Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 januari 2012,
IenM/BSK-2012/7048, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens
Onze Ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap;
Gelet op de artikelen 1.1, derde lid, 7.2, eerste, tweede, derde en achtste lid, 8.40, eerste lid, 8.41, eerste lid, 10.41, 10.42, 10.43 en 10.44, derde lid, 21.8 van de Wet milieubeheer, de artikelen 1.1, derde lid, 2.1, eerste lid, onder i, 2.1, derde lid, 2.4, tweede lid, 2.9a, eerste lid, 2.17, 2.27, eerste lid, en 3.9, derde lid, tweede volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 7, tweede lid, van de Binnenvaartwet, de artikelen 3 en 12 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 4, eerste lid, onder a, en derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet en de artikelen 6.5, 6.6 en 6.7 van de Waterwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 maart 2012, nr.
W14.12.0030/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 12 juli
2012, IenM/BSK-2012/112328, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht
mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Hebben goedgevonden en verstaan: