B3.1.1

    ventilatie

    leidraad B3.1.2

    verwarming en radiatoren

    leidraad B3.1.3, lid 2 en 3

    verlichting

    leidraad B3.1.4, lid 1

    situering van verblijven ter voorkoming van lawaai en trillingen

    leidraad B3.1.12, lid 1

    geluidsisolatie

    leidraad B3.1.12, lid 2 en3

    voorkomen van extreme trillingen

    leidraad B3.1.12, lid 5

  • 4 Voor de elektrische verlichting van de verblijven gelden de in de onderstaande tabel genoemde normen:

    Soort verblijf

    Lux

    dagverblijven en ruimten voor recreatieve voorzieningen

    300

    gangen en trappenhuizen, nachtverblijven

    150

    brug, kantoren, kombuis,

    500

    ziekenverblijf

    540

    sanitaire ruimten

    325

Artikel 3.2. Ontheffingen verblijven

  • 1 De minister kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, zesde lid, onderdeel a, eerste volzin, van het Maritiem Arbeidsverdrag indien de verminderde hoogte van de desbetreffende verblijven redelijk is, en niet tot ongemak voor de zeevarenden leidt.

  • 2 Er wordt geen ontheffing verleend voor een hoogte van de verblijven van minder dan 1930 mm.

  • 3 Voor schepen van minder dan 200 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, en met inachtneming van de grootte van het schip en het aantal opvarenden aan boord, ontheffing verlenen van norm A3.1, lid 7, onderdeel b, ten aanzien van airconditioning.

Artikel 3.3. Nachtverblijven

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.1 en 3.2 voldoen de nachtverblijven aan de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van normen van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    ligging op het schip, niet zijnde een passagiersschip

    norm A3.1, lid 6, onderdeel c

    afscheiding van andere ruimten

    norm A3.1, lid 6, onderdeel e

    ventilatie

    norm A3.1, lid 7, onderdeel a

    verlichting

    norm A3.1, lid 8

    individueel nachtverblijf voor elke zeevarende op andere schepen dan passagiersschepen

    norm A3.1, lid 9, onderdeel a, eerste zinsnede

    afzonderlijke nachtverblijven voor mannen en vrouwen

    norm A3.1, lid 9, onderdeel b

    afmetingen en uitrusting

    norm A3.1, lid 9, onderdeel c

    eigen slaapplaats voor elke zeevarende

    norm A3.1, lid 9, onderdeel d

    minimumafmetingen van een slaapplaats

    norm A3.1, lid 9, onderdeel e

    vloeroppervlak van nachtverblijven voor één zeevarende

    norm A3.1, lid 9, onderdeel f

    vloeroppervlak en aantal zeevarenden per nachtverblijf op schepen van minder dan 3000 GT, anders dan passagiersschepen of schepen voor bijzondere doeleinden

    norm A3.1, lid 9, onderdeel h

    vloeroppervlak van nachtverblijven op passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden

    norm A3.1, lid 9, onderdeel i

    vloeroppervlak van nachtverblijven voor meer dan 4 zeevarenden op schepen voor bijzondere doeleinden

    norm A3.1, lid 9, onderdeel j

    vloeroppervlak van nachtverblijven voor zeevarenden die taken als officier verrichten

    norm A3.1, lid 9, onderdeel k, of

    norm A3.1, lid 9, onderdeel l voor passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden

    aan het nachtverblijf grenzende aanvullende ruimte voor de kapitein, de hoofdwerktuigkundige en de eerste stuurman

    norm A3.1, lid 9, onderdeel m, eerste zinsnede

    meubilair

    norm A3.1, lid 9, onderdelen n en o

  • 2 De binnenwerks gemeten lengte van een slaapplaats bedraagt, in aanvulling op norm A3.1, lid 9, onderdeel e, ten minste 2000 mm.

  • 3 Nachtverblijven zijn achter het aanvaringsschot gelegen.

  • 4 Nachtverblijven voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel genoemde leidraden dan wel onderdelen van leidraden van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    elektrische leeslamp

    leidraad B3.1.4, lid 2

    comfort van slaapplaatsen

    leidraad B3.1.5, lid 1

    uitrusting met een badkamer, inclusief water closet

    leidraad B3.1.5, lid 2

    scheiding van wachthoudende en overdag werkende zeevarenden

    leidraad B3.1.5, lid 3

    het maximale aantal onderofficieren per nachtverblijf

    leidraad B3.1.5, lid 4

    een aan het nachtverblijf grenzende aanvullende ruimte

    leidraad B3.1.5, lid 5

    de ruimte voor diverse voorzieningen die mede begrepen zijn in de maten van het vloeroppervlak

    leidraad B3.1.5, lid 6

    slaapplaatsen boven elkaar

    leidraad B3.1.5, lid 7, lid 8 en lid 12

    materiaal van bedstel, zijwanden en meubels

    leidraad B3.1.5, lid 9, lid 10 en lid 13

    matrassen

    leidraad B3.1.5, lid 11

    gordijnen of vergelijkbare voorzieningen

    leidraad B3.1.5, lid 14

    overige voorzieningen nachtverblijven

    leidraad B3.1.5, lid 15 en B3.1.10

Artikel 3.4. Wezenlijk gelijkwaardige bepalingen voor nachtverblijven op commerciële jachten

  • 1 Voor een commercieel jacht zijn in afwijking van artikel 3.3, eerste lid, als wezenlijk gelijkwaardige bepalingen als bedoeld in artikel VI, lid 3, van het Maritiem Arbeidsverdrag, de in de onderstaande tabel opgenomen normen ten aanzien van de minimale vloeroppervlakte voor nachtverblijven, tezamen met het tweede en derde lid, van toepassing.

    grootte commercieel jacht

    type nachtverblijf

    minimale vloeroppervlakte

    tot 500 GT

    eenpersoonsnachtverblijf zonder eigen sanitaire voorzieningen

    3,6 m2

    eenpersoonsnachtverblijf met eigen sanitaire voorzieningen

    4,5 m2

    tweepersoonsnachtverblijf met eigen sanitaire voorzieningen

    6,2 m2

    ≥500 GT tot 1250 GT

    eenpersoonsnachtverblijf voor officieren met eigen sanitaire voorzieningen

    van 4,5 m2 bij 500GT + 0,004 m2 per GT boven de 500 GT, afgerond op decimalen

    ≥500 GT tot 1150 GT

    tweepersoonsnachtverblijf voor officieren met eigen sanitaire voorzieningen

    6,2 m2 bij 500 GT + 0,01354 m2 per GT boven de 500 GT, afgerond op decimalen

  • 2 Tot de wezenlijk gelijkwaardige bepalingen, bedoeld in het eerste lid, behoort het vereiste dat een commercieel jacht de volgende voorzieningen biedt:

    • a. een dagverblijf dat per zeevarende ten minste 1,5 m2 zitplaats biedt;

    • b. een ruimte aan dek die toegankelijk is voor de zeevarenden die geen dienst hebben en per zeevarende ten minste 1,5 m2 zitplaats biedt; en

    • c. een aanvullende ruimte die per officier ten minste 1,5 m2 zitplaats biedt en, voor zover deze ruimte is gesitueerd op de brug, alleen wordt gebruikt als het schip niet varende is.

  • 3 Voor zover het vloeroppervlak van nachtverblijven voor officieren ingevolge het eerste lid minder bedraagt dan 7,5 m2, zijn in deze verblijven een TV en een DVD-speler of gelijkwaardige apparatuur beschikbaar.

Artikel 3.5. Wezenlijk gelijkwaardige bepalingen voor nachtverblijven op schepen van minder dan 500 GT

  • 1 Met het oog op de functionaliteit, de stabiliteit of anderszins de veiligheid van schepen van minder dan 500 GT, kunnen in afwijking van artikel 3.3, eerste lid, als wezenlijk gelijkwaardige bepaling als bedoeld in artikel VI, lid 3, van het Maritiem Arbeidsverdrag, nachtverblijven onder de referentielastlijn worden geplaatst, mits tevens wordt voldaan aan het tweede lid.

  • 2 Nachtverblijven als bedoeld in het eerste lid voldoen aan de volgende eisen:

    • a. de bovenzijde van de vloer ligt maximaal 2000 mm onder de referentielastlijn;

    • b. voor de stahoogte wordt geen ontheffing verleend als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid;

    • c. in het nachtverblijf wordt continue klimaatbeheersing toegepast die adequaat condensvorming en vochtgerelateerde geuren bestrijdt;

    • d. vanuit het nachtverblijf zijn ten minste twee adequate vluchtwegen aanwezig;

    • e. in het waterdichte compartiment van het nachtverblijf is een bilge-alarm aanwezig;

    • f. de lichtsterkte van de verlichting is variabel instelbaar om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren, en

    • g. er worden materialen en kleuren voor wand- en vloerbedekking toegepast gericht op ruimtebeleving.

Artikel 3.6. Wezenlijk gelijkwaardige bepaling voor nachtverblijven op passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden

  • 1 Op passagiersschepen en schepen voor bijzondere doeleinden is het overeenkomstig norm A3.1, lid 6, onderdeel d, van het Maritiem Arbeidsverdrag toegestaan nachtverblijven onder de referentielastlijn te plaatsen. In afwijking van norm A3.1, lid 6, onderdeel d, van het Maritiem Arbeidsverdrag kunnen als wezenlijk gelijkwaardige bepaling als bedoeld in artikel VI, lid 3, van het Maritiem Arbeidsverdrag, nachtverblijven onder werkgangen worden geplaatst, indien deze nachtverblijven zodanig zijn geïsoleerd dat wordt voldaan aan de normen voor geluidsisolatie tussen nachtverblijven en dagverblijven van de bij resolutie A.468(12) door de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen Code over geluidsniveaus op schepen. Voor schepen groter dan 1600 GT en indien de betreffende schepen zijn gebouwd op of na 1 juli 2014 is resolutie MSC.337 (91) van de Internationale Maritieme Organisatie over geluidsniveaus op schepen van toepassing.

  • 2 Nachtverblijven als bedoeld in het eerste lid voldoen aan de volgende eisen:

    • a. in het nachtverblijf wordt continue klimaatbeheersing toegepast die adequaat condensvorming en vochtgerelateerde geuren bestrijdt; en

    • b. de lichtsterkte van de verlichting is variabel instelbaar om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren.

Artikel 3.7. Ontheffingen en afwijkende voorschriften nachtverblijven

  • 1 De minister kan ontheffing verlenen van norm A3.1, lid 6, onderdeel c, van het Maritiem Arbeidsverdrag voor het plaatsen van nachtverblijven voor midscheeps indien de grootte, het type of de beoogde dienst van het schip een andere ligging praktisch onmogelijk maakt.

  • 2 Voor schepen voor bijzondere doeleinden kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, lid 6, onderdeel d, van het Maritiem Arbeidsverdrag, voor het plaatsen van nachtverblijven zonder daglicht boven de lastlijn indien de grootte, het type of de beoogde dienst van het schip een andere ligging praktisch onmogelijk maakt en de lichtsterkte van de verlichting in de nachtverblijven variabel instelbaar is om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren.

  • 3 In afwijking van artikel 3.3, eerste lid, en in overeenstemming met norm A3.1, lid 8, van het Maritiem Arbeidsverdrag, zijn op passagiersschepen nachtverblijven toegestaan waar geen daglicht kan toetreden indien:

    • a. de lichtsterkte van de verlichting variabel instelbaar is om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren; en

    • b. materialen en kleuren voor wand- en vloerbedekking worden toegepast die zijn gericht op ruimtebeleving.

  • 4 Voor schepen van minder dan 3000 GT, niet zijnde passagiersschepen, of voor schepen voor bijzondere doeleinden kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van het bepaalde in norm A3.1, lid 9, onderdeel a, van het Maritiem Arbeidsverdrag dat voor elke zeevarende een individueel nachtverblijf beschikbaar moet zijn.

  • 5 Voor schepen van minder dan 3000 GT, passagiersschepen, of voor schepen voor bijzondere doeleinden kan de minister in overeenstemming met norm A3.1, lid 9, onderdeel g, ontheffing verlenen van norm A3.1, lid 9, onderdeel f, van het Maritiem Arbeidsverdrag met betrekking tot het minimale vloeroppervlak van individuele nachtverblijven, indien daarmee kan worden voorzien in individuele nachtverblijven. Deze individuele nachtverblijven zijn nooit kleiner dan 3,75 m2.

  • 6 Voor schepen van minder dan 3000 GT kan de minister na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van het bepaalde in norm A3.1, lid 9, onderdeel m, van het Maritiem Arbeidsverdrag met betrekking tot aan nachtverblijven grenzende individuele verblijven.

  • 7 Voor schepen van minder dan 200 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, en met inachtneming van de grootte van het schip en het aantal opvarenden aan boord, ontheffing verlenen van het bepaalde in norm A.3.1, lid 9, onderdeel f en onderdelen h tot en met l, van het Maritiem Arbeidsverdrag met betrekking tot het minimale vloeroppervlak, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van individuele nachtverblijven ten minste 3 m2is, de vloeroppervlakte van nachtverblijven voor meer dan één persoon ten minste 2 m2per persoon is, en de vloeroppervlakte van nachtverblijven voor officieren ten minste 4 m2.

  • 8 De minister kan ontheffing verlenen van de normering van:

    • a. leidraad B3.1.5, lid 2, van het Maritiem Arbeidsverdrag dat nachtverblijven eigen sanitaire voorzieningen hebben;

    • b. leidraad B3.1.5, lid 3, van het Maritiem Arbeidsverdrag dat nachtverblijven zodanig zijn ingericht dat de wachten afgescheiden zijn en overdag werkende zeevarenden zijn gescheiden van ’s nachts werkende zeevarenden.

Artikel 3.8. Dagverblijven

  • 1 Onverminderd de artikelen 3.1 en 3.2 voldoen de dagverblijven aan de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van normen van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    Ventilatie

    norm A3.1, lid 7, onderdeel a

    Verlichting

    norm A3.1, lid 8

    plaatsing, grootte en uitrusting dagverblijven

    norm A3.1, lid 10

  • 2 Dagverblijven voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van leidraden van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    vloeroppervlak van dagverblijven

    leidraad B3.1.6, lid 3

    meubilair in dagverblijven

    leidraad B3.1.6, lid 4

    voorzieningen in dagverblijven

    leidraad B3.1.6, lid 5

    pantry’s

    leidraad B3.1.6, lid 6

    materiaal van het meubilair

    leidraad B3.1.6, lid 7

  • 3 Aan boord van schepen van meer dan 400 GT, maar minder dan 1000 GT zijn afzonderlijke dagverblijven voor:

    • a. de kapitein en de officieren;

    • b. de overige zeevarenden.

  • 4 Aan boord van schepen van 1000 GT of meer zijn afzonderlijke dagverblijven voor:

    • a. de kapitein en de officieren;

    • b. de onderofficieren;

    • c. de overige zeevarenden.

  • 5 Onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid, is er een afzonderlijk dagverblijf voor zeevarenden die niet een functie als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet uitoefenen.

Artikel 3.9. Ontheffingen en afwijkende voorschriften dagverblijven

  • 1 In afwijking van artikel 3.8, eerste lid, en in overeenstemming met norm A3.1, lid 8, van het Maritiem Arbeidsverdrag, zijn op passagiersschepen dagverblijven toegestaan waar geen daglicht kan toetreden indien:

    • a. de lichtsterkte van de verlichting variabel instelbaar is om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren; en

    • b. materialen en kleuren voor wand- en vloerbedekking worden toegepast gericht op ruimtebeleving.

  • 2 De minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, en rekening houdend met de in leidraad B3.1.6, lid 1, van het Maritiem Arbeidsverdrag genoemde factoren, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.8, derde, vierde en vijfde lid, ten aanzien van de aanwezigheid van afzonderlijke dagverblijven.

  • 3 Voor schepen van minder dan 3000 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van het bepaalde in norm A3.1, lid 10, onderdeel a, van het Maritiem Arbeidsverdrag, ten aanzien van de plaatsing van dagverblijven.

Artikel 3.10. Sanitaire voorzieningen

  • 1 Onverminderd de artikelen 3.1 en 3.2 voldoen de sanitaire voorzieningen aan de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van normen van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    ventilatie

    norm A3.1, lid 7, onderdeel c

    toegankelijkheid, hygiëne en comfort

    norm A3.1 lid 11, onderdelen a, b en c

    wastafels in nachtverblijven

    norm A3.1, lid 11, onderdeel d

    warm en koud stromend water

    norm A3.1, lid 11, onderdeel f

  • 2 Sanitaire voorzieningen voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van leidraden van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    wastafels en baden

    leidraad B3.1.7, lid 1

    water closets

    leidraad B3.1.7, lid 2

    inrichting van sanitaire ruimten bestemd voor meer dan één persoon

    leidraad B3.1.7, lid 3

Artikel 3.11. Ontheffingen en afwijkende voorschriften sanitaire voorzieningen

  • 1 Voor schepen van minder dan 1600 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van het bepaalde in norm A3.1, lid 11, onderdeel b, van het Maritiem Arbeidsverdrag ten aanzien van de toegankelijkheid van sanitaire ruimten vanaf de navigatiebrug, de machinekamer of het controlecentrum van de machinekamer.

  • 2 Voor passagiersschepen die doorgaans geen reizen maken van langer dan vier uur kan in afwijking van artikel 3.10, eerste lid, en in overeenstemming met norm A3.1, lid 11, onderdeel e, van het Maritiem Arbeidsverdrag het aantal sanitaire voorzieningen worden beperkt tot een toilet, een wasbak en een badkuip of douche per tien zeevarenden indien aan de wal aanvullende sanitaire voorzieningen aanwezig zijnen de sanitaire voorzieningen aan de wal en aan boord tezamen voldoen aan norm A3.1, lid 11, onderdeel c van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 3 Op schepen van minder dan 200 GT is norm A.3.1, lid 11, onderdeel d, van het Maritiem Arbeidsverdrag ten aanzien van wastafels in nachtverblijven, niet van toepassing.

Artikel 3.12. Ziekenverblijven

  • 1 Op een schip met vijftien of meer zeevarenden aan boord dat reizen van meer dan drie etmalen maakt tussen twee havens waar een ziekenhuis aanwezig is is een afzonderlijk ziekenverblijf aanwezig dat voldoet aan norm A3.1, lid 12, van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 2 Ziekenverblijven voldoen aan de normering die is opgenomen in leidraad B3.1.8, leden 1, 2 en 4, van het Maritiem Arbeidsverdrag ten aanzien van ontwerp en inrichting, met dien verstande dat sanitaire voorzieningen die deel uitmaken van het ziekenverblijf uitsluitend vanuit dat verblijf toegankelijk zijn met een deur kunnen worden afgesloten.

  • 3 Het aantal bedden in een ziekenverblijf bedraagt:

    • a. op schepen waar het aantal zeevarenden dat verblijft in nachtverblijven voor meer dan een persoon, minder is dan 30, één bed;

    • b. op schepen waar het aantal zeevarenden dat verblijft in nachtverblijven voor meer dan een persoon, 30 of meer is, twee bedden die niet boven elkaar gelegen zijn.

  • 4 Op passagiersschepen is bij voorkeur een apart ziekenverblijf voor passagiers aanwezig. Indien er geen apart ziekenverblijf voor passagiers is, worden de passagiers voor de toepassing van het derde lid meegeteld als zeevarenden.

  • 5 Op een schip dat op een internationaal traject van meer dan drie etmalen vaart, met een bemanning en overig personeel van honderd personen of meer die, in welke hoedanigheid ook, aan boord ten behoeve van het schip in dienst of tewerkgesteld zijn, inclusief stagiairs en leerlingen alsmede personen die werkzaam zijn als loods,, is een verblijf ingericht als apotheek en verbandkamer dat grenst aan het ziekenverblijf en dat kan worden afgesloten.

  • 6 Op schepen waar gelet op het eerste lid geen ziekenverblijf aanwezig is, is een eenpersoons nachtverblijf beschikbaar dat als ziekenkooi kan worden ingericht. Op schepen met minder dan zes zeevarenden, kan worden volstaan met een als ziekenkooi ingerichte slaapplaats in een nachtverblijf. Dit nachtverblijf is gemakkelijk toegankelijk.

Artikel 3.13. Recreatieve en sociale voorzieningen

  • 1 Aan boord zijn in overeenstemming met norm A3.1, lid 17, van het Maritiem Arbeidsverdrag recreatieve voorzieningen die voldoen aan de normering van de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van leidraden van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    boekenkast en meubilair voor lezen, schrijven en gezelschapsspellen

    leidraad B.3.1.11, lid 2

    televisie en radio

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel b

    vertoning van films

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel c

    bibliotheek

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel f

    elektronische apparatuur

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel h

    telefoon-, e-mail- en internetverbinding

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel j

  • 2 Aan boord van schepen van 8000 GT of meer zijn naast de in het eerste lid bedoelde voorzieningen voorts recreatieve voorzieningen aanwezig die voldoen aan de normering van de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van leidraden van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    rookvoorziening

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel a

    sportvoorzieningen

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel d

    zwembad

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel e

    faciliteiten voor creatieve bezigheden

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel g

    bar

    leidraad B.3.1.11, lid 4, onderdeel i

  • 3 Op schepen van 500 GT of meer is voor de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, ten minste één afzonderlijk verblijf beschikbaar.

  • 4 Op schepen kleiner dan 500 GT kunnen in plaats van een afzonderlijk recreatieverblijf de dagverblijven zodanig worden ingericht en uitgerust, dat zij als ontspanningsruimte dienst kunnen doen.

  • 5 Op schepen van 8000 GT of meer zijn voor de voorzieningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, naast een afzonderlijke ruimte voor het zwembad en een rookvoorziening, ten minste twee verblijven aanwezig waarin voldoende ruimte is voor het tegelijkertijd uitoefenen van verschillende recreatieve bezigheden.

Artikel 3.14. Ontheffing zwembad

De minister kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.13, tweede lid, ten aanzien van de aanwezigheid van een zwembad indien dit gelet op de inrichting van het schip niet goed te realiseren is.

Artikel 3.15. Diverse voorzieningen

  • 1 Aan boord zijn de volgende voorzieningen aanwezig, die voldoen aan de volgende onderdelen van normen en de normering van de onderdelen van leidraden van het Maritiem Arbeidsverdrag:

    wasvoorzieningen

    norm A3.1, lid 13 en leidraad B3.1.7, lid 4

    ruimte op het open dek

    norm A3.1, lid 14

    kantoren

    norm A3.1, lid 15, eerste volzin

  • 2 Op schepen van 1600 GT of meer is een kleedruimte voor machinekamerpersoneel aanwezig, die voldoet aan de normering van leidraad B3.1.9 van het Maritiem Arbeidsverdrag, tenzij al het machinekamerpersoneel de beschikking heeft over een nachtverblijf voor niet meer dan twee personen met een bijbehorende sanitaire ruimte waar een bad of douche aanwezig is. De kleedruimte voor machinekamerpersoneel is vanuit de machinekamer binnendoor te bereiken.

  • 3 Aan boord zijn voorzieningen aanwezig tegen het binnendringen van muggen in de verblijven en ruimten die toegang geven tot het open dek, indien het desbetreffende schip regelmatig havens aandoet waar doorgaans muggen aanwezig zijn.

  • 4 De in leidraad B3.1.10 van het Maritiem Arbeidsverdrag genoemde benodigdheden zijn in voldoende hoeveelheden voor de zeevarenden aan boord beschikbaar.

Artikel 3.16. Ontheffingen kantoren en wasvoorzieningen

  • 1 Voor schepen van minder dan 3000 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van het bepaalde in norm A3.1, lid 15, van het Maritiem Arbeidsverdrag ten aanzien van kantoren.

  • 2 Voor schepen van minder dan 200 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, en met inachtneming van de grootte van het schip en het aantal opvarenden aan boord, ontheffing verlenen van norm A.3.1, lid 13, van het Maritiem Arbeidsverdrag ten aanzien van wasvoorzieningen, indien de zeevarenden van het desbetreffende schip aan de wal voldoende toegang hebben tot wasvoorzieningen.

Artikel 3.17. Ontheffing wegens gewoonten zeevarenden

Voor schepen waarop zeevarenden werkzaam zijn met uiteenlopende gewoonten van godsdienstige of sociale aard, kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en onder daarbij te stellen voorschriften, ontheffing verlenen van het bepaalde in norm A3.1 van het Maritiem Arbeidsverdrag, mits dit niet leidt tot situaties die voor een of meer zeevarenden aan boord van het desbetreffende schip minder gunstig zijn dan zonder het verlenen van die ontheffing het geval zou zijn.

Artikel 3.18. Voorzieningen voor opslag en bereiding van voedsel en drinkwater

  • 1 Schepen zijn uitgerust met voldoende kooktoestellen en keukengerei voor het bereiden van maaltijden van voldoende hoeveelheid, kwaliteit en voedingswaarde, voor de zeevarenden aan boord.

  • 2 Op schepen met een lengte van 35 meter of meer is voor het bereiden van voedsel en warme dranken een afzonderlijk verblijf ingericht als kombuis, die voldoende uitgerust is om goede, gevarieerde en voedzame maaltijden efficiënt, in voldoende aantallen en rekening houdend met verschillende godsdienstige en culturele gebruiken van zeevarenden, te kunnen bereiden. De kombuis is aangesloten op een systeem van koud en warm drinkwater.

  • 3 Voor de opslag van levensmiddelen zijn van andere ruimten afgesloten bergplaatsen aanwezig, die zodanig zijn geventileerd of gekoeld, dat de voeding in goede toestand blijft.

  • 4 Schepen zijn uitgerust met drinkwatertanks die door cofferdams zijn gescheiden van olietanks en verzameltanks voor vuil water, en zodanig zijn geconstrueerd dat bij het leegpompen geen restanten achterblijven en de hygiëne van het drinkwater wordt gewaarborgd. Pijpleidingen, van welke aard ook, mogen niet door drinkwatertanks lopen.

Artikel 3.19. Gebruikte materialen

  • 1 Als goedgekeurde materialen en producten worden aangemerkt, materialen en producten die voldoen aan de in leidraad B3.1.1, lid 5, B3.1.5, lid 9, B3.1.7, lid 2 en lid 3, onderdeel b, en B3.1.10, lid 1, onderdeel b, van het Maritiem Arbeidsverdrag genoemde omschrijving.

  • 2 Materialen of producten die op grond van de daarop van toepassing zijnde regelgeving, een CE-markering hebben, worden aangemerkt als goedgekeurde materialen of producten, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.20. Gebruiksvoorschriften verblijven

  • 1 De verblijven worden schoon, bewoonbaar en in een goede staat van onderhoud gehouden.

  • 2 Ten minste eenmaal per maand worden de verblijven ten behoeve van de naleving van het bepaalde in het eerste lid, door de kapitein of een door hem aangewezen officier, in aanwezigheid van een of meer leden van de bemanning, geïnspecteerd. De bevindingen van deze inspectie worden vermeld in het scheepsdagboek.

  • 3 Zolang zeevarenden aan boord zijn, wordt met betrekking tot de verwarming van de verblijven aan boord voldaan aan leidraad B3.1.3, lid 1, van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 4 Ziekenverblijven worden uitsluitend gebruikt voor medische doeleinden.

Artikel 3.21. Gebruik van recreatieve en sociale voorzieningen

  • 1 De scheepsbeheerder zorgt ervoor dat voor de verzending van e-mail aan boord aanwezige internetfaciliteiten voor alle zeevarende toegankelijk zijn en dat postverzending geschiedt in overeenstemming met leidraad B3.1.11, lid 5, van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 2 Voor het gebruik van telefoon-, e-mail- en internetverbindingen kan de scheepsbeheerder een vergoeding voor de gebruikskosten vragen. De overige in artikel 3.13 bedoelde voorzieningen staan kosteloos ter beschikking van de zeevarenden.

  • 3 De scheepsbeheerder zorgt ervoor dat omgang met familie en vrienden van zeevarenden geschiedt in overeenstemming met de normering van leidraad B3.1.11, leden 6 en 7, van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 4 De in artikel 3.13 bedoelde voorzieningen worden overeenkomstig de in leidraad B3.1.11, lid 1, van het Maritiem Arbeidsverdrag genoemde doelstellingen ten minste eens per drie jaar door of namens de kapitein geïnspecteerd.

Artikel 3.21a

  • 1 Aan boord zijn de nodige voorzieningen voor het elektronisch of op andere wijze raadplegen van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (European Transport Workers' Federation – ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid (PbEG 2009, L124).

Artikel 3.22. Afwijking op basis van wezenlijke gelijkwaardigheid

  • 2 Een afwijking als bedoeld in het eerste lid wordt slechts toegestaan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, en onder daarbij te stellen wezenlijk gelijkwaardige voorschriften als bedoeld in artikel VI, lid 3 van het Maritiem Arbeidsverdrag.

Artikel 3.23. Procedure bij bouw of verbouw schip

  • 1 Voor de aanvang van de bouw van een schip of een verbouwing of andere wijziging die van invloed is op de eisen aan de huisvesting en voorzieningen aan boord, wordt aan de minister een plan overgelegd. Dit plan bevat de volgende elementen:

  • 2 Met de bouw, verbouwing of andere wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet gestart totdat het in het eerste lid bedoelde plan is goedgekeurd en eventuele ontheffingen en toestemmingen zijn verleend. De bouw, verbouwing of wijziging wordt uitgevoerd overeenkomstig het goedgekeurde plan.

§ 4. Voeding en drinkwater

Artikel 4.1. Voeding

  • 1 Voor de bevoorrading van een schip met levensmiddelen die voldoen aan de in artikel 48a van de wet bedoelde eisen, worden de soorten en hoeveelheden mee te nemen levensmiddelen bepaald op basis van:

    • a. het aantal zeevarenden aan boord;

    • b. de duur van de reis;

    • c. de aard van de reis;

    • d. de mogelijkheid tot het aanvullen van voorraden in aanloophavens; en

    • e. de religieuze achtergrond en de culturele gewoonten van de zeevarenden.

Artikel 4.2. Drinkwater

  • 1 Voor de bevoorrading van een schip met drinkwater, wordt de benodigde hoeveelheid vastgesteld op basis van de in artikel 4.1, eerste lid, genoemde criteria, alsmede op basis van de mogelijkheid van aanvulling gedurende de reis met behulp van een voorziening om drinkwater te maken.

  • 2 In geval van onvoorziene omstandigheden tijdens de reis, kan de kapitein de hoeveelheid drinkwater per zeevarende rantsoeneren.

  • 3 Het drinkwater wordt opgeslagen in de in artikel 3.18, vierde lid, bedoelde of andere daarvoor geschikte tanks die schoon zijn en zo zijn afgesloten dat daarin geen vreemde bestanddelen kunnen komen.

  • 4 Het drinkwater wordt slechts in de drinkwatertank geleid:

    • a. met een aanvoerslang die vrij van de kade wordt gehouden;

    • b. nadat tenminste één minuut het water op volle aanvoerdruk uit de aanvoerslang heeft gestroomd;

    • c. indien tijdens het laden per ton drinkwater wordt toegevoegd:

      • 1°. een gestabiliseerd hypochloriet in zodanige hoeveelheid, dat minstens 0,7 gram vrij chloor per ton vrijkomt, of

      • 2°. een hoeveel gestabiliseerd hypochloriet met een hoeveelheid ammoniumzout, zodat minstens 2,5 gram monochlooramine (NH2Cl) per ton ontstaat, of

      • 3°. een door de minister toegestane stof in een zodanige hoeveelheid dat minstens 0,7 gram vrij chloor per ton water vrijkomt; en

    • d. indien de in onderdeel c genoemde stoffen behoorlijk door het drinkwater worden gemengd.

  • 5 Een drinkwatertank die voor inspectie, onderhoud, of anderszins is betreden, wordt gereinigd door de tank te vullen met drinkwater waarin 10 gram vrij chloor per ton drinkwater is gemengd. De drinkwatertank wordt slechts bevoorraad met drinkwater als dat water tenminste 2 uur lang in de tank is geweest en daarna is uitgepompt.

Artikel 4.3. Peilen van drinkwatertanks

  • 1 Peilstokken of andere instrumenten, die gebruikt worden om het restant drinkwater in tanks op te meten, moeten steeds vóór het gebruik gereinigd zijn. Zij moeten worden opgeborgen op een plaats, waar het gevaar van besmetting het geringst is. Bij het gebruik van metalen roestvrije tapelines die worden geborgen in een doos waarin enkele formalinetabletten aanwezig zijn, is het afzonderlijk reinigen niet nodig.

  • 2 De kapitein moet er op toezien, dat de persoon, belast met het peilen, onmiddellijk vóór hij gaat peilen, de handen wast.

Artikel 4.4. Zout- en zoetwaterkranen

  • 1 In kombuizen en pantry’s moet bij elke drinkwaterkraan een opschrift ‘drinkwater’ en bij elke zoutwaterkraan een opschrift ‘zoutwater’ aangebracht zijn.

  • 2 Na vertrek uit een haven moet de zoutwaterleiding, welke voor afwas van keuken- en eetgerei dient, buiten de driemijlsgrens geruime tijd worden doorgespoeld, voordat deze voor afwasdoeleinden gebezigd mag worden.

Artikel 4.5. Maximale hoeveelheid sterke drank

De voorraad sterke drank aan boord is niet groter dan 0,1 liter per zeevarende per reisdag. Het aantal reisdagen wordt vastgesteld vanaf de dag van vertrek, tot en met de dag van aankomst in de eerst volgende haven waar het schip weer zal worden bevoorraad als vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 4.6. Inspectie

  • 1 Een inspectie als bedoeld in artikel 48a, derde lid, van de wet wordt minimaal één keer per maand uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in norm A3.2, lid 7, van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 2 De bevindingen van de inspectie worden in het scheepsdagboek vermeld.

  • 3 Voor het uitvoeren van een inspectie van het drinkwater, worden alle noodzakelijke hygiënemaatregelen genomen om besmetting van het drinkwater te voorkomen.

§ 5. Certificaat maritieme arbeid en verklaring naleving maritieme arbeid

Artikel 5.1. Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel I

  • 1 Een verklaring naleving maritieme arbeid deel I bevat de elementen als bedoeld in norm A5.1.3, lid 10, onderdeel a, van het Maritiem Arbeidsverdrag en wordt opgesteld met inachtneming van leidraad B5.1.3, leden 1 en 4, van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 2 Het in artikel 5.8, derde lid, bedoelde model bevat een opsomming van de eisen bedoeld in artikel 48c, eerste lid, van de wet die op de desbetreffende schepen van toepassing zijn. Daarbij wordt voor wat betreft de voorschriften met betrekking tot huisvesting en voorzieningen voor zeevarenden onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen schepen, bedoeld in artikel 1.1, de categorieën van schepen bedoeld in artikel 1.3, het tonnage en de bouwdatum van het schip.

Artikel 5.2. Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel II

  • 1 In de verklaring naleving maritieme arbeid deel II wordt vermeld:

    • a. de maatregelen en procedures om te waarborgen dat voortdurend wordt voldaan aan de in artikel 48c, eerste lid, van de wet bedoelde eisen en de voorgestelde maatregelen om voortdurende verbetering van de naleving te waarborgen;

    • b. de maatregelen die worden getroffen indien blijkt dat niet wordt voldaan aan bepaalde in artikel 48c, eerste lid, van de wet bedoelde eisen; en

    • c. welke personen zijn aangewezen voor het toepassen van de in de onderdelen a en b bedoelde maatregelen en procedures.

  • 2 De verklaring naleving maritieme arbeid deel II wordt opgesteld in overeenstemming met de normering van leidraad B5.1.3, leden 2, 3 en 4, van het Maritiem Arbeidsverdrag.

Artikel 5.3. Inspectie, geldigheid en verlenging certificaat maritieme arbeid

  • 1 Een certificaat maritieme arbeid heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren.

  • 2 Ter verkrijging van een certificaat maritieme arbeid, bij een tussentijdse inspectie als bedoeld in het derde lid, en bij een verlengingsinspectie als bedoeld in het vierde lid:

    • a. wordt onderzocht of het schip voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 48c, eerste lid, van de wet, en aan de voorschriften genoemd op de toepasselijke verklaring naleving maritieme arbeid deel I; en

    • b. wordt beoordeeld of de verklaring naleving maritieme arbeid deel II voldoet aan het bepaalde in artikel 5.2, en of op basis van de inhoud van die verklaring voldoende is gewaarborgd dat de in onderdeel a bedoelde eisen die op het desbetreffende schip van toepassing zijn, voortdurend worden nageleefd.

  • 3 Tijdens de geldigheidsduur van het certificaat maritieme arbeid wordt het schip onderworpen aan een tussentijdse inspectie die plaatsvindt tussen de tweede en derde verjaardatum van het certificaat. Van een goed verlopen tussentijdse inspectie wordt aantekening gemaakt op het certificaat.

  • 4 Het onderzoek ter verlenging van een certificaat maritieme arbeid vindt plaats voor de vijfde verjaardatum van het certificaat. Indien de verlengingsinspectie wordt afgerond binnen drie maanden voor de vervaldatum van het bestaande certificaat, is het nieuwe certificaat maritieme arbeid geldig vanaf de datum waarop de verlengingsinspectie is afgerond voor een tijdvak dat ten hoogste loopt tot vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat. Indien de verlengingsinspectie meer dan drie maanden voor de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt afgerond, is het nieuwe certificaat maritieme arbeid geldig voor vijf jaar gerekend vanaf de datum waarop de verlengingsinspectie is afgerond.

Artikel 5.4. Inspectierapport

  • 1 De uitkomsten van een inspectie als bedoeld in artikel 5.3 worden door de betrokken ambtenaar of degene die namens een rechtspersoon de inspectie heeft uitgevoerd opgenomen in een inspectierapport, waarbij alle eventuele zwaarwegende tekortkomingen uitdrukkelijk worden vermeld. De datum waarop wordt vastgesteld dat een zwaarwegende tekortkoming is verholpen, wordt eveneens aangetekend op het inspectierapport.

  • 2 Een afschrift van het inspectierapport wordt in de werktaal van het schip en in het Engels, indien de werktaal geen Engels is en het schip internationale reizen maakt, verstrekt aan de kapitein.

  • 3 De kapitein verstrekt op verzoek een afschrift van het inspectierapport alsmede van het certificaat maritieme arbeid en de verklaring naleving maritieme arbeid in het Engels of in de werktaal van het schip, aan krachtens artikel 48d van de wet aangewezen ambtenaren, aan inspecteurs van een havenstaat of aan vertegenwoordigers van scheepsbeheerders of zeevarenden.

  • 4 Een afschrift van het inspectierapport wordt aan boord van het schip op een duidelijk zichtbare en voor de bemanning toegankelijke plaats beschikbaar gesteld.

Artikel 5.5. Voorwaarden afgifte voorlopige certificaten

  • 1 Een voorlopig certificaat maritieme arbeid kan worden afgegeven met betrekking tot:

    • a. nieuwe schepen bij de oplevering;

    • b. schepen die onder de vlag van het koninkrijk gaan varen;

    • c. schepen die in het beheer komen van een andere scheepsbeheerder .

  • 2 Een voorlopig certificaat maritieme arbeid kan eenmalig worden afgegeven voor een tijdvak van ten hoogste 26 weken.

  • 3 In afwijking van artikel 5.2, eerste lid, onderdelen a en b, worden de bedoelde maatregelen en procedures in de verklaring naleving maritieme arbeid deel II zoveel als mogelijk vermeld. De scheepsbeheerder toont aan dat de kapitein op de hoogte is van de eisen van het Maritiem Arbeidsverdrag en zijn verantwoordelijkheden voor de uitvoering en de naleving van de voor het desbetreffende schip geldende regels en procedures voor de naleving van het Maritiem Arbeidsverdrag.

  • 4 Het schip wordt met het oog op een voorlopig certificaat als bedoeld in het eerste lid, op onderdelen onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 5.6. Aanvraag certificaat maritieme arbeid en voorlopig certificaat maritieme arbeid

  • 1 Een aanvraag voor een certificaat maritieme arbeid of een voorlopig certificaat maritieme arbeid wordt schriftelijk ingediend bij een op grond van artikel 48d, eerste lid van de wet aangewezen ambtenaar of rechtspersoon. Daarbij verstrekt de scheepsbeheerder de volgende gegevens en documenten:

    • a. naam van het schip;

    • b. IMO-nummer van het schip;

    • c. de naam van de scheepsbeheerder;

    • d. technische gegevens van het schip, inclusief de op grond van artikel 3.23 goedgekeurde plannen;

    • e. de datum van de kiellegging.

  • 2 Op basis van de gegevens bedoeld in het eerste lid, ontvangt de scheepsbeheerder een verklaring naleving maritieme arbeid deel I, aan de hand waarvan de scheepsbeheerder een verklaring naleving maritieme arbeid deel II opstelt die in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 5.2 en 5.8, vierde lid, en, voor zover van toepassing, artikel 5.5, derde lid.

  • 3 Nadat de in het eerste lid bedoelde ambtenaar of rechtspersoon, de verklaring naleving maritieme arbeid deel II heeft ontvangen, worden de in artikel 5.3 of artikel 5.5, vierde lid, bedoelde onderzoeken uitgevoerd.

Artikel 5.7. Vervallen certificaat bij onttrekken van schip aan oorspronkelijke bestemming

Onverminderd het bepaalde in artikel 48e van de wet, vervalt een voor dat schip afgegeven certificaat maritieme arbeid indien:

  • a. het schip wordt onttrokken aan zijn oorspronkelijke bestemming waardoor het niet meer als schip wordt gebruikt;

  • b. het schip zonder dat een verbouwing of wijziging van de inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 48e, eerste lid, onderdeel a van de wet, van bestemming wijzigt.

Artikel 5.8. Modellen

  • 1 Het model van het certificaat maritieme arbeid is opgenomen in bijlage B bij deze regeling.

  • 2 Het model van het voorlopige certificaat maritieme arbeid is opgenomen in bijlage C bij deze regeling.

  • 3 De modellen van de verklaring naleving maritieme arbeid, deel I, zijn opgenomen in bijlage D bij deze regeling.

  • 4 Het model van de verklaring naleving maritieme arbeid, deel II, is opgenomen in bijlage E bij deze regeling.

  • 5 De in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde documenten zijn slechts geldig indien ze zijn opgesteld overeenkomstig de in de bijlagen bij deze regeling opgenomen modellen en naar waarheid zijn ingevuld.

Artikel 5.9. Erkenning van organisaties

  • 1 Een erkenning als bedoeld in artikel 48d, vierde lid, van de wet kan worden verleend aan rechtspersonen die voldoen aan de volgende criteria:

    • a. de rechtspersoon beschikt over een gecertificeerd kwaliteitssysteem, waarin de procedures alsmede het beheer van alle documentatie met betrekking tot de onderzoeken waarvoor de aanwijzing geldt zijn geborgd;

    • b. de rechtspersoon heeft de beschikking over een wereldwijd netwerk van voldoende en bekwaam personeel met voldoende en actuele kennis van het Maritiem Arbeidsverdrag en de Nederlandse wettelijke vereisten voor de afgifte van een certificaat maritieme arbeid, alsmede ervaring met betrekking tot het onderzoeken van schepen; en

    • c. de rechtspersoon voert een onafhankelijke bedrijfsvoering en kan daarover verantwoording afleggen.

  • 2 Een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid houdt kantoor in Nederland en heeft met de Staat een overeenkomst gesloten met betrekking tot de taken die zij in het kader van de aanwijzing uitvoert, waarin de in leidraad B5.1.2 van het Maritiem Arbeidsverdrag genoemde onderwerpen zijn opgenomen.

  • 3 Rechtspersonen die zijn erkend op grond van verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, worden geacht te voldoen aan de erkenningscriteria, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid.

  • 4 Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd. Een erkenning kan worden ingetrokken indien de rechtspersoon waaraan de erkenning is verleend, niet meer voldoet aan een van de in het eerste lid genoemde criteria.

  • 5 Een besluit tot erkenning of intrekking van een erkenning wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 5.10. Aanwijzing erkende rechtspersonen

  • 2 Een aanwijzing wordt ingetrokken indien de in artikel 5.9 bedoelde erkenning wordt ingetrokken

  • 3 Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de aangewezen rechtspersoon handelt in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan de aanwijzing of in strijd met de overeenkomst, bedoeld in artikel 5.9, tweede lid.

  • 4 Een aanwijzing kan worden geschorst indien door een handeling of nalaten van de aangewezen rechtspersoon ernstig gevaar voor de veiligheid kan of is ontstaan.

§ 6. Register

Artikel 6.1. Gegevensregistratie Centraal inspectieregister

  • 1 Na het uitvoeren van een inspectie als bedoeld in artikel 5.3, tweede, derde of vierde lid, worden door de betrokken ambtenaar of degene die namens een rechtspersoon de inspectie heeft uitgevoerd, de volgende gegevens in het in artikel 65, tweede lid, van de wet bedoelde register geregistreerd:

    • a. naam van het schip;

    • b. IMO-nummer van het schip;

    • c. naam van de scheepsbeheerder van het schip;

    • d. naam van de op grond van artikel 48d, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaar of degene die namens een rechtspersoon de inspectie heeft uitgevoerd;

    • e. datum en plaats van de inspectie;

    • f. de resultaten van vraaggesprekken met zeevarenden aan boord;

    • h. informatie betreffende eventuele inbreuken op de wetgeving, opgelegde sancties en aanhouding van het schip;

    • i. gerapporteerde arbeidsongevallen.

  • 2 Rechtspersonen die zijn aangewezen op grond van artikel 48d, eerste lid, van de wet, dragen er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde inspectiegegevens in het register worden geregistreerd op de door de minister bij die aanwijzing voorgeschreven wijze.

  • 3 De minister brengt binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar een verslag uit van de in het desbetreffende jaar uitgevoerde inspecties.

§ 7. Klachtenprocedures

Artikel 7.1. Klager

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘klager’: een zeevarende die overeenkomstig een klachtenprocedure als bedoeld in artikel 69a, eerste lid, van de wet of de regels bedoeld in artikel 69b, tweede lid, van de wet, een klacht indient.

Artikel 7.2. Klachtenprocedure aan boord

  • 1 In een procedure als bedoeld in artikel 69a van de wet wordt tenminste opgenomen:

    • a. bij welke persoon of personen aan boord een klacht kan worden ingediend, waarbij klachten in ieder geval bij de kapitein kunnen worden ingediend;

    • b. bij welke vertegenwoordiger van de scheepsbeheerder die niet tot de zeevarenden aan boord behoort, een klacht kan worden ingediend;

    • c. de contactgegevens voor het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 7.3;

    • d. de naam van één of meer vertrouwenspersonen aan boord die zeevarenden onpartijdig kunnen adviseren over het indienen van een klacht en klagers kunnen bijstaan bij het doorlopen van de klachtenprocedure en kan helpen bij het voorkomen van nadelige behandeling vanwege het feit dat hij een klacht heeft ingediend; en

    • e. volgens welke procedure een klacht wordt behandeld waarbij leidraad B5.1.5, tweede lid, van het Maritiem Arbeidsverdrag in acht wordt genomen.

  • 2 De klachtenprocedure bedoeld in het eerste lid, stelt geen beperkingen aan het recht van de klager:

    • a. zich door iemand te laten vergezellen of vertegenwoordigen;

    • b. om te allen tijde zijn klacht rechtstreeks bij de kapitein of de vertegenwoordiger van de scheepsbeheerder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in te dienen;

    • c. om klachten in te dienen betreffende een vermoedelijke schending van het Maritiem Arbeidsverdrag.

Artikel 7.3. Klachtbehandeling aan de wal

  • 1 Een klacht als bedoeld in artikel 69b van de wet wordt ingediend bij de voor de klachtenbehandeling door de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport aangewezen ambtenaren van die inspectie. De Inspecteur-Generaal draagt zorg voor een vertrouwelijke behandeling van de klacht.

  • 2 Indien een erkende rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.9, een melding ontvangt van een klacht, zorgt deze erkende rechtspersoon ervoor dat de klacht wordt ingediend bij de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.

  • 3 Schriftelijk ingediende klachten worden gericht aan de Inspectie Leefomgeving en Transport, te bereiken via:a. het postadres: Postbus 16191, IPC 525, 2500 BD Den Haag, Nederland ofb. de website http://www.ILenT.nl.

  • 4 Een klacht is ontvankelijk indien:

    • a. deze een vermoedelijke schending van het Maritiem Arbeidsverdrag of een vermeend onrechtmatig bevel van de kapitein betreft;

    • b. het voorval waarop de klacht betrekking heeft minder dan zes maanden geleden heeft plaatsgevonden;

    • c. de klacht in het Engels of het Nederlands is gesteld; en

    • d. de klacht voldoende gedetailleerde informatie bevat om onderzoek naar de klacht te kunnen doen.

  • 5 Aan de klager wordt zo spoedig mogelijk na het indienen van de klacht medegedeeld of de klacht ontvankelijk is.

  • 6 Indien de klacht ontvankelijk is:

    • a. wordt nagegaan of het een individuele klacht of een algemene klacht betreft en wordt nagegaan waarop de klacht betrekking heeft;

    • b. wordt de klager gevraagd of hij zijn klacht wil handhaven indien zijn anonimiteit, gelet op de aard van de klacht, niet gewaarborgd kan worden;

    • c. wordt nagegaan of de in artikel 69a van de wet bedoelde klachtenprocedure is doorlopen en, als dat niet het geval is, wordt de klacht niet verder behandeld, tenzij blijkt dat klager die klachtenprocedure niet heeft gebruikt uit angst voor de gevolgen daarvan of wegens een andere goede reden als bedoeld in leidraad B5.2.2, lid 4;

    • d. wordt nagegaan waarom het doorlopen van de in artikel 69a van de wet bedoelde klachtenprocedure niet heeft geleid tot een oplossing van de klacht;

    • e. worden, indien de aard van de klacht en noodzakelijke waarborgen voor de klager dit toelaten, de kapitein, de scheepsbeheerder en eventueel andere bij de klacht betrokken personen in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken;

    • f. wordt nagegaan of de klacht aan boord eenvoudig kan worden opgelost;

    • g. wordt een klacht zo nodig onderzocht door het uitoefenen van toezicht als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet of in het kader van een inspectie als bedoeld in artikel 5.3, waarbij niet wordt gemeld dat de inspectie het gevolg is van een klacht;

    • h. worden de conclusie en eventuele maatregelen op basis van het onderzoek naar de klacht medegedeeld aan de klager of aan een door de klager opgegeven contactpersoon of belangenorganisatie, op een wijze die de gewenste anonimiteit van de klager in acht neemt.

§ 8. Beroepsvereisten

Artikel 8.1. kennisbewijzen hoger maritiem officier alle schepen en middelbaar maritiem officier alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs hoger maritiem officier alle schepen of middelbaar maritiem officier alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, lid 2, onderdeel 2;

    • 3°. voorschrift III/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 4°. voorschrift III/2, lid 2, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-II/1, onderdeel 1, onder 1, en onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. sectie A-II/2, onderdelen 1 tot en met 7, waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en waarbij het in onderdeel 5 bedoelde niveau alle schepen betreft;

    • 3°. sectie A-III/1, onderdelen 1 tot en met 6 en 9; en

    • 4°. sectie A-III/2, onderdelen 1 tot en met 7, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige alle schepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de kapitein en door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.2. kennisbewijs stuurman-werktuigkundige kleine schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige kleine schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, lid 4, onderdeel 3;

    • 3°. voorschrift III/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 4°. voorschrift III/3, lid 2, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-II/1, onderdeel 1, onder 1, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. sectie A-II/2, onderdelen 1 tot en met 7, waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en het in onderdeel 5 bedoelde niveau schepen van minder dan 3000 GT betreft;

    • 3°. sectie A-III/1, onderdelen 1 tot en met 6 en 9; en

    • 4°. sectie A-III/2, onderdelen 1 tot en met 7, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de kapitein en door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.3. kennisbewijzen stuurman alle schepen en stuurman waterbouw

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman alle schepen of stuurman waterbouw:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 6; en

    • 2°. voorschrift II/2, lid 2, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-II/1, onderdeel 1, onder 1, onderdelen 2 tot en met 6; en

    • 2°. sectie A-II/2, onderdelen 1 tot en met 7, waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en het in onderdeel 5 bedoelde niveau alle schepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, waarvan 6 maanden gedurende wachtwerkzaamheden op de brug, onder bijhouding van een door de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 8.4. kennisbewijs wachtstuurman tot 3000 GT

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtstuurman tot 3000 GT:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 6; en

    • 2°. voorschrift II/2, lid 4, onderdeel 3;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-II/1, onderdeel 1, onder 1, onderdelen 2 tot en met 6; en

    • 2°. sectie A-II/2, onderdelen 1 tot en met 7, waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en het in onderdeel 5 bedoelde niveau schepen van minder dan 3000 GT betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, waarvan 6 maanden gedurende wachtwerkzaamheden op de brug, onder bijhouding van een door de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 8.5. kennisbewijzen scheepswerktuigkundige alle schepen en scheepswerktuigkundige waterbouw

Voor de afgifte van het kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle schepen of scheepswerktuigkundige waterbouw:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift III/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 2°. voorschrift III/2, lid 2, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-III/1, onderdelen 1 tot en met 6 en 9; en

    • 2°. sectie A-III/2, onderdelen 1 tot en met 7, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines en waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige alle schepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, waarvan 6 maanden gedurende wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.6. kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3000 kW

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3000 kW:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift III/1, lid 2, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 2°. voorschrift III/3, lid 2, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-III/1, onderdelen 1 tot en met 6 en 9; en

    • 2°. sectie A-III/3, onderdelen 1 tot en met 7, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines en waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, waarvan zes maanden gedurende wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.7. kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied

Voor de afgifte van het kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/3, lid 4, onderdelen 2.2.1, 3, 4 en 5; en

    • 2°. voorschrift III/1, lid 2, onderdeel 4;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-II/3, onderdelen 1 tot en met 6, met uitzondering van de aspecten opgenomen in de secties A-VI/2 en A-VI/3; en

    • 2°. sectie A-III/1; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 6 maanden ervaring opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de kapitein en door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.8. kennisbewijs officier elektrotechniek alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs officier elektrotechniek alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift III/6, lid 2, onderdelen 2, 3 en 4, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/6, onderdelen 1 tot en met 5 van de STCW-Code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, waarvan 6 maanden gedurende wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.9. kennisbewijs gezel elektrotechniek alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gezel elektrotechniek alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift III/7, lid 2, onderdelen 2.2.3 en 3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/7, onderdelen 1 tot en met 3 van de STCW-Code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 3 maanden ervaring opgedaan, onder bijhouding van een door de hoofdwerktuigkundige, een eerste maritiem officier of een officier elektrotechniek af te tekenen stageboek.

Artikel 8.10. kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift II/5, lid 2, onderdelen 3.3.2 en 4, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-II/5, onderdelen 1 tot en met 3 van de STCW-Code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 6 maanden ervaring opgedaan, onder bijhouding van een door de kapitein af te tekenen stageboek, terwijl hij in het bezit is van de vaarbevoegdheid wachtlopend gezel dek alle schepen.

Artikel 8.11. kennisbewijs gekwalificeerd gezel machinekamer alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gekwalificeerd gezel machinekamer alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift III/5, lid 2, onderdelen 3.3.2 en 4 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/5, onderdelen 1 tot en met 3 van de STCW-Code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 6 maanden ervaring opgedaan, onder bijhouding van een door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek, terwijl hij in het bezit is van de vaarbevoegdheid wachtlopend gezel machinekamer alle schepen.

Artikel 8.12. kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek en machinekamer alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek en machinekamer alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/5, lid 2, onderdelen 3.3.2 en 4; en

    • 2°. voorschrift III/5, lid 2, onderdelen 3.3.2 en 4;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-II/5, onderdelen 1 tot en met 3; en

    • 2°. sectie A-III/5, onderdelen 1 tot en met 3; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit werkzaamheden op de brug en uit werkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de kapitein en door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek, terwijl hij in het bezit is van de vaarbevoegdheid wachtlopend gezel dek en machinekamer alle schepen.

Artikel 8.13. kennisbewijs wachtlopend gezel dek alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtlopend gezel dek alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/4, lid 2, onderdelen 2.2.2, en 3; en

    • 2°. voorschrift II/4, lid 3;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-II/4, onderdelen 1 tot en met 4 van de STCW-Code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 2 maanden ervaring opgedaan met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden op het gebied van de brugwacht, onder bijhouding van een door de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 8.14. kennisbewijs wachtlopend gezel machinekamer alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtlopend gezel machinekamer alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift III/4, lid 2, onderdelen 2.2.2, en 3; en

    • 2°. voorschrift III/4, lid 3;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/4, onderdelen 1 tot en met 4 van de STCW-Code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 2 maanden ervaring opgedaan met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden op het gebied van de machinekamerwacht, onder bijhouding van een door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.15. kennisbewijs wachtlopend gezel dek en machinekamer alle schepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtlopend gezel dek en machinekamer alle schepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

    • 1°. voorschrift II/4, lid 2, onderdelen 2.2.2 en 3;

    • 2°. voorschrift II/4, lid 3;

    • 3°. voorschrift III/4, lid 2, onderdelen 2.2.2 en 3; en

    • 4°. voorschrift III/4, lid 3;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

    • 1°. sectie A-II/4, onderdelen 1 tot en met 4; en

    • 2°. sectie A-III/4, onderdelen 1 tot en met 4; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 4 maanden ervaring opgedaan die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door de kapitein en door de hoofdwerktuigkundige of een eerste maritiem officier af te tekenen stageboek.

Artikel 8.16. bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart

  • 1 Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart:

    • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van de bijlage bij het STCW-Verdrag:

      • 1°. voorschrift II/1, lid 2, onderdeel 2, 3 en 5; en

        waarbij 12 maanden ervaring is opgedaan onder bijhouding van een door de kapitein af te tekenen stageboek;

      • 2°. voorschrift II/2, lid 4, onderdeel 3;

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die de aspecten materialen, tuigage, scheepsvormen, dynamische stabiliteit en behandeling van zeilschepen omvat en voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-Code:

      • 1°. sectie A-II/1, onderdeel 1, onder 1, en onderdelen 2 tot en met 6, met uitzondering van de aspecten behandeling en stuwen van lading; en

      • 2°. sectie A-II/2, onderdelen 1 tot en met 7, waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft, het in onderdeel 5 bedoelde niveau schepen van minder dan 3000 GT betreft, en met uitzondering van de aspecten behandeling en stuwen van lading; en

    • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden ervaring opgedaan onder bijhouding van een door de kapitein af te tekenen stageboek.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan de aanvrager die in het bezit is van:

    • a. het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart, genoemd in artikel 8.17, volstaan met een ervaring van ten minste 6 maanden;

    • b. een geldig vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie maritiem officier, stuurman schepen van minder dan 3000 GT of stuurman alle schepen, volstaan met een ervaring van ten minste 2 maanden.

Artikel 8.17. bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift II/3, lid 4, onderdelen 2.2.1, 4, 5 voor zover het sectie A-VI/1, onderdeel 2, van de STCW-Code betreft, en 6.3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die de aspecten materialen, tuigage, scheepsvormen, dynamische stabiliteit en behandeling van zeilschepen omvat en voldoet aan sectie A-II/3, onderdelen 1 tot en met 7 van de STCW-Code, met uitzondering van de aspecten behandeling en stuwen van lading; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 6 maanden ervaring opgedaan onder bijhouding van een door de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 8.18. bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen is de aanvrager in het bezit van het certificaat basisveiligheid en:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1-1, lid 2, onderdeel 1, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; of

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-1, onderdeel 1, van de STCW-Code.

Artikel 8.19. bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen is de aanvrager in het bezit van het certificaat basisveiligheid en:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1-2, lid 2, onderdeel 1, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; of

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-2, onderdeel 1, van de STCW-Code.

Artikel 8.20. bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling olietankschepen voor gevorderden

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs olietankschepen voor gevorderden is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen en:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1-1, lid 4, onderdelen 1 en 2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-1, onderdeel 2, van de STCW-Code.

Artikel 8.21. bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling chemicaliëntankschepen voor gevorderden

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling chemicaliëntankschepen voor gevorderden is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen en:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1-1, lid 6, onderdelen 1 en 2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-1, onderdeel 3, van de STCW-Code

Artikel 8.22. bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen en:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1-2, lid 4, onderdelen 1 en 2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-2, onderdeel 2, van de STCW-Code.

Artikel 8.23. schriftelijk bewijs groepsbegeleiding

Voor de afgifte van het schriftelijk bewijs groepsbegeleiding:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/2, lid 4, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, onderdeel 1, van de STCW-Code.

Artikel 8.24. schriftelijk bewijs dienstverlening aan passagiers

Voor de afgifte van het schriftelijk bewijs dienstverlening aan passagiers:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/2, lid 5, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, onderdeel 2, van de STCW-Code.

Artikel 8.25. certificaat crisisbeheersing en menselijk gedrag

Voor de afgifte van het certificaat crisisbeheersing en menselijk gedrag:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/2, lid 6, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, onderdeel 3, van de STCW-Code.

Artikel 8.26. certificaat passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp

Voor de afgifte van het certificaat passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/2, lid 7, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, onderdeel 4, van de STCW-Code.

Artikel 8.27. certificaat type rating HSC

Voor de afgifte van het certificaat type rating HSC heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan voorschrift 18.3.3 van de bij resolutie MSC.97(73) van de Maritieme Veiligheidsheidscommissie aangenomen Internationale Code voor de veiligheid van hogesnelheidsschepen (High-Speed Craft Code, 2000).

Artikel 8.28. certificaat stoomvoortstuwing

Voor de afgifte van het certificaat stoomvoortstuwing:

  • a. is de aanvrager in het bezit van ten minste het kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle schepen; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-III/2 van de STCW-Code wat betreft het aspect voortstuwing door middel van stoomturbines.

Artikel 8.29. certificaat gasturbinevoortstuwing

Voor de afgifte van het certificaat gasturbinevoortstuwing:

  • a. is de aanvrager in het bezit van ten minste het kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle schepen; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-III/2 van de STCW-Code wat betreft het aspect voortstuwing door middel van gasturbines.

Artikel 8.30. certificaten basisveiligheid

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat basisveiligheid:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/1 van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/1, onderdeel 2, van de STCW-Code.

  • 2 Voor de afgifte van het certificaat van de herhalingstraining basisveiligheid:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/1 van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/1, onderdeel 3, van de STCW-Code.

  • 3 Sectie A-VI/1, onderdeel 4, van de STCW-Code is van toepassing.

Artikel 8.31. certificaten reddingmiddelen

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat reddingmiddelen:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/2, lid 1, onderdeel 3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, onderdelen 1 tot en met 4, van de STCW-Code.

  • 2 Voor de afgifte van het certificaat van de herhalingstraining reddingmiddelen:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/2, lid 1, onderdeel 3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, onderdeel 5, van de STCW-Code.

  • 3 Sectie A-VI/2, onderdeel 6, van de STCW-Code is van toepassing.

Artikel 8.32. certificaten snelle hulpverleningsboten

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat snelle hulpverleningsboten:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/2, lid 2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, onderdelen 7 tot en met 10, van de STCW-Code.

  • 2 Voor de afgifte van het certificaat van de herhalingstraining snelle hulpverleningsboten:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/2, lid 2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, onderdeel 11, van de STCW-Code.

  • 3 Sectie A-VI/2, onderdeel 12, van de STCW-Code is van toepassing.

Artikel 8.33. certificaten brandbestrijding voor gevorderden

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat brandbestrijding voor gevorderden:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/3, onderdelen 1 tot en met 4, van de STCW-Code.

  • 2 Voor de afgifte van het certificaat van de herhalingstraining brandbestrijding voor gevorderden:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/3, onderdeel 5, van de STCW-Code.

  • 3 Sectie A-VI/3, onderdeel 6, van de STCW-Code is van toepassing.

Artikel 8.34. certificaten medische eerste hulp aan boord

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat medische eerste hulp aan boord:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/4, lid 1, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan:

      • 1°. sectie A-VI/4, onderdelen 1 tot en met 3, van de STCW-Code; en

      • 2°. Bijlage V van richtlijn 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PB 1992, L 113).

  • 2 Voor de afgifte van het certificaat van de herhalingstraining medische eerste hulp aan boord is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.35. certificaten medische zorg aan boord

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat medische zorg aan boord:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/4, lid 2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan:

      • 1°. sectie A-VI/4, onderdelen 4 tot en met 6, van de STCW-Code; en

      • 2°. Bijlage V van richtlijn 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PB 1992, L 113).

  • 2 Voor de afgifte van het certificaat van de herhalingstraining medische zorg aan boord is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.36. certificaten maritieme radiocommunicatie

Het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie en het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie worden afgegeven in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens het Frequentiebesluit 2013.

Artikel 8.37. bekwaamheidsbewijs scheepskok

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs scheepskok:

  • a. heeft de aanvrager een diensttijd behaald van ten minste een maand in de kombuis van een zeeschip en is hij in het bezit van een kennisbewijs van een opleiding tot kok die ten minste de volgende aspecten bevat:

    • 1°. praktische kookvaardigheden;

    • 2°. voeding en persoonlijke hygiëne;

    • 3°. opslag van levensmiddelen;

    • 4°. voorraadcontrole;

    • 5°. milieubescherming; en

    • 6°. gezondheid en veiligheid met betrekking tot maaltijdverzorging; of

  • b. is de aanvrager in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs als scheepskok, afgegeven voor 1 februari 2002, en heeft hij na de verkrijging van dat vaarbevoegdheidsbewijs een diensttijd behaald van ten minste 36 maanden als scheepskok bij een Nederlandse zeewerkgever.

Artikel 8.38. certificaat scheepsbeveiligingsfunctionaris

Voor de afgifte van het certificaat scheepsbeveiligingsfunctionaris:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/5, lid 1, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/5, onderdelen 1 tot en met 4, van de STCW-Code.

Artikel 8.39. certificaat uitvoering beveiligingstaken

Voor de afgifte van het certificaat uitvoering beveiligingstaken:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/6, lid 4, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/6, onderdelen 6 tot en met 8, van de STCW-Code.

Artikel 8.40. certificaat bewustwording scheepsbeveiliging

Voor de afgifte van het certificaat bewustwording scheepsbeveiliging:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/6, lid 1, voor zover het bewustwording scheepsbeveiliging betreft, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/6, onderdeel 4, van de STCW-Code.

Artikel 8.41. certificaat wetgeving en openbaar gezag

Voor de afgifte van het certificaat wetgeving en openbaar gezag heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die de in bijlage F, onderdeel A, genoemde onderdelen beslaat van de Nederlandse wetgeving op de scheepvaart betrekking hebbend.

Artikel 8.42. certificaat scheepsmanagement-N

Voor de afgifte van het certificaat scheepsmanagement-N heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die de in bijlage F, onderdeel B, genoemde onderdelen van tabel A-II/2, behorende bij sectie A-II/2 van de STCW-Code beslaat.

Artikel 8.43. certificaat scheepsmanagement-W

Voor de afgifte van het certificaat scheepsmanagement-W heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die de in bijlage F, onderdeel C, genoemde onderdelen van tabel A-III/2, behorende bij sectie A-III/2 van de STCW-Code beslaat.

Artikel 8.44. certificaat aanvulling-N voor reizen nabij de internationale kust

Voor de afgifte van het certificaat aanvulling-N voor reizen nabij de internationale kust heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die de in bijlage F, onderdeel D, genoemde onderdelen van de tabellen A-II/2 en A-II/3, behorende bij respectievelijk de secties A-II/2 en A-II/3, van de STCW-Code beslaat.

Artikel 8.45. certificaat aanvulling-W voor reizen nabij de internationale kust

Voor de afgifte van het certificaat aanvulling-W voor reizen nabij de internationale kust heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die de in bijlage F, onderdeel E, genoemde onderdelen van tabel A-III/2, behorende bij sectie A-III/3 van de STCW-Code beslaat.

Artikel 8.46. Bekwaamheidsbewijs basistraining Polar Code voor schepen die in polaire wateren varen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basistraining Polar Code:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/4, tweede lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/4, onderdeel 1, van de STCW-Code.

Artikel 8.47. Bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining Polar Code voor schepen die in polaire wateren varen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining Polar Code is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basistraining Polar Code en:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/4, vierde lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/4, onderdeel 2, van de STCW-Code, en

  • c. heeft de aanvrager gedurende ten minste 2 maanden dienstgedaan in een relevante functie.

Artikel 8.48. Bekwaamheidsbewijs basistraining IGF Code

  • 1 Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basistraining IGF Code:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/3, vijfde lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag; en

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/3, onderdeel 1, van de STCW-Code.

  • 2 Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basistraining IGF Code komen tevens in aanmerking zeevarenden die in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen of het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden.

Artikel 8.49. Bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF Code

  • 1 Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF Code is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basistraining IGF Code en:

    • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/3, achtste lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/3, onderdeel 2, van de STCW-Code; en

    • c. heeft de aanvrager ten minste een maand ervaring opgedaan met ten minste drie bunkeroperaties aan boord van schepen waarop de IGF Code van toepassing is. Twee van de drie genoemde bunkeroperaties mogen worden vervangen door simulatortraining als onderdeel van de onder lid b genoemde training.

  • 2 Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF Code komen tevens in aanmerking kapiteins, werktuigkundigen, maritiem officieren en overige zeevarenden die in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden, mits zij tevens:

    • a. voldoen aan de voorschriften V/3, zesde lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;

    • b. voldoen aan voorschrift V/3, achtste lid, onderdeel 2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag of hebben deelgenomen aan ten minste drie ladingsoperaties aan boord van een gastankschip;

    • c. gedurende vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag ten minste 3 maanden dienst hebben gedaan aan boord van:

      • 1. schepen waarop de IGF Code van toepassing is;

      • 2. tankschepen met als lading brandstoffen waarop de IGF Code van toepassing is; of

      • 3. schepen die gas of brandstof met een laag vlampunt gebruiken als brandstof.

§ 9. Bemanningsplan

Artikel 9.1. gegevens bemanningsplan

In het bemanningsplan worden ten minste de gegevens opgenomen die zijn vermeld op een door Onze Minister ter beschikking te stellen formulier.

§ 10. Vaarbevoegdheidsbewijzen en bekwaamheidsbewijzen

Artikel 10.1. Eerste afgifte

Voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs, legt de aanvrager de volgende bescheiden over aan Onze Minister:

  • a. een door hem ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. een geldig identiteitsbewijs waaruit zijn nationaliteit blijkt;

  • c. een recente pasfoto;

  • d. het originele kennisbewijs of bekwaamheidsbewijs op grond waarvan afgifte wordt gevraagd;

  • e. de voor het gewenste vaarbevoegdheidsbewijs vereiste bekwaamheidsbewijzen en schriftelijke bewijzen;

  • f. de originele geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet; en

  • g. een bewijs dat is voldaan aan de vereiste ervaring voor het gewenste bewijs.

Artikel 10.2. Vernieuwing

  • 1 Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs is artikel 10.1, met uitzondering van onderdeel d, van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor de vernieuwing van een bekwaamheidsbewijs, is artikel 10.1 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van onderdeel e, en met dien verstande dat de in onderdeel g vereiste ervaring is opgedaan:

    • a. aan boord van olie- of chemicaliëntankschepen indien het betreft het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen;

    • b. aan boord van gastankschepen indien het betreft het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen;

    • c. aan boord van olie- en chemicaliëntankschepen indien het betreft het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen voor gevorderden;

    • d. aan boord van gastankschepen indien het betreft het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden.

Artikel 10.3. Erkenning van buitenlandse bewijzen

  • 1 Voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs, op grond van een dergelijk bewijs, afgegeven door de bevoegde autoriteit van een andere staat, als bedoeld in de artikelen 22 of 22a van de wet, legt de aanvrager de volgende bescheiden over aan Onze Minister:

    • a. een door hem ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een geldig identiteitsbewijs waaruit zijn nationaliteit blijkt;

    • c. een recente pasfoto;

    • d. het originele bewijs waarvan erkenning wordt gevraagd; en

    • e. de originele geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet.

  • 3 Een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur die gelijk is aan die van het door de bevoegde autoriteit van de andere staat afgegeven oorspronkelijke bewijs, maar niet langer dan 5 jaar.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing op de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op vissersvaartuigen.

Artikel 10.4. Bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs

  • 2 Bij een aanvraag voor de afgifte van een bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, overlegt de aanvrager naast de in artikel 10.3, eerste lid, bedoelde bescheiden tevens een verklaring:

    • a. van de zeewerkgever omtrent het afgesloten zijn van een arbeidsovereenkomst, waarbij de aanvrager zich heeft verbonden arbeid aan boord van een zeeschip te verrichten; en

    • b. van de scheepsbeheerder omtrent de authenticiteit van de door de aanvrager overgelegde bescheiden en de juistheid van de door deze verstrekte gegevens, voor zover dit door hem kan worden beoordeeld.

Artikel 10.5. Ervaring in 1 bedrijfstak

  • 1 Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs wordt:

    • a. ervaring, opgedaan in de functie maritiem officier alle schepen, voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie wachtstuurman alle schepen en voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie wachtwerktuigkundige alle schepen;

    • b. ervaring, opgedaan in de functie eerste maritiem officier schepen van minder dan 3000 GT en minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen, voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3000 GT en voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen;

    • c. ervaring, opgedaan in de functie eerste maritiem officier alle schepen, voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie eerste stuurman alle schepen en voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie hoofdwerktuigkundige alle schepen;

    • d. ervaring, opgedaan in de functie wachtstuurman alle schepen tezamen met ervaring, opgedaan in de functie wachtwerktuigkundige alle schepen, gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie maritiem officier alle schepen;

    • e. ervaring, opgedaan in de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3000 GT tezamen met ervaring, opgedaan in de functie hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen, gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie eerste maritiem officier schepen van minder dan 3000 GT en minder dan 3000 kW voortstuwingsvermogen;

    • f. ervaring, opgedaan in de functie eerste stuurman alle schepen tezamen met ervaring, opgedaan in de functie hoofdwerktuigkundige alle schepen, gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie eerste maritiem officier alle schepen;

    • g. ervaring, opgedaan in de functie stuurman-werktuigkundige zeevisvaart, voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie stuurman zeevisvaart, en voor de helft daarvan gelijkgesteld aan ervaring in de functie werktuigkundige zeevisvaart;

    • h. ervaring, opgedaan in de functie stuurman zeevisvaart tezamen met ervaring, opgedaan in de functie werktuigkundige zeevisvaart, gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in de functie stuurman-werktuigkundige zeevisvaart.

  • 2 Voor de berekening van de opgedane ervaring in 2 functies tezamen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen d, e, f en h, wordt slechts de ervaring van beide functies in acht genomen voor zover deze zich in gelijke mate tot elkaar verhoudt en zij uit ten minste 1 maand ervaring per functie bestaat.

Artikel 10.6. Ervaring in verschillende bedrijfstakken

  • 1 Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs wordt ervaring, opgedaan in een relevante functie in een van de bedrijfstakken handelsvaart, zeegaande zeilvaart, zeevisvaart of de Koninklijke Marine, gelijkgesteld aan ervaring, opgedaan in een van de andere genoemde bedrijfstakken, met dien verstande dat in de bedrijfstak waarvoor de vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs is aangevraagd, ten minste 3 maanden ervaring is opgedaan in een functie waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist. Deze eis geldt niet voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies als scheepswerktuigkundige op schepen in de handelsvaart en in de zeevisvaart en voor het behoud van een vaarbevoegdheid in een relevante functie in een andere bedrijfstak dan die waarin de zeevarende op het moment van de aanvraag tot vernieuwing werkzaam is.

  • 2 Voor de berekening van de ervaring, bedoeld in het eerste lid, wordt de ervaring, opgedaan in een van de functies als maritiem officier en in de functie stuurman-werktuigkundige zeevisvaart, herleid naar ervaring, opgedaan in de functies als stuurman of werktuigkundige, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.5.

  • 3 Onze Minister besluit welke ervaring, opgedaan in een functie bij de Koninklijke Marine, voor de berekening van de ervaring, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen.

Artikel 10.7. Vergelijkbare functies

  • 1 Vergelijkbare functies als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart, zijn:

    • a. voor de functies van kapitein en stuurman:

      • 1°. registerloods;

      • 2°. gecertificeerde noordzeeloods;

      • 3°. nautisch surveyor van zeeschepen van een erkende organisatie;

      • 4°. medewerker van nautische inspecties van scheepsbeheerders;

      • 5°. ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport, voor zover daadwerkelijk betrokken bij het toezicht op zeeschepen; en

      • 6°. simulatorinstructeur op een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende simulator voor stuurhuisactiviteiten van de hoogste categorie, zoals opgenomen in de Leidraad maritieme simulatoren;

    • b. voor de functie van kapitein of stuurman op zeegaande zeilschepen:

      officier van de zeedienst der Koninklijke Marine, voor zover daadwerkelijk ervaring als navigatieofficier is opgedaan;

    • c. voor de functie van scheepswerktuigkundige:

      • 1°. technisch surveyor van zeeschepen van een erkende organisatie;

      • 2°. medewerker van technische inspecties van scheepsbeheerders;

      • 3°. ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport, voor zover daadwerkelijk betrokken bij het toezicht op zeeschepen;

      • 4°. werktuigkundige, werkzaam in de binnenvaart;

      • 5°. werktuigkundige, werkzaam op elektriciteitscentrales, gemalen en de procesindustrie;

      • 6°. werktuigkundige, werkzaam op zeeschepen zonder eigen voortstuwing;

      • 7°. werktuigkundige, werkzaam op installaties in de offshore-industrie;

      • 8°. inbedrijfsteller scheepsinstallaties; en

      • 9°. simulatorinstructeur op een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende simulator voor machinekameractiviteiten van de hoogste categorie, zoals opgenomen in de Leidraad maritieme simulatoren;

    • d. voor de functie van radio-operator:

      • 1°. radio-operator werkzaam in de operationele dienst van de kustwacht;

      • 2°. bedrijfspersoneel betrokken bij de bediening, installatie of reparatie van radiocommunicatie- en radionavigatieapparatuur;

      • 3°. toezichthoudend ambtenaar van het Agentschap Telecom; en

      • 4°. leraar radiokunde verbonden aan een door het Agentschap Telecom erkende opleiding voor het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie of voor het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie.

  • 2 Onze Minister kan andere functies dan de functies, genoemd in het eerste lid, als vergelijkbare functie aanmerken.

  • 3 Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop kan worden vernieuwd indien de houder daarvan in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste 24 maanden een functie als bedoeld in het eerste of tweede lid heeft vervuld.

  • 4 De bevoegdheden waarvoor het vernieuwde vaarbevoegdheidsbewijs geldig is, zijn niet ruimer dan die, welke bij aanvang van de vergelijkbare functie bestonden.

§ 11. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11.1. Verlening certificaten

Onze Minister verleent een voor 1 januari 2014 aangevraagd:

  • a. certificaat uitvoering beveiligingstaken aan een aanvrager die voldoet aan sectie A-VI/6, onderdeel 9, van de STCW-Code;

  • b. certificaat bewustwording scheepsbeveiliging aan een aanvrager die voldoet aan sectie A-VI/6, onderdeel 5, van de STCW-Code.

Artikel 11.2. Gelijkstelling certificaten

  • 1 Certificaten uitvoering beveiligingstaken, afgegeven op grond van sectie A-VI/6, onderdeel 9, van de STCW-Code, worden gelijkgesteld met certificaten uitvoering beveiligingstaken, afgegeven op grond van artikel 8.39.

  • 2 Certificaten bewustwording scheepsbeveiliging, afgegeven op grond van sectie A-VI/6, onderdeel 5, van de STCW-Code, worden gelijkgesteld met certificaten uitvoering beveiligingstaken, afgegeven op grond van artikel 8.40.

Artikel 11.3. certificaten aanvulling-N en aanvulling-W voor reizen nabij de internationale kust

De datum, bedoeld in de artikelen 125e, zevende lid, en 125aa van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart, is 1 januari 2017.

Artikel 11.4. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling zeevarenden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Bijlage D. – Verklaring naleving maritieme arbeid Deel I

I. Model Verklaring naleving maritieme arbeid Deel I: Bestaande schepen (schepen waarvan de kiel is gelegd voor 20 augustus 2013)

Bijlage 259413.png

The Netherlands

Maritime Labour Convention, 2006

Declaration of Maritime Labour Compliance - Part I for ships of which the keel was laid or similar stage of construction was completed, before 20th August 2013

(NOTE: This Declaration must be attached to the ship’s Maritime Labour Certificate)

Issued under the authority of the Government of the Netherlands

by

the Minister of Infrastructure and Water Management

With respect to the provisions of the Maritime Labour Convention, 2006 (“MLC 2006, as amended” or also referred to below as “the Convention”), the following referenced ship:

Name of Ship

IMO Number

Gross tonnage

Scheepsnaam

IMO nummer

 

is maintained in accordance with Standard A5.1.3 of the Convention.

The undersigned declares, on behalf of the abovementioned competent authority, that:

  • (a) the provisions of the MLC 2006, as amended are fully embodied in the national requirements referred to below;

  • (b) these national requirements are contained in the national provisions referenced below; explanations concerning the content of those provisions where they differ from the MLC 2006, as amended are provided where necessary;

  • (c) the details of any substantial equivalencies under Article VI, paragraphs 3 and 4, are provided in the section provided for this purpose below;

  • (d) any exemptions granted by the competent authority in accordance with Title 3 are clearly indicated in the section provided for this purpose below;

  • (e) any ship-type specific requirements under national legislation are referenced under the requirements concerned.

1. Minimum age (Regulation 1.1)

The Working Hours Act, art. 1:2, 2:8, 3:1 and 3.2 (1 and 2), further specified in the Further Regulation Child Labour, art. 1: 1 (2 h), decrees that no person younger than 16 years may work as a seafarer, in accordance with the MLC, 2006.

The Working Hours Decree Transport, art. 6.1.2 and 6.5.3, decrees that no person younger than 18 years shall work during night-time, in accordance with the MLC 2006, as amended.

A young seafarer has a rest period of at least 12 hours in each 24 hour period, of which at least 9 hours are uninterrupted and in which the period between 00:00 and 05:00 hours has been included.

The Working Hours Decree Transport, art. 6.5.3 (3b), decrees that a person younger than 18 years may work during night-time in an effective training programme, in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Occupational Safety and Health Decree, art. 1.1 (5), 1.36, 1.37 and 6.27 prohibits persons under 18 from dangerous work, in accordance with the MLC 2006, as amended.

2. Medical certification (Regulation 1.2)

The Seafarers Act, art. 19 (1a.3), 25a, 40, 40a, 41, 45 and 47, and the Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 104, 105, 107 and 113, require that all seafarers shall be medically certified and carry a medical certificate in accordance with their function, in accordance with the MLC 2006, as amended.

3. Qualification of seafarers (Regulation 1.3)

The Seafarers Act, art. 18, 19, 19a (1 and 2), 25, and 25b, specifies the qualification requirements in accordance with STCW Convention, 1978, as amended, and with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 119, requires a qualified medical doctor in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 120 (1), requires a ship’s cook or a person trained or instructed in the fields of food, personal hygiene and handling and storage of provision on board in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 40 (5 and 6), requires all seafarers to meet the appropriate standards in accordance with the STCW Convention, 1978, as amended, Regulation A-VI/1, safety familiarization.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 41 (4), requires all Seafarers to meet the appropriate standards in accordance with the STCW Convention, 1978, as amended, Regulation A-VI/6 paragraphs 1-4, security related familiarization.

4. Seafarers’ employment agreements (Regulation 2.1)

The Civil Code Book 7, art. 693-695, 697-699, 717-720, 722-725, 734, 734a-734l, 735-738 and the Seafarers Act, art. 38 and 69c (1 and 2) and 69d, set the requirements of the seafarer's employment agreement in accordance with the MLC 2006, as amended.

In case that, in accordance with the Maritime Labour Convention, 2006, Article VI (3), regarding substantially equivalent provisions, the substantial equivalency under Dutch Law for employers other than the shipowner is applied, the following Acts and Articles apply:

The Civil Code, Book 7, articles 690, 693, 694, 735, 736, 737 and 738.

The Code of Civil Procedure, art. 6(b).

In case that this substantial equivalence is applied to temporary agency work, the following Acts and articles are applicable, on top of the abovementioned requirements for employers other than the shipowner:

Act on Allocation of Workers by Intermediaries, article 1 (1c and 3), and articles 1a, 9, and 10-12.

The Decree Claims of Seafarers, Recruitment and Placement and Temporary Agency Work of Seafarers, art. 9-11.

5. Use of any licensed or certified or regulated private recruitment and placement service (Regulation 1.4)

The Act on Allocation of Workers by Intermediaries (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs - Waadi), art. 1, paragraphs 1 (1 and 2), 1a, 3, 4 and 9-11 and the Decree Claims of Seafarers, Recruitment and Placement and Temporary Agency Work of Seafarers, art. 9-11, regulate the operation of private recruitment and placement services, active in the Netherlands in accordance with the MLC 2006, as amended.

6. Hours of work or rest (Regulation 2.3)

The Working hours Act, article 1:1, paragraphs 1 and 2, and the Working Hours Decree Transport, art. 6.4:1-6.4:2 and 6.5:2-6.5:7, regulate the hours of rest on board in accordance with the MLC 2006, as amended.

The MLC 2006, as amended, requires Member states to regulate either hours of work or hours of rest. In the Netherlands hours of rest have been stipulated.

7. Manning levels for the ship (Regulation 2.7)

The Seafarers Act, art. 4 and 5, sets the requirements for manning, taking into account concerns about fatigue, and requires a Minimum Safe Manning Document, in accordance with SOLAS and the MLC 2006, as amended.

8. Accommodation (Regulation 3.1)

The Seafarers Act, art. 48, the Code of Commerce, Seaman’s Decree art. 46-56, 58-60, 62 and 65, and the Regulation Seafarers, paragraph 3, art. 3.20 and 3.23, regulate the accommodation requirements for existing ships (keel laid before August 20th 2013).

For the abovementioned ship, constructed before the enforcement date of the Maritime Labour Convention (MLC) 2006, as amended, where the keel was laid or similar stage of construction was completed, before 20th August 2013, verification by the Netherlands Shipping Inspectorate showed that the construction and equipment of the accommodation complies with the applicable requirements of the Seamen’s Decree (Chapter VII article 46-67) and with the ILO Conventions 92 and 133 which were implemented into the Dutch legislation. The verification is valid unless major modifications have been made.

9. On-board recreational facilities (Regulation 3.1)

The Code of Commerce, Seaman’s Decree, art. 57 and the Regulation Seafarers, paragraph 3 art. 3.20 and 3.21, regulate the requirements for on-board recreational facilities on existing ships (keel laid before August 20th 2013).

10. Food and catering (Regulation 3.2)

The Seafarers Act, art. 48a (1, 3 and 4), and the Regulation Seafarers paragraph 3, art. 3.18 and paragraph 4, art. 4.1-4.4, regulate the quantity and quality of food, drinking water and catering standards of food preparation in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Regulation Seafarers, paragraph 4, art. 4.6 requires a monthly inspection of food and potable water stock.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 120 and 120a, requires a ship’s cook or a person certified or instructed in the fields of food, personal hygiene and handling and storage of provisions, in accordance with the MLC 2006, as amended.

11. Health and safety and accident prevention (Regulation 4.3)

The Occupational Safety and Health Act, art. 1 (1, 2 and 3i), 2 (c), 3, 5, 6, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 15(a) and 16.

The Occupational Safety and Health Decree, art. 1.1 (4a), 1.36, 1.37, 1.38, 2.1, 3.2, 3.5 (g and h), 3.8, 3.16, 3.20, 4.1b-4.10d, 4.11-4.23, 4.37-4.54d, 4.84-4.105, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.6, 6.1, 6.3, 6.7, 6.8, 6.11, 6.11b-e, 6.27 (3 and 4), 7.3, 7.4a, 7.5, 7.6, 7.7, 7.9, 7.17a-b, 7.24-7.29, 8.1-8.3, 9.3, and

The Occupational Safety and Health Regulation, art. 1.11 regulate health, safety and accident prevention on board, in accordance with the MLC 2006, as amended.

12. On-board medical care (Regulation 4.1)

The Regulation Safety Seagoing Vessels, art. 25 and 49 and Annex 5, regulate the medical supplies in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Code of Commerce, Seaman’s Decree, art. 61 (for existing ships), regulates medical care on board in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 42, set the requirements for the captain and, if applicable, the seafarer who is responsible for the medical care on board of the ship and the training and certification in medical first aid and medical care in accordance with the STCW Convention, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 119, sets the requirements for the medical doctor.

The Regulation Seafarers, paragraph 3, art. 3.12 and 3.20, regulate the requirements for hospital accommodation on existing ships (keel laid before August 20th 2013) in accordance with MLC 2006, as amended.

13. On-board complaint procedures (Regulation 5.1.5)

The Seafarers Act, art. 69a, and the Regulation Seafarers, art. 7.1-7.2 require an onboard complaint procedure in accordance with the MLC 2006, as amended.

14. Payment of wages (Regulation 2.2)

The Civil Code, Book 7, art. 616, 625, 626, 628, 631, 706-709 and 715, the Act on Allocation of Workers by Intermediaries (Waadi), art. 8 and the applicable Collective Bargaining Agreement regulate the payment of wages to seafarers in accordance with the MLC 2006, as amended.

15. Financial security for repatriation (Regulation 2.5)

The Civil Code Book 7, art. 738 a-738d sets the requirements for financial security in accordance with the MLC 2006, as amended.

16. Financial security relating to ship owners’ liability concerning compensation in the event of a seafarer’s death or long term disability due to an occupatinal injury, illness or hazard (Regulation 4.2)

The Civil Code Book 7, art. 738e, 738f sets the requirements for financial security in accordance with the MLC 2006, as amended.

Name:

 

Title:

 
   
   
   

Signature:

 

Place:

 

Date:

 

(Seal or stamp of the authority, as appropriate)

Exemptions

[TO BE INDICATED AS APPLICABLE]

 

The following exemption, granted by the competent authority as provided in Title 3 of the Convention, is noted:

 

1.

In derogation of Standard A2.1, paragraph 1 (a) and Standard A2.1, paragraph 4 (b), of the Convention, The Netherlands allws seafarers’employment agreements to contain the employers’ name and adress and be signed not only by the ship owner or a representative of the ship owner, but also by an employer, including a temporary employment agency, other tham the ship owner or his representative. This has been arranged in the following provisions to obtain substantial equivalency:

• Civil Code, Book 7, articles 690, 693, 694, 735, 736, 737 and 738;

• The Code of Civil Procedure art. 6 (b);

• Act on Allocation of Workers by Intermediaries (Waadi0, article 1 (1c and 3) and articles 1a, 8, 9, 9a and 11;

• Decree Claims of Seafarers, Recruitment and Placement of Seafarers, articles 9-11.

The seafarer concerned enjoys the full protection in accordance with the MLC, 2006, as amended.

Bijlage 259416.png

2.

For ships constructed before the coming into force of the MLC 2006, the requirements relating to ship construction and equipment that are set out in the Accommodation of Crews Convention (Revised), 1949 (No. 92), and the Accommodation of Crews (Supplementary Provisions) Convention, 1970 (No. 133), shall continue to apply to the extent that they were applicable, prior to that date, under the law or practice of the Member concerned. A ship shall be deemed to have been constructed on the date when its keel is laid or when it is at a similar stage of construction.

The requirements of the Accommodation of Crews Convention (Revised), 1949 (No. 92), and the Accommodation of Crews (Supplementary Provisions) Convention, 1970 (No. 133) have been implemented in the Seamen's Decree..

Bijlage 259415.png

II. Model Verklaring naleving maritieme arbeid Deel I: Nieuwe schepen (schepen waarvan de kiel is gelegd op of na 20 augustus 2013)

Bijlage 259414.png

The Netherlands

Maritime Labour Convention, 2006

Declaration of Maritime Labour Compliance - Part I for ships of which the keel is laid on or after August 20th 2013.

(NOTE: This Declaration must be attached to the ship’s Maritime Labour Certificate)

Issued under the authority of the Government of the Netherlands

by

the Minister of Infrastructure and Water Management

With respect to the provisions of the Maritime Labour Convention, 2006 (“MLC, 2006, as amended” or also referred to below as “the Convention”), the following referenced ship:

Name of Ship

IMO Number

Gross tonnage

Scheepsnaam

IMO nummer

 

is maintained in accordance with Standard A5.1.3 of the Convention.

The undersigned declares, on behalf of the abovementioned competent authority, that:

  • (a) the provisions of the MLC 2006, as amended are fully embodied in the national requirements referred to below;

  • (b) these national requirements are contained in the national provisions referenced to below; explanations concerning the content of those provisions where they differ from the MLC 2006, as amended are provided where necessary;

  • (c) the details of any substantial equivalencies under Article VI, paragraphs 3 and 4, are provided in the section provided for this purpose below;

  • (d) any exemptions granted by the competent authority in accordance with Title 3 are clearly indicated in the section provided for this purpose below;

  • (e) any ship-type specific requirements under national legislation are referenced under the requirements concerned.

1. Minimum age (Regulation 1.1)

The Working Hours Act, art. 1:2, 2:8, 3:1 and 3.2 (1 and 2), further specified in the Further Regulation Child Labour, art. 1: 1 (2 h), decrees that no person younger than 16 years may work as a seafarer, in accordance with the MLC 2006, as amended. The Seafarers Act art. 120 states that a ship’s cook is at least 18 years old.

The Working Hours Decree Transport, art. 6.1.2 and 6.5.3, decrees that no person younger than 18 years shall work during night-time, in accordance with the MLC 2006, as amended.

A young seafarer has a rest period of at least 12 hours in each 24 hour period, of which at least 9 hours are uninterrupted and in which the period between 00:00 and 05:00 hours has been included.

The Working Hours Decree Transport, art. 6.5.3 (3b), decrees that a person younger than 18 years may work during night-time in an effective training program, in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Occupational Safety and Health Decree, art. 1.1 (5), 1.36, 1.37 and 6.27 prohibits persons under 18 from performing dangerous work, in accordance with the MLC 2006, as amended.

2. Medical certification (Regulation 1.2)

The Seafarers Act, art. 19(1a.3), 25a, 40, 40a, 41, 45 and 47, and the Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 104, 105, 107 and 113, require that all seafarers shall be medically certified and carry a medical certificate in accordance with their function, in accordance with the MLC 2006, as amended.

3. Qualification of seafarers (Regulation 1.3)

The Seafarers Act, art. 18, art. 19, 19a (1 and 2), 25, and 25b, specifies the qualification requirements in accordance with the STCW 1978, as amended, and with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 119, requires a qualified medical doctor in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 120 (1), requires a ship’s cook or a person trained or instructed in the fields of food, personal hygiene and handling and storage of provision on board in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 40 (5 and 6), requires all seafarers to meet the appropriate standards in accordance with the STCW 1978, as amended, Regulation A-VI/1, safety familiarization.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 41 (4), requires all seafarers to meet the appropriate standards in accordance with the STCW 1978, as amended, Regulation A-VI/6 paragraphs 1-4, security related familiarization.

4. Seafarers’ employment agreements (Regulation 2.1)

The Civil Code Book 7, art. 693-695, 697-699, 717-720, 722-725, 734, 734a-734l, 735-738 and the Seafarers Act, art. 38 and 69c (1 and 2) and 69d, set the requirements of the seafarer's employment agreement in accordance with the MLC 2006, as amended.

In case that, in accordance with the Maritime Labour Convention, 2006, Article VI (3), regarding substantially equivalent provisions, the substantial equivalency under Dutch Law for employers other than the ship owner is applied, the following Acts and Articles apply:

The Civil Code, Book 7, articles 690, 693, 694, 735, 736, 737 and 738.

The Code of Civil Procedure, art. 6(b).

In case that this substantial equivalence is applied to temporary agency work, the following Acts and articles are applicable, on top of the abovementioned requirements for employers other than the ship owner:

Act on Allocation of Workers by Intermediaries, article 1 (1c and 3), and articles 1a, 9, and 10-12.

The Decree Claims of Seafarers, Recruitment and Placement and Temporary Agency Work of Seafarers, art. 9-11.

5. Use of any licensed or certified or regulated private recruitment and placement service (Regulation 1.4)

The Act on Allocation of Workers by Intermediaries (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs - Waadi), art. 1, paragraphs 1 (1 and 2), 1a, 3, 4 and 9-11 and the Decree Claims of Seafarers, Recruitment and Placement and Temporary Agency Work of Seafarers, art. 9-11, regulate the operation of private recruitment and placement services, active in the Netherlands in accordance with the MLC 2006, as amended.

6. Hours of work or rest (Regulation 2.3)

The Working hours Act, article 1:1, paragraphs 1 and 2, and the Working Hours Decree Transport, art. 6.4:1-6.4:2 and 6.5.2-6.5.7, regulate the hours of work and rest on board in accordance with the MLC 2006, as amended.

The MLC 2006, as amended, requires Member states to regulate either hours of work or hours of rest. In the Netherlands hours of rest have been stipulated.

7. Manning levels for the ship (Regulation 2.7)

The Seafarers Act, art. 4 and 5, sets the requirements for manning, taking into account concerns about fatigue, and requires a Minimum Safe Manning Document, in accordance with SOLAS and the MLC 2006, as amended including Regulation 3.2 and Standard A3.2 concerning food and catering.

8. Accommodation (Regulation 3.1)

The Seafarers Act, art. 48, and the Regulation Seafarers, paragraph 3, art. 3.1-3.12, 3.15-3.17 and 3.19-3.20 and 3.23, regulate the accommodation requirements for ships of which the keel is laid on or after August 20th 2013.

9. On-board recreational facilities (Regulation 3.1)

The Seafarers Act. art. 48, and the Regulation Seafarers, paragraph 3, art. 3.13-3.14 and 3.21-3.22, regulate the requirements for on-board recreational facilities on ships of which the keel is laid on or after August 20th 2013.

10. Food and catering (Regulation 3.2)

The Seafarers Act, art. 48a (1, 3 and 4), and the Regulation Seafarers paragraph 3, art. 3.18 and paragraph 4, art. 4.1- 4.4, regulate the quantity and quality of food, drinking water and catering standards of food preparation in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Regulation Seafarers, paragraph 4, art. 4.6 requires a monthly inspection of food and potable water stock.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 120 and 120a, requires a ship’s cook or a person certified or instructed in the fields of food, personal hygiene and handling and storage of provisions on board, in accordance with the MLC 2006, as amended.

11. Health and safety and accident prevention (Regulation 4.3)

The Occupational Safety and Health Act, art. 1 (1, 2 and 3i), 2 (c), 3, 5, 6, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 15(a) and 16.

The Occupational Safety and Health Decree, art. 1.1 (4a), 1.36, 1.37, 1.38, 2.1, 3.2, 3.5 (g and h), 3.8, 3.16, 3.20, 4.1b-4.10d, 4.11-4.23, 4.37-4.54d, 4.84-4.105, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.6, 6.1, 6.3, 6.7, 6.8, 6.11, 6.11b-e, 6.27 (3 and 4), 7.3, 7.4a, 7.5, 7.6, 7.7, 7.9, 7.17a-b, 7.24-7.29, 8.1-8.3, 9.3, and

The Occupational Safety and Health Regulation, art. 1.11 regulate health, safety and accident prevention on board, in accordance with the MLC 2006, as amended.

12. On-board medical care (Regulation 4.1)

The Regulation Safety Seagoing Ships, art. 25 and 49 and Annex 5, regulate the medical supplies in accordance with the MLC 2006, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 42, sets the requirements for the captain and, if applicable, the seafarer who is responsible for the medical care on board of the ship and the training and certification in medical first aid and medical care in accordance with the STCW 1978, as amended.

The Decree Seafarers Merchant Shipping and Sailing Ships, art. 119, sets the requirements for the physician.

The Regulation Seafarers, paragraph 3, art. 3.12 and 3.20, regulate the requirements for hospital accommodation on ships of which the keel is laid on or after August 20th 2013.

13. On-board complaint procedures (Regulation 5.1.5)

The Seafarers Act, art. 69a, and the Regulation Seafarers, art. 7.1-7.2 require an onboard complaint procedure in accordance with the MLC 2006, as amended.

14. Payment of wages (Regulation 2.2)

The Civil Code, Book 7, art. 616, 625, 626, 628, 631, 706-709 and 715, the Act on Allocation of Workers by Intermediaries (Waadi), art. 8 and the applicable Collective Bargaining Agreement regulate the payment of wages to seafarers in accordance with the MLC 2006, as amended.

15. Financial security for repatriation (Regulation 2.5)

The Civil Code Book 7, art. 738a-738d sets the requirements for financial security in accordance with the MLC 2006, as amended.

16. Financial security relating to ship owners’ liability concerning compensation in the event of a seafarer’s death or long term disability due to an occupational injury, illness or hazard (Regulation 4.2)

The Civil Code Book 7, art. 738e, 738f sets the requirements for financial security in accordance with the MLC 2006, as amended.

Name:

 

Title:

 
   
   
   

Signature:

 

Place:

 

Date:

 

(Seal or stamp of the authority, as appropriate)

Substantial Equivalencies

[TO BE INDICATED AS APPLICABLE]

 

The following substantial equivalencies, as provided for under Article VI, paragraphs 3 and 4, of the Convention are noted:

 

1.

In derogation of Standard A2.1, paragraph 1 (a) and Standard A2.1, paragraph 4(b), of the Convention, The Netherlands allows seafarers’ employment agreements to contain the employers’ name and address and be signed not only by the ship owner or a representative of the ship owner, but also by an employer, including a temporary employment agency, other than the ship owner or his representative. This has been arranged in the following provisions to obtain substantial equivalency:

• Civil Code, Book 7, articles 690, 693, 694, 735, 736, 737 and 738;

• The Code of Civil Procedure art. 6(b);

• Act on Allocation of Workers by Intermediaries (Waadi), article 1(1c and 3) and articles 1a, 8, 9, 9a and 11;

• Decree Claims of Seafarers, Recruitment and Placement of Seafarers, articles 9-11.

The seafarer concerned enjoys the full protection in accordance with the MLC,2006, as amended.

Bijlage 259417.png

2.

In derogation of Regulation 3.1 and as substantially equivalent provision as referred to in Article VI, paragraph 3 of the Maritime Labour Convention, The Netherlands allows minimum floor areas on board commercial cruising vessels as presented in the Regulation Seafarers, art. 3.4.

Bijlage 259418.png

3.

In derogation of Regulation 3.1 and as substantially equivalent provision as referred to in Article VI, paragraph 3 of the Maritime Labour Convention, The Netherlands allows substantially equivalent provisions for sleeping rooms on ships of less than 500 GT as presented in the Regulation Seafarers, art. 3.5.

Bijlage 259419.png

4.

In derogation of Regulation 3.1 and as substantially equivalent provision as referred to in Article VI, paragraph 3 of the Maritime Labour Convention, The Netherlands allows substantially equivalent provisions for sleeping rooms on passenger ships and special purpose ships as presented in the Regulation Seafarers, art. 3.6.

Bijlage 259420.png

5.

In derogation of Regulation 3.1 and as substantially equivalent provision as referred to in Article VI, paragraph 3 of the Maritime Labour Convention, The Netherlands allows substantially equivalent provisions for foreign ships, of which the keel is laid on or after August 20th 2013, which are going to sail under Dutch flag, and for ships with an innovative design or an innovative construction as presented in the Regulation Seafarers, art. 3.22.

Bijlage 259421.png

6.

In derogation of Regulation 3.1 and as substantially equivalent provision as referred to in Article VI, paragraph 3 of the Maritime Labour Convention, The Netherlands allow substantially equivalent provisions for special purpose ships to place sleeping rooms without daylight above the load line if the size, the ship type or the intended service of the ship makes another location practically impossible and the light intensity of the lighting in the sleeping rooms is variable to compensate for the lack of daylight as needed by the seafarer.

Bijlage 259422.png

7.

In accordance with Regulation Seafarers Article 3.22, deviations have been granted, with the accompanying equivalent arrangements, both to be specified in an attachment.

Bijlage 259423.png

8.

In accordance with Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 2, The Netherlands allow substantial equivalent provisions for the location of sleeping rooms above the load line without access to natural light on special purpose ships.

Bijlage 259424.png

9.

No equivalency has been granted

Bijlage 259425.png

Name:

 

Title:

 
   
   
   

Signature:

 

Place:

 

Date:

 

(Seal or stamp of the authority, as appropriate)

Exemptions

[TO BE INDICATED AS APPLICABLE]

 

The following exemptions, granted by the competent authority as provided in Title 3 of the Convention, are noted:

 

1.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 6(a) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.2, paragraphs 1 and 2, a reduced height of the accommodation has been granted. The height in the accommodation shall be at least 1930 mm.

Bijlage 259426.png

2.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 20, related to Standard A3.1, paragraph 7(b) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.2, paragraph 3, an exemption has been granted to equip the ship with air conditioning for the seafarer accommodation, the radio room and the centralized machinery control room for ships of less than 200 GT.

Bijlage 259427.png

3.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 6(c) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 1, and Article 3.3 paragraph 3 an exemption has been granted with respect to the location of sleeping rooms forward of amidships, aft of the collision bulkhead.

Bijlage 259428.png

4.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 9(a) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 4, an exemption has been granted with respect to the availability of an individual sleeping room for each seafarer for special purpose ships and ships of less than 3000 GT with the exemption of passenger ships.

Bijlage 259429.png

5.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 9(g) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 5, an exemption has been granted with respect to the floor area of individual sleeping rooms to [at least 3,75] m2 for passenger ships, special purpose ships and ships of less than 3000 GT.

Bijlage 259430.png

6.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 9(m) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 6, an exemption has been granted with respect to the availability of an adjoining sitting room for the master, the chief engineer and the chief officer for ships of less than 3000 GT.

Bijlage 259431.png

7.

In accordance with Standard A3.1, paragraphs 20 (b), related to Standard A3.1, paragraph 9(f) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 7, an exemption has been granted with respect to the minimum floor area of individual sleeping rooms to [at least] 3 m2 for ships of less than 200 GT.

Bijlage 259432.png

8.

In accordance with Standard A3.1, paragraphs 20 (b), related to Standard A3.1, paragraph 9(h) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 7, an exemption has been granted with respect to the minimum floor area of sleeping rooms for more than one seafarer to [at least 2] m2 per seafarer for ships of less than 200 GT.

Bijlage 259433.png

9.

In accordance with Standard A3.1, paragraphs 20, related to Standard A3.1, paragraph 9 (k and l) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 7, an exemption has been granted with respect to the minimum floor area of individual sleeping rooms for an officer of [at least 4] m2 for ships of less than 200 GT.

Bijlage 259434.png

10.

In derogation of Guideline B3.1.5, paragraph 2 of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 8(a), an exemption has been granted with respect to the availability of private

sanitary facilities to sleeping rooms.

Bijlage 259435.png

11.

In derogation of Guideline B3.1.5, paragraph 3 of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.7, paragraph 8(b), an exemption has been granted with respect to the separation of sleeping rooms between the watches and with respect to seafarers working during the day not sharing a room with watchkeepers.

Bijlage 259436.png

12.

In derogation of Guideline B3.1.6, paragraph 1 of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.9, paragraph 2, an exemption has been granted with respect to the presence of separate mess rooms as required in the Regulation Seafarers, art. 3.8 (3, 4 and 5).

Bijlage 259437.png

13.

In accordance with Standard A3.1, paragraphs 10 (a) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.9, paragraph 3, an exemption has been granted with respect to the location of mess rooms apart from sleeping rooms for ships of less than 3000 GT.

Bijlage 259438.png

14.

In accordance with Standard A3.1, paragraphs 20, related to Standard A3.1, paragraph 13 of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.16, paragraph 2, an exemption has been granted with respect to the availability of laundry facilities if seafarers have sufficient access to laundry facilities onshore for ships of less than 200 GT.

Bijlage 259439.png

15.

In accordance with Standard A3.1, paragraphs 11 (b) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.11, paragraph 1, an exemption has been granted with respect to the accessibility of sanitary facilities from the navigating bridge, the engine room or the engine room control centre for ships of less than 1600 GT.

Bijlage 259440.png

16.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 15 of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.16, paragraph 1, an exemption has been granted with respect to the availability of separate offices or a common ship’s office for use by deck and engine room departments for ships of less than 3000 GT.

Bijlage 259441.png

17.

In derogation of Guideline B3.1.11, paragraph 4 (e) of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.14, an exemption has been granted with respect to the presence of a swimming pool.

Bijlage 259442.png

18.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 19 of the Convention, as implemented in the Regulation Seafarers, Article 3.17, exemptions have been granted, as specified in an attachment.

Bijlage 259443.png

19.

In accordance with Standard A3.1, paragraph 8, as implemented in the Regulation Seafarers, Articles 3.7 paragraph 3, and 3.9 paragraph 1, deviations have been granted, as specified in an attachment.

Bijlage 259444.png

20.